e geldvlieg HET LIGT ER DIK OP Verkeer Alle vliegtuigen zijn EEN VERGELIJKING MET GEWEREN, RENPAARDEN EN STOFZUIGERS FRANSE PARAGRAAF NIEUWE BOEKEN in zakformaat KORT VERHAAL DOOR A. CROCK'S LAATSTE OPTREDEN Een Portugese prijsvraag voor beeldhouwers BENJAMIN S. TOLPETER geloofde tot het begin van dit verhaal altijd, dat het geloof aan geldvliegen bijgeloof was. Op een avond, laat in de herfst, zat hij te lezen, toen een grote keizers- vlieg, traag van beweging en rimpelig van ouderdom, over de krant liep die hij voor zich op tafei had uitgespreid. De vlieg bewoog niet alleen moeizaam, maar ook bedachtzaam, ongeveer zoals een bejaarde geleerde, die zijn avondwandeling maakt. Deze vlieg had iets menselijks, een eigenschap die een insect bijzonder griezelig maakt. „Dit is een typische geldvlieg," zei Anneliesje, die met Benja min S. Tolpeter getrouwd was. „Waar zie je dat aan? Ik houd niet van beweringen zonder cvertuigende bewijzen." „Ik voel het" zei Anneliesje. „Mannen hebben geen zintuigen om geldvliegen aan te voelen. Ik herken ze op het eerste ge zicht." „Je zou er je beroep van kunnen maken," stelde Benjamin voor, maar zijn grapje klonk niet erg overtuigend. Eigenlijk begon Benjamin zelf te twijfelen, nu Anneliesje zo zeker was van haar zaak. De geldvlieg zette zich weer in beweging. Hij koerste zelf bewust over de krant, via het gemengde nieuws naar de schaakrubriek, waar hij als een onooglijke reservekoning ging zitten wachten tot hij mat zou worden gezet. Zodra hij niet meer bewoog, vergat Benjamin de geldvlieg. Men kan ten slotte een overjarige, kleverige vlieg niet zómaar tot middel punt van zijn leven maken. Anneliesje echter liet het dier geen ogenblik meer uit haar gedachten. Ijverig draafde ze hem achterna met lepelpuntjes suikerwater. „Het mag hem aan niets ontbreken" zei ze buiten adem. „Als hij zijn natuurlijke dood niet sterft, geldt het niet." t,Geldt wat niet Anneliesje?" „Het geld komt dan niet op ons huis natuurlijk!" zei Anne liesje met de lichte geprikkeldheid van de deskundige Sinds die avond werd het leven van de Tolpetertjes één voort durend opletten. Wanneer Benjamin vrolijk zingend thuis kwam, ving hij een ijzige blik van zijn Anneliesje. „Weet je niet dat je hem door zang kan doden?" vroeg ze teleurgesteld. Haar gazellenogen hadden die bijna dwaze blik die mannen als Benjamin altijd weer week maakte. „Misschien kikkert zingen hem juist wat op," zei Benjamin onverantwoordelijk. „Het gaat niet om dat zingen, Benjamin" zei Anneliesje zoals een professor tegen een kind praat, „maar om de tonen van de menselijke stem, die wij met onze oren niet meer kunnen horen. Je weet toch wat supersonisch geluid is?" „Ik heb het nooit gehoord" mokte Benjamin nog na, maar de echte geest van verzet waarmee hij zich aanvankelijk had ge weerd tegen het afstaan van zijn ereplaats in huis aan dit rimpelig gedrochtje, was verdwenen. OP EEN AVOND, toen hij thuis kwam van zijn werkzaam heden, zag hij een welbekend karabiesje in de gang staan. Hij wrong zijn gezicht in de blij-verraste plooi die men er, toen hij kind was, al krachtig bij hem in had gestampt. „Wel wel, die tante HenriëtteMet een kernachtig gebaar snoerde Anne liesje hem de mond. Tante Henriëtte, de onbestreden meesteres op het gebied van de voorspellingen die verborgen liggen in de levenswandel van padden, kerkuilen, spinnen en andere .dieren des velds, was bezig een verhandeling te houden over het wezen van de geldvlieg. „Waar ze sterven, daar brengen ze geld", zei tante nadrukke lijk. Als ze op een persoon gezeten ontslapen" tante keek de Tolpetertjes even aan na deze zinswending „dan is het geval duidelijk. De gelukkige hoeft zelfs niet lang op zijn geld te wachten. Sterven ze binnenskamers maar op een voorwerp, dan werkt het minder sterk, maar iets is er altijd nog wel te verwachten." De geldvlieg had op dat ogenblik een begin gemaakt met het beklimmen van tantes mouw. De twee vrouwen volgden zijn bewegingen met glanzende ogen, precies zoals Benjamin eens had gehoopt, dat vrouwen naar hem zouden kijken. „Is hij niet snoezig langzaam?" vroeg Anneliesje. Ze zuchtte van opwin ding. Uit financieel oogpunt gezien lijkt het mij het veiligst, wanneer we hem nu maar ter plaatse koud maken," zei Benjamin harte loos. „Als je het hart hebt, beul!" riep Anneliesje. „Een vlieg, die nooit een mens kwaad heeft gedaan!" Om tante Henriëtte's saamgeknepen lippen plooide een weten schappelijk lachje. „Als geldvliegen door daden van geweld aan het leven worden ontrukt, werken ze als gewone vliegen", vertelde ze precies. Benjamin haastte zich alle gewelddadig heden in te houden. Het diertje kroop tergend langzaam van tante Henriëtte naar de rand van de suikerpot. Daar scheen hij te struikelen, want hij verloor zijn evenwicht en bleef, met walgelijk langzame bewegingen spartelend, op zijn rug in de suiker liggen. Met een enkel meesterlijk gebaar richtte tante Henriëtte de gevallene weer op, zodat hij officieel de helder witte suiker van de Tolpetertjes kon verontreinigen. „Hij over- i f'rrfzte* eet zich nog!" waarschuwde Benjamin. „Ook geldvliegen moe ten eraan denken dat men op zo'n hoge leeftijd het goed der aarde beter met mate tot zich kan nemen. „Zijn opmerking, zo treffend juist als zij was, werd doodgezwegen. Toen ging de bel. Rode Rika, die de Tolpetertjes in het huis houden hielp, dartelde naar de bel. Ze deed de deur open en dartelde weer terug om te vertellen dat er iemand van de belastingen was. Benjamin ging naar de buitendeur, waar de deurwaarder te midden van kille regenvlagen, zijn best deed, het dwangbevel dat voor de Tolpetertjes bestemd was, uit een dikke bundel papieren te pellen. „Wilt u niet even binnenkomen?" vroeg Benjamin, niet omdat het een manie van hem was deurwaar ders om zijn kachel te verzamelen, maar omdat hij bang was zelf kou te vatten. De deurwaarder kwam binnen, tikte aan zijn hoed en ging met zijn natte leren jas op een der lichtbeklede stoelen van de Tolpetertjes zitten. „Ik heb hier een dwangbevelletje voor één honderd en negen gulden!" zei de deurwaarder alsof het om een bagatel ging. „Schikt het u het bedrag even te voldoen? Benjamin Tolpeter dacht aan de tweehonderd gulden die hij apart had gelegd om de Kerstdagen in een behagelijk boshötel door te brengen. Hij hakkelde iets onbegrijpelijks. Toen zag hij hoe de geldvlieg, vlugger dan zelfs tante Henriëtte het voor mogelijk had gehouden, zich over de tafel voortbewoog in de richting van des deurwaarders vochtige leren mouw. „Houdt hem tegen!" riep Benjamin in vuur, maar juist op dat ogenblik had Anneliesje even niet gekeken, zodat ze de geldvlieg niet zo gauw kon vinden. „Ik moet deze man hier tijdig weg krijgen", dacht Benjamin. „Wilt u misschien even meegaan naar mijn werkkamer?" vroeg hij. De vraag was misschien iets al te nadrukkelijk ge steld. De deurwaarder, die zoals vele andere deurwaarders, nogal wantrouwig van aard was en die bovendien niet had begrepen, waarop die uitroep „houdt hem tegen!" had geslagen, maakte niet de minste aanstalten om op te staan. Hij bedacht bovendien dat volgens Lord Lister de meeste moorden in werk kamers worden gepleegd. „Haast u zich niet," zei hij uiterlijk gemoedelijk. „Ik wacht hier wel even. De geldvlieg had nu de mouw bereikt en beklom het gladde leer zoals eens de bood schapper van Marathon de Griekse heuvels moet hebben be stegen om de tijding van de overwinning naar Athene te dra gen. Bijna in trance bleef Benjamin naar de leren mouw van de deurwaarder staren. Met forse gebaartjes waste de geld vlieg zijn kopje. Hij scheen zich vandaag bijzonder fit te voelen. „Als ik die man vlug betaal is er geen wolkje aan de lucht," bedacht Benjamin. Veerkrachtig stond hij op en haalde het geld. Toen hij terugkwam was één blik op de leren mouw voldoende. De geldvlieg lag op zijn rug en bewoog nog eenmaal de oude pootjes, die de Tolpetertjes zoveel hadden beloofd. Door het gerimpelde lijfje ging een siddering. Toen hield alle beweging op. „Hij is dood! Hard en hol klonk zijn stem. De deurwaarder keek hem aan zonder met zijn ogen te knipperen. Hij scheen eraan gewend te zijn dat mensen dwaze dingen zeiden, voor ze een dwangbevel betaalden. Anneliesje pinkte een traan weg. Ze is niet zo erg dol op geld. Ze houdt meer van kleine diertjes, zelfs als ze mal zijn en walgelijk zoals die goeie ouwe geldvlieg. Er was nu weer die zachtheid in haar ogen, die Benjamin de laatste dagen vergeefs had gezocht. Uiterlijk onbewogen betaalde ik één honderd en negen gulden. Tante Henriëtte knikte witjes. „Er ligt een dooie vlieg op uw mouw", zei Anneliesje strak tegen de deurwaarder. De deur waarder veegde de geldvlieg van zijn mouw alsof het een ge wone dode vlieg was. „Zeker een geldvlieg?" zei hij olijk. Toen knoopte hij zijn jas dicht en ging weg met het geld van de Tolpetertjes. „Het kwam precies uit," zei Benjamin pijnlijk verbaasd, toen hij weer binnenkwam. „Allicht" zei tante Henriëtte. Voor de laatste keer een getekende anecdote uit de kostelijke bloemlezing „The best cartoons from France" verschenen bij Simon Schuster in New York. HAMBURG (United Press). De Zwitser dr. Adrian Wettlack, 74 jaar oud, over de gehele wereld beter bekend als Grock, de grote clown, brengt in Hamburg de laatste dagen van zijn circusloopbaan door. Grock heeft bekend gemaakt dat hij op 31 October zijn laatste voorstelling zal geven. Daarna trekt hij zich terug in Zwitserland. De grote komiek heeft gezegd dat zijn besluit „definitief vast staat". Hij koestert het plan op 10 Januari zijn 75ste verjaardag te vieren temidden van de wijnstokken en bloemperken van zijn „kasteel". De Noord-West-Duitse radio heeft aangekondigd Grock's laatste voorstelling op 31 October in Hamburg in een nationaal programma via de televisie uit te zenden. PARIJS, October, Op de Boule vard St. Germain is, nu een maand gele den, éénrichtingverkeer ingevoerd. De straat lijkt er breder door en heeft er aan karakter bij verloren: een straat met één richtingverkeer is niet veel meer dan een reusachtige transportband, die voortdurend probeert aan de huizen te ontkomen. In tussen breidt het autoverkeer zich verder uit. En wie zal zich dus nog verbazen als het verkeer op de Champs-Elysées over een jaar of wat op dezelfde manier wordt aangepakt? Het is natuurlijk ook nodig dat er ondergrondse wegen of straten op palen beraamd worden. Of dat, zoals on der het bewind van Napoleon II gedaan is, delen van de stad worden afgebroken om ruimte te maken voor nieuwe bredere boulevards. Geen van deze oplossingen zal waarschijnlijk op korte termijn toepasse lijk zijn en dus is er voorlopig de meeste kans dat het autoverkeer in de binnenstad op de één of andere manier beperkt zal worden. In een niet lang geleden versche nen roman wordt een droomstad beschre ven waar al het straatvervoer geschiedt in torpedovormige, geluidloze droom-auto- bussen: de gedachte aan privé-vervoer- middelen komt bij niemand meer op. De auteur treedt niet nader in de practische bijzonderheden van deze wetenschappelijke verbeelding. Hij vermeldt alleen dat er zich geen employés van het plaatselijke vervoersbedrijf aan boord van de voertui gen bevinden en men meent hier het ge lukkige midden tussen het particuliere en het openbare vervoer te ontdekken. De gedachte, dat iedereen zijn eigen hand zame wagentje moet bezitten, staat precies op het peil van het nazi-denken, waar het een sappig-uitziende vrucht van was. Men selijk leven zou in de stad bijna onmogelijk worden als dat ideaal verwezenlijkt was. En ook op het land, dat er zoveel bercik- baarder voor iedereen door zou worden, zou het al gauw niet meer te harden zijn. Men kan zich een beeld onwerpen van het landleven over een jaar of honderd, als iedereen zijn auto'tje zou hebben en velen hun hefschroefvliegtuigje: de over eenkomst is verrassend met de wandpren- ten in schoollokalen, waarop men al het vliegend, zwemmend en wandelend gedier te van de oertijd in een open plek in het bos bijeentreft. Tot in hun onnozele wijze van schier-grijnzend om zich heen zien kondigen de nietsvermoedende uitgestor venen het gemiddelde Zondagse tafreel van het platteland in een gemechaniseerde toe komst aan. Maar het is al te duidelijk dat men met deze laatste regels van een strikt-weten- schappelijk gissen naar de physionomie van de toekomst afstapt door het hanteren van willekeurige afkeren. Er bestaat een straffe scheiding tussen liefhebbers en ver achters van de automobiel, die lang niet parallel loopt met die tussen bezitters en buspassagiers. Al meer dan een millioen nieuwsgierigen heeft de Parijse Salon de 1'Automobile in het Grand Palais bezocht: men zal er niet aan twijfelen of degenen, die enige hoop kunnen hebben on het be zit van een van de vertoonde snufies. moe ten daar een handjevol van geweest ziin. De meesten waren of wandelaars die alle merken van een afstand willen kunnen herkennen, of kleine rijders die toch weer een 2CV Citroën of een 4CV Renault zul len kopen. Wat zij op die tentoonstelling zoeken, is moeilijk te begrijpen door hen voor wie een auto een gebruiksvoorwerp is van dezelfde orde als een tabaksblikje of een schoenlepel. De twee waarderingen zijn in het vorige nummer van het week blad Arts scherp tegenover elkaar gesteld, in bijdragen van twee romanciers. Roger Nimier („De automoblielen hebben een ziel") en Henry de Montherlant (..Ik haat de automobiel"). Een monteur, die lang had uitgeweid over de technische oorzaken voor het kapot gaan van een condensator, noemde tenslotte als reden: de kwade wil van de dingen, vertelt Nimier verrukt. En de Montherlant, die een persoon uit een oude roman van zichzelf aan het woord laat: Iemand die een auto wilde bezitten had voor M. de Guiscart afgedaan en het getuigde al van slechte smaak om de ge ringste voorstelling te hebben van de wer king van zulke mechanismen. Misschien zullen de Nimiers en de Mon- therlants zich tot geheel verschillende mensentypes ontwikkelen. Men kan zich zoiets tenminste voorstellen als men nu langs de Boulevard St. Germain wandelt, want er wordt, nu er niet meer getoeterd mag worden, door de politie strenger op gelet dat voetgangers allen in de spijker- paden oversteken: het lijkt op een wande ling langs een kanaal, met het uitzicht op het rumoerige leventje van de moderne binnenschippers. „HET DUITSE BOEK" Sinds enkele dagen wordt in de kelder van de Ridderzaal te Den Haag de tentoon stelling „Het nieuwe Duitse boek" gehou den. Deze omvat ongeveer vijftienhonderd werken, waaronder zeer vele de vaklitte ratuur betreffend. EEN VAN DE DUIDELIJKSTE tekenen van onze vooruitgang (ondanks alles) is zeker het instituut der zogenaamde brood jeswinkels, dat de laatste jaren zo'n hoge vlucht heeft genomen. Men moet hier wel onderscheiden: het gaat niet over brood winkels, waar' men slechts de halffabrika ten verkrijgt, die thuis nog moeten worden afgewerkt, voordat men ze kan consume ren In de broodjeswiinkels wordt voor ons gesneden, gesmeerd en belegd óp een voor ons lekkere en voor de zaak voordelige wijze. Zo'n winkel heeft niet het ver- moeiende „Aan dit tafeltje bedient juf frouw 6", dat men bijvoorbeeld vaak in restaurants aantreft. Dat is misschien wel handig met dtie bedrijfsefficiëncy enzo voorts, maar om het ook voor de klant overzichtelijk te maken, zouden de ser veersters eigenlijk net als de voetballers rugnummers moeten gaan dragen. Nu ziet men slechts kleine cijfertjes op hoofddekseltjes en kraagjes, die men lang durig moet zitten determineren. De direc tie van dergelijke zaken veronderstelt blijkbaar, dat al haar serveersters tóch wel worden nagekeken, zodat het ontcijfe ren ervan een geringe extra moeite is. Maar hoe moeilijk dat kam ziin, moest ik nog zeer onlangs ervaren toen een van de cijfertjes gedraaid was gaan zitten. Na vele hoofdbewegingen om het nummer te on derscheiden, heb ik tenslotte, toen zij wéér met dat verdraaide cijfer op langs mijn tafeltje kwam, uitgeroepen: „bent u een voorovergevallen negen of een achterover- gevallen zes?" En jawel hoor, na veel vijven en zessen bekende zij als negen uitgezon den te zijn. Niets van dat alles in broodjes-winkels. Men gaat er maar aan de ruif zitten, die tevens de scheidslijn is tussen de credi teuren en de mensen, die zich daar debiteur zitten te eten. De betere broodjeswinkels missen de storende geriefelijkheden van restaurants en hebben de voordelen van de moderne bar'oouw. Daar zijn bijvoorbeeld de hoge krukken, die de mens opheffen uit de alledaagsheid en hem dan het idéé ge ven, dat het weinig zin heeft, ziioh nog iets van de mensen beneden hem aan te trek ken. Ditzelfde frivole gevoel wordt ook in de broodjeswinkels aangewakkerd, met het enige verschil, d,a,t men daarbij dan een zeer degelijk volksvoedeel tot zich neemt. En zo, die ellebogen op het koele marmer, het bovenlichaam vooroverhel lend en met hangende benen, hervindt de mens een houding, waarin alle gevoelens, die hem mogen bezielen, mensenhaat of slaap, wraakgierigheid of moeheid-in-de- voeten, op slag worden omgezet in een voudige, onomwonden eetlust. EN WANNEER DE EXPLOITANT dan een man is d'ie „worst" zegt met. een vette ,,g" inplaats van een „r" en enige onder kinnen heeft, dam zijn dat voor kenners reeds van die tekentjes, die smakelijke ver wachtingen wekken. Men werpt wat hon gerige blikken door het perceel (niet te veel, want dat geeft zo'n rommel) en op de korte maar krachtige vraag „wat mag het geweest zijn?" zegt men dan, waar men de héle weg al aan gedacht heeft. Dan komen de broodjes. Niemand kan ze zien en toch zijn ze er, ergens diep onder de belegging. Ergens onder al die hartige dingen, die de koe en het varken hun leven lang in onbewust altruïsme voor ons mee dragen, stuit de gretige mensenhand op het broodje. Hij probeert het over de be legging heen dicht te vouwen, maar er blijft een zeer grote vleesmarge naar bui ten hangen. Dat is niet laog aan te zien. Het gesprek met die exploitant over diens nieuwe jachtje kan onmogelijk langer voortgezet worden en men vangt geen woord meer op van het gesprek dat twee meisjes via de voedsellift over „die rooie" en diens gedrag op dansvloeren voeren, men hoort en ziet niets meer. Het ligt er té dik bovenop. Er is alléén nog het soepele samenspel van tong en tanden, de regel matig stampende beweging der kaken en het minder worden van het broodje. Wij eten in broodjeswinkels meestal van aangezicht tot aangezicht met onze spiegel beelden en het is in het geheel niet hinder lijk. Als ik bij het kauwen langzaam op kijk, dan doet de tegenover mij zittende persoon dat ook. Bloos ik, d.an bloost hij ook. Heb ik geen schaamte dan kan het hem ook eigenlijk niets schelen. Er hiangt een sfeer van volkomen vertrouwen tussen ons, zelfs als de exploitant tussenbeiden treedt om te doen afrekenen. Ik betaal al tijd voor beiden. Vóór wij weggaan vegen wij tegelijkertijd met de rug van de hand langs onze kin. En in de zeer diepe blik, die wij elkaar daarna toezenden en waar buitenstaanders zich terecht over verbazen, ligt een belofte: wij blijven carnivoren. KO BRUGBIER. DAGELIJKS ZIEN en horen wij straalvliegtuigen over ons hoofd gieren en niemand ziet meer iets vreemds in deze wijze van voortstuwing zonder propeller, hoewel men zo'n „windmolen" voorop tot voor tien jaar als noodzakelijk beschouwde om zich floor de lucht voort te bewegen. Toch steekt er niets geheimzinnigs in het principe vmaraan deze straalvliegtuigen hun voortbeweging ontlenen. Het werd een paar honderd jaar geleden geformuleerd door Newton, ge weet wel: die heer die. naar de legende wil, uit de waarneming van vallende appels zoveel wijsheid wist te peuren. Hij stelde een reeks wetten op, die nog heden ten dage goeddeels de basis vormen van onze mechanica. Eén van die wetten luidt heel eenvoudig: bij p.en actie behoort een even grote, maar tegengesteld gerichte reactie. DE PP.ACTIJK van die wet kent ieder een. Schiet een geweer af en het ontplof fende kruit oefent met loffelijke onpartij digheid een even grote kracht uit op de kogel als op het schiettuig' zelf en alleen omdat de kogel vele malen lichter is, krijgt deze een veel grotere snelheid dan die waarmede het geweer tegen de schouder terugslaat. Iets dergelijks zien we bij de straalmotor, die immers met grote snelheid gassen 'dtstoot en als reactie zelf een aangevoerde lucht sterk uitzet en de mo tor aan de achterzijde veel sneller verlaat. Een soort veredelde stofzuiger! Een verschil tussen de motor-schroef - combinatie en de straalmotor is dat de eerste een grote hoeveelheid lucht een ma tige versnelling geeft, de laatste een klei nere hoeveelheid met geweldig grote snel heid uitspuit. Het is dit laatste feit dat de grote viiegsnelheid van straalvliegtuigen mogelijk maakt. Hier staat tegenover dat bij lage snelheid de schroef een betere trek kracht geeft en het is dan ook bekend dat straalvliegtuigen in de start „luier" zijn dan de propellertoestellen. Zonder dat het helemaal opgaat, zou men met enige vrijheid het karakter van de beide typen kunnen vergelijken met dat snelheid in tegenovergestelde richting krijgt. Vandaar dat straalvliegtuigen ook wel reactievliegtuigen worden genoemd. Maarals men even doordenkt, heeft die nieuwe benaming eigenlijk in het ge heel geen zin, want ook propellervliegtui gen bewegen zich door reactiekracht voort! In wezen is er zelfs zeer weinig verschil tussen een normale zuigermotor met pro peller en een straalmotor, hoezeer ze ook in uitvoering uiteenlopen. Beide grijpen een hoeveelheid lucht van de omgeving en versnellen deze in achterwaartse richting. Bij de propeller gebeurt dit op zuiver me- 5chanische wijze, bij de straalmotor door verhitting, waardoor de aan de voorkant De propeller „grijpt" de lucht en werpt deze achteruit. De straalmotor doet het zelfde, maar hier wordt zij vervolgens eerst verwarmd (op de tekening voorgesteld door het petroleumkacheltje. Rechts boven: de gasstraal zet zich niet tegen de buiten lucht af, maar tegen de binnenwand van een trekpaard en een renpaard. Het laatste ontwikkelt in volle ren ongetwijfeld een grote hoeveelheid arbeidsvermogen, misschien meer dan het trekpaard. Niette min is het voor het stapvoets trekken van zware lasten ten enenmale ongeschikt. EéN WIJD VERBREID misverstand om trent straalvliegtuigen moet hier nog even rechtgezet worden. Vaak wordt gemeend, dat die straal van het straalvliegtuig zich tegen de buitenlucht afzet en dat hierdoor de voortbeweging verklaard zou moeten worden. In werkelijkheid is het zo dat de gassen zich bij het uitstromen tegen de binnenkant van de motor afzetten en deze daardoor voortstuwen. Dit is gemakkelijk in te zien als we ons een holle bol voor stellen, die een gas onder druk bevat. Is de bol geheel gesloten, dan drukt op elke vierkante centimeter van de wand een even grote kracht en omdat de krachten op te genover elkaar gelegen delen van de wand elkaar opheffen, gebeurt er niets. Maar neem nu een deel van de wand weg, zodat een gat ontstaat en veronderstel, dat de druk in de bol op enigerlei wijze op peil wordt gehou den, dan is het evenwicht verbroken: de druk op de wand tegenover het gat is gro ter dan die op het gedeelte met de opening'! Het gevolg is dat de bol onder invloed van die druk verplaatst wordt. Nu is het weliswaar zo, dat de motor van een straalvliegtuig de buitenlucht ge bruikt, zowel als uitgestoten medium als voor de verbranding, maar de buitenlucht achter de straalpijp werkt alleen maar on gunstig op het effect van de straalmotor, omdat de straal weerstand van die lucht ondervindt. Bij een raket is dat goed merkbaar. De ze is onafhankelijk van de lucht (neemt haar eigen zuurstof mee) en we zien hier bij dan ook dat de stuwkracht op grote hoogte tien tot vijftien pet. groter is dan op de grond. Zulk een krachtbron kan dus zonder bezwaar in het luchtledige werken en is daar zelfs op zijn best. Op de raket hebben ruimtevaarders-in-spe dan ook al hun hoop gevestigd voor het bereiken van andere hemellichamen. d. G. Portugal nodigt buitenlandse groepen bestaande uit een beeldhouwer, een archi tect en een technicus uit om deel te ne men aan een prijsvraag voor de oprichting van beelden ter nagedachtenis van „Prins Hendrik de zeevaarder". De proefstukken zullen aan een selectie onderworpen worden. Degenen, die hierbij aan de eerste eisen voldoen, zullen een prijs krijgen van ongeveer 1.000 dollar. Uit de eindgroep zullen vijf projecten gekozen worden. De eerste prijs zal ongeveer 2.300 dollar bedragen. MAX BEERBOHM'S verrukkelijke satire „Zuleika Dobson" vond bij haar verschijnen in een uitgave van enkele dubbeltjes direct gretig aftrek en men kan verwachten, dat het zelfde zal gebeuren met zijn „Seven Men", een verzameling verhalen, waarin de „onvergete lijke Max" de draak steekt met degenen, die zich omstreeks de negentiger jaren tot de bovenste sport van de maatschappelijke en litteraire ladder hadden opgewerkt. Van zijn tijdgenoot Oscar Wilde, honderd jaar geleden geboren, verscheen zojuist Lord Ar thur Savile's Crime and other Stories, The picture of Dorian Gray, Plays, Selected Essays and Poems, Van „Lady Windermere's fan" be staat reeds geruimte tijd een goedkope uitgave, waarin men ook „The importance of being earnest" en „An ideal husband" aantreft. Over Oscar Wilde, Max Beerbohm en andere schil derachtige figuren uit de kring der zogenaamde Decadenten verwerkte Holbrook Jackson een enorme hoeveelheid gegevens in „The Eighteen- Nineties", een van de knapste en meest leesbare litteraire studies die men zich wensen kan. Oriëntatiemateriaal ligt er voor de lezer van Franse, Engelse, Amerikaanse en Duitse litte ratuur overigens voor het grijpen: Marcus Cun- liffe's „The literature of the United States" werd destijds in dit blad besproken. Daarnaast zijn leverbaar „Taschenlexikon der aeutschen Literatur" van Heinz Kindermann en A short history of English Literature" van Evans. Vooï begin November is de verschijning aangekon digd van: „A short history of French Literature" van Geoffrey Brereton. Ten gerieve van de genen, die in de „Wereldlitteratuur" wegwijs willen worden, schreef bovengenoemde Kinder mann een „Taschenlexikon der Weltliteratur" van Hans Aanrud tot José Zorrilla y Moral. Eén van de opmerkelijkste dingen die men er in tegenkomt, is wel de laconieke mededeling dat Marcel Achard „reeds op zevenjarige leef tijd het vaste besluit nam dramaturg te wor den". Het is hem nog gelukt ook! Een jaar jaren geleden kon de boekhandel er op rekenen dat een oorlogsroman 99% kans maakte een winkeldochter te worden. Het eigenaardige feit doet zich nu voor, dat juist dit genre nu de meeste bestsellers oplevert. Er is rijkelijk keus: „The Frogmen van Waldron en Gleeson, „From the City, from the Plough" van Alexander Baron, „The white Rabbit" van Bruce Marshall, „One of our Submarines" van Edward Young. „The Boat" van Walter Gibson verdient een speciale vermelding, niet alleen wegens de knappe verhaaltrant, maar ook om dat het hier een Nederlands schip betreft, dat door de Japanners tot zinken werd gebracht. Verder: Roy Farran: „Winged Dagger", An drew Geer: „The sea chase", Paul Brickhill: „The Dam Busters" en „Escape or die", be nevens van P. R. Reid: „The Colditz Story". Sommige van deze boekjes zijn zeer interes sant geïllustreerd. Het is te hopen, dat de be langstelling nu niet plotseling afneemt. Voor de komende maanden staat nog heel wat op stapel! HET ZIET ER naar uit dat degenen, die met een zucht van verlichting het laatste „Claudi- aatje" („Those fragile Years") hebben dicht geslagen, binnenkort weer aan de slag moeten. Mevrouw Franken is wéér bezig! Voor de zoekers naar „iets anders": „The Crock of gold" van Stephen Spender, „The Story of Ragged Robyn" van Oliver Onions, „The ballad of the sad café" van Carson Mc Cullers, met zes andere korte verhalen gebun deld onder de titel „Seven". Van J. D. Salinger: „A catcher in the rye" en „Nine stories". Zeer knap en werkelijk „buitengewoon" is „Painted Veils" van James Huneker. Opmerkelijk zijn eveneens: „The Shrimp and the Anemona" van L. P. Hartley en van Adrienne Thomas: „Drei viertal Neugier". De wereld, die men te zien krijgt in „Mit Vater Zille unterwegs" (bijtende spotprenten, merendeels verschenen in het destijds geduchte „Simplicissimus") staat wel in scherpe tegen stelling tot wat men voorgeschoteld krijgt in „Keeping Women in line" van Richter van „The New Yorker" of „Chorus of Cuties" van E. Simms Campbell van „Esquire" hetgeen overigens het beste bewijs is dat er temidden van de honderden goedkope uitgaven voor iedereen altijd wel iets bij is! A. M. >ocoocxxxxxxxx)oooooooooooo'x \ooooooooooooooocoooooooocxxx EEN BEELDJE Volgens een bericht van United Press wordt aan de Tate Gallery te Londen een beeldje van de Amerikaanse filmactrice Ava Gardner aangeboden ter gelegenheid van de Engelse première van „The barefoot Contessa". Het porseleinen beeldje, vervaardigd door de Bulgaarse kunstenaar Piekov, stelt de schone, gewezen echtgenote van Artie Shaw, Mickey Rooney en Frank Sinatra voor in een ïuimzittende japon. Het is thans nog opge slagen in een krat op het vliegveld. „Voor zichtig behandelen!" staat erop. ^OCOOCOOOOOOOC<XXXXXXXXXXDOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 16