e geldvlieg
HET LIGT ER DIK OP
Verkeer
Alle vliegtuigen zijn
EEN VERGELIJKING MET GEWEREN,
RENPAARDEN EN STOFZUIGERS
FRANSE PARAGRAAF
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
KORT VERHAAL DOOR A.
CROCK'S LAATSTE OPTREDEN
Een Portugese prijsvraag
voor beeldhouwers
BENJAMIN S. TOLPETER geloofde
tot het begin van dit verhaal altijd, dat
het geloof aan geldvliegen bijgeloof
was. Op een avond, laat in de herfst,
zat hij te lezen, toen een grote keizers-
vlieg, traag van beweging en rimpelig
van ouderdom, over de krant liep die hij voor zich op tafei
had uitgespreid. De vlieg bewoog niet alleen moeizaam, maar
ook bedachtzaam, ongeveer zoals een bejaarde geleerde, die
zijn avondwandeling maakt. Deze vlieg had iets menselijks, een
eigenschap die een insect bijzonder griezelig maakt.
„Dit is een typische geldvlieg," zei Anneliesje, die met Benja
min S. Tolpeter getrouwd was.
„Waar zie je dat aan? Ik houd niet van beweringen zonder
cvertuigende bewijzen."
„Ik voel het" zei Anneliesje. „Mannen hebben geen zintuigen
om geldvliegen aan te voelen. Ik herken ze op het eerste ge
zicht."
„Je zou er je beroep van kunnen maken," stelde Benjamin
voor, maar zijn grapje klonk niet erg overtuigend. Eigenlijk
begon Benjamin zelf te twijfelen, nu Anneliesje zo zeker was
van haar zaak.
De geldvlieg zette zich weer in beweging. Hij koerste zelf
bewust over de krant, via het gemengde nieuws naar de
schaakrubriek, waar hij als een onooglijke reservekoning ging
zitten wachten tot hij mat zou worden gezet. Zodra hij niet
meer bewoog, vergat Benjamin de geldvlieg. Men kan ten
slotte een overjarige, kleverige vlieg niet zómaar tot middel
punt van zijn leven maken. Anneliesje echter liet het dier geen
ogenblik meer uit haar gedachten. Ijverig draafde ze hem
achterna met lepelpuntjes suikerwater. „Het mag hem aan niets
ontbreken" zei ze buiten adem. „Als hij zijn natuurlijke dood
niet sterft, geldt het niet."
t,Geldt wat niet Anneliesje?"
„Het geld komt dan niet op ons huis natuurlijk!" zei Anne
liesje met de lichte geprikkeldheid van de deskundige
Sinds die avond werd het leven van de Tolpetertjes één voort
durend opletten. Wanneer Benjamin vrolijk zingend thuis
kwam, ving hij een ijzige blik van zijn Anneliesje. „Weet je
niet dat je hem door zang kan doden?" vroeg ze teleurgesteld.
Haar gazellenogen hadden die bijna dwaze blik die mannen als
Benjamin altijd weer week maakte. „Misschien kikkert zingen
hem juist wat op," zei Benjamin onverantwoordelijk.
„Het gaat niet om dat zingen, Benjamin" zei Anneliesje zoals
een professor tegen een kind praat, „maar om de tonen van
de menselijke stem, die wij met onze oren niet meer kunnen
horen. Je weet toch wat supersonisch geluid is?"
„Ik heb het nooit gehoord" mokte Benjamin nog na, maar de
echte geest van verzet waarmee hij zich aanvankelijk had ge
weerd tegen het afstaan van zijn ereplaats in huis aan dit
rimpelig gedrochtje, was verdwenen.
OP EEN AVOND, toen hij thuis kwam van zijn werkzaam
heden, zag hij een welbekend karabiesje in de gang staan. Hij
wrong zijn gezicht in de blij-verraste plooi die men er, toen hij
kind was, al krachtig bij hem in had gestampt. „Wel wel, die
tante HenriëtteMet een kernachtig gebaar snoerde Anne
liesje hem de mond. Tante Henriëtte, de onbestreden meesteres
op het gebied van de voorspellingen die verborgen liggen in de
levenswandel van padden, kerkuilen, spinnen en andere .dieren
des velds, was bezig een verhandeling te houden over het
wezen van de geldvlieg.
„Waar ze sterven, daar brengen ze geld", zei tante nadrukke
lijk. Als ze op een persoon gezeten ontslapen" tante keek de
Tolpetertjes even aan na deze zinswending „dan is het geval
duidelijk. De gelukkige hoeft zelfs niet lang op zijn geld te
wachten. Sterven ze binnenskamers maar op een voorwerp,
dan werkt het minder sterk, maar iets is er altijd nog wel te
verwachten."
De geldvlieg had op dat ogenblik een begin gemaakt met het
beklimmen van tantes mouw. De twee vrouwen volgden zijn
bewegingen met glanzende ogen, precies zoals Benjamin eens
had gehoopt, dat vrouwen naar hem zouden kijken. „Is hij niet
snoezig langzaam?" vroeg Anneliesje. Ze zuchtte van opwin
ding.
Uit financieel oogpunt gezien lijkt het mij het veiligst, wanneer
we hem nu maar ter plaatse koud maken," zei Benjamin harte
loos.
„Als je het hart hebt, beul!" riep Anneliesje. „Een vlieg, die
nooit een mens kwaad heeft gedaan!"
Om tante Henriëtte's saamgeknepen lippen plooide een weten
schappelijk lachje. „Als geldvliegen door daden van geweld
aan het leven worden ontrukt, werken ze als gewone vliegen",
vertelde ze precies. Benjamin haastte zich alle gewelddadig
heden in te houden. Het diertje kroop tergend langzaam van
tante Henriëtte naar de rand van de suikerpot. Daar scheen hij
te struikelen, want hij verloor zijn evenwicht en bleef, met
walgelijk langzame bewegingen spartelend, op zijn rug in de
suiker liggen. Met een enkel meesterlijk gebaar richtte tante
Henriëtte de gevallene weer op, zodat hij officieel de helder
witte suiker van de Tolpetertjes kon verontreinigen. „Hij over-
i f'rrfzte*
eet zich nog!" waarschuwde Benjamin. „Ook geldvliegen moe
ten eraan denken dat men op zo'n hoge leeftijd het goed der
aarde beter met mate tot zich kan nemen. „Zijn opmerking, zo
treffend juist als zij was, werd doodgezwegen.
Toen ging de bel. Rode Rika, die de Tolpetertjes in het huis
houden hielp, dartelde naar de bel. Ze deed de deur open en
dartelde weer terug om te vertellen dat er iemand van de
belastingen was.
Benjamin ging naar de buitendeur, waar de deurwaarder te
midden van kille regenvlagen, zijn best deed, het dwangbevel
dat voor de Tolpetertjes bestemd was, uit een dikke bundel
papieren te pellen. „Wilt u niet even binnenkomen?" vroeg
Benjamin, niet omdat het een manie van hem was deurwaar
ders om zijn kachel te verzamelen, maar omdat hij bang was
zelf kou te vatten.
De deurwaarder kwam binnen, tikte aan zijn hoed en ging met
zijn natte leren jas op een der lichtbeklede stoelen van de
Tolpetertjes zitten.
„Ik heb hier een dwangbevelletje voor één honderd en negen
gulden!" zei de deurwaarder alsof het om een bagatel ging.
„Schikt het u het bedrag even te voldoen?
Benjamin Tolpeter dacht aan de tweehonderd gulden die hij
apart had gelegd om de Kerstdagen in een behagelijk boshötel
door te brengen. Hij hakkelde iets onbegrijpelijks. Toen zag
hij hoe de geldvlieg, vlugger dan zelfs tante Henriëtte het
voor mogelijk had gehouden, zich over de tafel voortbewoog
in de richting van des deurwaarders vochtige leren mouw.
„Houdt hem tegen!" riep Benjamin in vuur, maar juist op
dat ogenblik had Anneliesje even niet gekeken, zodat ze de
geldvlieg niet zo gauw kon vinden.
„Ik moet deze man hier tijdig weg krijgen", dacht Benjamin.
„Wilt u misschien even meegaan naar mijn werkkamer?"
vroeg hij. De vraag was misschien iets al te nadrukkelijk ge
steld. De deurwaarder, die zoals vele andere deurwaarders,
nogal wantrouwig van aard was en die bovendien niet had
begrepen, waarop die uitroep „houdt hem tegen!" had geslagen,
maakte niet de minste aanstalten om op te staan. Hij bedacht
bovendien dat volgens Lord Lister de meeste moorden in werk
kamers worden gepleegd. „Haast u zich niet," zei hij uiterlijk
gemoedelijk. „Ik wacht hier wel even. De geldvlieg had nu
de mouw bereikt en beklom het gladde leer zoals eens de bood
schapper van Marathon de Griekse heuvels moet hebben be
stegen om de tijding van de overwinning naar Athene te dra
gen. Bijna in trance bleef Benjamin naar de leren mouw van
de deurwaarder staren. Met forse gebaartjes waste de geld
vlieg zijn kopje. Hij scheen zich vandaag bijzonder fit te voelen.
„Als ik die man vlug betaal is er geen wolkje aan de lucht,"
bedacht Benjamin. Veerkrachtig stond hij op en haalde het geld.
Toen hij terugkwam was één blik op de leren mouw voldoende.
De geldvlieg lag op zijn rug en bewoog nog eenmaal de oude
pootjes, die de Tolpetertjes zoveel hadden beloofd. Door het
gerimpelde lijfje ging een siddering. Toen hield alle beweging
op. „Hij is dood! Hard en hol klonk zijn stem. De deurwaarder
keek hem aan zonder met zijn ogen te knipperen. Hij scheen
eraan gewend te zijn dat mensen dwaze dingen zeiden, voor
ze een dwangbevel betaalden.
Anneliesje pinkte een traan weg. Ze is niet zo erg dol op geld.
Ze houdt meer van kleine diertjes, zelfs als ze mal zijn en
walgelijk zoals die goeie ouwe geldvlieg. Er was nu weer die
zachtheid in haar ogen, die Benjamin de laatste dagen vergeefs
had gezocht.
Uiterlijk onbewogen betaalde ik één honderd en negen gulden.
Tante Henriëtte knikte witjes. „Er ligt een dooie vlieg op uw
mouw", zei Anneliesje strak tegen de deurwaarder. De deur
waarder veegde de geldvlieg van zijn mouw alsof het een ge
wone dode vlieg was. „Zeker een geldvlieg?" zei hij olijk.
Toen knoopte hij zijn jas dicht en ging weg met het geld van
de Tolpetertjes.
„Het kwam precies uit," zei Benjamin pijnlijk verbaasd, toen
hij weer binnenkwam. „Allicht" zei tante Henriëtte.
Voor de laatste keer een getekende anecdote uit de kostelijke
bloemlezing „The best cartoons from France" verschenen bij
Simon Schuster in New York.
HAMBURG (United Press). De Zwitser dr. Adrian
Wettlack, 74 jaar oud, over de gehele wereld beter bekend
als Grock, de grote clown, brengt in Hamburg de laatste
dagen van zijn circusloopbaan door. Grock heeft bekend
gemaakt dat hij op 31 October zijn laatste voorstelling zal
geven. Daarna trekt hij zich terug in Zwitserland.
De grote komiek heeft gezegd dat zijn besluit „definitief
vast staat". Hij koestert het plan op 10 Januari zijn 75ste
verjaardag te vieren temidden van de wijnstokken en
bloemperken van zijn „kasteel".
De Noord-West-Duitse radio heeft aangekondigd Grock's
laatste voorstelling op 31 October in Hamburg in een
nationaal programma via de televisie uit te zenden.
PARIJS, October, Op de Boule
vard St. Germain is, nu een maand gele
den, éénrichtingverkeer ingevoerd. De
straat lijkt er breder door en heeft er aan
karakter bij verloren: een straat met één
richtingverkeer is niet veel meer dan een
reusachtige transportband, die voortdurend
probeert aan de huizen te ontkomen. In
tussen breidt het autoverkeer zich verder
uit. En wie zal zich dus nog verbazen als
het verkeer op de Champs-Elysées over
een jaar of wat op dezelfde manier wordt
aangepakt? Het is natuurlijk ook nodig
dat er ondergrondse wegen of straten op
palen beraamd worden. Of dat, zoals on
der het bewind van Napoleon II gedaan is,
delen van de stad worden afgebroken om
ruimte te maken voor nieuwe bredere
boulevards. Geen van deze oplossingen zal
waarschijnlijk op korte termijn toepasse
lijk zijn en dus is er voorlopig de meeste
kans dat het autoverkeer in de binnenstad
op de één of andere manier beperkt zal
worden. In een niet lang geleden versche
nen roman wordt een droomstad beschre
ven waar al het straatvervoer geschiedt in
torpedovormige, geluidloze droom-auto-
bussen: de gedachte aan privé-vervoer-
middelen komt bij niemand meer op. De
auteur treedt niet nader in de practische
bijzonderheden van deze wetenschappelijke
verbeelding. Hij vermeldt alleen dat er
zich geen employés van het plaatselijke
vervoersbedrijf aan boord van de voertui
gen bevinden en men meent hier het ge
lukkige midden tussen het particuliere en
het openbare vervoer te ontdekken. De
gedachte, dat iedereen zijn eigen hand
zame wagentje moet bezitten, staat precies
op het peil van het nazi-denken, waar het
een sappig-uitziende vrucht van was. Men
selijk leven zou in de stad bijna onmogelijk
worden als dat ideaal verwezenlijkt was.
En ook op het land, dat er zoveel bercik-
baarder voor iedereen door zou worden,
zou het al gauw niet meer te harden zijn.
Men kan zich een beeld onwerpen van
het landleven over een jaar of honderd,
als iedereen zijn auto'tje zou hebben en
velen hun hefschroefvliegtuigje: de over
eenkomst is verrassend met de wandpren-
ten in schoollokalen, waarop men al het
vliegend, zwemmend en wandelend gedier
te van de oertijd in een open plek in het
bos bijeentreft. Tot in hun onnozele wijze
van schier-grijnzend om zich heen zien
kondigen de nietsvermoedende uitgestor
venen het gemiddelde Zondagse tafreel van
het platteland in een gemechaniseerde toe
komst aan.
Maar het is al te duidelijk dat men met
deze laatste regels van een strikt-weten-
schappelijk gissen naar de physionomie
van de toekomst afstapt door het hanteren
van willekeurige afkeren. Er bestaat een
straffe scheiding tussen liefhebbers en ver
achters van de automobiel, die lang niet
parallel loopt met die tussen bezitters en
buspassagiers. Al meer dan een millioen
nieuwsgierigen heeft de Parijse Salon de
1'Automobile in het Grand Palais bezocht:
men zal er niet aan twijfelen of degenen,
die enige hoop kunnen hebben on het be
zit van een van de vertoonde snufies. moe
ten daar een handjevol van geweest ziin.
De meesten waren of wandelaars die alle
merken van een afstand willen kunnen
herkennen, of kleine rijders die toch weer
een 2CV Citroën of een 4CV Renault zul
len kopen. Wat zij op die tentoonstelling
zoeken, is moeilijk te begrijpen door hen
voor wie een auto een gebruiksvoorwerp
is van dezelfde orde als een tabaksblikje
of een schoenlepel. De twee waarderingen
zijn in het vorige nummer van het week
blad Arts scherp tegenover elkaar gesteld,
in bijdragen van twee romanciers. Roger
Nimier („De automoblielen hebben een
ziel") en Henry de Montherlant (..Ik haat
de automobiel"). Een monteur, die lang
had uitgeweid over de technische oorzaken
voor het kapot gaan van een condensator,
noemde tenslotte als reden: de kwade wil
van de dingen, vertelt Nimier verrukt. En
de Montherlant, die een persoon uit een
oude roman van zichzelf aan het woord
laat: Iemand die een auto wilde bezitten
had voor M. de Guiscart afgedaan en het
getuigde al van slechte smaak om de ge
ringste voorstelling te hebben van de wer
king van zulke mechanismen.
Misschien zullen de Nimiers en de Mon-
therlants zich tot geheel verschillende
mensentypes ontwikkelen. Men kan zich
zoiets tenminste voorstellen als men nu
langs de Boulevard St. Germain wandelt,
want er wordt, nu er niet meer getoeterd
mag worden, door de politie strenger op
gelet dat voetgangers allen in de spijker-
paden oversteken: het lijkt op een wande
ling langs een kanaal, met het uitzicht op
het rumoerige leventje van de moderne
binnenschippers.
„HET DUITSE BOEK"
Sinds enkele dagen wordt in de kelder
van de Ridderzaal te Den Haag de tentoon
stelling „Het nieuwe Duitse boek" gehou
den. Deze omvat ongeveer vijftienhonderd
werken, waaronder zeer vele de vaklitte
ratuur betreffend.
EEN VAN DE DUIDELIJKSTE tekenen
van onze vooruitgang (ondanks alles) is
zeker het instituut der zogenaamde brood
jeswinkels, dat de laatste jaren zo'n hoge
vlucht heeft genomen. Men moet hier wel
onderscheiden: het gaat niet over brood
winkels, waar' men slechts de halffabrika
ten verkrijgt, die thuis nog moeten worden
afgewerkt, voordat men ze kan consume
ren In de broodjeswiinkels wordt voor ons
gesneden, gesmeerd en belegd óp een voor
ons lekkere en voor de zaak voordelige
wijze. Zo'n winkel heeft niet het ver-
moeiende „Aan dit tafeltje bedient juf
frouw 6", dat men bijvoorbeeld vaak in
restaurants aantreft. Dat is misschien wel
handig met dtie bedrijfsefficiëncy enzo
voorts, maar om het ook voor de klant
overzichtelijk te maken, zouden de ser
veersters eigenlijk net als de voetballers
rugnummers moeten gaan dragen.
Nu ziet men slechts kleine cijfertjes op
hoofddekseltjes en kraagjes, die men lang
durig moet zitten determineren. De direc
tie van dergelijke zaken veronderstelt
blijkbaar, dat al haar serveersters tóch
wel worden nagekeken, zodat het ontcijfe
ren ervan een geringe extra moeite is.
Maar hoe moeilijk dat kam ziin, moest ik
nog zeer onlangs ervaren toen een van de
cijfertjes gedraaid was gaan zitten. Na vele
hoofdbewegingen om het nummer te on
derscheiden, heb ik tenslotte, toen zij wéér
met dat verdraaide cijfer op langs mijn
tafeltje kwam, uitgeroepen: „bent u een
voorovergevallen negen of een achterover-
gevallen zes?" En jawel hoor, na veel vijven
en zessen bekende zij als negen uitgezon
den te zijn.
Niets van dat alles in broodjes-winkels.
Men gaat er maar aan de ruif zitten, die
tevens de scheidslijn is tussen de credi
teuren en de mensen, die zich daar debiteur
zitten te eten. De betere broodjeswinkels
missen de storende geriefelijkheden van
restaurants en hebben de voordelen van de
moderne bar'oouw. Daar zijn bijvoorbeeld
de hoge krukken, die de mens opheffen uit
de alledaagsheid en hem dan het idéé ge
ven, dat het weinig zin heeft, ziioh nog iets
van de mensen beneden hem aan te trek
ken. Ditzelfde frivole gevoel wordt ook in
de broodjeswinkels aangewakkerd, met
het enige verschil, d,a,t men daarbij dan
een zeer degelijk volksvoedeel tot zich
neemt. En zo, die ellebogen op het koele
marmer, het bovenlichaam vooroverhel
lend en met hangende benen, hervindt de
mens een houding, waarin alle gevoelens,
die hem mogen bezielen, mensenhaat of
slaap, wraakgierigheid of moeheid-in-de-
voeten, op slag worden omgezet in een
voudige, onomwonden eetlust.
EN WANNEER DE EXPLOITANT dan
een man is d'ie „worst" zegt met. een vette
,,g" inplaats van een „r" en enige onder
kinnen heeft, dam zijn dat voor kenners
reeds van die tekentjes, die smakelijke ver
wachtingen wekken. Men werpt wat hon
gerige blikken door het perceel (niet te
veel, want dat geeft zo'n rommel) en op
de korte maar krachtige vraag „wat mag
het geweest zijn?" zegt men dan, waar men
de héle weg al aan gedacht heeft. Dan
komen de broodjes. Niemand kan ze zien
en toch zijn ze er, ergens diep onder de
belegging. Ergens onder al die hartige
dingen, die de koe en het varken hun leven
lang in onbewust altruïsme voor ons mee
dragen, stuit de gretige mensenhand op
het broodje. Hij probeert het over de be
legging heen dicht te vouwen, maar er
blijft een zeer grote vleesmarge naar bui
ten hangen. Dat is niet laog aan te zien.
Het gesprek met die exploitant over diens
nieuwe jachtje kan onmogelijk langer
voortgezet worden en men vangt geen
woord meer op van het gesprek dat twee
meisjes via de voedsellift over „die rooie"
en diens gedrag op dansvloeren voeren,
men hoort en ziet niets meer. Het ligt er
té dik bovenop. Er is alléén nog het soepele
samenspel van tong en tanden, de regel
matig stampende beweging der kaken en
het minder worden van het broodje.
Wij eten in broodjeswinkels meestal van
aangezicht tot aangezicht met onze spiegel
beelden en het is in het geheel niet hinder
lijk. Als ik bij het kauwen langzaam op
kijk, dan doet de tegenover mij zittende
persoon dat ook. Bloos ik, d.an bloost hij
ook. Heb ik geen schaamte dan kan het
hem ook eigenlijk niets schelen. Er hiangt
een sfeer van volkomen vertrouwen tussen
ons, zelfs als de exploitant tussenbeiden
treedt om te doen afrekenen. Ik betaal al
tijd voor beiden. Vóór wij weggaan vegen
wij tegelijkertijd met de rug van de hand
langs onze kin. En in de zeer diepe blik,
die wij elkaar daarna toezenden en waar
buitenstaanders zich terecht over verbazen,
ligt een belofte: wij blijven carnivoren.
KO BRUGBIER.
DAGELIJKS ZIEN en horen wij straalvliegtuigen over ons hoofd gieren en niemand
ziet meer iets vreemds in deze wijze van voortstuwing zonder propeller, hoewel
men zo'n „windmolen" voorop tot voor tien jaar als noodzakelijk beschouwde om
zich floor de lucht voort te bewegen. Toch steekt er niets geheimzinnigs in het
principe vmaraan deze straalvliegtuigen hun voortbeweging ontlenen. Het werd
een paar honderd jaar geleden geformuleerd door Newton, ge weet wel: die heer
die. naar de legende wil, uit de waarneming van vallende appels zoveel wijsheid
wist te peuren. Hij stelde een reeks wetten op, die nog heden ten dage goeddeels
de basis vormen van onze mechanica. Eén van die wetten luidt heel eenvoudig: bij
p.en actie behoort een even grote, maar tegengesteld gerichte reactie.
DE PP.ACTIJK van die wet kent ieder
een. Schiet een geweer af en het ontplof
fende kruit oefent met loffelijke onpartij
digheid een even grote kracht uit op de
kogel als op het schiettuig' zelf en alleen
omdat de kogel vele malen lichter is, krijgt
deze een veel grotere snelheid dan die
waarmede het geweer tegen de schouder
terugslaat. Iets dergelijks zien we bij de
straalmotor, die immers met grote snelheid
gassen 'dtstoot en als reactie zelf een
aangevoerde lucht sterk uitzet en de mo
tor aan de achterzijde veel sneller verlaat.
Een soort veredelde stofzuiger!
Een verschil tussen de motor-schroef -
combinatie en de straalmotor is dat de
eerste een grote hoeveelheid lucht een ma
tige versnelling geeft, de laatste een klei
nere hoeveelheid met geweldig grote snel
heid uitspuit. Het is dit laatste feit dat de
grote viiegsnelheid van straalvliegtuigen
mogelijk maakt. Hier staat tegenover dat bij
lage snelheid de schroef een betere trek
kracht geeft en het is dan ook bekend dat
straalvliegtuigen in de start „luier" zijn
dan de propellertoestellen.
Zonder dat het helemaal opgaat, zou men
met enige vrijheid het karakter van de
beide typen kunnen vergelijken met dat
snelheid in tegenovergestelde richting
krijgt. Vandaar dat straalvliegtuigen ook
wel reactievliegtuigen worden genoemd.
Maarals men even doordenkt, heeft
die nieuwe benaming eigenlijk in het ge
heel geen zin, want ook propellervliegtui
gen bewegen zich door reactiekracht voort!
In wezen is er zelfs zeer weinig verschil
tussen een normale zuigermotor met pro
peller en een straalmotor, hoezeer ze ook
in uitvoering uiteenlopen. Beide grijpen
een hoeveelheid lucht van de omgeving en
versnellen deze in achterwaartse richting.
Bij de propeller gebeurt dit op zuiver me-
5chanische wijze, bij de straalmotor door
verhitting, waardoor de aan de voorkant
De propeller „grijpt"
de lucht en werpt
deze achteruit. De
straalmotor doet het
zelfde, maar hier wordt zij vervolgens eerst
verwarmd (op de tekening voorgesteld
door het petroleumkacheltje. Rechts boven:
de gasstraal zet zich niet tegen de buiten
lucht af, maar tegen de binnenwand
van een trekpaard en een renpaard. Het
laatste ontwikkelt in volle ren ongetwijfeld
een grote hoeveelheid arbeidsvermogen,
misschien meer dan het trekpaard. Niette
min is het voor het stapvoets trekken van
zware lasten ten enenmale ongeschikt.
EéN WIJD VERBREID misverstand om
trent straalvliegtuigen moet hier nog even
rechtgezet worden. Vaak wordt gemeend,
dat die straal van het straalvliegtuig zich
tegen de buitenlucht afzet en dat hierdoor
de voortbeweging verklaard zou moeten
worden. In werkelijkheid is het zo dat de
gassen zich bij het uitstromen tegen de
binnenkant van de motor afzetten en deze
daardoor voortstuwen. Dit is gemakkelijk
in te zien als we ons een holle bol voor
stellen, die een gas onder druk bevat. Is
de bol geheel gesloten, dan drukt op elke
vierkante centimeter van de wand een even
grote kracht en omdat de krachten op te
genover elkaar gelegen delen van de wand
elkaar opheffen, gebeurt er niets. Maar neem
nu een deel van de wand weg, zodat een gat
ontstaat en veronderstel, dat de druk in de
bol op enigerlei wijze op peil wordt gehou
den, dan is het evenwicht verbroken: de
druk op de wand tegenover het gat is gro
ter dan die op het gedeelte met de opening'!
Het gevolg is dat de bol onder invloed van
die druk verplaatst wordt.
Nu is het weliswaar zo, dat de motor
van een straalvliegtuig de buitenlucht ge
bruikt, zowel als uitgestoten medium als
voor de verbranding, maar de buitenlucht
achter de straalpijp werkt alleen maar on
gunstig op het effect van de straalmotor,
omdat de straal weerstand van die lucht
ondervindt.
Bij een raket is dat goed merkbaar. De
ze is onafhankelijk van de lucht (neemt
haar eigen zuurstof mee) en we zien hier
bij dan ook dat de stuwkracht op grote
hoogte tien tot vijftien pet. groter is dan
op de grond. Zulk een krachtbron kan dus
zonder bezwaar in het luchtledige werken
en is daar zelfs op zijn best. Op de raket
hebben ruimtevaarders-in-spe dan ook al
hun hoop gevestigd voor het bereiken van
andere hemellichamen. d. G.
Portugal nodigt buitenlandse groepen
bestaande uit een beeldhouwer, een archi
tect en een technicus uit om deel te ne
men aan een prijsvraag voor de oprichting
van beelden ter nagedachtenis van „Prins
Hendrik de zeevaarder".
De proefstukken zullen aan een selectie
onderworpen worden. Degenen, die hierbij
aan de eerste eisen voldoen, zullen een
prijs krijgen van ongeveer 1.000 dollar. Uit
de eindgroep zullen vijf projecten gekozen
worden. De eerste prijs zal ongeveer 2.300
dollar bedragen.
MAX BEERBOHM'S verrukkelijke satire
„Zuleika Dobson" vond bij haar verschijnen
in een uitgave van enkele dubbeltjes direct
gretig aftrek en men kan verwachten, dat het
zelfde zal gebeuren met zijn „Seven Men", een
verzameling verhalen, waarin de „onvergete
lijke Max" de draak steekt met degenen, die
zich omstreeks de negentiger jaren tot de
bovenste sport van de maatschappelijke en
litteraire ladder hadden opgewerkt.
Van zijn tijdgenoot Oscar Wilde, honderd jaar
geleden geboren, verscheen zojuist Lord Ar
thur Savile's Crime and other Stories, The
picture of Dorian Gray, Plays, Selected Essays
and Poems, Van „Lady Windermere's fan" be
staat reeds geruimte tijd een goedkope uitgave,
waarin men ook „The importance of being
earnest" en „An ideal husband" aantreft. Over
Oscar Wilde, Max Beerbohm en andere schil
derachtige figuren uit de kring der zogenaamde
Decadenten verwerkte Holbrook Jackson een
enorme hoeveelheid gegevens in „The Eighteen-
Nineties", een van de knapste en meest leesbare
litteraire studies die men zich wensen kan.
Oriëntatiemateriaal ligt er voor de lezer van
Franse, Engelse, Amerikaanse en Duitse litte
ratuur overigens voor het grijpen: Marcus Cun-
liffe's „The literature of the United States"
werd destijds in dit blad besproken. Daarnaast
zijn leverbaar „Taschenlexikon der aeutschen
Literatur" van Heinz Kindermann en A short
history of English Literature" van Evans. Vooï
begin November is de verschijning aangekon
digd van: „A short history of French Literature"
van Geoffrey Brereton. Ten gerieve van de
genen, die in de „Wereldlitteratuur" wegwijs
willen worden, schreef bovengenoemde Kinder
mann een „Taschenlexikon der Weltliteratur"
van Hans Aanrud tot José Zorrilla y Moral.
Eén van de opmerkelijkste dingen die men er
in tegenkomt, is wel de laconieke mededeling
dat Marcel Achard „reeds op zevenjarige leef
tijd het vaste besluit nam dramaturg te wor
den". Het is hem nog gelukt ook!
Een jaar jaren geleden kon de boekhandel
er op rekenen dat een oorlogsroman 99% kans
maakte een winkeldochter te worden. Het
eigenaardige feit doet zich nu voor, dat juist
dit genre nu de meeste bestsellers oplevert. Er
is rijkelijk keus: „The Frogmen van Waldron
en Gleeson, „From the City, from the Plough"
van Alexander Baron, „The white Rabbit" van
Bruce Marshall, „One of our Submarines" van
Edward Young. „The Boat" van Walter Gibson
verdient een speciale vermelding, niet alleen
wegens de knappe verhaaltrant, maar ook om
dat het hier een Nederlands schip betreft, dat
door de Japanners tot zinken werd gebracht.
Verder: Roy Farran: „Winged Dagger", An
drew Geer: „The sea chase", Paul Brickhill:
„The Dam Busters" en „Escape or die", be
nevens van P. R. Reid: „The Colditz Story".
Sommige van deze boekjes zijn zeer interes
sant geïllustreerd. Het is te hopen, dat de be
langstelling nu niet plotseling afneemt. Voor
de komende maanden staat nog heel wat op
stapel!
HET ZIET ER naar uit dat degenen, die met
een zucht van verlichting het laatste „Claudi-
aatje" („Those fragile Years") hebben dicht
geslagen, binnenkort weer aan de slag moeten.
Mevrouw Franken is wéér bezig!
Voor de zoekers naar „iets anders": „The
Crock of gold" van Stephen Spender, „The
Story of Ragged Robyn" van Oliver Onions,
„The ballad of the sad café" van Carson Mc
Cullers, met zes andere korte verhalen gebun
deld onder de titel „Seven". Van J. D. Salinger:
„A catcher in the rye" en „Nine stories". Zeer
knap en werkelijk „buitengewoon" is „Painted
Veils" van James Huneker. Opmerkelijk zijn
eveneens: „The Shrimp and the Anemona" van
L. P. Hartley en van Adrienne Thomas: „Drei
viertal Neugier".
De wereld, die men te zien krijgt in „Mit
Vater Zille unterwegs" (bijtende spotprenten,
merendeels verschenen in het destijds geduchte
„Simplicissimus") staat wel in scherpe tegen
stelling tot wat men voorgeschoteld krijgt in
„Keeping Women in line" van Richter van „The
New Yorker" of „Chorus of Cuties" van E.
Simms Campbell van „Esquire" hetgeen
overigens het beste bewijs is dat er temidden
van de honderden goedkope uitgaven voor
iedereen altijd wel iets bij is! A. M.
>ocoocxxxxxxxx)oooooooooooo'x \ooooooooooooooocoooooooocxxx
EEN BEELDJE
Volgens een bericht van United Press wordt
aan de Tate Gallery te Londen een beeldje
van de Amerikaanse filmactrice Ava Gardner
aangeboden ter gelegenheid van de Engelse
première van „The barefoot Contessa".
Het porseleinen beeldje, vervaardigd door
de Bulgaarse kunstenaar Piekov, stelt de
schone, gewezen echtgenote van Artie Shaw,
Mickey Rooney en Frank Sinatra voor in een
ïuimzittende japon. Het is thans nog opge
slagen in een krat op het vliegveld. „Voor
zichtig behandelen!" staat erop.
^OCOOCOOOOOOOC<XXXXXXXXXXDOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO