Tussen Belisha-bakens door
over Londense zebra's
tf!/NHE£R
Vaders Treintje
KERKELIJK LEVEN
Nieuw-Guinea
Voetganger in een wereldstad
Knipperlichten en schijnwerpers
Anna of Jacoba,
waar ben je
Kunstexposities
Jimmie, de chimpansé zat heel treu
rig voor zich uit te kijken; hij verveel
de zich. Hij draaide zich om naar de
andere apen, die ook al somber zaten te
turen door de tralies van hun hok. Wat
ze nou eigenlijk zagen in die lege die
rentuin wisten ze waarschijnlijk zelf
niet eens. „Wat is er toch aan de
hand?", vroeg Jimmie, „een paar dagen
geleden was het hier nog vol en nu op
eens lijkt het wel of alle kinderen ver
dwenen zijn."
„Weet je dat dan niet?" vroeg een
oude grijze aap, die al heel lang in de
dierentuin was, „ze zijn weer naar
school."
„Naar school?", vroeg Jimmie, „wat
is dat?"
„Wat het precies is, weet ik ook niet",
zei de andere aap, „ik weet alleen maar
dat het een groot huis is, net als onze
kooi, waar een heleboel kinderen inzit
ten."
Daar moest Jimmie lang over naden
ken, toen begreep hij het. „Waarom
kunnen wij daar ook niet heen?", vroeg
hij. Jimmie vond het altijd fijn als er
kinderen in de buurt waren. Ze brach
ten lekkers mee en lachten om zijn
malle kunsten. Nu was er niemand om
naar hem te kijken en de andere apen
kenden al zijn kunsten al.
„Het is alleen voor kinderen", zei de
oude aap, „ze komen er iets doen, maar
ik weet niet wat."
„Weet je zeker dat ik er niet heen
zou kunnen?", vroeg Jimmie, „ik lijk
toch veel op een kind."
„Ze zouden het meteen merken, want
je draagt geen kleren zoals zij", zei de
andere weer.
Jimmie kreeg rimpels in zijn voor
hoofd van het denken; hij zei de hele
dag geen woord meer; hij dacht en hij
dacht maar.
Toen het avond werd, kwam de op
passer om de apen van hun kooien naar
het nachthok te brengen, één voor één
bracht hij ze erin. Ziezo", zei hij, toen
ze er allemaal inzaten, „en nou de sleu
tel er maar weer op en dan slapen,
jongens!"
Hij zócht in de zak van zijn jasje
naar de sleutel; maar waar was die?
Hij had hem net nog zelf in zijn zak ge
stopt voor hij naar het hok ging. Hij had
natuurlijk niet gemerkt dat Jimmie met
zijn vlugge apenvingers de sleutel daar
had uitgehaald. Terwijl de oppasser op
de grond van de apenkooi aan het zoe-
kj.i was, ging Jimmie er als de wind
oor.
lïij maakte dat hij gauw wegkwam
van het grote pad, dat midden door het
dierenpark heen liep; hij zocht de kleine
paadjes op en kroop door struiken en
achter hokken langs. Bijna was hij ge
snapt, want vlak bij het hek van de
tuin zag hij een oppasser aankomen.
Jimmie vloog tegen de stam van een
hoge boom op en bleef daar wachten tot
alles veilig was. Dat duurde een hele
poos, want alle oppassers gingen net
naai' huis en moesten onder zijn boom
door. Hij had meteen de tijd om eens
goed uit te kijken; vlakbij zag hij een
huis, waar boven in een kamer licht
brandde. Er stond een jongetje voor
zijn bed in z'n pyjama. Hij legde zijn
kleren op de stoel ernaast. „Hé", zei
Jimmie, „dat jongetje ken ik; die komt
ook altijd bij mijn kooi; hij is het zoon
tje van de oppasser als ik het goed zie.
Ja, warempel. Zou hij ook naar school
gaan?"
Nou, dat zag er niet zo erg naar uit,
want dat jongetje stapte op dat ogen
blik in zijn bed. „O", zei Jimmie, „ik
begrijp het al, „hij is altijd zo aardig
voor me geweest; hij heeft zeker ge
hoord dat ik zo graag kleren wil heb
ben om naar school te gaan. Die heeft
hij daar natuurlijk voor mij neergelegd.
Dank je wel Frans!" Jimmie had goed
onthouden dat het jongetje Fransje
heette. Hij wachtte nog een poosje en
toen alle oppassers weg waren en ook
Jimmie's vader een pijpje zat te roken
in zijn kamer en Frans zelf was inge
slapen klauterde Jimmie langs de dak
goot de kamer van Fransje in. Met een
heel pak kleren en een paar schoenen
op zijn rug kwam Jimmie er even later
vandaan. Boven in de boom begon hij
zich aan te kleden. „Tsjonge, jonge, wat
een werk is dat", zuchtte hij, maar ein
delijk was hij er toch mee klaar. „En
nou naar school", riep hij en met zijn
sterke armen zette hij zich af, zwaaide
door de lucht, precies over het hek van
de dierentuin heen. Hij bleef maar een
beetje aan de stille en de donkerste
kant van de straat lopen. „Gek", zei hij,
„ik zie helemaal geen kinderen. Zouden
die 's avonds ook in een nachthok ge
stopt worden, net als apen? Of zouden
ze allemaal op school zitten?"
Jimmie begon hard te hollen; hij
dacht dat hij dan de school misschien
eerder zou vinden. Bij een hoek botste
hij tegen een grote buldog op, die met
een begon te brommen. „Weet jij ook
waar de school is?" vroeg Jimmie.
„Jij bent zeker geen kind", zei de bul
dog, „want die lopen nooit zo hard om
naar school te komen. Wat ben je eigen
lijk en wat wil je met die school?"
Ik ben een chimpansé en ik wil
naar school, want daar zijn kinderen."
„Poeh", zei de buldog, „maar ze zijn
op school heel anders dan op straat
hoor; ze spelen niet eens met je. Maar
als je zo graag wilt zal ik je de school
wel wijzen. Kom maar mee." Daar gin
gen ze, Jimmie en de buldog.
„Op je plaatsen, allemaal", riep de
juffrouw van de eerste klas, toen de bel
om negen uur ging. „Zijn we er alle
maal; laat me eens kijken...." Met
haar potloodje wees ze alle kinderen
één voor één aan. „Ja hoor, het klopt",
zei ze toen ze ze allemaal geteld had,
maar net toen ze dat gezegd had, werd
er heel zachtjes op de deur van de klas
getikst. Daar stond Fransje met een
kleur als vuur in zijn Zondagse pak en
met zijn Zondagse schoenen aan.
„Wat is dat?", zei de juffrouw, „je
bent nog maar pas op school en kom je
nu al te laat?"
„Mijn kleren waren weg", zei Fransje
zacht, w_ant hij was bang dat .de juf
frouw hét niet geloven zou. Op de ach
terste bank klonk opeens gestommel en
het leek net of iemand binnen in zijn
mond een beetje lachte. „Stil daar", zei
de juffrouw, „Fransje, wat vertel je me
nou; waren je kleren weg"
„Ja juf", zei hij, „we hebben overal
gezocht, maar ze waren er niet."
„Nou", zeide juffrouw, „ik begrijp er
niet veel van, maar ga maar gauw op je
plaats zitten." Fransje liep naar zijn
bank, maar voor hij daar was draaide
hij zich om, „er zit al iemand op mijn
plaats, juf."
„Hé jongetje, waarom zit jij daar?",
vroeg de juffrouw; „er zat al iemand op
mijn plaats juf," zei het jongetje dat nu
op Fransje's plaatst zat.
„Wel heb je me nou", zei de juffrouw,
„dan is er een jongetje teveel." Net
toen ze dat gezegd had, gebeurde er iets
vreselijks. Er suisde opeens zomaar een
bruine jongensschoen door de klas en
toen nog één.
De kinderen keken met open mond
toe, maar Fransje, die de schoen had
opgeraapt, keek het meest verbaasd.
„Het is mijn schoen juf, mijn schoen
die weg was, „riep hij. Niemand be
greep er meer iets van, tot er onder de
achterste bank opeens gebrom klonk en
je kunt begrijpen hoe de kinderen ke
ken toen daar opeens een grote chim
pansé tussen de banken doorstapte, naar
Fransje toeging en hem een hand gaf.
Want Jimmie verveelde zich zó en de
schoenen van Fransje deden hem zo'n
pijn. Bovendien was het waar wat de
buldog gezegd had: kinderen waren op
school heel anders dan in de dierentuin.
Ze hadden niet eens apenootjes bij zich.
Hij liet zich gewoon door Fransje terug
brengen en hij heeft er niets geen spijt
van dat hij nu weer terug is in zijn
kooi in de dierentuin. Hij weet nu dat
die kinderen hem heus niet vergeten
zijn en wel weer terugkomen. Hij weet
nu ook dat een aap op school een jonge
tje teveel maakt in een klas en iedere
keer als hij Fransje ziet moet hij daar
nog om lachen. En anders Fransje wel!
Dit is een spelletje, waar iedereen
aan mee kan doen. De spelers maken
een grote, ruime kring. Twee spelers
komen geblinddoekt in de kring: Anna
en Jacoba. Ze worden een paar maal in
het rond gedraaid en moeten elkaar
vinden, afgaande op hun stemmen die
telkens vragen: Anna of Jacoba, waar
ben je? Hebben ze elkaar gevonden,
dan gaat er een ander paar in de kring.
J. R. H.
In een tuintje zonder bloemen
helemaal apart
als een onweerswolk zo somber
staat het huis van mijnheer Zwart.
Op een stoeltje zonder kussen
zit hij stijf en strak
heel de dag door zwart te kijken
in zijn zwarte pak.
Altijd kijken, kijken, kijken,
'k weet niet al hoe lang.
Alle kindren die voorbijgaan
zijn een beetje bang.
Allemaal, behalve Lientje,
die heeft nagedacht.
Lientje zegt: hij wordt wel anders,
als hij eerst maar lacht.
Lientje gaat zijn tuintje binnen
met een rode roos.
Mijnheer Zwart, die opgestaan is,
kijkt al minder boos.
Daar komt mijnheer Zwart naar buiten,
kijk eens wat hij doet!
Dansen en de roos van Lientje
heeft hij op zijn hoed!
MIES BOUHUYS.
K ^XXJOOOOOOOOOOOOOOOCXXDOÖOOOOOQOOOOOOOOOOCXAAX OOOOOÜOOOOOODOOOOOOOOOCXXX OOCXXXX>X)OOCOOOOOCK>DOCKX)CKX>COOOOOOOOOOOOC>DOC>CXX>OOaOOJOOÖC)COOOOOOOC)CKX)CXX>DOOOOOOOOOOCX.V
Algemene situatie
Dr. G. P. H. Locher, secretaris van de
raad van de Hervormde Zending, is kort
geleden naar Nieuw-Guinea vertrokken om
de zendingsarbeiders te bezoeken en be
langrijke besprekingen te voeren met voor
gangers van de wordende kerk op Nieuw-
Guinea en met het Gouvernement, dat in
zeer belangrijke mate bijdraagt voor aller
lei zendingsonderwijs en het medisch zen
dingswerk. Voor zijn vertrek heeft hij een
en ander over de Zending in Nieuw-Gui
nea verteld. Een legende is ontstaan, aldus
dr. Locher, namelijk dat uit vrees voor ern
stige ontstemming van de Indonesiërs de
raad voor de Zending van de Hervormde
Kerk zijn taak in Nieuw-Guinea niet be
hoorlijk zou durven aanvatten. Hier is geen
sprake van en ook nooit sprake van ge
weest.
Ja, wanneer onze Zending mede tot taak
had de Nederlandse belangen te bevorderen,
dan zouden wij die vrees moeten koesteren.
Maar ieder Christen weet, dat dit haar taak
niet is. Haar opdracht is de prediking van
Jezus Christus en Zijn Rijk. Daarom zijn
wij evenals de Gereformeerden in Indonesia
blijven werken na de souvereiniteitsover-
dracht, daarom doen wij, wat wij kunnen
doen, in Nieuw-Guinea. Wij vertrouwen,
dat de regering van Indonesië dit begrijpt.
Mij is geen enkel geval bekend, dat Indo
nesische autoriteiten in hun land de Neder
landse Zending ernstig belemmerden om
dat wij ook in Nieuw-Guinea arbeiden.
Neen, dit is de nood daar niet. Wij doen
wat wij kunnen, maar dat betekent niet,
dat wjj voldoende doen. Integendeel! De in
komsten der Zending laten een grotere
krachtsinspanning echter niet toe. En waar
wij dank zij gouvernementssubsidie (name
lijk voor het onderwijs) wel over voldoende
gelden beschikken, hebben wij gebrek aan
mensen, omdat zo weinig flinke jonge on
derwijskrachten met hoofdakte (want die
moeten zij bezitten!) bereid zijn naar
Nieuw-Guinea te gaan.
Dat wij te weinig doen is niet zo verwon
derlijk, aldus gaat dr. Locher verder. Ons
werk in Nieuw-Guinea heeft zich immers
in de laatste jaren sterk uitgebreid. In
1940 waren er 80.000 Protestantse Pa
poea's, nu in 1954 omstreeks 135.000. Uit
zo'n enkel getal blijkt reeds duidelijk, hoe
veel zwaarder onze taak sedert 1940 ge
worden is.
Er is echter nog een andere reden. Voor
de oorlog lag in het uitgestrekte land hier
en daar een enkele bestuurspost, nu richt
Nederland zijn energie op dit gebied. We
lezen over de aanleg van vliegvelden, ha
vens en steden. Papoea's raken los van de
oude dorpsgemeenschappen. Nieuwe sociale
problemen komen op. Wat doet de Zending
Gelukkig konden wij iets doen. Een veel
groter deel (procentsgewijze) van onze uit
gaven voor het werk overzee gaat nu naar
Nieuw-Guinea dan voor de oorlog, n.l. om
streeks 30 Bovendien zijn mede op ons
verzoek anderen ons te hulp gekomen. De
Doopsgezinde Zending nam een deel van
ons werk in de Vogelkop over. Een Austra
lische geloofszending, die met ons hartelijk
samenwerkt, trekt het onbekende binnen
land in. Een Amerikaanse geloofszending,
eveneens tot coöperatie bereid, staat op
het punt haar te volgen. En hopelijk komt
ook de zending der Geref. Kerken in Ne
derland helpen. Tot zover dr. Locher.
De predikantsopleiding
Dit jaar begint op het eiland Seroei in
Nieuw-Guinea de Middelbaar Theologische
School, waar Papoese jongemannen vier
jaar zullen studeren om te worden opgeleid
tot predikant (pandita). Voor de eerste
keer zullen naast zes jongelui, die verleden
jaar het einddiploma behaalden van de Pri
maire Middelbare School (ongeveer gelijk
aan het Mulo-diploma in Nederland) negen
wat oudere goeroe's (godsdienstonderwij
zers), die hun bekwaamheid reeds bewezen
hebben, tot deze theologische studie wor
den toegelaten.
Hoe noodzakelijk het is om in Nieuw-
Guinea goede theologisch gevormde pandi-
ta's te krijgen blijkt uit deze opmerking,
die ds. A. W. Middag te Genjem maakt in
zijn jaarverslag:
Veel verwacht ik van de pandita-oplei-
ding tot stimulering van het gemeente-op
bouwwerk. Ik heb vaak de indruk, dat de
doodsheid, die men in zeer veel gemeenten
aantreft, regelrecht tot de goeroe's is te
rug te brengen, wier opleiding misschien
door ons toch veel te kort gehouden is. Ik
kan mij niet onttrekken aan de stellige in
druk, dat de opleiding in geen verhouding
staat tot wat we thans nodig hebben,
zowel in de school als in de gemeente en
vooral ook in de jeugdzorg en het sociale
werk. Ik meen dat het tijd wordt, dat we
de bestaande opleiding critisch bekijken en
als zending niet langer genoegen nemen
met het thans gebodene.
Men moet niet meer menen, dat de kam
pongs met het hoogstnodige afgescheept
kunnen worden. Het is niet voor niets dat
er veelal bij de jongeren vervreemding van
de goeroe's te constateren valt, omdat de
goeroe hen niet kon helpen bij de vragen,
die hen thans bestormen. 8
4 SEPTEMBER 1954
tVan onze correspondent in Londen)
Vreemdelingen, die Groot-Brittannië bezoeken, vragen zich altijd af, wat toch
die zwart-wit geblokte ijzeren paaltjes met een oranjekleurige bol aan de top,
welke men op regelmatige afstanden op de trottoirs aantreft, betekenen, Het zijn
de „Belisha"-bakens, waarmede de minister, die ze voor de oorlog heeft inge
voerd, zich onsterfelijk heeft gemaakt, zoals ook met de directeur van publieke
werken, naar wie een eeuw geleden de Big Ben genoemd is, is gebeurd. Later
volgden de Morrison-schuilkelders van half in de grond gestoken gegolfd plaat
ijzer, die men tijdens de oorlog op aanbeveling van de minister in diens tuin
oprichtte. Tenslotte zijn er de tijdelijke toilet-inrichtingen voor de millioenen-
massa, welke voor de kroningsfeesten overal uit de grond verrezen en in de
volksmond de naam kregen van Eccles, de minister, die terecht een pluimpje
met adelstitel kreeg voor de voortreffelijke wijze, waarop hij de kroning tot een
onvergetelijk schouwspel had gemaakt.
Die Belisha-bakens dienen om autobe
stuurders en anderen, die van de rijweg
gebruik maken - in Londen zijn de fietsen
schaars en de trams verdwenen - attent
te maken op de oversteekplaatsen voor
voetgangers, welke tussen twee bakens in
zijn gelegen. Sinds enkele jaren zijn de
meeste oversteekplaatsen wit gestreept.
Londen telt honderden en honderden
„zebra's", zoals iedereen deze oversteek
plaatsen noemt. Op deze zebra's is de voet
ganger koning. Zodra hij zijn voet er op
zet, moet het snelverkeer wijken, dat wil
zeggen, indien het zich op redelijke af
stand van de zebra bevindt.
Voorbeeldige discipline
Het zebra-systeem is nog verre van ide
aal, hoe groot de verkeers-discipline van
het Engelse publiek ook is. Er is in Europa
- en waarschijnlijk in de gehele wereld -
geen volk, dat zo sociaal is in zijn gedrag
op de openbare weg als het Britse. De rijen
aan de bushaltes zijn al sinds jaar en dag
een bezienswaardigheid voor buitenlan
ders. Niemand zal het wagen voor zijn
beurt de voor hem wachtenden te passe
ren. Aan een bushalte stoppen meestal
vele buslijnen. Telkens stappen degenen,
die een bepaalde lijn moeten hebben, opzij
uit de file - links uit de flank - en stap
pen achter elkaar in de bus.
Ondanks het voorbeeldige gedrag van
de Engelse verkeersgebruikers hebben de
zebra's een averechtse uitwerking gehad.
De voetganger was er niet altijd zeker van
of een aankomende auto gelegenheid ge
noeg had om te stoppen. Er was weder
zijdse aarzeling, die tot ongelukken leid
de. Het gebeurde ook dat een auto stil
hield, terwijl een daar achter komende
wagen, die de voetganger niet kon zien,
doorreed.
Om de oversteekplaatsen nog opvallen
der te maken, werd besloten de oranje-
bollen van een knipperlicht te voorzien,
dat 's avonds brandt. Deze lampions geven
Londen en andere steden een feestelijk
aanzien. Er ontstond echter een nieuw
gevaar, omdat de duizenden oranje vuur
torens de aandacht van de automobilisten
afleidden. Daarom werden hier en daar
schijnwerpers bij geplaatst. Het werd
steeds feestelijker, maar dit was het einde
nog niet. Thans heeft de minister bepaald,
dat de oranjebollen ook overdag verlicht
moeten zijn. Op sommige pleinen is het
echter voor automobilisten om tureluurs te
worden. Wij telden op één plaats 24 aan-
en uitgaande oranjebollen op de hoeken
van verschillende straten en het midden
plein er tegenover.
Parkeerverbod
De nieuwste wijziging in het systeem
is een absoluut parkeerverbod vijftien
meter aan weerskanten van een oversteek
plaats. Gewone oversteekpunten zonder
zebrastrepen op de weg en zebra's, waar
een verkeersagent bij geplaatst is, geven
de voetganger geen automatische voor
rang. Daar moet hij zich naar de agent
richten.
Toen de zebra's in 1952 werden inge
voerd, bleken zij een grote vooruitgang.
Bij de sterke uitbreiding van het aantal
zebra's nam het aantal ongelukken nog toe,
maar dat kwam ook omdat in een jaar
tijd het aantal auto's met een half millioen
was toegenomen.
Nu de zebra's extra verlicht worden
en bovendien bevrijd zijn van het uitzicht
belemmerende geparkeerde voertuigen,
hoopt men dat het systeem beter dan ooit
zal functionneren.
PARIJS „Iemand heeft onze vereni
ging eens ingedeeld in vier groepen. Hij
had waarschijnlijk gelijk. Volgens hem
bestond de eerste afdeling uit De Verhel
derden. Dat zijn er maar weinig; ex-
minister Bidault is een van hen. Ten twee
de De Gemiddelden, meestal normaal op
het een of ander gespecialiseerd de
grootste groep. Ten derde De Dwazen, de
idealistische snelheidsliefhebbers. En ten
slotte zijn er De Maniakken pro-stoom
en anti-electriciteit of andersom. In totaal
hebben we ruim honderdduizend leden".
Dit werd mij dezer dagen in alle ernst
verteld door monsieur Allard, die bestuurs
lid is van de A.F.A.C., de Association
Frangaise des Amis du Chemin de Fer. Dat
is de geweldige Franse organisatie van
Volwassen Spelers met Treintjes. Waar
schijnlijk is de Fransman de meest enthou
siaste aller mannen, die aanleiding hebben
gegeven tot het oude grapje, dat vader op
de grond met de rails, de tunnels en de
treintjes speelt terwijl zijn zoontje teleur
gesteld staat toe te kijken.
De A.F.A.C. .is een bijzonder ernstige
organisatie, die haar leden telt onder alle
lagen van de Franse bevolking. Zoals ge
zegd: Bidault zit er in en betreurt het
slechts geen tijd meer te hebben voor een
bestuursfunctie. Maar er zijn ook schrij
vers lid en zakenlieden, bankwerkers en
monteurs, bakkers en ambtenaren. Mon
sieur Allard is zelfs geen amateur meer.
Hij was de eerste, die na de oorlog op het
idéé kwam, dat er een bestaansmogelijk
heid zou moeten zitten in een gespeciali
seerde speelgoedtreinen-winkel. Die heeft
hij nu, niet ver van het Parijse toeristen
vermaakscentrum Pigalle. Het is een
bloeiende zaak. Monsieur Allard, die (uit
liefhebberij) vloeiend Engels, Nederlands,
Spaans en Duits naast zijn moedertaal
spreekt, brengt zijn dag door temidden
van treintjes en hij is gelukkig. Hij heeft
een vaste en goede kring van klanten, wier
bezoek soms een zakelijk doel heeft, vaak
alleen tot een treinengesprek leidt, maar
bijna altijd minstens een uur duurt. De
leeftijd van zijn klanten varieert van 12
jaar tot gebogen grijsaards.
Ik heb nu eens alles gehoord over Mon
sieur Bascoulard, de grote voorstander van
stoomtractie. Hij heeft een bijna onge
loofwaardig diepe afkeer van alle elec-
trische treinen en is enkele jaren geleden
gereed gekomen met zijn chef d'oeuvre:
20.000 uur werk zaten in zijn miniatuur
locomotief op een schaal van 1:17. De loco
motief is een meter lang, gebruikt vijftien
kilo kolen per uur bij een gemiddelde snel
heid van tachtig kilometer en heeft een
trekkracht van twee ton. Men kan haar
zien in de établissementen van de A.F.A.C.
onder het Parijse Gare de l'Est. Er bestaat
een hechte band van vriendschap tussen
Op weg naar de oneindigheid een kleine karavaan trekt de Sahara in, nietige
slippen van mens en dier temidden van een grootse leegheid. Doch zo eenzaam
als zij lijkt is deze Sahara niet, zegt onze medewerker Gerth van Zanten, die
over dit onderwerp op pagina 3 wat meer vertelt.
de heer Bascoulard en Monsieur Hattier,
die zo juist de laatste pennestreek heeft ge
zet onder een machtig dichtwerk over alle
Franse treinennetten met stoomtractie. Het
laatst heeft hij in 149 alexandrijnen het
net Zuid-West-Frankrijk bezongen; men
kan de heer Hattier diep in de put drijven
door over het groeiend aantal Diesel-
treinen te spreken.
De treinenliefhebberij wordt op aller
lei financiële bases bedreven. Het verst
zijn waarschijnlijk de heren René Claude
en Aufière gegaan. Claude, die in 1929 een
van de oprichters was van de A.F.A.C. en
in het bezit is van het heerlijke stamboek
nummer 7, heeft op zijn buiten bij Orléans
een geweldig complex aangelegd, dat op
het ogenblik op een waarde van vijftig-
of zestigduizend gulden wordt geschat.
Men kan hem er ieder ogenblik vinden.
Het bezit van de heer Aufière, dat drie
honderd wagons en zestig locomotieven
omvat, is waarschijnlijk ongeveer honderd
duizend gulden waard.
„Iedere normale man is in treintjes ge-
interesseerd", zegt het bestuur van de
A.F.A.C., dat een vrij nauw en wederzijds
geapprecieerd contact onderhoudt met de
Franse spoorwegen, de S.N.C.F. Het be
stuur hoopt, dat er in de toekomst eens
treinenraces zullen worden georganiseerd;
het heeft genoeg contact met geestver
wanten in Duitsland, België, Engeland en
Zwitserland om te weten, dat hier inter
nationaal naar gehunkerd wordt. En het
is begrijpelijk, dat een land als Frankrijk
met 's werelds snelste échte treinen, ook
wel eens wil laten zien hoe hard de minia
tuurtjes kunnen.
Ontkent u, lezer, eens dat u ook be
langstelling hebt voor treintjes. Ik ben
tenslotte de heer Allard ontsnapt, terwijl
hij al begon een locomotief met twaalf
meter rails voor mij in te pakken. Want
ik heb er geen ruimte voor. Anders.
A. S. H.
Bij de bouw van 't huis der provincie Gel
derland zijn aan een twintigtal kunstenaars
opdrachten verstrc-kt ter versiering van het
gebouw. Van het werk van deze kunste
naars zal nu een tentoonstelling worden
ingericht in het gemeentemuseum Arn
hem. De tentoonstelling, d'ie een indruk
beoogt te geven van de individuele werk
zaamheid van ieder dezer kunstenaars, zal
op Vrijdag 10 September officieel worden
geopend door de Commissaris der Koningin
in Gelderland, jhr. dr. C. G. C. Quarles
van Ufford.
Er zijn plannen om het Zeisterslot, dat
nooit helemaal werd afgebouwd en in de
oorlogsjaren ernstig is gehavend, tot een
cultuurcentrum te maken. Thans wordt er
door de onlangs opgerichte Zeister kunst
kring tot 2 October een tentoonstelLiing
gehouden van schilder- en beeldhouwwer
ken. De stichting is daarbij voorgelicht
door de kunstcriticus Jan Engelman, de
kunstschilder A Kristians en de beeldhou
wer Kees Schrikker. Zeventien schilders
van naam, wier werk in enige daartoe ge
schikt gemaakte zalen wordt geëxposeerd,
vertegenwoordigen vrijwel alle richtingen,
Niet minder dan 30 beeldhouwers hebben
werk ingezonden. Dit heeft ten dele een
plaats gevonden in de vestibule en in. de
zalen van het slot en ten dele op het mooie
besloten gazon van het theater en in het
prachtige park met de hoge bomen achter
het slot. Vooral hier, waar de grootste wer
ken zijn geplaatst, o.a. de dokwerker vam
Mari Andriessen en het negermeisje van
Paul Philip Koning, maakt het beeld
houwwerk een imposante indruk.