Tussen Belisha-bakens door over Londense zebra's tf!/NHE£R Vaders Treintje KERKELIJK LEVEN Nieuw-Guinea Voetganger in een wereldstad Knipperlichten en schijnwerpers Anna of Jacoba, waar ben je Kunstexposities Jimmie, de chimpansé zat heel treu rig voor zich uit te kijken; hij verveel de zich. Hij draaide zich om naar de andere apen, die ook al somber zaten te turen door de tralies van hun hok. Wat ze nou eigenlijk zagen in die lege die rentuin wisten ze waarschijnlijk zelf niet eens. „Wat is er toch aan de hand?", vroeg Jimmie, „een paar dagen geleden was het hier nog vol en nu op eens lijkt het wel of alle kinderen ver dwenen zijn." „Weet je dat dan niet?" vroeg een oude grijze aap, die al heel lang in de dierentuin was, „ze zijn weer naar school." „Naar school?", vroeg Jimmie, „wat is dat?" „Wat het precies is, weet ik ook niet", zei de andere aap, „ik weet alleen maar dat het een groot huis is, net als onze kooi, waar een heleboel kinderen inzit ten." Daar moest Jimmie lang over naden ken, toen begreep hij het. „Waarom kunnen wij daar ook niet heen?", vroeg hij. Jimmie vond het altijd fijn als er kinderen in de buurt waren. Ze brach ten lekkers mee en lachten om zijn malle kunsten. Nu was er niemand om naar hem te kijken en de andere apen kenden al zijn kunsten al. „Het is alleen voor kinderen", zei de oude aap, „ze komen er iets doen, maar ik weet niet wat." „Weet je zeker dat ik er niet heen zou kunnen?", vroeg Jimmie, „ik lijk toch veel op een kind." „Ze zouden het meteen merken, want je draagt geen kleren zoals zij", zei de andere weer. Jimmie kreeg rimpels in zijn voor hoofd van het denken; hij zei de hele dag geen woord meer; hij dacht en hij dacht maar. Toen het avond werd, kwam de op passer om de apen van hun kooien naar het nachthok te brengen, één voor één bracht hij ze erin. Ziezo", zei hij, toen ze er allemaal inzaten, „en nou de sleu tel er maar weer op en dan slapen, jongens!" Hij zócht in de zak van zijn jasje naar de sleutel; maar waar was die? Hij had hem net nog zelf in zijn zak ge stopt voor hij naar het hok ging. Hij had natuurlijk niet gemerkt dat Jimmie met zijn vlugge apenvingers de sleutel daar had uitgehaald. Terwijl de oppasser op de grond van de apenkooi aan het zoe- kj.i was, ging Jimmie er als de wind oor. lïij maakte dat hij gauw wegkwam van het grote pad, dat midden door het dierenpark heen liep; hij zocht de kleine paadjes op en kroop door struiken en achter hokken langs. Bijna was hij ge snapt, want vlak bij het hek van de tuin zag hij een oppasser aankomen. Jimmie vloog tegen de stam van een hoge boom op en bleef daar wachten tot alles veilig was. Dat duurde een hele poos, want alle oppassers gingen net naai' huis en moesten onder zijn boom door. Hij had meteen de tijd om eens goed uit te kijken; vlakbij zag hij een huis, waar boven in een kamer licht brandde. Er stond een jongetje voor zijn bed in z'n pyjama. Hij legde zijn kleren op de stoel ernaast. „Hé", zei Jimmie, „dat jongetje ken ik; die komt ook altijd bij mijn kooi; hij is het zoon tje van de oppasser als ik het goed zie. Ja, warempel. Zou hij ook naar school gaan?" Nou, dat zag er niet zo erg naar uit, want dat jongetje stapte op dat ogen blik in zijn bed. „O", zei Jimmie, „ik begrijp het al, „hij is altijd zo aardig voor me geweest; hij heeft zeker ge hoord dat ik zo graag kleren wil heb ben om naar school te gaan. Die heeft hij daar natuurlijk voor mij neergelegd. Dank je wel Frans!" Jimmie had goed onthouden dat het jongetje Fransje heette. Hij wachtte nog een poosje en toen alle oppassers weg waren en ook Jimmie's vader een pijpje zat te roken in zijn kamer en Frans zelf was inge slapen klauterde Jimmie langs de dak goot de kamer van Fransje in. Met een heel pak kleren en een paar schoenen op zijn rug kwam Jimmie er even later vandaan. Boven in de boom begon hij zich aan te kleden. „Tsjonge, jonge, wat een werk is dat", zuchtte hij, maar ein delijk was hij er toch mee klaar. „En nou naar school", riep hij en met zijn sterke armen zette hij zich af, zwaaide door de lucht, precies over het hek van de dierentuin heen. Hij bleef maar een beetje aan de stille en de donkerste kant van de straat lopen. „Gek", zei hij, „ik zie helemaal geen kinderen. Zouden die 's avonds ook in een nachthok ge stopt worden, net als apen? Of zouden ze allemaal op school zitten?" Jimmie begon hard te hollen; hij dacht dat hij dan de school misschien eerder zou vinden. Bij een hoek botste hij tegen een grote buldog op, die met een begon te brommen. „Weet jij ook waar de school is?" vroeg Jimmie. „Jij bent zeker geen kind", zei de bul dog, „want die lopen nooit zo hard om naar school te komen. Wat ben je eigen lijk en wat wil je met die school?" Ik ben een chimpansé en ik wil naar school, want daar zijn kinderen." „Poeh", zei de buldog, „maar ze zijn op school heel anders dan op straat hoor; ze spelen niet eens met je. Maar als je zo graag wilt zal ik je de school wel wijzen. Kom maar mee." Daar gin gen ze, Jimmie en de buldog. „Op je plaatsen, allemaal", riep de juffrouw van de eerste klas, toen de bel om negen uur ging. „Zijn we er alle maal; laat me eens kijken...." Met haar potloodje wees ze alle kinderen één voor één aan. „Ja hoor, het klopt", zei ze toen ze ze allemaal geteld had, maar net toen ze dat gezegd had, werd er heel zachtjes op de deur van de klas getikst. Daar stond Fransje met een kleur als vuur in zijn Zondagse pak en met zijn Zondagse schoenen aan. „Wat is dat?", zei de juffrouw, „je bent nog maar pas op school en kom je nu al te laat?" „Mijn kleren waren weg", zei Fransje zacht, w_ant hij was bang dat .de juf frouw hét niet geloven zou. Op de ach terste bank klonk opeens gestommel en het leek net of iemand binnen in zijn mond een beetje lachte. „Stil daar", zei de juffrouw, „Fransje, wat vertel je me nou; waren je kleren weg" „Ja juf", zei hij, „we hebben overal gezocht, maar ze waren er niet." „Nou", zeide juffrouw, „ik begrijp er niet veel van, maar ga maar gauw op je plaats zitten." Fransje liep naar zijn bank, maar voor hij daar was draaide hij zich om, „er zit al iemand op mijn plaats, juf." „Hé jongetje, waarom zit jij daar?", vroeg de juffrouw; „er zat al iemand op mijn plaats juf," zei het jongetje dat nu op Fransje's plaatst zat. „Wel heb je me nou", zei de juffrouw, „dan is er een jongetje teveel." Net toen ze dat gezegd had, gebeurde er iets vreselijks. Er suisde opeens zomaar een bruine jongensschoen door de klas en toen nog één. De kinderen keken met open mond toe, maar Fransje, die de schoen had opgeraapt, keek het meest verbaasd. „Het is mijn schoen juf, mijn schoen die weg was, „riep hij. Niemand be greep er meer iets van, tot er onder de achterste bank opeens gebrom klonk en je kunt begrijpen hoe de kinderen ke ken toen daar opeens een grote chim pansé tussen de banken doorstapte, naar Fransje toeging en hem een hand gaf. Want Jimmie verveelde zich zó en de schoenen van Fransje deden hem zo'n pijn. Bovendien was het waar wat de buldog gezegd had: kinderen waren op school heel anders dan in de dierentuin. Ze hadden niet eens apenootjes bij zich. Hij liet zich gewoon door Fransje terug brengen en hij heeft er niets geen spijt van dat hij nu weer terug is in zijn kooi in de dierentuin. Hij weet nu dat die kinderen hem heus niet vergeten zijn en wel weer terugkomen. Hij weet nu ook dat een aap op school een jonge tje teveel maakt in een klas en iedere keer als hij Fransje ziet moet hij daar nog om lachen. En anders Fransje wel! Dit is een spelletje, waar iedereen aan mee kan doen. De spelers maken een grote, ruime kring. Twee spelers komen geblinddoekt in de kring: Anna en Jacoba. Ze worden een paar maal in het rond gedraaid en moeten elkaar vinden, afgaande op hun stemmen die telkens vragen: Anna of Jacoba, waar ben je? Hebben ze elkaar gevonden, dan gaat er een ander paar in de kring. J. R. H. In een tuintje zonder bloemen helemaal apart als een onweerswolk zo somber staat het huis van mijnheer Zwart. Op een stoeltje zonder kussen zit hij stijf en strak heel de dag door zwart te kijken in zijn zwarte pak. Altijd kijken, kijken, kijken, 'k weet niet al hoe lang. Alle kindren die voorbijgaan zijn een beetje bang. Allemaal, behalve Lientje, die heeft nagedacht. Lientje zegt: hij wordt wel anders, als hij eerst maar lacht. Lientje gaat zijn tuintje binnen met een rode roos. Mijnheer Zwart, die opgestaan is, kijkt al minder boos. Daar komt mijnheer Zwart naar buiten, kijk eens wat hij doet! Dansen en de roos van Lientje heeft hij op zijn hoed! MIES BOUHUYS. K ^XXJOOOOOOOOOOOOOOOCXXDOÖOOOOOQOOOOOOOOOOCXAAX OOOOOÜOOOOOODOOOOOOOOOCXXX OOCXXXX>X)OOCOOOOOCK>DOCKX)CKX>COOOOOOOOOOOOC>DOC>CXX>OOaOOJOOÖC)COOOOOOOC)CKX)CXX>DOOOOOOOOOOCX.V Algemene situatie Dr. G. P. H. Locher, secretaris van de raad van de Hervormde Zending, is kort geleden naar Nieuw-Guinea vertrokken om de zendingsarbeiders te bezoeken en be langrijke besprekingen te voeren met voor gangers van de wordende kerk op Nieuw- Guinea en met het Gouvernement, dat in zeer belangrijke mate bijdraagt voor aller lei zendingsonderwijs en het medisch zen dingswerk. Voor zijn vertrek heeft hij een en ander over de Zending in Nieuw-Gui nea verteld. Een legende is ontstaan, aldus dr. Locher, namelijk dat uit vrees voor ern stige ontstemming van de Indonesiërs de raad voor de Zending van de Hervormde Kerk zijn taak in Nieuw-Guinea niet be hoorlijk zou durven aanvatten. Hier is geen sprake van en ook nooit sprake van ge weest. Ja, wanneer onze Zending mede tot taak had de Nederlandse belangen te bevorderen, dan zouden wij die vrees moeten koesteren. Maar ieder Christen weet, dat dit haar taak niet is. Haar opdracht is de prediking van Jezus Christus en Zijn Rijk. Daarom zijn wij evenals de Gereformeerden in Indonesia blijven werken na de souvereiniteitsover- dracht, daarom doen wij, wat wij kunnen doen, in Nieuw-Guinea. Wij vertrouwen, dat de regering van Indonesië dit begrijpt. Mij is geen enkel geval bekend, dat Indo nesische autoriteiten in hun land de Neder landse Zending ernstig belemmerden om dat wij ook in Nieuw-Guinea arbeiden. Neen, dit is de nood daar niet. Wij doen wat wij kunnen, maar dat betekent niet, dat wjj voldoende doen. Integendeel! De in komsten der Zending laten een grotere krachtsinspanning echter niet toe. En waar wij dank zij gouvernementssubsidie (name lijk voor het onderwijs) wel over voldoende gelden beschikken, hebben wij gebrek aan mensen, omdat zo weinig flinke jonge on derwijskrachten met hoofdakte (want die moeten zij bezitten!) bereid zijn naar Nieuw-Guinea te gaan. Dat wij te weinig doen is niet zo verwon derlijk, aldus gaat dr. Locher verder. Ons werk in Nieuw-Guinea heeft zich immers in de laatste jaren sterk uitgebreid. In 1940 waren er 80.000 Protestantse Pa poea's, nu in 1954 omstreeks 135.000. Uit zo'n enkel getal blijkt reeds duidelijk, hoe veel zwaarder onze taak sedert 1940 ge worden is. Er is echter nog een andere reden. Voor de oorlog lag in het uitgestrekte land hier en daar een enkele bestuurspost, nu richt Nederland zijn energie op dit gebied. We lezen over de aanleg van vliegvelden, ha vens en steden. Papoea's raken los van de oude dorpsgemeenschappen. Nieuwe sociale problemen komen op. Wat doet de Zending Gelukkig konden wij iets doen. Een veel groter deel (procentsgewijze) van onze uit gaven voor het werk overzee gaat nu naar Nieuw-Guinea dan voor de oorlog, n.l. om streeks 30 Bovendien zijn mede op ons verzoek anderen ons te hulp gekomen. De Doopsgezinde Zending nam een deel van ons werk in de Vogelkop over. Een Austra lische geloofszending, die met ons hartelijk samenwerkt, trekt het onbekende binnen land in. Een Amerikaanse geloofszending, eveneens tot coöperatie bereid, staat op het punt haar te volgen. En hopelijk komt ook de zending der Geref. Kerken in Ne derland helpen. Tot zover dr. Locher. De predikantsopleiding Dit jaar begint op het eiland Seroei in Nieuw-Guinea de Middelbaar Theologische School, waar Papoese jongemannen vier jaar zullen studeren om te worden opgeleid tot predikant (pandita). Voor de eerste keer zullen naast zes jongelui, die verleden jaar het einddiploma behaalden van de Pri maire Middelbare School (ongeveer gelijk aan het Mulo-diploma in Nederland) negen wat oudere goeroe's (godsdienstonderwij zers), die hun bekwaamheid reeds bewezen hebben, tot deze theologische studie wor den toegelaten. Hoe noodzakelijk het is om in Nieuw- Guinea goede theologisch gevormde pandi- ta's te krijgen blijkt uit deze opmerking, die ds. A. W. Middag te Genjem maakt in zijn jaarverslag: Veel verwacht ik van de pandita-oplei- ding tot stimulering van het gemeente-op bouwwerk. Ik heb vaak de indruk, dat de doodsheid, die men in zeer veel gemeenten aantreft, regelrecht tot de goeroe's is te rug te brengen, wier opleiding misschien door ons toch veel te kort gehouden is. Ik kan mij niet onttrekken aan de stellige in druk, dat de opleiding in geen verhouding staat tot wat we thans nodig hebben, zowel in de school als in de gemeente en vooral ook in de jeugdzorg en het sociale werk. Ik meen dat het tijd wordt, dat we de bestaande opleiding critisch bekijken en als zending niet langer genoegen nemen met het thans gebodene. Men moet niet meer menen, dat de kam pongs met het hoogstnodige afgescheept kunnen worden. Het is niet voor niets dat er veelal bij de jongeren vervreemding van de goeroe's te constateren valt, omdat de goeroe hen niet kon helpen bij de vragen, die hen thans bestormen. 8 4 SEPTEMBER 1954 tVan onze correspondent in Londen) Vreemdelingen, die Groot-Brittannië bezoeken, vragen zich altijd af, wat toch die zwart-wit geblokte ijzeren paaltjes met een oranjekleurige bol aan de top, welke men op regelmatige afstanden op de trottoirs aantreft, betekenen, Het zijn de „Belisha"-bakens, waarmede de minister, die ze voor de oorlog heeft inge voerd, zich onsterfelijk heeft gemaakt, zoals ook met de directeur van publieke werken, naar wie een eeuw geleden de Big Ben genoemd is, is gebeurd. Later volgden de Morrison-schuilkelders van half in de grond gestoken gegolfd plaat ijzer, die men tijdens de oorlog op aanbeveling van de minister in diens tuin oprichtte. Tenslotte zijn er de tijdelijke toilet-inrichtingen voor de millioenen- massa, welke voor de kroningsfeesten overal uit de grond verrezen en in de volksmond de naam kregen van Eccles, de minister, die terecht een pluimpje met adelstitel kreeg voor de voortreffelijke wijze, waarop hij de kroning tot een onvergetelijk schouwspel had gemaakt. Die Belisha-bakens dienen om autobe stuurders en anderen, die van de rijweg gebruik maken - in Londen zijn de fietsen schaars en de trams verdwenen - attent te maken op de oversteekplaatsen voor voetgangers, welke tussen twee bakens in zijn gelegen. Sinds enkele jaren zijn de meeste oversteekplaatsen wit gestreept. Londen telt honderden en honderden „zebra's", zoals iedereen deze oversteek plaatsen noemt. Op deze zebra's is de voet ganger koning. Zodra hij zijn voet er op zet, moet het snelverkeer wijken, dat wil zeggen, indien het zich op redelijke af stand van de zebra bevindt. Voorbeeldige discipline Het zebra-systeem is nog verre van ide aal, hoe groot de verkeers-discipline van het Engelse publiek ook is. Er is in Europa - en waarschijnlijk in de gehele wereld - geen volk, dat zo sociaal is in zijn gedrag op de openbare weg als het Britse. De rijen aan de bushaltes zijn al sinds jaar en dag een bezienswaardigheid voor buitenlan ders. Niemand zal het wagen voor zijn beurt de voor hem wachtenden te passe ren. Aan een bushalte stoppen meestal vele buslijnen. Telkens stappen degenen, die een bepaalde lijn moeten hebben, opzij uit de file - links uit de flank - en stap pen achter elkaar in de bus. Ondanks het voorbeeldige gedrag van de Engelse verkeersgebruikers hebben de zebra's een averechtse uitwerking gehad. De voetganger was er niet altijd zeker van of een aankomende auto gelegenheid ge noeg had om te stoppen. Er was weder zijdse aarzeling, die tot ongelukken leid de. Het gebeurde ook dat een auto stil hield, terwijl een daar achter komende wagen, die de voetganger niet kon zien, doorreed. Om de oversteekplaatsen nog opvallen der te maken, werd besloten de oranje- bollen van een knipperlicht te voorzien, dat 's avonds brandt. Deze lampions geven Londen en andere steden een feestelijk aanzien. Er ontstond echter een nieuw gevaar, omdat de duizenden oranje vuur torens de aandacht van de automobilisten afleidden. Daarom werden hier en daar schijnwerpers bij geplaatst. Het werd steeds feestelijker, maar dit was het einde nog niet. Thans heeft de minister bepaald, dat de oranjebollen ook overdag verlicht moeten zijn. Op sommige pleinen is het echter voor automobilisten om tureluurs te worden. Wij telden op één plaats 24 aan- en uitgaande oranjebollen op de hoeken van verschillende straten en het midden plein er tegenover. Parkeerverbod De nieuwste wijziging in het systeem is een absoluut parkeerverbod vijftien meter aan weerskanten van een oversteek plaats. Gewone oversteekpunten zonder zebrastrepen op de weg en zebra's, waar een verkeersagent bij geplaatst is, geven de voetganger geen automatische voor rang. Daar moet hij zich naar de agent richten. Toen de zebra's in 1952 werden inge voerd, bleken zij een grote vooruitgang. Bij de sterke uitbreiding van het aantal zebra's nam het aantal ongelukken nog toe, maar dat kwam ook omdat in een jaar tijd het aantal auto's met een half millioen was toegenomen. Nu de zebra's extra verlicht worden en bovendien bevrijd zijn van het uitzicht belemmerende geparkeerde voertuigen, hoopt men dat het systeem beter dan ooit zal functionneren. PARIJS „Iemand heeft onze vereni ging eens ingedeeld in vier groepen. Hij had waarschijnlijk gelijk. Volgens hem bestond de eerste afdeling uit De Verhel derden. Dat zijn er maar weinig; ex- minister Bidault is een van hen. Ten twee de De Gemiddelden, meestal normaal op het een of ander gespecialiseerd de grootste groep. Ten derde De Dwazen, de idealistische snelheidsliefhebbers. En ten slotte zijn er De Maniakken pro-stoom en anti-electriciteit of andersom. In totaal hebben we ruim honderdduizend leden". Dit werd mij dezer dagen in alle ernst verteld door monsieur Allard, die bestuurs lid is van de A.F.A.C., de Association Frangaise des Amis du Chemin de Fer. Dat is de geweldige Franse organisatie van Volwassen Spelers met Treintjes. Waar schijnlijk is de Fransman de meest enthou siaste aller mannen, die aanleiding hebben gegeven tot het oude grapje, dat vader op de grond met de rails, de tunnels en de treintjes speelt terwijl zijn zoontje teleur gesteld staat toe te kijken. De A.F.A.C. .is een bijzonder ernstige organisatie, die haar leden telt onder alle lagen van de Franse bevolking. Zoals ge zegd: Bidault zit er in en betreurt het slechts geen tijd meer te hebben voor een bestuursfunctie. Maar er zijn ook schrij vers lid en zakenlieden, bankwerkers en monteurs, bakkers en ambtenaren. Mon sieur Allard is zelfs geen amateur meer. Hij was de eerste, die na de oorlog op het idéé kwam, dat er een bestaansmogelijk heid zou moeten zitten in een gespeciali seerde speelgoedtreinen-winkel. Die heeft hij nu, niet ver van het Parijse toeristen vermaakscentrum Pigalle. Het is een bloeiende zaak. Monsieur Allard, die (uit liefhebberij) vloeiend Engels, Nederlands, Spaans en Duits naast zijn moedertaal spreekt, brengt zijn dag door temidden van treintjes en hij is gelukkig. Hij heeft een vaste en goede kring van klanten, wier bezoek soms een zakelijk doel heeft, vaak alleen tot een treinengesprek leidt, maar bijna altijd minstens een uur duurt. De leeftijd van zijn klanten varieert van 12 jaar tot gebogen grijsaards. Ik heb nu eens alles gehoord over Mon sieur Bascoulard, de grote voorstander van stoomtractie. Hij heeft een bijna onge loofwaardig diepe afkeer van alle elec- trische treinen en is enkele jaren geleden gereed gekomen met zijn chef d'oeuvre: 20.000 uur werk zaten in zijn miniatuur locomotief op een schaal van 1:17. De loco motief is een meter lang, gebruikt vijftien kilo kolen per uur bij een gemiddelde snel heid van tachtig kilometer en heeft een trekkracht van twee ton. Men kan haar zien in de établissementen van de A.F.A.C. onder het Parijse Gare de l'Est. Er bestaat een hechte band van vriendschap tussen Op weg naar de oneindigheid een kleine karavaan trekt de Sahara in, nietige slippen van mens en dier temidden van een grootse leegheid. Doch zo eenzaam als zij lijkt is deze Sahara niet, zegt onze medewerker Gerth van Zanten, die over dit onderwerp op pagina 3 wat meer vertelt. de heer Bascoulard en Monsieur Hattier, die zo juist de laatste pennestreek heeft ge zet onder een machtig dichtwerk over alle Franse treinennetten met stoomtractie. Het laatst heeft hij in 149 alexandrijnen het net Zuid-West-Frankrijk bezongen; men kan de heer Hattier diep in de put drijven door over het groeiend aantal Diesel- treinen te spreken. De treinenliefhebberij wordt op aller lei financiële bases bedreven. Het verst zijn waarschijnlijk de heren René Claude en Aufière gegaan. Claude, die in 1929 een van de oprichters was van de A.F.A.C. en in het bezit is van het heerlijke stamboek nummer 7, heeft op zijn buiten bij Orléans een geweldig complex aangelegd, dat op het ogenblik op een waarde van vijftig- of zestigduizend gulden wordt geschat. Men kan hem er ieder ogenblik vinden. Het bezit van de heer Aufière, dat drie honderd wagons en zestig locomotieven omvat, is waarschijnlijk ongeveer honderd duizend gulden waard. „Iedere normale man is in treintjes ge- interesseerd", zegt het bestuur van de A.F.A.C., dat een vrij nauw en wederzijds geapprecieerd contact onderhoudt met de Franse spoorwegen, de S.N.C.F. Het be stuur hoopt, dat er in de toekomst eens treinenraces zullen worden georganiseerd; het heeft genoeg contact met geestver wanten in Duitsland, België, Engeland en Zwitserland om te weten, dat hier inter nationaal naar gehunkerd wordt. En het is begrijpelijk, dat een land als Frankrijk met 's werelds snelste échte treinen, ook wel eens wil laten zien hoe hard de minia tuurtjes kunnen. Ontkent u, lezer, eens dat u ook be langstelling hebt voor treintjes. Ik ben tenslotte de heer Allard ontsnapt, terwijl hij al begon een locomotief met twaalf meter rails voor mij in te pakken. Want ik heb er geen ruimte voor. Anders. A. S. H. Bij de bouw van 't huis der provincie Gel derland zijn aan een twintigtal kunstenaars opdrachten verstrc-kt ter versiering van het gebouw. Van het werk van deze kunste naars zal nu een tentoonstelling worden ingericht in het gemeentemuseum Arn hem. De tentoonstelling, d'ie een indruk beoogt te geven van de individuele werk zaamheid van ieder dezer kunstenaars, zal op Vrijdag 10 September officieel worden geopend door de Commissaris der Koningin in Gelderland, jhr. dr. C. G. C. Quarles van Ufford. Er zijn plannen om het Zeisterslot, dat nooit helemaal werd afgebouwd en in de oorlogsjaren ernstig is gehavend, tot een cultuurcentrum te maken. Thans wordt er door de onlangs opgerichte Zeister kunst kring tot 2 October een tentoonstelLiing gehouden van schilder- en beeldhouwwer ken. De stichting is daarbij voorgelicht door de kunstcriticus Jan Engelman, de kunstschilder A Kristians en de beeldhou wer Kees Schrikker. Zeventien schilders van naam, wier werk in enige daartoe ge schikt gemaakte zalen wordt geëxposeerd, vertegenwoordigen vrijwel alle richtingen, Niet minder dan 30 beeldhouwers hebben werk ingezonden. Dit heeft ten dele een plaats gevonden in de vestibule en in. de zalen van het slot en ten dele op het mooie besloten gazon van het theater en in het prachtige park met de hoge bomen achter het slot. Vooral hier, waar de grootste wer ken zijn geplaatst, o.a. de dokwerker vam Mari Andriessen en het negermeisje van Paul Philip Koning, maakt het beeld houwwerk een imposante indruk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 13