Honderd jaar geleden werd Cornells Lely bedwinger der Zuiderzee geboren ZESTIGDUIZEND F „De rode liberaal" Levensgeschiedenis van Lely HIS MASTER'S VOICE Een geniaal ingenieur en verlicht staatsman Centrale figuur Opdrachten en reisbeurzen voor toneelschrijvers Een kort vertical door Ferdinand Langen Nederlandse schilderijen Veel belangstelling voor Museum Boymans Harlingen in de loop der eeuwen binet Tak van Poortvliet, daarna van 1897 1901 in het team van Pierson en tenslot te van 19131918 in het oorlogsministerie Cort van der Linden. Bij zijn intrede in de ministerraad had hij zich vastgelegd op een politieke geloofs belijdenis als vooruitstrevend liberaal en dit credo is hij steeds trouw gebleven. Daar hij tevens zeer gelovig was Lely behoorde tot de Doopsgezinde Gemeente verwierf hij zich al spoedig de bijnaam van „de vrome rode liberaal" een term waarin overigens, ook bij zijn tegenstan ders, veel meer hartelijke waardering dan spotlust doorklonk. Die onwankelbare trouw aan het eens gekozen standpunt te kende echter niet alleen zijn politieke loop baan, maar ook zijn arbeid en de verhou ding tot zijn gezin en zijn vrienden. REEDS IN ZIJN eerste ambtsperiode had Lely zijn indrukwekkende Zuiderzee- plannen voltooid, maar hij was verstandig genoeg, om het niet direct in het parlement to willen „doordrukken". Hij besefte, dat een afwachtende houding voorlopig te ver kiezen was boven de kans op een neder laag, die de uiteindelijke verwezenlijking van zijn plan wellicht vele jaren zou kun nen opschorten. Wel stelde hg een staatscommissie in, die de projecten van de Zuiderzeevereni- ging te bestuderen kreeg. Lely zelf hield zich angstvallig buiten het overleg in deze commissie, wier eindrapport veelbelovend was. Kort na de publicatie van dit docu ment trad de regering-Tak echter af en werd Lely Kamerlid. In 1897 werd hij door Pier son andermaal tot het minis tersambt geroepen.ditmaal voor een zeer vruchtbare bewinds periode, waarin onder andere de eerste Ongevallenwet tot stand kwam, dïe hem de ere titel „vader der sociale ver zekering" bezorgd heeft. In dit tijdperk creërde hij tevens het sta a tsmijnbedrijfveel min der spectaculair dan de ver wezenlijking van 't Zuiderzee- plan, maar van tenminste even groot nationaal en sociaal be lang. Zijn ruime blik en vurig pleit bezorgde Schevingen zijn vissershaven en voorts toonde hij zich een felle voorvechter voor een modern verkeerswe genstelsel, aan welks nut toen vrijwel algemene twijfel be stond. Tenslotte werd zijn wetsont werp op de drooglegging van de Zuiderzee ingediend. Het kon echter niet meer behan deld worden vóór de nieuwe verkiezingen die een andere, minder vérziende bewindsman aan Waterstaat zouden bren gen. Na nog korte tijd Kamerlid geweest te zijn, werd Lely im LELY's LAATSTE regeringsperiode, in het kabinet-Cort van der Linden, was een bijzonddr moeilijke, maar zij bracht ook de bekroning van zijn jarenlange strijd tegen de sceptici en de criticasters, want ondanks de onzekere oorlogstoestand, de voortdu rende zorgen om de neutraliteit en de bui tensporige lasten waarvoor ons land zich in die moeilijke jaren geplaatst zag, aan vaardde het parlement in de zomer van 1918 eindelijk definitief de fel-omstreden Zuiderzeewet een triomf die hij zelf voorbijzag om in de beslotenheid van zijn werkkhmer de gedachten terug te laten gaan naar de vrouw, die hem juist vier jaar geleden ontvallen was. Als vele waarlijk grote mannen kendo Lely trouwens geen persoonlijke eerzucht; alle ijdelheid was hem vreemd. Dat zijn naam en zijn werk betrekkelijk weinig algemene bekendheid genieten, is voor het grootste deel terug te voeren op zijn bijna spreekwoordelijke eenvoud en bescheiden heid, die wel de markantste trekken van zijn persoonlijkheid vormden. Hij had er ook geen behoefte aan, op de voorgrond te treden of bewierookt te wor den. Zijn diepste levensdoel was zijn gezin, dat in zijn rangorde van belangrijkheid nog vóór zijn werk als ingenieur en als staats man kwam. Zeer duidelijk blijkt dat uit het feit dat hij aanvankelijk, op persoonlijk advies van Koningin Emma, een gouvernante voor zijn kinderen nam. toen Gcrarda overleden was, doch later hierop terug kwam en zelf de leiding van het gezinsleven weer op zich nam, „daar het mij onmogelijk bleek, ds plaats van wijlen mijn dierbare vrouw door een ander vervuld te zien". De raad geving van haar, die hij bewonderde en hoogachtte als „de moeder des volks" moest wijken voor zijn persoonlijk verant woordelijkheidsgevoel jegens zijn kinderen. ALS KAMERLID en als minister had hij steeds een open oor voor het standpunt van anderen, onverschillig wat hun politieke richting was. En als zo'n standpunt hem in het belang van land en vak juist leek, was hij gaarne bereid zijn eigen houding daar naar te richten, ook al was dat blijkbaar in strijd met zijn eigen politieke credo. Zijn grote mensenkennis en diep mense lijk gevoel stelden hem in staat, tekort komingen van anderen te accepteren als hij er van overtuigd was, dat achter die fouten een goede bedoeling schuil ging. Wel placht hij klare en onversneden wijn te schenken aan allen, die het zijns inziens bij het verkeerde eind hadden, maar dat gebeurde dan steeds met zoveel tact en hoffelijkheid, dat de weder partij nooit bevreesd hoefde te zijn „het gezicht te verliezen." Tact en begrip stelden hem ook in staat, zijn medewerkers van hoog tot laag tot ontplooiing van al hun vermogens te acti veren. Veel heeft ly voorts weten te be reiken met zijn politiek van geven en nemen. Nooit heeft hij getracht een van zijn visionaire projecten te forceren tegen de heersende parlementaire windrichting in. Hij wachtte geduldig af tot de tijd rijp was of laveerde handig en stukje bij beetje om alle klippen des aanstoots heen, totdat hij zijn gehele plan in veilige haven geloodst had. Zijn vertogen in het parlement waren vaak meesterstukjes van overredingskunst, maar oratorisch pathos was hem vreemd. (Zie verder pagina 5) IN HET OPENBARE LEVEN deed Lely zich voorts kennen als een man van grote integriteit en rechtschapen heid. „Kruiwagens" hanteerde hij niet: wie op grond van relaties of persoonlijke genegenheid om zijn steun of protectie verzocht, die kon er zeker van zijn nul op het request te krijgen als Lely er niet volkomen zeker van was, dat de solli citant in kwestie alle capaciteiten bezat voor de begeerde ambten of functies. Ja, zelfs voor zijn bekwame zoons, die bei den later carrière maakten in dezelfde richting als hij, heeft Lely nooit „een goed woordje" willen doen, bedachtzaam als hij was om zelfs de schijn te ver mijden. AAN DE RAND van de Wieringermeerpolder, niet ver van Medemblik, staat het Lely-gemaal: een kloek en eerlijk gebouw dat ondanks zijn monumentale formaat en zijn strakke contouren meer een indruk van rustige bescheiden heid maakt dan van moderne koele zakelijkheid. Eenvoud, eerlijkheid en een monumentaal „formaat" kenmerkten ook de man, wiens naam dit bouwsel draagt: ir. C'ornelis Lely, de begaafde waterbouwkundige en staatsman, die een eeuw geleden op 23 September 1854 in Amsterdam het le venslicht zag. Lely is vooral befaamd als schepper van een der grootste projecten, ooit in ons land ten uitvoer gelegd: de drooglegging van de Zuiderzee, maar hij heeft nog veel meer tot stand gebracht. De organisatie van het Staatsmijn- bedrijf, de redding van onze burgerluchtvaart in haar „kin derjaren" en de totstandkoming van het KNMI in De Bilt, dat alles is voor een groot deel op zijn credit geboekt. Ook onderscheidde hij zich als een vurig promotor van een mo dern wegennet en van tal van andere „nieuwigheden", die in zijn tijd veelal nog als overbodige luxe beschouwd wer den. Maar Cornelis Lely was meer dan een uitstekend inge nieur en een verlicht bewindsman, hij was ook en mis schien wel in de eerste plaats een voorbeeldig mens. HET BEGIN van zijn carrière was aller minst veelbelovend, want nadat hij in 1875 aan de Polytechnische school in Delft met lof het diploma van civiel ingenieur ver overd had, zwierf hij ruim elf jaar van de ene betrekking naar de andere, zonder dat hij besluiten kon zich ergens voorgoed te hinden. In de laatste jaren van die moeilijke periode raakte hij zelfs dusdanig aan de grond dat hij met het inmiddels gestich te gezin bij zijn ouders om steun en huisvesting moest aankloppen. Cornelis' va der, Jan Lely, was een lid van de gegoede Amsterdamse koopmansstand, wiens lijf spreuk was dat iedereen op eigen kracht kon en moest slagen in de maatschap pij. Het was dan stellig ook niet uit week heid, dat hij Cornelis en diens gezin opnam in het ouderlijk huis. Hij had een ruim be grip voor de problemen van zijn zoon en twijfelde er niet aan of deze zou tenslotte zijn weg wel vinden. Misschien is het vooral dat begrip ge weest, dat Cornelis Lely in die crisisjaren zijn zelfvertrouwen hergaf. Dat èn de lief devolle toewijding van zijn vrouw Gerarda zeven jaar jonger dan hij die hem steeds weer aanspoorde om vol te houden, ook in latere jaren, toen zijn revolution- naire Zuiderzeeplannen stormen van critiek en Verguizing uitlokten. „Aan Gerarda heb ik alles te danken", zo getuigde hij dikwijls, „dat ik een man en dat ik een mens gewor den ben". Haar dood, in Augustus 1914, overschaduwde dan ook alles in Lely's leven en toen, vier jaar later, alom de vlaggen in top gingen bij het aanvaarden van zijn le venswerk de wet op de drooglegging der Zuiderzee onttrok hij zich aan vrijwel alle huldebetuigingen met als enig commen taar: „Als Gerarda dit toch nog eens had mogen beleven Toevallige omstandigheden hebben ertoe meegewerkt, dat juist Lely de beslissende stoot zou geven tot de uitvoering van het Zuiderzeeproject. Links en rechts sollicite rend kwam hij ook in contact met de pas van stapel gelopen Zuiderzeevereniging, op gericht als een poging om van particuliere zijde te ondernemen, wat de overheid on danks sterke aandrang nóg steeds verzuimd had te doen: het maken van definitieve studies over de mogelijkheden tot droog legging onzer binnenzee. Hij werd inderdaad bij deze organisatie als ingenieur aangesteld en kreeg al spoe dig na zijn benoeming de leiding over het technische werk. Zijn arbeid resulteerde in de publicatie van acht „technische nota's" in de periode tot 1891. Vele jaren later werd de Zuiderzee geheel volgens deze par ticuliere plannen ingepolderd. Deze ook nu nog onvoltooide werken zijn volledig geba seerd op Lely's technische nota's, die teza men een zeldzaam gave en weldoordachte eenheid vormen. DAT DIE PLANNEN ondanks tal van hinderpalen tenslotte werden uitgevoerd, is mede te danken geweest aan de les van de overstromingsramp, die in 1916 een groot deel van Noordholland teisterde. De ana logie met de Februariramp en de eventuele afsluiting der zeegaten in Zeeland ligt voor de hand. Andere doorslaggevende factoren voor Lely's overwinning op de anti-droog- leggers waren de eerste wereldoorlog, die de ogen geopend had voor de uiterst kwets bare positie van ons veel te kleine land- bouw-areaal en tenslotte het feit, dat Lely juist minister van Waterstaat was toen het definitieve Zuiderzeebesluit viel. Tweemaal eerder had hij trouwens al deel van de regering uitgemaakt, de eerste keer van 18911894, als minister van Wa terstaat, Handel en Nijverheid in het ka- 1802 gouverneur van Suriname. Ook dit gewest heeft vele verstandige maatregelen en verbeteringen aan hem te danken. In 1905 keerde hij in Nederland en in de Kamer terug. Van 1908 af was hij tevens wethouder van Den Haag. Uit die jaren dateren zijn initiatieven ten gunste van het KNMI, waarvan hij president-curator was. Zijn bemoeiingen leidden tot de in richting van het moderne wetenschappe lijke instituut te De Bilt, dat thans onder zijn soortgenoten een vooraanstaande plaats inneemt. De dichting van het laatste stroomgat in de Afsluitdijk op 28 Mei 1932, des middags om één uur. Het portret van ir. Cornelis Lely (boven) werd genomen ten tijde van zijn derde ministerschap in het oorlogskabinet Cort van der Linden, dat de bekroning bracht van zijn Zuiderzee-plan. „De vrouw als centrale figuur" zal het onderwerp zijn van een tentoonstelling van schilderijen, tekeningen en grafisch werk, welke van 28 September tot 9 October in een deel van de 72ste Dames- beurs te 's-Gravenhage wordt gehou den. Iedere in Den Haag, Wassenaar, Rijswijk of Voorburg gevestigde beel dende kunstenaar kan hiervoor één werk inzenden. Het naar Lely genoemde gemaal bij Medemblik, dat het nieuwe land bescher men moet tegen de aloude vijand, het water heeft het voorrecht gehad die roeping te kunnen volgen". Aan dit vruchtbare leven kwam een ein de op 22 Januari 1929. Men vond hem dood op de vloer voor zijn schrijfbureau, de pen waarmee hij een verhandeling schreef over hel AmsterdamRijnkanaal, aan zijn hand ontvallen, Een groot man, gestorven „in het har nas". NA EEN MAAND of drie wenkte de ad junct-directeur mij. Ik werd in de directie kamer verwacht. Ik ging dus naar de directiekamer, waar de glazen sherry alweer klaar stomdlen. „Een fijn zaakje is dat met die flessen", zei de jonge Potter, maar hij bood mij geen stoel aan, wat anders altijd wel zijn ge woonte was. „Nou en of!" knikte ik. „Een prachtzaak", ging de jonge Potter verder. „Weet je wel hoeveel flessen er nu nog in het pakhuis staan, na drie maan den?" „Nee, diat wist ik niet precies". „Nou, wel geteld', zei de jonge Potter, „nog (vervolg- van pagina 4) Hij behoefde dan ook niet te grijpen naar verheven beeldspraak: zijn technische, juridische, maatschappelijke en organisa torische bekwaamheden spraken een veel overtuigender taal. Het is bij dit alles eigenlijk overbodig vast te stellen, dat hij begiftigd was met een verbluffend-scherpe visie op de toe komstige cultuurtechnische ontwikkeling van ons land. MEN HEEFT LELY wel verweten, dat hij maar „met geld smeet" en inderdaad heeft de verwezenlijking van zijn grote projecten ettelijke millioenen meer uit de staatskas gevergd dan waarvan zijn voor gangers ooit hebben durven dromen. Dit was echter geen gebrek aan verantwoorde lijkheidszin, doch het uitvloeisel van een groter daadkracht, een gedurfder beleid en een juister inzicht in de toekomst. Nog zal het jaren duren voor zijn schepping, de drooglegging en inpoldering van de Zuider zee, geheel voltooid is en de uitvoering van dat inmense stuk werk is nog kostbaarder gebleken dan destijds voorzien was, maar wat belangrijker is: al zijn projecten heb ben ook groter baten afgeworpen dan in de calculaties verrekend waren. Lely was, aldus concludeerde mr. K. Jansma, secretaris van de Zuiderzeeraad in zijn biografie over deze grote ingenieur cn staatsman, „geroepen om grote werken tol stand te brengen teneinde zijn land meer welvaart en geluk te brengen en hij De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen stelt zich voor in 1954 een studiebeurs van 2000 te verlenen aan een Nederlandse toneelschrijver, teneinde deze in staat te stellen gedurende een verblijf van tenminste twee maanden in buiten landse toneelcentra (zoals Parijs, Wenen of Londen) artistieke en technische erva ringen op te doen, welke voor zijn ont wikkeling van belang kunnen zijn. Aan gegadigden, die zich daartoe vóór 1 November dienen aan te melden bij het genoemde ministerie, verstrekt het bureau toneel en letteren van de afdeling Kunsten, op schriftelijke aanvrage nadere inlich tingen omtrent d'e voorwaarden. Op advies van een commissie, waarvan ook vertegenwoordigers van gesubsidieerde toneelgezelschappen deel zullen uitmaken, zal de minister uit de gegadigden één auteur kiezen, die voor een studiebeurs als bovenbedoeld in aanmerking komt. Op ad vies van dezelfde commissie zal de minister daarnaast aan een aantal auteurs een op- d'racht verlenen tot het schrijven van een toneelstuk, waarvoor hun een nog nader te bepalen honorarium kan worden toege kend. Eind October zal in New York een ten toonstelling van werken van Nederlandse meesters uit de zeventiende eeuw worden geopend, die tot medio December duurt. Daarna gaat de expositie van Januari tot half Februari naar Toledo en vandaar naar Torento, waar de collectie tot Maart blijft. OP EEN DAG trad ik in dienst van Potter en Co. En ik stond versteld van wat Potter en Co. allemaal maakten. Dat bleef niet beperkt tot jams, tot soep iln blik en tot worstjes, zoals ik altijd had gemeend, nee er was ook pindakaas, sandwichspreaid en limonade bij. Maar met die limonade hiel den ze juist op toen ik kwam. Niet omdat die limonad'e geen winst meer opleverde, maar gewoon omdat ze het niet langer wilden. Dat is nou echt Potter en Co. Ze hielden dus op met limonade maken. En toen hadden ze nog een pakhuis vol lege flessen. Welgeteld zestigduizend stuks. De componist herkende de man, die de treincoupé binnenstapte. Het was een oude leerling van hem, die een topver- mogen aan eigenwijsheid bezat om de lege doos van zijn gewaande talent op te vullen. De componist verschool zich achter zijn krant. „Dag, mijnheer Prim- pollo," zei de leerling en schoof behaag lijk op de bank tegenover 'hem. „Blij u te zijn, mijnheer Primpollo." Het grote krantenvel was als een ge luiddempende muur. Behoedzaam tikte de leerling op de knie van de meester. „Eh?" zei Prix-de-Bruxelles-Primpollo. „Blij u te zien, mijnheer Primpollo, hoe gaat het u?" De meester keek verwonderd naar de overige passagiers, als wilde hij hen per soonlijk aansprakelijk stellen Primpollo te zijn. De leerling kleurde en liet zijn gevoel van eigenwaarde niet publiekelijk aan tasten: „Mijnheer Primpollo, als u mij niet wilt kennen, zijn er andere manie ren dan deze onbehoorlijke om mij dat te doen verstaan." „Ik heet Van Beek, ik ken u niet." Drie maal klonk het gekraai van een haan in het hoofd van de meester. Een nieuw thema, dacht hij en bedwong met moeite de hand, die in de jaszak reeds het componistenkrijt greep. De leerling liet het er niet bij. Na een korte woordenvloed vloog hij de grote man naar de keel. „Hysterie", luidde de term, waarmee de conducteur op het volgende station de patiënt uitleverde. De componist herkende de man, die de coupé binnenstapte. Het was een oude leerling van hem, die met een vertrokken gezicht en woedende geba ren tegenover hem ging zitten. „Dag, jongeman," zei de componist, „studeert u nog?" De jongeman begon te trillen. Met moeite bracht hij uit: „Ellendeling, de vorige keer wilde je me niet kennen." „Vorige keer," vroeg peinzend de meester, „vorige keer niet kennen? Mijnheer, zo ben ik niet, kan dat niet ene Van Beek geweest zijn?" VOLEUR Tekening: Poppe Damave En met die lege flessen konden ze niets meer beginnen. En daarom besloten ze maar ze te verkopen. Omdat ik er nog maar een maand was, mocht ik dat doen. „In orde?" vroeg de jonge Potter. „Zeker," antwoordde ik. „Nog een glas sherry?" vroeg de jonge Potter. Welja. Dat accepteerde ik ook. Want dat was nu eenmaal d'e gewoonte bij Potter en Co. In de directiekamer werd sherry ge dronken. Toen zat ik dus met het probleem om zestigduizend flessen aan de man te bren gen. Maar dat probleem was niet zo moei lijk a.ls het leek. Mijn vrouw wist in een straatje achter ons een man te wonen die in afgedragen kleren deed, tweedehands naaimachines en lege flessen. Nu, met die man ging ik eens praten. En ik kreeg hem op dien duur zo ver, dat hij in het pakhuis naar de flessen kwam kijken. Hij draaide een sigaretje en zijn blik was koeltjes, mag ik wel zeggen. „Dat is niks voor mij", zei hij. Maar ik meende dat soort mannen zo'n beetje te kennen. „Nou vooruit, vier cent per fles", zei ik. „Nee, niks voor mij", zei de man, „kijk 's als ik er wat aan wil hebben, dan moet ik eerst beginnen de etiketten er af te weken. Van al die flessen stuk voor stuk de etiket ten afweken. Dat geeft een hoop onkosten. Hoe kan ik er die ooit weer uithalen?" „Drie cent per ftes dan", zei ik, „laiger kan ik niet gaan." Wij werden het tenslotte eens over twee cent per fles. En Potter en Co. waren best tevreden. Potter en Co. stonden zich bij wijze van spreken in de handen te wrijven. „Goed gedaan", zei de jonge Potter tegen mij. „Zo komt tenminste nog wat van het geld dat wij er in gestoken hebben, uit terug." „Gelukkig maar", zei ik. „Nog een glas sherry?" vroeg de jonge Potter. „Ja. graag", zei ik. DE DAG DAAROP verscheen de man, die de flessen had gekocht, met een handkar bij het pakhuis. Hij begon de handkar vol te laden. Toen dat was gebeurd, verdween hij. De dag daarop kwam hii terug, laadde zijn handkar weer vol en verdween en zo liep dat prima. Zo liep dat week na week als gesmeerd. een kleine zestigduizend stuks. Ja zeker, nog zestigduizend'. „Hoe kan dat nou", zei ik verbaasd. „Ik zie toch dat die man er elke dag een hand kar vol vandaan sleept?" „Ja", zei de jonge Potter, „maar wat doet hij er mee?" Ja, wat deed hij er mee. „Dat zal ik je nou eens precies vertellen", zei de jonge Potter. „Ik heb het zelf net gehoord. Die man en zijn kornuiten ja, hij heeft een heleboel kornuiten ook die brengen die flessen weer naar de kruide niers, naar de groentezaken, naar de cafés, kortom naar al die zaken waaraan wij limonade hebben geleverd. En wat strijken die man en zijn kornuiten diaar op? Voor elke fles twintig cent statiegeld!" „Dan verdient hij dus aan elke fles acht tien cent!" riep ik ontsteld uit. „Precies", voer de jonge Potter verder. „En wat doen die zaken met die lege fles sen? Die sturen ze weer naar ons toe en dus komen ze weer in het pakhuis, waar de flessenkoopman van jou ze weer uit haalt en weer naar de kruideniers, de groenteboeren, de cafés brengt, die ze weer hierheen sturen en waar ze weer. Ik zat verstomd. „Nog een glas sherry?" vroeg de jonge Potter. „Een glas? Geef mij liever een fles", zei ik. Maar diaar hadden Potter en Co. geen oren meer naar. Ik kon, kort gezegd, opkrassen. Dezer dagen werd in het Museum Boy mans de 25.000ste bezoeker sedert de opening van de tentoonstelling „Vier eeuwen stilleven in Frankrijk" genoteerd. Het was een Amerikaanse studente. Door de directie werd haar een catalogus van de tentoonstelling, benevens een ingelijste kleurreprodUctie overhandigd. Zowel de genoemde tentoonstelling als die van schilderijen en etsen van Hercules Seghers zijn nog tot 21 September te be zichtigen. Het is niet mogelijk gebleken de beide exposities te verlengen. De Haarlemmer en oud-Harlinger J. Poort heeft de geschiedenis en wederwaar digheden van de Friese zeestad Harlingen beschreven in een aantrekkelijk uitgevoerd boekje, waarvan de inhoud een rijk-gede tailleerde vermelding van geschiedkundige en interessante feiten vormt. Ofschoon de stijl niet in alle opzichten feilloos is, wordt dit gebrek vergoed door de grote kennis van lezenswaardige bijzonderheden, waar van de schrijver blijk geeft. Het zal oud- Karlingers genoegen doen, aan de hand van dit boekje nog eens te vertoeven in het oude, kleurrijke Harlingen, waarvan het beeld uit deze beknopte geschiedschrijving duidelijk oprijst ook al door de vele il lustraties. De vierkleurenband werd ont worpen door Sj. Lettinga, de uitgave ver zorgd door drukkerij Flevo te Harlingen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 16