Vreemde historie van George IV
en de weduwe Fitzherbert
Monsieur Ripois, lieveling der vrouwen
BLOEM VAN GELDERLAND
Geheim huwelijk
van een losbandige
vorst en een
hoogstaande vrouw
Litteraire
Kanttekeningen
Een bundel experimenten
8 zaken van deze verzakkingen in de
p verflaag publiceerde Joh. Mekking een
Jubileumcongres bureau
„Ons Leekenspel"
Symphonie „De Stroom"
HUGO CLAUS
als Prins Charming
der absurditeit
„ONZE GEËERBIEDIGDE Kroonprins
Wordt ofwel de meest volmaakte heer,
Dfwel de doortraptste schavuit van geheel
Europa, of misschien wel allebei tege
lijk". Aldus het weinig vleiende oordeel
dat de Anglicaanse bisschop Richard
Hurst anno 1777 velde over zijn door-
luchte leerling de Prins van Wales, die
later als George IV de scepter zou
zwaaien over de Britse eilanden. Toen
de bisschop deze verzuchting slaakte,
was de Kroonprins in kwestie zestien jaar
oud, maar hij had reeds zoveel treffende
kwaliteiten ten goede en ten kwade ge
demonstreerd, dat de brave Hurst maar
al te graag „zijn handen van hem af
trok". Veel had hij zijn jonge pupil
trouwens niet meer te leren, want de
prins las toen al even gemakkelijk de
Oude talen als hijzelf, sprak net zo
vloeiend Frans, Italiaans en Duits en
was als causeur en „man van de wereld"
in elk opzicht 's bisschops meerdere. Bo
vendien had hij een natuurlijke goede
smaak voor muziek, litteratuur en kunst
en meer kon men zelfs van een troon-
ópvolger op die leeftijd moeilijk eisen.
HELAAS ECHTER PAARDE de Kroon
prins aan zijn bijzonder scherpe verstand
ook een onbedwingbare neiging tot wilde
avonturen, met het gevolg dat hij al spoe
dig „het brede pad" opging. Braspartijen
'en drinkgelagen met dubieuze vrienden
waren aan de orde van de dag en toen hij
negentien geworden was, ook de amou
rettes. Zijn eerste „affaire" had hij met
een Londense actrice, al gauw gevolgd door
vele anderen, dames uit de hoogste kringen
zowel als juffertjes van twijfelachtig al
looi, die alle hogelijk vereerd waren met
zijn belangstelling omdat George, behalve
Kroonprins, ook bijzonder knap van uiter
lijk en een charmeur van formaat was.
Jarenlang duurde dit vrolijke leventje
voort en daarbij legde de Prins zich zo
weinig reserves op, dat iedereen er schan
de van sprak. Bovendien weerde hij zich
bij het kaartspel en het wedden zo ge
ducht, dat hij telkens om extra-toelagen
vragen moest, die dan, meestal met veel
tegenzin, door het parlement gevoteerd
werden. Zijn strenge vader, koning George
III, weigerde namelijk ten enenmale, zijn
speelschulden te betalen en had hem zelfs
meer of minder de deur gewezen nadat
George meerderjarig geworden was. Sinds
dien zetelde de Kroonprins in volle glorie
in het Carlton House als het stralend
middelpunt van de „uitgaande wereld".
ZO STONDEN DE ZAKEN, toen George
op een bal in de opera kennis maakte met
Mary Anne Fitzherbert, een mooie, rijke
weduwe van achtentwintig jaar en hals
over kop verliefd op haar werd. „Dit is
de echte liefde met een hoofdletter", ver
zekerde hij haar, toen zij van zijn avances
niet gediend bleek en om die bewering
kracht bii te zetten, overstroomde hij haar
huis op Richmond Hill met karrenvrach
ten bloemen, kostbare bontmantels en ex
quise juwelen, die echter alle prompt ge
retourneerd werden. „Ik ben veel te lucht
hartig om iemands vrouw te worden", zo
schreef zij de kroonprins, „maar ;k ben
niet luchthartig genoeg cm iemands min
nares te zijn".
George echter bezwoer haar, dat hij
haar huwen wilde, stortte hete tranen en
dreigde zich van het leven te beroven,
maar de knappe weduwe bleef weigeren.
Zij verliet zelfs Londen om aan zijn at
tenties te ontkomen en vertoonde zich pas
weer toen een boodschapper haar het ont
stellende nieuws gebracht had. dat de
prins zichzelf doorstoken had. Buiten zich
zelf van schrik spoedde zij zich naar Carl
ton House en eiste tot hem te worden
toegelaten. Boven, op zijn kamer, viel
zij bijna flauw bij de aanblik van haar
vereerder, badend in zijn bloed en om
ringd door handenwringende vrienden.
Snikkend viel zij neer naast zijn bed en
zwoer, met trillende lippen, dat zij hem
trouwen zou als hij slechts in leven mocht
blijven.
„Nu meteen?", vroeg de Prins.
„Op dit ogenblik!", riep de schone we
duwe uit en ten overstaan van de
vrienden legde zij haar hand in de zijne
en beloofde hem plechtig, zijn wettige
echtgenote te zullen worden.
Maar nauwelijks was mevrouw Fitz
herbert in Richmond Hill teruggekeerd,
of zij ontdekte, dat de vlekken op haar
hand minder Kroonprinselijk bloed dan
rode verfstof waren. De Prins had haar dus
bedrogen en belachelijk gemaakt in het
bijzijn van al zijn vrienden!
De weduwe was woedend, pakte haar
koffers en vluchtte nog diezelfde nacht
naar het continent, tot grote droefenis van
George, die zich zo zijn bekoorlijke prooi
opnieuw zag ontgaan. Tierend en bulde
rend ijsbeerde hij door zijn paleis, schold
nu eens iedereen uit en barstte dan weer
in tranen los, terwijl inderhaast ontboden
koeriers overal op zoek gingen naar de
verdwenen dame, die tenslotte, na lang
speuren, in Holland gevonden werd. Toen
de prins dit nieuws vernam, zond hij haar
ogenblikkelijk een formeel huwelijksaan
zoek en tenslotte stemde mevrouw Fitz
herbert toe. nadat George haar in een
brief van vijftig kantjes opnieuw zijn vu
rige liefde en eeuwige trouw beloofd had.
ER WAREN ECHTER nog andere obsta
kels, want de dame in kwestie was slechts
de dochter van een landjonker en boven
dien katholiek en dus zou zowel de
toestemming van het Britse parlement als
die van Rome nodig zijn. De Paus gaf
de twee gelieven zonder veel omhaal zijn
zegen, maar de Lords en de Commons
waren minder toeschietelijk.
„Dan zal ik afstand doen van al mijn
rechten, mijn juwelen en zilver verkopen
en met het voorwerp van mijn verering
naar Amerika gaan!" antwoordde de prins
vol edele verontwaardiging. Maar inplaats
daarvan lieten hij en Mary Anne zich in
het diepste geheim in de echt verbinden
door een geestelijke van de Church of
England, waarna de trouwacte en de an
dere paperassen plechtiglijk opgeborgen
werden in een ijzeren kistje, dat daarop
vergezeld in Courts Bank gedeponeerd
werd, waar het sindsdien meer dan vijftig
jaar berustte. Korte tijd na hun huwe
lijk verhuisden George en zijn bruid naar
Brighton, waar hij voor haar een sierlijk
Rococopaleis liet bouwen,
Tien jaar lang had de prins geen oog
voor een andere vrouw, maar het spel en
het brassen kon hij niet opgeven en zo
moest hij tenslotte toch weer bij het par
lement aankloppen om zijn schulden te
kunnen delgen. Tegen alle verwachting in
vond hij er een niet onwillige stemming,
maar eerst moest de kwestie met „die
vrouw" geregeld zijn. Was hij nu werke
lijk met haar getrouwd, zoals bij geruchte
verluidde?
George ontweek eerst een antwoord op
deze vraag, maar toen de regering bleef
aandringen liet hij Fox een van zijn
vertrouwelingen en afgevaardigde voor de
„Whigs" in het Lagerhuis publiekelijk
verklaren, dat alle beweringen over zijn
huwelijk met mevrouw Fitzherbert las
terlijke verzinsels waren. Daarop werd
hem te verstaan gegeven, dat hij dan ook
definitief met haar breken moest en zich
bereid verklaren om een waardig huwelijk
te doen, waarvoor men het oog had op zijn
nicht, prinses Caroline van Brunswiik.
Eerlijkheidshalve moet gezegd worden
dat George zich aanvankelijk hardnekkig
verzette tegen deze afpersingsolannen.
maar tenslotte bezweek hij, om der wille
van het geld zestigduizend pond dat
het parlement hem als tegenprestatie be
loofde en betaalde.
Mevrouw Fitzherbert. woedend dat de
prins haar verloochend had. gedroeg zich
desondanks uiterst correct; zij verliet
Brighton vermeed de nrins, weigerde zijn
brieven te beantwoorden en ging tenslotte
opnieuw in vrijwillige ballingschap bui
tenslands om alle toenaderingspogingen
van George te verijdelen. Een jaar later
werd het huwel^k met Caroline met veel
pracht en praal inCTewi;d. maar het bleek
al snoedig een mislukking en na de ge
boorte van hun enige dochter kwam het
tenslotte tot een formele scheiding.
DAN, VIJF JAAR na de scheiding, be
gon George ineens weer lange hartstochte
lijke brieven aan zijn eerste vrouw te
schrijven, waarin hij haar bezwoer terug
te keren omdat hij ziin ellende niet langer
verduren kon. Als zij zich niet met hem
verzoende zou hij openlijk zijn eerste hu
welijk bekend maken, ongeacht ook de
consequenties daarvan. Vreemder nog:
bijna alle andere leden van de Koninklijke
familie steunden die smeekbeden, vroegen
mevrouw Fitzherbert dringend, weer bij
de nrins terug te komen. En toen tenslotte
koningin Caroline zeH haar goedkeuring
gaf, keerde Mary Anne inderdaad aan
zijn zijde terug in Carlton House, waar
iedereen haar sindsdien met het grootste
respect bejegende. Zo bleef het, achttien
jaar lang, totdat de Prins op een feest ter
viering van zijn benoeming tot Regent,
haar in een slecht humeur publiekelijk
beledigde. Hij weigerde haar aan het ban
ket een plaats naast zich en liet haar door
een majordomo naar een stoel in een
der verste uithoeken van de zaal verwij
deren, tussen de lagere dignitarissen in.
Diep gekwetst verliet Mary Anne het pa
leis en de volgende dag, toen de berouw
volle prins haar om vergeving kwam vra
gen, weigerde zij hem te ontvangen.
ZIJ HEBBEN ELKAAR nooit weerge
zien en de Kroonprins troostte zich alras
met andere vriendinnen. Maar in het testa
ment dat hij jaren later maakte, spreekt
hij overal van haar met nadruk als „mijn
vrouw" en het médaillon met haar por
tret is hij ook na de scheiding altijd blij
ven dragen.
Mevrouw Fitzherbert, die zich in Brigh
ton vestigde, overleefde haar koninklijke
gemaal enkele jaren. George had haar
een jaargeld van zesduizend pond toege
kend en later bood koning Willem IV aan
haar tot hertogin te verheffen, hetgeen zij
weigerde. Wel echter vroeg en kreeg zij
toestemming haar bedienden in koninklijke
livrei te kleden als een laatste herinne
ring aan haar vreemde, veelbewogen hu
welijksleven.
George zei/, die in 1820 zijn vader op
volgde, bleek ook als Koning een misluk
king. Hij bekommerde zich weinig om de
staatszaken noch om de noden van ziin
volk en maakte zich steeds meer gehaat
door zijn eenzijdige bevoorrechting der
hogere standen en zijn weigering om de
bijna ondragelijke belastingdruk te ver
lichten. Eenmaal werd zijn karos, onder
weg naar het parlementsgebouw, door een
woedende volksmenigte overvallen en ver
nield, terwijl hij zelf ternauwernood aan
het tierende grauw ontkwam. Sindsdien
durfde hij zich nauwelijks meer in het
publiek te vertonen. Hij stierf in Juni 1830,
eenzaam en gehaat door iedereen, in
Windsor. Maar zijn hand omknelde nog
in de doodsstrijd het médaillon met het
miniatuur van Mary Anne Fitzherbert,
wellicht de enige mens van wie hij ooit
oprecht gehouden heeft.
H. C.
De stichting „De Gelderse Bloem" stelt
zich ten doel de publicatie vam geschriften
van culturele aard, die op enigerlei wijze
betrekking hebben op het gewest Gelder
land, te bevorderen. Als eerste uitgave is
een verzamelwerk verschenen, dat als titel
de naam der stichting draagt, ter gelegen
heid van de opening van het nieuwe Pro
vinciehuis, samengesteld door dr. Barend
de Goede, Bernard Verhoeven en Johan
van der Woude.
Het boek opent met een door het pro
vinciaal bestuur van Gelderland bekroond
gedicht van Nico Verhoeven, een aan de
Veluwe gewijd sonnet. Verder vindt men
er verzen in van Gerrit Achterberg, Adama
van Scheltema, Frans Bastiaanse, Jan H.
de Groot, F. W. van Heerikhuizen, Johan
Andres der Mouw, Jan van Nijlen en Guil-
laume van der Graft en anderen. Het pro
za wordt vertegenwoordigd met boeiende
en zeer goed geschreven verhalen van
Maria Dermoüt en de laatstgenoemde re
dacteur.
De ter aanbeveling op het omslag van
dit fraai uitgevoerde boek afgedrukte con
clusie dat men zich „bij de keuze van
schrijvers en onderwerpen niet door een
begrensd provincialisme heeft laten leiden,
maar door de vraag wat uit Gelderlands
cultuur en historie tevens tot het algemeen
Nederlandse geestesleven behoort" wordt
door de inhoud gerechtvaardigd. Bijzonder
interessant is de stude van dir. B. H. van 't
Hooft over een oorlogscorrespondentie uit
1525. een proeve uit de begintijd der jour
nalistiek.
Prof. dr. W. Asselbergs geeft onder zijn
schrijversnaam Anton van Duinkerken een
even scherpzinnige als veelzijdige analyse
van het mirakelspel „Ma.riken van Nyeu-
meghen" en komt daarin tot de aanvaard
baar gemaakte interpretatie: „Partijschap
en kunstbaat sliuiten de ziel, doch vroom
heid en kunstliefde houden haar voor de
werking der genade open". Verder is er
een beschouwing van Jos. de Gruvter over
het beeldhouwwerk van Fri Heil en een
artikel van Kees Versteegh over de toon
kunstenaar Marius Adriaous Brandts Buys.
Elf reproducties dienen tot illustratie van
dit bijna tweehonderd bladzijden tellende
boek, dat met zijn gevarieerde inhoud nr>
hoog peil staat. K.
Deze prach
tige bisschops
staf uit de veer
tiende eeuw,
afkomstig uit
München, is
één van de tal
rijke inzendin
gen op de inter
nationale ten
toonstelling „De
Madonna in de
kunst" te Ant
werpen, die daar tot half
November door het stadsbe
stuur in het Museum voor
Schone Kunsten is ingericht.
De expositie geeft een in
drukwekkend overzicht van
de Mariavoorstelling van omstreeks de
zevende tot aan het begin van de achttien
de eeuw. Behalve werken van de Vlaamse
primitieven Jan van Eyck, Petrus Chris
tus, Rogier van der Weyden, Dirk Bouts,
Hugo van der Goes en anderen worden
ook meesterwerken van de Italiaanse, de
Duitse en de Franse schilderkunst getoond.
8 De linkse van de onderstaande foto's
o toont een in 1938 door Dick Ket ver-
8 vaardigd zelfportret. Daarnaast ziet men
8 het schilderij in zijn huidige staat, zoals
het zich, veertien jaar na de dood van
9 de kunstenaar, in het Gemeentemuseum
8 te Arnhem bevindt. Nog andere belang-
8 rijke werken van deze schilder worden
8 met ondergang bedreigd. Over de oor-
9 interessante beschouwing in de bundel
„De Gelderse Bloem" (deze.r dagen bij
g de uitgeverij Van Loghum Slaterus ver-
8 schenen). Mekkink schrijft het verval
9 toe aan grote onevenwichtigheid tussen
8 verfmaterie en bindmiddel, opmerkend.
9 dat Ket ter verdunning allerminst per-
8 fecte lijnolie uit een dorpsdrogisterij in
p veel te ruime mate gebruikte. De grote
8 verfdikte was ook een gevolg van het
feit, dat Ket door aanvallen van be-
8 nauwdheid slechts bij kleine gedeelten
8 tegelijk kon werken. De schilder H. Rol
8 beproeft thans een radicale restauratie
8 met de bedoeling dit in kwantitatief
8 kleine oeuvre voor het nageslacht te be-
8 houden „niet alleen omdat enkele
8 van zijn portretten en stillevens tot de
8 beste en schoonste van de hedendaagse
9 schilderkunst gerekend mogen worden,
8 maar ook omdat Kets werk waarschijn-
8 lijk een van de schakels zal blijken te
9 zijn in de Nederlandse picturale ontwik-
8 keling in de eerste helft van deze eeuw."
Dat de Franse filmregisseur René Clément een fijnzinnig en gevoelig kunstenaar
is, behoef ik eigenlijk na „La Betaille du rail" en „Jeu interdits" niet meer te
betogen. Men kent hem uit die films en al is het onbegrijpelijk, dat zijn „Jeu
interdits" vooral in Amerika noch inNederland een succes geworden is, het
neemt niet weg, dat hij het filmmétier bedrijft als de beste. Wat echter te zeggen
van zijn jongste werk, de in Engeland gemaakte „Monsieur Ripois, lieveling der
vrouwen?" Men kan er lang niet zo enthousiast door geraken als de fanfares, die
de film vergezellen, aan de toeschouwer willen suggereren. Want de toeschouwer
wordt door „Monsieur Ripois" niet gegrepen. Hij wordt zelfs niet aanhoudend
geboeid. De film is knap gemaakt, ze verraadt het talent, dat er achter steekt. Haar
held echter die verschijning „van eeuwigheidswaarde" verlenen, die zij blijkbaar
nastreefde; Monsieur Ripois tot een overgetelijk tijdsbeeld maken, de verpersoon
lijking van de moderne Don Juan, zoals ik hem ergens zag gekwalificeerd, neen,
dat kan de film niet. Omdat ze er zelf niet in gelooft. Haar tweeslachtigheid is haar
grootste tegenstrever.
mer, omdat de sensitieve Clément met een
weergaloos raffinement, dat rechtstreeks
uit het gevoel voorkomt, zijn figuren voor
de camera haalt en hen met een zorg te
kent, die frappeert en bewondering wekt.
Ik vraag mij zelfs af of Gérard Philipe
wel de aangewezen speler was voor mon
sieur Ripois. De kwajongensachtigheid
van zijn verschijning had hij mee. De rest
was niet overtuigend genoeg, zoals het in
deze veel te veel ontbrak aan overtuigende
situaties, aan de noodzakelijkheid van het
bestaan ervan.
Alleen het beeld van Londen, een fraaie
en verrassende schildering der bedrijvig
heid van alle dag aldaar in dramatische
samenhang met de ontwikkeling der ge-
Het is net of René Clément niet hele- vervelen. En dan wacht ge alleen nog maar
maal kon geloven in de geschiedenis, die op de kleine filmgrapjes en fraaie beeld- beurtenissën haalt de film op, en redt haar
hij moest vertellen. Of de ironie, die de fi- overgangen, die Clément u met verve op- van de middelmatigheid. P. W. FRANSE
guur van de vrouwenjager Ripois omgeeft, dient, maar de held interesseert u niet
hem niet lag. Want monsieur Ripois komt meer. De man om wie het gaat laat u ver- Monsieur Ripois (Gérard Philipe) en het
ex niet uit, hij is net dat tikje onecht om der onverschillig. En dat is daarom zo jam- onschuldige meisje.
belang in te boezemen, hij blijft een fictie,
het product van een verbeelding, die wel
op de werkelijkheid was gericht, maar die
werkelijkheid niet levend maakte. Wij
maken kennis met een jongeman, die op
het punt staat te scheiden. In een gesprek
met de vriendin van zijn vrouw, (die hij
zegt werkelijk te beminnen) onthult hij
ons zijn verleden. Hij maakte eerst avan
ces bij de cheffin van zijn kantoor. Een
maal van haar genoeg hebbend, bedroog
hij een meisje, dat hij met trouwbeloften
paaide. Hij komt zonder geld en laat zich
onderhouden door een prostituée om er
met een deel van haar geld vandoor te
gaan. Dan ontmoet hij een rijke vrouw,
die hem, de nietsnut, zelfs nog trouwt.
Op de dag van zijn huwelijk ziet hij het
meisje, aan wie hij zijn verleden opbiecht.
Hij wordt op slag verliefd op haar. Met
haar zegt hij, wil hij een nieuw leven be
ginnen. Maar de jonge vrouw wenst hem
niet te geloven. Ze gaat heen. Ripois simu
leert een zelfmoord om haar te weerhou
den. Tegen zijn wil „lukt" die zelfmoord.
Hij valt van een balcon naar beneden en
wordt voortaan door zijn vrouw rondge
reden in een invalidewagentje, terwijl hij
weemoedig naar alle lieve meisjes kijkt,
die hij en passant ontmoet.
Men zal zeggen: geen fraai heer deze
monsieur Ripois. Inderdaad. De film ech
ter poogt hem angstvallig sympathiek te
houden. Het heeft er zelfs veel van of zij
de man, die zij eigenlijk aan de kaak stelt,
dankbaar is voor zijn schamele streken.
Registreerde zij zachtmoedig of heftig in
eerlijk vererende of afbrekende zin, er zou
een levensbeeld uitgekomen zijn, dat u iets
te zeggen had en waarmee ge het al of niet
eens kon zijn. In dit geval echter spaart de
Het bureau „Ons Leekenspel" heeft een
werkcongres georganiseerd, dat op 27, 28
en 29 December in „Concordia" te Bussum
ter gelegenheid van zijn twintigjarig be
staan gehouden wordt. Op dit congres zul
len dr. J. Pollmann, dr. N. Perquin, dr. H.
Fortmann, Guillaume van der Graft en Ga
briel Smit als inleiders optreden. Op één
avond zal drie keer hetzelfde spel worden
opgevoerd, namelijk als poppenspel, als
maskerspel en als lekenspel.
Voorts organiseert „Ons Leekenspel" dit
seizoen opnieuw een wedstrijd voor tien ge
zelschappen, waarvoor een maal f 300 en
drie maal f 100 als subsidie ter beschikking
wordt gesteld.
Deze mededelingen zijn ontleend aan het
zojuist verschenen jaarboek van het bu
reau, dat een uitvoerig overzicht geeft van
het speciaal voor Katholiek amateurtoneel
geschikte répertoire.
hij ook tot op zekere hoogte (of moet men
zeggen: tot in een zekere diepte) silaagt.
Wamt wie hem, al is het dam misschien ook
op een afstand, tracht te volgen, wordt
door zijn experimentele uitdrukkingsvol'rn
NA DE CURIOSITEIT VAN de eerste kennismaking met het werk van de jonge
Vlaming Hugo Claus, met de dichtbundeltjes Kleine Reeks (zijn debuut, meen lk),
film de kool en de geit. Ze ironiseert de Registeren, Tancredo Infrasonic en Een huis dat tussen nacht en morgen staat, met
het pantomime-gedicht Zonder vorm van proces en zijn beide romans De Metsiers en
De Hondsdagen, biedt de onlangs verschenen prozabundel Natuurgetrouw*) eigen
lijk weinig verrassends. Het is een heterogene verzameling geworden van „schetsen
en verhalen, fabels en greguéria's, metamorphoses en dialogen, overwegingen en
allegorieën, dagboekbladen en een reisbeschrijving, drie gedichten en een brief".
figuur en laat u om hem lachen. Dat is een
tijd lang amusant, maar het gaat spoedig
Op 5 November dirigeert Eduard Flipse
in de Schouwburg te Rotterdam de pre
mière van Lex van Deldens symphonie „De
Stroom" op tekst van Jan Prins.
Het werk, gecomponeerd in opdracht vonkende kortsluitingen zou ik uit eigen
van de Nederlandse regering, is geschre- ervaring niet kunnen getuigen die deze
ven voor sopraansolo, gemengd koor en wervelende stalenkaart van existentiële
orkest. Medewerking verlenen Erna Spoo- gewaarwordingen wekt, is ongeveer deze:
renberg, het Rotterdams Philharmonisch men waant zich in een circus van spook-
Koor en het Rotterdams Philharmonisch achtige afmeting, met uit alle denkbare en
Orkest. ondenkbare hoeken heen en weer flitsende
De sensatie want van een andere men
selijke reactie van de lezer op deze soms
zoeklichtbundels van een bleek licht en,
hoog in de nok aan een trapeze, die aan
het luchtledige is opgehangen, een gif
groen-glimmend slangenimens, in razende
vaart rondwentelende aan één teen. Na
tuurlijk, dat is wat. Het is zelfs heel wat.
Een auteur die, hoe dan ook, dergelijke
„adembeklemmende" indrukken weet op
te roepen, is allesbehalve een nul. Hij
waagt zich tenslotte toch maar aan die
psychische acrobatiek, durft in die duize
ling met open ogen de mensen, de wereld,
het leven van boven en ondter, in diwars-
en langsdoorsnee, te zien, dat wil zeggen:
de gangbare werkelijkheid en diaarmee de
Op deze foto ziet men van Hnks naar rechts Hans van Meerten, Hans Tiemeyer,
Anita Menist, Johan EI_seii,sohn en daarachter Frans 'f Hoen en Hans Culeman in
het blijspel „De duivel komt uit Dublin" van de Ierse schrijver Paul Vincent Carroll,
waarvan De Toneelvereniging gedurende de rest van deze maand dagelijks voor
stellingen geeft in hei Centraal Theater te Amsterdam en waarin verder Jenny
van Maerlant, Ben Croenier, Ferd. Sterneberg en Lo van Hensbergen meer of minder
belangrijke rollen vervullen. Het stuk is vertaald door Liane Saalborn.
gangbare kunstvorm te doorbreken, in de
chaos onder en op te duiken en deze hals
brekend zichtbaar te maken in woordbeel
den.
Maar en dat is mijn bedenking tegen
verschillende van deze proeven van exis
tentiële kunst aan het eind van de voor
stelling heb ik mij toch niet kunnen ont
trekken aan de verwachting deze acrobaat
voor een flatteus voetlicht te zien ver
schijnen om met een innemende glimlach
het applaus in ontvangst te nemen.
Ik twijfel geen ogenblik aan Claus' twij
fel aan de zin van „het leven", aan zijn
oprechte verbetenheid, aan de echtheid
van zijn levensgevoel, dat hem, met zoveel
anderen, de tragiek doet ondergaan niet
van de menselijke verhoudingen, maar van
het feit van het menselijk bestaan-zelf. Die
tragiek schreef hij eens „zit iin de
lucht, 'in de ozon die wij inademen". In
zijn werk ademt Claus deze weer uit, in
een behekst pogen om aan dat alles uit
drukking te geven. Hij vlucht en jaagt
tegelijk, ontvlucht zijn angst, jaagt achter
zichzelf aan. Chaotisch gedreven tracht hij
dan dlie chaos te veii>ceidien, waarin
door dit in hoge mate plastisch associërend
proza, inderdaad gesuggereerd tot het
waarnemen van een jammerlijk-belache
lijk, tragisch-zinloos schouwspel, een ver
wrongen grimas.
Ook dit zou ik, zijn talenten grif erken
nend, willen aanvaarden ais „echt": zijtn
verzet, zijn uitdaging, zijn wrevel; desnoods
ook zijn opzettelijk onthutsen, zijn hoon.
Maar ik twijfel telkens weer aan de inner
lijke nood'zaak van zijn experiment als ik
stuit op een zekere zelfvold&anheid, waar
mee hij wil aantonen dat hij aan zijn twij
fel niet wenst te twijfelen; ais ik stuit op
zijn moedwillig sadisme. Ik twijfel aan de
mogelijkheid van zijn uitdrukkingsvorm,
telkens als ik de haast koppige onwil voel,
waarmee hij elke kans op verstandhouding
met onnodige bizarheid en gewilde oor
spronkelijkheid uit de weg gaat.
Dit proza is met een variant op het
credo der Tachtigers gezegd de meest
individuele expressie van de meest indivi
duele visie, geschreven met een intelligen
tie die het creatieve vermogen dodelijk
overwoekert. Natuurlijk, deze jongeren
beuken op de tralies van hun memse'ijk
isolement; ze snakken naar adem om, hoe
dan ook, uit te zeggen wat aan hen vreet
als een verterend zuur. Dat is bij Claus
niet anders: hij dicht, schrijft proza, litho
grafeert, aquarelleert, beeldhouwt (of deed
dat althans), stelt scenario's voor speel
films samen, schreef toneelstukken, zou
naar zijn zeggen een documentaire film
willen samenstellen. Dat wil zeggen: hij
jaagt achter „een" uitingsvorm aan.
Maar zodra hij in d!e greep toch van
deze chaotische tijd, staande „tussen nacht
en morgen", in gevecht met de zinloosheid,
met de wanhoop en de walg bekent dat
hij „in geen andere tiid zou willen leven"
is mén geneigd daarin een bevestiging te
zien van een argwaan, dat zijn werk hier
en daar wakker roept: of het hem vólle
ernst is. Anders gezegd: of hij niet zo nu
en dian ook koketteert met zijn „levens
gevoel". Ook in deze „natuurgetrouwe"
invallen, deze humoresken met een bittere
nasmaak, is er veel dat doet denken aan
een romantiek van het Niets, een zelfbe
hagen in het onbehagen, een festiin der
ontluistering, een barok van het nihilisme,
een cultus van (met een toespeling on „Les
mains sales" van Sartre gezegd) vuile han
den, een zich ondanks alles vermeien in
het vertroebelde, hetzij uit zelfkwelling,
betzii met de voorliefde van een Prince
Charming der absurditeit.
Er is geen denken aan. in een voor ieder
verstaanbare taal iets van deze existentiële
impromntu's weer te geven. Het effect
de sensatie noemde ik het schuilt in de
associaties van beelden: in de comoositie
van de déeompositie: een vormgeving van
het zich begevende.met behulp van een ex
pressionistisch taalgebruik, dat zich afwis
selend van uiterst snoigestieve, volkomen
onnaspeurbare en kinderachtige metaforen
bedient: in een soms verrassende, soms .ge
forceerde gelijktijdigheid van gewaarwor
dingen: in als realiteit voorgestelde psy
chische ervaringen; in maar genoeg.
Genoeg om de lezer er op voor te bereiden,
dat hii zich van een behoorlijke dosis toe
gevendheid zal moeten voorzien, wil hii de
„natuurgetrouwe" voorstelling van deze
talentvolle trapezewerker tot het eind toe
biiwonen zonder zo af en toe te twüfelen
of hij, in filmtaal gesproken, niet tóch met
virtuoos truc-werk te doen heeft.
C. J. E. \DINAUX.
Hugo Claus: „Natuurgetrouw" (Uitgeverij
„De Bezige Bij", Amsterdam).