Vreemde historie van George IV en de weduwe Fitzherbert Monsieur Ripois, lieveling der vrouwen BLOEM VAN GELDERLAND Geheim huwelijk van een losbandige vorst en een hoogstaande vrouw Litteraire Kanttekeningen Een bundel experimenten 8 zaken van deze verzakkingen in de p verflaag publiceerde Joh. Mekking een Jubileumcongres bureau „Ons Leekenspel" Symphonie „De Stroom" HUGO CLAUS als Prins Charming der absurditeit „ONZE GEËERBIEDIGDE Kroonprins Wordt ofwel de meest volmaakte heer, Dfwel de doortraptste schavuit van geheel Europa, of misschien wel allebei tege lijk". Aldus het weinig vleiende oordeel dat de Anglicaanse bisschop Richard Hurst anno 1777 velde over zijn door- luchte leerling de Prins van Wales, die later als George IV de scepter zou zwaaien over de Britse eilanden. Toen de bisschop deze verzuchting slaakte, was de Kroonprins in kwestie zestien jaar oud, maar hij had reeds zoveel treffende kwaliteiten ten goede en ten kwade ge demonstreerd, dat de brave Hurst maar al te graag „zijn handen van hem af trok". Veel had hij zijn jonge pupil trouwens niet meer te leren, want de prins las toen al even gemakkelijk de Oude talen als hijzelf, sprak net zo vloeiend Frans, Italiaans en Duits en was als causeur en „man van de wereld" in elk opzicht 's bisschops meerdere. Bo vendien had hij een natuurlijke goede smaak voor muziek, litteratuur en kunst en meer kon men zelfs van een troon- ópvolger op die leeftijd moeilijk eisen. HELAAS ECHTER PAARDE de Kroon prins aan zijn bijzonder scherpe verstand ook een onbedwingbare neiging tot wilde avonturen, met het gevolg dat hij al spoe dig „het brede pad" opging. Braspartijen 'en drinkgelagen met dubieuze vrienden waren aan de orde van de dag en toen hij negentien geworden was, ook de amou rettes. Zijn eerste „affaire" had hij met een Londense actrice, al gauw gevolgd door vele anderen, dames uit de hoogste kringen zowel als juffertjes van twijfelachtig al looi, die alle hogelijk vereerd waren met zijn belangstelling omdat George, behalve Kroonprins, ook bijzonder knap van uiter lijk en een charmeur van formaat was. Jarenlang duurde dit vrolijke leventje voort en daarbij legde de Prins zich zo weinig reserves op, dat iedereen er schan de van sprak. Bovendien weerde hij zich bij het kaartspel en het wedden zo ge ducht, dat hij telkens om extra-toelagen vragen moest, die dan, meestal met veel tegenzin, door het parlement gevoteerd werden. Zijn strenge vader, koning George III, weigerde namelijk ten enenmale, zijn speelschulden te betalen en had hem zelfs meer of minder de deur gewezen nadat George meerderjarig geworden was. Sinds dien zetelde de Kroonprins in volle glorie in het Carlton House als het stralend middelpunt van de „uitgaande wereld". ZO STONDEN DE ZAKEN, toen George op een bal in de opera kennis maakte met Mary Anne Fitzherbert, een mooie, rijke weduwe van achtentwintig jaar en hals over kop verliefd op haar werd. „Dit is de echte liefde met een hoofdletter", ver zekerde hij haar, toen zij van zijn avances niet gediend bleek en om die bewering kracht bii te zetten, overstroomde hij haar huis op Richmond Hill met karrenvrach ten bloemen, kostbare bontmantels en ex quise juwelen, die echter alle prompt ge retourneerd werden. „Ik ben veel te lucht hartig om iemands vrouw te worden", zo schreef zij de kroonprins, „maar ;k ben niet luchthartig genoeg cm iemands min nares te zijn". George echter bezwoer haar, dat hij haar huwen wilde, stortte hete tranen en dreigde zich van het leven te beroven, maar de knappe weduwe bleef weigeren. Zij verliet zelfs Londen om aan zijn at tenties te ontkomen en vertoonde zich pas weer toen een boodschapper haar het ont stellende nieuws gebracht had. dat de prins zichzelf doorstoken had. Buiten zich zelf van schrik spoedde zij zich naar Carl ton House en eiste tot hem te worden toegelaten. Boven, op zijn kamer, viel zij bijna flauw bij de aanblik van haar vereerder, badend in zijn bloed en om ringd door handenwringende vrienden. Snikkend viel zij neer naast zijn bed en zwoer, met trillende lippen, dat zij hem trouwen zou als hij slechts in leven mocht blijven. „Nu meteen?", vroeg de Prins. „Op dit ogenblik!", riep de schone we duwe uit en ten overstaan van de vrienden legde zij haar hand in de zijne en beloofde hem plechtig, zijn wettige echtgenote te zullen worden. Maar nauwelijks was mevrouw Fitz herbert in Richmond Hill teruggekeerd, of zij ontdekte, dat de vlekken op haar hand minder Kroonprinselijk bloed dan rode verfstof waren. De Prins had haar dus bedrogen en belachelijk gemaakt in het bijzijn van al zijn vrienden! De weduwe was woedend, pakte haar koffers en vluchtte nog diezelfde nacht naar het continent, tot grote droefenis van George, die zich zo zijn bekoorlijke prooi opnieuw zag ontgaan. Tierend en bulde rend ijsbeerde hij door zijn paleis, schold nu eens iedereen uit en barstte dan weer in tranen los, terwijl inderhaast ontboden koeriers overal op zoek gingen naar de verdwenen dame, die tenslotte, na lang speuren, in Holland gevonden werd. Toen de prins dit nieuws vernam, zond hij haar ogenblikkelijk een formeel huwelijksaan zoek en tenslotte stemde mevrouw Fitz herbert toe. nadat George haar in een brief van vijftig kantjes opnieuw zijn vu rige liefde en eeuwige trouw beloofd had. ER WAREN ECHTER nog andere obsta kels, want de dame in kwestie was slechts de dochter van een landjonker en boven dien katholiek en dus zou zowel de toestemming van het Britse parlement als die van Rome nodig zijn. De Paus gaf de twee gelieven zonder veel omhaal zijn zegen, maar de Lords en de Commons waren minder toeschietelijk. „Dan zal ik afstand doen van al mijn rechten, mijn juwelen en zilver verkopen en met het voorwerp van mijn verering naar Amerika gaan!" antwoordde de prins vol edele verontwaardiging. Maar inplaats daarvan lieten hij en Mary Anne zich in het diepste geheim in de echt verbinden door een geestelijke van de Church of England, waarna de trouwacte en de an dere paperassen plechtiglijk opgeborgen werden in een ijzeren kistje, dat daarop vergezeld in Courts Bank gedeponeerd werd, waar het sindsdien meer dan vijftig jaar berustte. Korte tijd na hun huwe lijk verhuisden George en zijn bruid naar Brighton, waar hij voor haar een sierlijk Rococopaleis liet bouwen, Tien jaar lang had de prins geen oog voor een andere vrouw, maar het spel en het brassen kon hij niet opgeven en zo moest hij tenslotte toch weer bij het par lement aankloppen om zijn schulden te kunnen delgen. Tegen alle verwachting in vond hij er een niet onwillige stemming, maar eerst moest de kwestie met „die vrouw" geregeld zijn. Was hij nu werke lijk met haar getrouwd, zoals bij geruchte verluidde? George ontweek eerst een antwoord op deze vraag, maar toen de regering bleef aandringen liet hij Fox een van zijn vertrouwelingen en afgevaardigde voor de „Whigs" in het Lagerhuis publiekelijk verklaren, dat alle beweringen over zijn huwelijk met mevrouw Fitzherbert las terlijke verzinsels waren. Daarop werd hem te verstaan gegeven, dat hij dan ook definitief met haar breken moest en zich bereid verklaren om een waardig huwelijk te doen, waarvoor men het oog had op zijn nicht, prinses Caroline van Brunswiik. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat George zich aanvankelijk hardnekkig verzette tegen deze afpersingsolannen. maar tenslotte bezweek hij, om der wille van het geld zestigduizend pond dat het parlement hem als tegenprestatie be loofde en betaalde. Mevrouw Fitzherbert. woedend dat de prins haar verloochend had. gedroeg zich desondanks uiterst correct; zij verliet Brighton vermeed de nrins, weigerde zijn brieven te beantwoorden en ging tenslotte opnieuw in vrijwillige ballingschap bui tenslands om alle toenaderingspogingen van George te verijdelen. Een jaar later werd het huwel^k met Caroline met veel pracht en praal inCTewi;d. maar het bleek al snoedig een mislukking en na de ge boorte van hun enige dochter kwam het tenslotte tot een formele scheiding. DAN, VIJF JAAR na de scheiding, be gon George ineens weer lange hartstochte lijke brieven aan zijn eerste vrouw te schrijven, waarin hij haar bezwoer terug te keren omdat hij ziin ellende niet langer verduren kon. Als zij zich niet met hem verzoende zou hij openlijk zijn eerste hu welijk bekend maken, ongeacht ook de consequenties daarvan. Vreemder nog: bijna alle andere leden van de Koninklijke familie steunden die smeekbeden, vroegen mevrouw Fitzherbert dringend, weer bij de nrins terug te komen. En toen tenslotte koningin Caroline zeH haar goedkeuring gaf, keerde Mary Anne inderdaad aan zijn zijde terug in Carlton House, waar iedereen haar sindsdien met het grootste respect bejegende. Zo bleef het, achttien jaar lang, totdat de Prins op een feest ter viering van zijn benoeming tot Regent, haar in een slecht humeur publiekelijk beledigde. Hij weigerde haar aan het ban ket een plaats naast zich en liet haar door een majordomo naar een stoel in een der verste uithoeken van de zaal verwij deren, tussen de lagere dignitarissen in. Diep gekwetst verliet Mary Anne het pa leis en de volgende dag, toen de berouw volle prins haar om vergeving kwam vra gen, weigerde zij hem te ontvangen. ZIJ HEBBEN ELKAAR nooit weerge zien en de Kroonprins troostte zich alras met andere vriendinnen. Maar in het testa ment dat hij jaren later maakte, spreekt hij overal van haar met nadruk als „mijn vrouw" en het médaillon met haar por tret is hij ook na de scheiding altijd blij ven dragen. Mevrouw Fitzherbert, die zich in Brigh ton vestigde, overleefde haar koninklijke gemaal enkele jaren. George had haar een jaargeld van zesduizend pond toege kend en later bood koning Willem IV aan haar tot hertogin te verheffen, hetgeen zij weigerde. Wel echter vroeg en kreeg zij toestemming haar bedienden in koninklijke livrei te kleden als een laatste herinne ring aan haar vreemde, veelbewogen hu welijksleven. George zei/, die in 1820 zijn vader op volgde, bleek ook als Koning een misluk king. Hij bekommerde zich weinig om de staatszaken noch om de noden van ziin volk en maakte zich steeds meer gehaat door zijn eenzijdige bevoorrechting der hogere standen en zijn weigering om de bijna ondragelijke belastingdruk te ver lichten. Eenmaal werd zijn karos, onder weg naar het parlementsgebouw, door een woedende volksmenigte overvallen en ver nield, terwijl hij zelf ternauwernood aan het tierende grauw ontkwam. Sindsdien durfde hij zich nauwelijks meer in het publiek te vertonen. Hij stierf in Juni 1830, eenzaam en gehaat door iedereen, in Windsor. Maar zijn hand omknelde nog in de doodsstrijd het médaillon met het miniatuur van Mary Anne Fitzherbert, wellicht de enige mens van wie hij ooit oprecht gehouden heeft. H. C. De stichting „De Gelderse Bloem" stelt zich ten doel de publicatie vam geschriften van culturele aard, die op enigerlei wijze betrekking hebben op het gewest Gelder land, te bevorderen. Als eerste uitgave is een verzamelwerk verschenen, dat als titel de naam der stichting draagt, ter gelegen heid van de opening van het nieuwe Pro vinciehuis, samengesteld door dr. Barend de Goede, Bernard Verhoeven en Johan van der Woude. Het boek opent met een door het pro vinciaal bestuur van Gelderland bekroond gedicht van Nico Verhoeven, een aan de Veluwe gewijd sonnet. Verder vindt men er verzen in van Gerrit Achterberg, Adama van Scheltema, Frans Bastiaanse, Jan H. de Groot, F. W. van Heerikhuizen, Johan Andres der Mouw, Jan van Nijlen en Guil- laume van der Graft en anderen. Het pro za wordt vertegenwoordigd met boeiende en zeer goed geschreven verhalen van Maria Dermoüt en de laatstgenoemde re dacteur. De ter aanbeveling op het omslag van dit fraai uitgevoerde boek afgedrukte con clusie dat men zich „bij de keuze van schrijvers en onderwerpen niet door een begrensd provincialisme heeft laten leiden, maar door de vraag wat uit Gelderlands cultuur en historie tevens tot het algemeen Nederlandse geestesleven behoort" wordt door de inhoud gerechtvaardigd. Bijzonder interessant is de stude van dir. B. H. van 't Hooft over een oorlogscorrespondentie uit 1525. een proeve uit de begintijd der jour nalistiek. Prof. dr. W. Asselbergs geeft onder zijn schrijversnaam Anton van Duinkerken een even scherpzinnige als veelzijdige analyse van het mirakelspel „Ma.riken van Nyeu- meghen" en komt daarin tot de aanvaard baar gemaakte interpretatie: „Partijschap en kunstbaat sliuiten de ziel, doch vroom heid en kunstliefde houden haar voor de werking der genade open". Verder is er een beschouwing van Jos. de Gruvter over het beeldhouwwerk van Fri Heil en een artikel van Kees Versteegh over de toon kunstenaar Marius Adriaous Brandts Buys. Elf reproducties dienen tot illustratie van dit bijna tweehonderd bladzijden tellende boek, dat met zijn gevarieerde inhoud nr> hoog peil staat. K. Deze prach tige bisschops staf uit de veer tiende eeuw, afkomstig uit München, is één van de tal rijke inzendin gen op de inter nationale ten toonstelling „De Madonna in de kunst" te Ant werpen, die daar tot half November door het stadsbe stuur in het Museum voor Schone Kunsten is ingericht. De expositie geeft een in drukwekkend overzicht van de Mariavoorstelling van omstreeks de zevende tot aan het begin van de achttien de eeuw. Behalve werken van de Vlaamse primitieven Jan van Eyck, Petrus Chris tus, Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Hugo van der Goes en anderen worden ook meesterwerken van de Italiaanse, de Duitse en de Franse schilderkunst getoond. 8 De linkse van de onderstaande foto's o toont een in 1938 door Dick Ket ver- 8 vaardigd zelfportret. Daarnaast ziet men 8 het schilderij in zijn huidige staat, zoals het zich, veertien jaar na de dood van 9 de kunstenaar, in het Gemeentemuseum 8 te Arnhem bevindt. Nog andere belang- 8 rijke werken van deze schilder worden 8 met ondergang bedreigd. Over de oor- 9 interessante beschouwing in de bundel „De Gelderse Bloem" (deze.r dagen bij g de uitgeverij Van Loghum Slaterus ver- 8 schenen). Mekkink schrijft het verval 9 toe aan grote onevenwichtigheid tussen 8 verfmaterie en bindmiddel, opmerkend. 9 dat Ket ter verdunning allerminst per- 8 fecte lijnolie uit een dorpsdrogisterij in p veel te ruime mate gebruikte. De grote 8 verfdikte was ook een gevolg van het feit, dat Ket door aanvallen van be- 8 nauwdheid slechts bij kleine gedeelten 8 tegelijk kon werken. De schilder H. Rol 8 beproeft thans een radicale restauratie 8 met de bedoeling dit in kwantitatief 8 kleine oeuvre voor het nageslacht te be- 8 houden „niet alleen omdat enkele 8 van zijn portretten en stillevens tot de 8 beste en schoonste van de hedendaagse 9 schilderkunst gerekend mogen worden, 8 maar ook omdat Kets werk waarschijn- 8 lijk een van de schakels zal blijken te 9 zijn in de Nederlandse picturale ontwik- 8 keling in de eerste helft van deze eeuw." Dat de Franse filmregisseur René Clément een fijnzinnig en gevoelig kunstenaar is, behoef ik eigenlijk na „La Betaille du rail" en „Jeu interdits" niet meer te betogen. Men kent hem uit die films en al is het onbegrijpelijk, dat zijn „Jeu interdits" vooral in Amerika noch inNederland een succes geworden is, het neemt niet weg, dat hij het filmmétier bedrijft als de beste. Wat echter te zeggen van zijn jongste werk, de in Engeland gemaakte „Monsieur Ripois, lieveling der vrouwen?" Men kan er lang niet zo enthousiast door geraken als de fanfares, die de film vergezellen, aan de toeschouwer willen suggereren. Want de toeschouwer wordt door „Monsieur Ripois" niet gegrepen. Hij wordt zelfs niet aanhoudend geboeid. De film is knap gemaakt, ze verraadt het talent, dat er achter steekt. Haar held echter die verschijning „van eeuwigheidswaarde" verlenen, die zij blijkbaar nastreefde; Monsieur Ripois tot een overgetelijk tijdsbeeld maken, de verpersoon lijking van de moderne Don Juan, zoals ik hem ergens zag gekwalificeerd, neen, dat kan de film niet. Omdat ze er zelf niet in gelooft. Haar tweeslachtigheid is haar grootste tegenstrever. mer, omdat de sensitieve Clément met een weergaloos raffinement, dat rechtstreeks uit het gevoel voorkomt, zijn figuren voor de camera haalt en hen met een zorg te kent, die frappeert en bewondering wekt. Ik vraag mij zelfs af of Gérard Philipe wel de aangewezen speler was voor mon sieur Ripois. De kwajongensachtigheid van zijn verschijning had hij mee. De rest was niet overtuigend genoeg, zoals het in deze veel te veel ontbrak aan overtuigende situaties, aan de noodzakelijkheid van het bestaan ervan. Alleen het beeld van Londen, een fraaie en verrassende schildering der bedrijvig heid van alle dag aldaar in dramatische samenhang met de ontwikkeling der ge- Het is net of René Clément niet hele- vervelen. En dan wacht ge alleen nog maar maal kon geloven in de geschiedenis, die op de kleine filmgrapjes en fraaie beeld- beurtenissën haalt de film op, en redt haar hij moest vertellen. Of de ironie, die de fi- overgangen, die Clément u met verve op- van de middelmatigheid. P. W. FRANSE guur van de vrouwenjager Ripois omgeeft, dient, maar de held interesseert u niet hem niet lag. Want monsieur Ripois komt meer. De man om wie het gaat laat u ver- Monsieur Ripois (Gérard Philipe) en het ex niet uit, hij is net dat tikje onecht om der onverschillig. En dat is daarom zo jam- onschuldige meisje. belang in te boezemen, hij blijft een fictie, het product van een verbeelding, die wel op de werkelijkheid was gericht, maar die werkelijkheid niet levend maakte. Wij maken kennis met een jongeman, die op het punt staat te scheiden. In een gesprek met de vriendin van zijn vrouw, (die hij zegt werkelijk te beminnen) onthult hij ons zijn verleden. Hij maakte eerst avan ces bij de cheffin van zijn kantoor. Een maal van haar genoeg hebbend, bedroog hij een meisje, dat hij met trouwbeloften paaide. Hij komt zonder geld en laat zich onderhouden door een prostituée om er met een deel van haar geld vandoor te gaan. Dan ontmoet hij een rijke vrouw, die hem, de nietsnut, zelfs nog trouwt. Op de dag van zijn huwelijk ziet hij het meisje, aan wie hij zijn verleden opbiecht. Hij wordt op slag verliefd op haar. Met haar zegt hij, wil hij een nieuw leven be ginnen. Maar de jonge vrouw wenst hem niet te geloven. Ze gaat heen. Ripois simu leert een zelfmoord om haar te weerhou den. Tegen zijn wil „lukt" die zelfmoord. Hij valt van een balcon naar beneden en wordt voortaan door zijn vrouw rondge reden in een invalidewagentje, terwijl hij weemoedig naar alle lieve meisjes kijkt, die hij en passant ontmoet. Men zal zeggen: geen fraai heer deze monsieur Ripois. Inderdaad. De film ech ter poogt hem angstvallig sympathiek te houden. Het heeft er zelfs veel van of zij de man, die zij eigenlijk aan de kaak stelt, dankbaar is voor zijn schamele streken. Registreerde zij zachtmoedig of heftig in eerlijk vererende of afbrekende zin, er zou een levensbeeld uitgekomen zijn, dat u iets te zeggen had en waarmee ge het al of niet eens kon zijn. In dit geval echter spaart de Het bureau „Ons Leekenspel" heeft een werkcongres georganiseerd, dat op 27, 28 en 29 December in „Concordia" te Bussum ter gelegenheid van zijn twintigjarig be staan gehouden wordt. Op dit congres zul len dr. J. Pollmann, dr. N. Perquin, dr. H. Fortmann, Guillaume van der Graft en Ga briel Smit als inleiders optreden. Op één avond zal drie keer hetzelfde spel worden opgevoerd, namelijk als poppenspel, als maskerspel en als lekenspel. Voorts organiseert „Ons Leekenspel" dit seizoen opnieuw een wedstrijd voor tien ge zelschappen, waarvoor een maal f 300 en drie maal f 100 als subsidie ter beschikking wordt gesteld. Deze mededelingen zijn ontleend aan het zojuist verschenen jaarboek van het bu reau, dat een uitvoerig overzicht geeft van het speciaal voor Katholiek amateurtoneel geschikte répertoire. hij ook tot op zekere hoogte (of moet men zeggen: tot in een zekere diepte) silaagt. Wamt wie hem, al is het dam misschien ook op een afstand, tracht te volgen, wordt door zijn experimentele uitdrukkingsvol'rn NA DE CURIOSITEIT VAN de eerste kennismaking met het werk van de jonge Vlaming Hugo Claus, met de dichtbundeltjes Kleine Reeks (zijn debuut, meen lk), film de kool en de geit. Ze ironiseert de Registeren, Tancredo Infrasonic en Een huis dat tussen nacht en morgen staat, met het pantomime-gedicht Zonder vorm van proces en zijn beide romans De Metsiers en De Hondsdagen, biedt de onlangs verschenen prozabundel Natuurgetrouw*) eigen lijk weinig verrassends. Het is een heterogene verzameling geworden van „schetsen en verhalen, fabels en greguéria's, metamorphoses en dialogen, overwegingen en allegorieën, dagboekbladen en een reisbeschrijving, drie gedichten en een brief". figuur en laat u om hem lachen. Dat is een tijd lang amusant, maar het gaat spoedig Op 5 November dirigeert Eduard Flipse in de Schouwburg te Rotterdam de pre mière van Lex van Deldens symphonie „De Stroom" op tekst van Jan Prins. Het werk, gecomponeerd in opdracht vonkende kortsluitingen zou ik uit eigen van de Nederlandse regering, is geschre- ervaring niet kunnen getuigen die deze ven voor sopraansolo, gemengd koor en wervelende stalenkaart van existentiële orkest. Medewerking verlenen Erna Spoo- gewaarwordingen wekt, is ongeveer deze: renberg, het Rotterdams Philharmonisch men waant zich in een circus van spook- Koor en het Rotterdams Philharmonisch achtige afmeting, met uit alle denkbare en Orkest. ondenkbare hoeken heen en weer flitsende De sensatie want van een andere men selijke reactie van de lezer op deze soms zoeklichtbundels van een bleek licht en, hoog in de nok aan een trapeze, die aan het luchtledige is opgehangen, een gif groen-glimmend slangenimens, in razende vaart rondwentelende aan één teen. Na tuurlijk, dat is wat. Het is zelfs heel wat. Een auteur die, hoe dan ook, dergelijke „adembeklemmende" indrukken weet op te roepen, is allesbehalve een nul. Hij waagt zich tenslotte toch maar aan die psychische acrobatiek, durft in die duize ling met open ogen de mensen, de wereld, het leven van boven en ondter, in diwars- en langsdoorsnee, te zien, dat wil zeggen: de gangbare werkelijkheid en diaarmee de Op deze foto ziet men van Hnks naar rechts Hans van Meerten, Hans Tiemeyer, Anita Menist, Johan EI_seii,sohn en daarachter Frans 'f Hoen en Hans Culeman in het blijspel „De duivel komt uit Dublin" van de Ierse schrijver Paul Vincent Carroll, waarvan De Toneelvereniging gedurende de rest van deze maand dagelijks voor stellingen geeft in hei Centraal Theater te Amsterdam en waarin verder Jenny van Maerlant, Ben Croenier, Ferd. Sterneberg en Lo van Hensbergen meer of minder belangrijke rollen vervullen. Het stuk is vertaald door Liane Saalborn. gangbare kunstvorm te doorbreken, in de chaos onder en op te duiken en deze hals brekend zichtbaar te maken in woordbeel den. Maar en dat is mijn bedenking tegen verschillende van deze proeven van exis tentiële kunst aan het eind van de voor stelling heb ik mij toch niet kunnen ont trekken aan de verwachting deze acrobaat voor een flatteus voetlicht te zien ver schijnen om met een innemende glimlach het applaus in ontvangst te nemen. Ik twijfel geen ogenblik aan Claus' twij fel aan de zin van „het leven", aan zijn oprechte verbetenheid, aan de echtheid van zijn levensgevoel, dat hem, met zoveel anderen, de tragiek doet ondergaan niet van de menselijke verhoudingen, maar van het feit van het menselijk bestaan-zelf. Die tragiek schreef hij eens „zit iin de lucht, 'in de ozon die wij inademen". In zijn werk ademt Claus deze weer uit, in een behekst pogen om aan dat alles uit drukking te geven. Hij vlucht en jaagt tegelijk, ontvlucht zijn angst, jaagt achter zichzelf aan. Chaotisch gedreven tracht hij dan dlie chaos te veii>ceidien, waarin door dit in hoge mate plastisch associërend proza, inderdaad gesuggereerd tot het waarnemen van een jammerlijk-belache lijk, tragisch-zinloos schouwspel, een ver wrongen grimas. Ook dit zou ik, zijn talenten grif erken nend, willen aanvaarden ais „echt": zijtn verzet, zijn uitdaging, zijn wrevel; desnoods ook zijn opzettelijk onthutsen, zijn hoon. Maar ik twijfel telkens weer aan de inner lijke nood'zaak van zijn experiment als ik stuit op een zekere zelfvold&anheid, waar mee hij wil aantonen dat hij aan zijn twij fel niet wenst te twijfelen; ais ik stuit op zijn moedwillig sadisme. Ik twijfel aan de mogelijkheid van zijn uitdrukkingsvorm, telkens als ik de haast koppige onwil voel, waarmee hij elke kans op verstandhouding met onnodige bizarheid en gewilde oor spronkelijkheid uit de weg gaat. Dit proza is met een variant op het credo der Tachtigers gezegd de meest individuele expressie van de meest indivi duele visie, geschreven met een intelligen tie die het creatieve vermogen dodelijk overwoekert. Natuurlijk, deze jongeren beuken op de tralies van hun memse'ijk isolement; ze snakken naar adem om, hoe dan ook, uit te zeggen wat aan hen vreet als een verterend zuur. Dat is bij Claus niet anders: hij dicht, schrijft proza, litho grafeert, aquarelleert, beeldhouwt (of deed dat althans), stelt scenario's voor speel films samen, schreef toneelstukken, zou naar zijn zeggen een documentaire film willen samenstellen. Dat wil zeggen: hij jaagt achter „een" uitingsvorm aan. Maar zodra hij in d!e greep toch van deze chaotische tijd, staande „tussen nacht en morgen", in gevecht met de zinloosheid, met de wanhoop en de walg bekent dat hij „in geen andere tiid zou willen leven" is mén geneigd daarin een bevestiging te zien van een argwaan, dat zijn werk hier en daar wakker roept: of het hem vólle ernst is. Anders gezegd: of hij niet zo nu en dian ook koketteert met zijn „levens gevoel". Ook in deze „natuurgetrouwe" invallen, deze humoresken met een bittere nasmaak, is er veel dat doet denken aan een romantiek van het Niets, een zelfbe hagen in het onbehagen, een festiin der ontluistering, een barok van het nihilisme, een cultus van (met een toespeling on „Les mains sales" van Sartre gezegd) vuile han den, een zich ondanks alles vermeien in het vertroebelde, hetzij uit zelfkwelling, betzii met de voorliefde van een Prince Charming der absurditeit. Er is geen denken aan. in een voor ieder verstaanbare taal iets van deze existentiële impromntu's weer te geven. Het effect de sensatie noemde ik het schuilt in de associaties van beelden: in de comoositie van de déeompositie: een vormgeving van het zich begevende.met behulp van een ex pressionistisch taalgebruik, dat zich afwis selend van uiterst snoigestieve, volkomen onnaspeurbare en kinderachtige metaforen bedient: in een soms verrassende, soms .ge forceerde gelijktijdigheid van gewaarwor dingen: in als realiteit voorgestelde psy chische ervaringen; in maar genoeg. Genoeg om de lezer er op voor te bereiden, dat hii zich van een behoorlijke dosis toe gevendheid zal moeten voorzien, wil hii de „natuurgetrouwe" voorstelling van deze talentvolle trapezewerker tot het eind toe biiwonen zonder zo af en toe te twüfelen of hij, in filmtaal gesproken, niet tóch met virtuoos truc-werk te doen heeft. C. J. E. \DINAUX. Hugo Claus: „Natuurgetrouw" (Uitgeverij „De Bezige Bij", Amsterdam).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 14