Honderd jaar geleden werd Cornells Lely
bedwinger der Zuiderzee geboren
ZESTIGDUIZEND F
„De rode liberaal"
Levensgeschiedenis van Lely
HIS MASTER'S VOICE
Een geniaal
ingenieur
en verlicht
staatsman
Centrale figuur
Opdrachten en reisbeurzen
voor toneelschrijvers
Een kort vertical door
Ferdinand Langen
Nederlandse schilderijen
Veel belangstelling voor
Museum Boymans
Harlingen in de loop
der eeuwen
binet Tak van Poortvliet, daarna van 1897
1901 in het team van Pierson en tenslot
te van 19131918 in het oorlogsministerie
Cort van der Linden.
Bij zijn intrede in de ministerraad had
hij zich vastgelegd op een politieke geloofs
belijdenis als vooruitstrevend liberaal
en dit credo is hij steeds trouw gebleven.
Daar hij tevens zeer gelovig was Lely
behoorde tot de Doopsgezinde Gemeente
verwierf hij zich al spoedig de bijnaam van
„de vrome rode liberaal" een term
waarin overigens, ook bij zijn tegenstan
ders, veel meer hartelijke waardering dan
spotlust doorklonk. Die onwankelbare
trouw aan het eens gekozen standpunt te
kende echter niet alleen zijn politieke loop
baan, maar ook zijn arbeid en de verhou
ding tot zijn gezin en zijn vrienden.
REEDS IN ZIJN eerste ambtsperiode
had Lely zijn indrukwekkende Zuiderzee-
plannen voltooid, maar hij was verstandig
genoeg, om het niet direct in het parlement
to willen „doordrukken". Hij besefte, dat
een afwachtende houding voorlopig te ver
kiezen was boven de kans op een neder
laag, die de uiteindelijke verwezenlijking
van zijn plan wellicht vele jaren zou kun
nen opschorten.
Wel stelde hg een staatscommissie in,
die de projecten van de Zuiderzeevereni-
ging te bestuderen kreeg. Lely zelf hield
zich angstvallig buiten het overleg in deze
commissie, wier eindrapport veelbelovend
was. Kort na de publicatie van dit docu
ment trad de regering-Tak echter af en
werd Lely Kamerlid.
In 1897 werd hij door Pier
son andermaal tot het minis
tersambt geroepen.ditmaal voor
een zeer vruchtbare bewinds
periode, waarin onder andere
de eerste Ongevallenwet tot
stand kwam, dïe hem de ere
titel „vader der sociale ver
zekering" bezorgd heeft. In
dit tijdperk creërde hij tevens
het sta a tsmijnbedrijfveel min
der spectaculair dan de ver
wezenlijking van 't Zuiderzee-
plan, maar van tenminste even
groot nationaal en sociaal be
lang. Zijn ruime blik en vurig
pleit bezorgde Schevingen zijn
vissershaven en voorts toonde
hij zich een felle voorvechter
voor een modern verkeerswe
genstelsel, aan welks nut toen
vrijwel algemene twijfel be
stond.
Tenslotte werd zijn wetsont
werp op de drooglegging van
de Zuiderzee ingediend. Het
kon echter niet meer behan
deld worden vóór de nieuwe
verkiezingen die een andere,
minder vérziende bewindsman
aan Waterstaat zouden bren
gen.
Na nog korte tijd Kamerlid
geweest te zijn, werd Lely im
LELY's LAATSTE regeringsperiode, in
het kabinet-Cort van der Linden, was een
bijzonddr moeilijke, maar zij bracht ook de
bekroning van zijn jarenlange strijd tegen
de sceptici en de criticasters, want ondanks
de onzekere oorlogstoestand, de voortdu
rende zorgen om de neutraliteit en de bui
tensporige lasten waarvoor ons land zich
in die moeilijke jaren geplaatst zag, aan
vaardde het parlement in de zomer van
1918 eindelijk definitief de fel-omstreden
Zuiderzeewet een triomf die hij zelf
voorbijzag om in de beslotenheid van zijn
werkkhmer de gedachten terug te laten
gaan naar de vrouw, die hem juist vier
jaar geleden ontvallen was.
Als vele waarlijk grote mannen kendo
Lely trouwens geen persoonlijke eerzucht;
alle ijdelheid was hem vreemd. Dat zijn
naam en zijn werk betrekkelijk weinig
algemene bekendheid genieten, is voor het
grootste deel terug te voeren op zijn bijna
spreekwoordelijke eenvoud en bescheiden
heid, die wel de markantste trekken van
zijn persoonlijkheid vormden.
Hij had er ook geen behoefte aan, op de
voorgrond te treden of bewierookt te wor
den. Zijn diepste levensdoel was zijn gezin,
dat in zijn rangorde van belangrijkheid nog
vóór zijn werk als ingenieur en als staats
man kwam.
Zeer duidelijk blijkt dat uit het feit dat
hij aanvankelijk, op persoonlijk advies van
Koningin Emma, een gouvernante voor zijn
kinderen nam. toen Gcrarda overleden was,
doch later hierop terug kwam en zelf de
leiding van het gezinsleven weer op zich
nam, „daar het mij onmogelijk bleek, ds
plaats van wijlen mijn dierbare vrouw
door een ander vervuld te zien". De raad
geving van haar, die hij bewonderde en
hoogachtte als „de moeder des volks"
moest wijken voor zijn persoonlijk verant
woordelijkheidsgevoel jegens zijn kinderen.
ALS KAMERLID en als minister had hij
steeds een open oor voor het standpunt van
anderen, onverschillig wat hun politieke
richting was. En als zo'n standpunt hem in
het belang van land en vak juist leek, was
hij gaarne bereid zijn eigen houding daar
naar te richten, ook al was dat blijkbaar in
strijd met zijn eigen politieke credo.
Zijn grote mensenkennis en diep mense
lijk gevoel stelden hem in staat, tekort
komingen van anderen te accepteren als hij
er van overtuigd was, dat achter die fouten
een goede bedoeling schuil ging.
Wel placht hij klare en onversneden
wijn te schenken aan allen, die het
zijns inziens bij het verkeerde eind
hadden, maar dat gebeurde dan steeds met
zoveel tact en hoffelijkheid, dat de weder
partij nooit bevreesd hoefde te zijn „het
gezicht te verliezen."
Tact en begrip stelden hem ook in staat,
zijn medewerkers van hoog tot laag tot
ontplooiing van al hun vermogens te acti
veren. Veel heeft ly voorts weten te be
reiken met zijn politiek van geven en
nemen. Nooit heeft hij getracht een van zijn
visionaire projecten te forceren tegen de
heersende parlementaire windrichting in.
Hij wachtte geduldig af tot de tijd rijp was
of laveerde handig en stukje bij beetje om
alle klippen des aanstoots heen, totdat hij
zijn gehele plan in veilige haven geloodst
had. Zijn vertogen in het parlement waren
vaak meesterstukjes van overredingskunst,
maar oratorisch pathos was hem vreemd.
(Zie verder pagina 5)
IN HET OPENBARE LEVEN deed
Lely zich voorts kennen als een man
van grote integriteit en rechtschapen
heid. „Kruiwagens" hanteerde hij niet:
wie op grond van relaties of persoonlijke
genegenheid om zijn steun of protectie
verzocht, die kon er zeker van zijn nul
op het request te krijgen als Lely er niet
volkomen zeker van was, dat de solli
citant in kwestie alle capaciteiten bezat
voor de begeerde ambten of functies. Ja,
zelfs voor zijn bekwame zoons, die bei
den later carrière maakten in dezelfde
richting als hij, heeft Lely nooit „een
goed woordje" willen doen, bedachtzaam
als hij was om zelfs de schijn te ver
mijden.
AAN DE RAND van de Wieringermeerpolder, niet ver
van Medemblik, staat het Lely-gemaal: een kloek en eerlijk
gebouw dat ondanks zijn monumentale formaat en zijn
strakke contouren meer een indruk van rustige bescheiden
heid maakt dan van moderne koele zakelijkheid. Eenvoud,
eerlijkheid en een monumentaal „formaat" kenmerkten ook
de man, wiens naam dit bouwsel draagt: ir. C'ornelis Lely,
de begaafde waterbouwkundige en staatsman, die een eeuw
geleden op 23 September 1854 in Amsterdam het le
venslicht zag. Lely is vooral befaamd als schepper van een
der grootste projecten, ooit in ons land ten uitvoer gelegd:
de drooglegging van de Zuiderzee, maar hij heeft nog veel
meer tot stand gebracht. De organisatie van het Staatsmijn-
bedrijf, de redding van onze burgerluchtvaart in haar „kin
derjaren" en de totstandkoming van het KNMI in De Bilt,
dat alles is voor een groot deel op zijn credit geboekt. Ook
onderscheidde hij zich als een vurig promotor van een mo
dern wegennet en van tal van andere „nieuwigheden", die
in zijn tijd veelal nog als overbodige luxe beschouwd wer
den. Maar Cornelis Lely was meer dan een uitstekend inge
nieur en een verlicht bewindsman, hij was ook en mis
schien wel in de eerste plaats een voorbeeldig mens.
HET BEGIN van zijn carrière was aller
minst veelbelovend, want nadat hij in 1875
aan de Polytechnische school in Delft met
lof het diploma van civiel ingenieur ver
overd had, zwierf hij ruim elf jaar van de
ene betrekking naar de andere, zonder dat
hij besluiten kon zich ergens voorgoed te
hinden. In de laatste jaren van die moeilijke
periode raakte hij zelfs dusdanig aan de
grond dat hij met het inmiddels gestich
te gezin bij zijn ouders om steun en
huisvesting moest aankloppen. Cornelis' va
der, Jan Lely, was een lid van de gegoede
Amsterdamse koopmansstand, wiens lijf
spreuk was dat iedereen op eigen kracht
kon en moest slagen in de maatschap
pij. Het was dan stellig ook niet uit week
heid, dat hij Cornelis en diens gezin opnam
in het ouderlijk huis. Hij had een ruim be
grip voor de problemen van zijn zoon en
twijfelde er niet aan of deze zou tenslotte
zijn weg wel vinden.
Misschien is het vooral dat begrip ge
weest, dat Cornelis Lely in die crisisjaren
zijn zelfvertrouwen hergaf. Dat èn de lief
devolle toewijding van zijn vrouw Gerarda
zeven jaar jonger dan hij die hem
steeds weer aanspoorde om vol te houden,
ook in latere jaren, toen zijn revolution-
naire Zuiderzeeplannen stormen van critiek
en Verguizing uitlokten. „Aan Gerarda heb
ik alles te danken", zo getuigde hij dikwijls,
„dat ik een man en dat ik een mens gewor
den ben". Haar dood, in Augustus 1914,
overschaduwde dan ook alles in Lely's leven
en toen, vier jaar later, alom de vlaggen in
top gingen bij het aanvaarden van zijn le
venswerk de wet op de drooglegging der
Zuiderzee onttrok hij zich aan vrijwel
alle huldebetuigingen met als enig commen
taar: „Als Gerarda dit toch nog eens had
mogen beleven
Toevallige omstandigheden hebben ertoe
meegewerkt, dat juist Lely de beslissende
stoot zou geven tot de uitvoering van het
Zuiderzeeproject. Links en rechts sollicite
rend kwam hij ook in contact met de pas
van stapel gelopen Zuiderzeevereniging, op
gericht als een poging om van particuliere
zijde te ondernemen, wat de overheid on
danks sterke aandrang nóg steeds verzuimd
had te doen: het maken van definitieve
studies over de mogelijkheden tot droog
legging onzer binnenzee.
Hij werd inderdaad bij deze organisatie
als ingenieur aangesteld en kreeg al spoe
dig na zijn benoeming de leiding over het
technische werk. Zijn arbeid resulteerde in
de publicatie van acht „technische nota's"
in de periode tot 1891. Vele jaren later
werd de Zuiderzee geheel volgens deze par
ticuliere plannen ingepolderd. Deze ook nu
nog onvoltooide werken zijn volledig geba
seerd op Lely's technische nota's, die teza
men een zeldzaam gave en weldoordachte
eenheid vormen.
DAT DIE PLANNEN ondanks tal van
hinderpalen tenslotte werden uitgevoerd, is
mede te danken geweest aan de les van de
overstromingsramp, die in 1916 een groot
deel van Noordholland teisterde. De ana
logie met de Februariramp en de eventuele
afsluiting der zeegaten in Zeeland ligt voor
de hand. Andere doorslaggevende factoren
voor Lely's overwinning op de anti-droog-
leggers waren de eerste wereldoorlog, die
de ogen geopend had voor de uiterst kwets
bare positie van ons veel te kleine land-
bouw-areaal en tenslotte het feit, dat Lely
juist minister van Waterstaat was toen
het definitieve Zuiderzeebesluit viel.
Tweemaal eerder had hij trouwens al
deel van de regering uitgemaakt, de eerste
keer van 18911894, als minister van Wa
terstaat, Handel en Nijverheid in het ka-
1802 gouverneur van Suriname. Ook dit
gewest heeft vele verstandige maatregelen
en verbeteringen aan hem te danken.
In 1905 keerde hij in Nederland en in de
Kamer terug. Van 1908 af was hij tevens
wethouder van Den Haag. Uit die jaren
dateren zijn initiatieven ten gunste van
het KNMI, waarvan hij president-curator
was. Zijn bemoeiingen leidden tot de in
richting van het moderne wetenschappe
lijke instituut te De Bilt, dat thans onder
zijn soortgenoten een vooraanstaande plaats
inneemt.
De dichting van het laatste stroomgat in de Afsluitdijk op 28 Mei 1932, des middags
om één uur. Het portret van ir. Cornelis Lely (boven) werd genomen ten tijde van
zijn derde ministerschap in het oorlogskabinet Cort van der Linden, dat de
bekroning bracht van zijn Zuiderzee-plan.
„De vrouw als centrale figuur" zal het
onderwerp zijn van een tentoonstelling
van schilderijen, tekeningen en grafisch
werk, welke van 28 September tot 9
October in een deel van de 72ste Dames-
beurs te 's-Gravenhage wordt gehou
den. Iedere in Den Haag, Wassenaar,
Rijswijk of Voorburg gevestigde beel
dende kunstenaar kan hiervoor één
werk inzenden.
Het naar Lely genoemde gemaal bij
Medemblik, dat het nieuwe land bescher
men moet tegen de aloude vijand, het water
heeft het voorrecht gehad die roeping te
kunnen volgen".
Aan dit vruchtbare leven kwam een ein
de op 22 Januari 1929. Men vond hem dood
op de vloer voor zijn schrijfbureau, de pen
waarmee hij een verhandeling schreef over
hel AmsterdamRijnkanaal, aan zijn hand
ontvallen,
Een groot man, gestorven „in het har
nas".
NA EEN MAAND of drie wenkte de ad
junct-directeur mij. Ik werd in de directie
kamer verwacht.
Ik ging dus naar de directiekamer, waar
de glazen sherry alweer klaar stomdlen.
„Een fijn zaakje is dat met die flessen",
zei de jonge Potter, maar hij bood mij geen
stoel aan, wat anders altijd wel zijn ge
woonte was.
„Nou en of!" knikte ik.
„Een prachtzaak", ging de jonge Potter
verder. „Weet je wel hoeveel flessen er nu
nog in het pakhuis staan, na drie maan
den?"
„Nee, diat wist ik niet precies".
„Nou, wel geteld', zei de jonge Potter, „nog
(vervolg- van pagina 4)
Hij behoefde dan ook niet te grijpen naar
verheven beeldspraak: zijn technische,
juridische, maatschappelijke en organisa
torische bekwaamheden spraken een veel
overtuigender taal.
Het is bij dit alles eigenlijk overbodig
vast te stellen, dat hij begiftigd was met
een verbluffend-scherpe visie op de toe
komstige cultuurtechnische ontwikkeling
van ons land.
MEN HEEFT LELY wel verweten, dat
hij maar „met geld smeet" en inderdaad
heeft de verwezenlijking van zijn grote
projecten ettelijke millioenen meer uit de
staatskas gevergd dan waarvan zijn voor
gangers ooit hebben durven dromen. Dit
was echter geen gebrek aan verantwoorde
lijkheidszin, doch het uitvloeisel van een
groter daadkracht, een gedurfder beleid en
een juister inzicht in de toekomst. Nog zal
het jaren duren voor zijn schepping, de
drooglegging en inpoldering van de Zuider
zee, geheel voltooid is en de uitvoering van
dat inmense stuk werk is nog kostbaarder
gebleken dan destijds voorzien was, maar
wat belangrijker is: al zijn projecten heb
ben ook groter baten afgeworpen dan in
de calculaties verrekend waren.
Lely was, aldus concludeerde mr. K.
Jansma, secretaris van de Zuiderzeeraad in
zijn biografie over deze grote ingenieur
cn staatsman, „geroepen om grote werken
tol stand te brengen teneinde zijn land
meer welvaart en geluk te brengen en hij
De minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen stelt zich voor in 1954 een
studiebeurs van 2000 te verlenen aan een
Nederlandse toneelschrijver, teneinde deze
in staat te stellen gedurende een verblijf
van tenminste twee maanden in buiten
landse toneelcentra (zoals Parijs, Wenen
of Londen) artistieke en technische erva
ringen op te doen, welke voor zijn ont
wikkeling van belang kunnen zijn.
Aan gegadigden, die zich daartoe vóór
1 November dienen aan te melden bij het
genoemde ministerie, verstrekt het bureau
toneel en letteren van de afdeling Kunsten,
op schriftelijke aanvrage nadere inlich
tingen omtrent d'e voorwaarden.
Op advies van een commissie, waarvan
ook vertegenwoordigers van gesubsidieerde
toneelgezelschappen deel zullen uitmaken,
zal de minister uit de gegadigden één
auteur kiezen, die voor een studiebeurs als
bovenbedoeld in aanmerking komt. Op ad
vies van dezelfde commissie zal de minister
daarnaast aan een aantal auteurs een op-
d'racht verlenen tot het schrijven van een
toneelstuk, waarvoor hun een nog nader
te bepalen honorarium kan worden toege
kend.
Eind October zal in New York een ten
toonstelling van werken van Nederlandse
meesters uit de zeventiende eeuw worden
geopend, die tot medio December duurt.
Daarna gaat de expositie van Januari tot
half Februari naar Toledo en vandaar naar
Torento, waar de collectie tot Maart blijft.
OP EEN DAG trad ik in dienst van Potter
en Co. En ik stond versteld van wat Potter
en Co. allemaal maakten. Dat bleef niet
beperkt tot jams, tot soep iln blik en tot
worstjes, zoals ik altijd had gemeend, nee
er was ook pindakaas, sandwichspreaid en
limonade bij. Maar met die limonade hiel
den ze juist op toen ik kwam. Niet omdat
die limonad'e geen winst meer opleverde,
maar gewoon omdat ze het niet langer
wilden. Dat is nou echt Potter en Co.
Ze hielden dus op met limonade maken.
En toen hadden ze nog een pakhuis vol
lege flessen. Welgeteld zestigduizend stuks.
De componist herkende de man, die de
treincoupé binnenstapte. Het was een
oude leerling van hem, die een topver-
mogen aan eigenwijsheid bezat om de
lege doos van zijn gewaande talent op
te vullen. De componist verschool zich
achter zijn krant. „Dag, mijnheer Prim-
pollo," zei de leerling en schoof behaag
lijk op de bank tegenover 'hem. „Blij u
te zijn, mijnheer Primpollo."
Het grote krantenvel was als een ge
luiddempende muur. Behoedzaam tikte
de leerling op de knie van de meester.
„Eh?" zei Prix-de-Bruxelles-Primpollo.
„Blij u te zien, mijnheer Primpollo, hoe
gaat het u?"
De meester keek verwonderd naar de
overige passagiers, als wilde hij hen per
soonlijk aansprakelijk stellen Primpollo
te zijn.
De leerling kleurde en liet zijn gevoel
van eigenwaarde niet publiekelijk aan
tasten: „Mijnheer Primpollo, als u mij
niet wilt kennen, zijn er andere manie
ren dan deze onbehoorlijke om mij dat
te doen verstaan."
„Ik heet Van Beek, ik ken u niet."
Drie maal klonk het gekraai van een
haan in het hoofd van de meester. Een
nieuw thema, dacht hij en bedwong met
moeite de hand, die in de jaszak reeds
het componistenkrijt greep.
De leerling liet het er niet bij. Na een
korte woordenvloed vloog hij de grote
man naar de keel.
„Hysterie", luidde de term, waarmee
de conducteur op het volgende station
de patiënt uitleverde.
De componist herkende de man, die
de coupé binnenstapte. Het was een
oude leerling van hem, die met een
vertrokken gezicht en woedende geba
ren tegenover hem ging zitten.
„Dag, jongeman," zei de componist,
„studeert u nog?"
De jongeman begon te trillen. Met
moeite bracht hij uit: „Ellendeling, de
vorige keer wilde je me niet kennen."
„Vorige keer," vroeg peinzend de
meester, „vorige keer niet kennen?
Mijnheer, zo ben ik niet, kan dat niet
ene Van Beek geweest zijn?"
VOLEUR
Tekening: Poppe Damave
En met die lege flessen konden ze niets
meer beginnen. En daarom besloten ze
maar ze te verkopen. Omdat ik er nog maar
een maand was, mocht ik dat doen.
„In orde?" vroeg de jonge Potter.
„Zeker," antwoordde ik.
„Nog een glas sherry?" vroeg de jonge
Potter.
Welja. Dat accepteerde ik ook. Want dat
was nu eenmaal d'e gewoonte bij Potter en
Co. In de directiekamer werd sherry ge
dronken.
Toen zat ik dus met het probleem om
zestigduizend flessen aan de man te bren
gen. Maar dat probleem was niet zo moei
lijk a.ls het leek. Mijn vrouw wist in een
straatje achter ons een man te wonen die
in afgedragen kleren deed, tweedehands
naaimachines en lege flessen. Nu, met die
man ging ik eens praten.
En ik kreeg hem op dien duur zo ver, dat
hij in het pakhuis naar de flessen kwam
kijken. Hij draaide een sigaretje en zijn
blik was koeltjes, mag ik wel zeggen.
„Dat is niks voor mij", zei hij.
Maar ik meende dat soort mannen zo'n
beetje te kennen. „Nou vooruit, vier cent
per fles", zei ik.
„Nee, niks voor mij", zei de man, „kijk 's
als ik er wat aan wil hebben, dan moet ik
eerst beginnen de etiketten er af te weken.
Van al die flessen stuk voor stuk de etiket
ten afweken. Dat geeft een hoop onkosten.
Hoe kan ik er die ooit weer uithalen?"
„Drie cent per ftes dan", zei ik, „laiger kan
ik niet gaan."
Wij werden het tenslotte eens over twee
cent per fles.
En Potter en Co. waren best tevreden.
Potter en Co. stonden zich bij wijze van
spreken in de handen te wrijven.
„Goed gedaan", zei de jonge Potter tegen
mij. „Zo komt tenminste nog wat van het
geld dat wij er in gestoken hebben, uit
terug."
„Gelukkig maar", zei ik.
„Nog een glas sherry?" vroeg de jonge
Potter.
„Ja. graag", zei ik.
DE DAG DAAROP verscheen de man, die
de flessen had gekocht, met een handkar
bij het pakhuis. Hij begon de handkar vol
te laden. Toen dat was gebeurd, verdween
hij. De dag daarop kwam hii terug, laadde
zijn handkar weer vol en verdween en zo
liep dat prima. Zo liep dat week na week
als gesmeerd.
een kleine zestigduizend stuks. Ja zeker,
nog zestigduizend'.
„Hoe kan dat nou", zei ik verbaasd. „Ik
zie toch dat die man er elke dag een hand
kar vol vandaan sleept?"
„Ja", zei de jonge Potter, „maar wat doet
hij er mee?"
Ja, wat deed hij er mee.
„Dat zal ik je nou eens precies vertellen",
zei de jonge Potter. „Ik heb het zelf net
gehoord. Die man en zijn kornuiten ja,
hij heeft een heleboel kornuiten ook die
brengen die flessen weer naar de kruide
niers, naar de groentezaken, naar de cafés,
kortom naar al die zaken waaraan wij
limonade hebben geleverd. En wat strijken
die man en zijn kornuiten diaar op? Voor
elke fles twintig cent statiegeld!"
„Dan verdient hij dus aan elke fles acht
tien cent!" riep ik ontsteld uit.
„Precies", voer de jonge Potter verder.
„En wat doen die zaken met die lege fles
sen? Die sturen ze weer naar ons toe en
dus komen ze weer in het pakhuis, waar
de flessenkoopman van jou ze weer uit
haalt en weer naar de kruideniers, de
groenteboeren, de cafés brengt, die ze weer
hierheen sturen en waar ze weer.
Ik zat verstomd.
„Nog een glas sherry?" vroeg de jonge
Potter.
„Een glas? Geef mij liever een fles", zei ik.
Maar diaar hadden Potter en Co. geen
oren meer naar.
Ik kon, kort gezegd, opkrassen.
Dezer dagen werd in het Museum Boy
mans de 25.000ste bezoeker sedert de
opening van de tentoonstelling „Vier
eeuwen stilleven in Frankrijk" genoteerd.
Het was een Amerikaanse studente. Door
de directie werd haar een catalogus van de
tentoonstelling, benevens een ingelijste
kleurreprodUctie overhandigd.
Zowel de genoemde tentoonstelling als
die van schilderijen en etsen van Hercules
Seghers zijn nog tot 21 September te be
zichtigen. Het is niet mogelijk gebleken de
beide exposities te verlengen.
De Haarlemmer en oud-Harlinger J.
Poort heeft de geschiedenis en wederwaar
digheden van de Friese zeestad Harlingen
beschreven in een aantrekkelijk uitgevoerd
boekje, waarvan de inhoud een rijk-gede
tailleerde vermelding van geschiedkundige
en interessante feiten vormt. Ofschoon de
stijl niet in alle opzichten feilloos is, wordt
dit gebrek vergoed door de grote kennis
van lezenswaardige bijzonderheden, waar
van de schrijver blijk geeft. Het zal oud-
Karlingers genoegen doen, aan de hand van
dit boekje nog eens te vertoeven in het
oude, kleurrijke Harlingen, waarvan het
beeld uit deze beknopte geschiedschrijving
duidelijk oprijst ook al door de vele il
lustraties. De vierkleurenband werd ont
worpen door Sj. Lettinga, de uitgave ver
zorgd door drukkerij Flevo te Harlingen.