PLANKENKOORTS HEERSERS OVER DE BRONNEN VAN DE NIJL WOLDRICHEM ONTVANGT Subliem werk van Galliums In runenschrift geschreven Tiende druk van „De Waterman" Yïlzt btaande, i'iommetö Kort verhaal door Guus Vleugel De Koptische kerk in Ethiopië DE BEVOLKINGSDRUK OP HET CEN TRAAL STATION blijft maar toenemen. Jarenlang heeft men geprobeerd het schone doch verouderde gebouw nog eniig soulaas te verschaffen door het intensiveren van de bus- en tramdiensten op het voorplein. En ook het gewone wegverkeer droeg er het zijne toe bij om de toevloed van men sen bij de laatste oversteek voor de hal zo veel mogelijk tegen te houden. Maar het raakte zélf verstikt in de overstekende menigte en de stoplichten zijn er dan ook voornamelijk om het wegverkeer*nog enige kans te geven erdoor te komen. De be volkingsdruk op het C. S. is dezelfde ge bleven, alleen geschiedt hij thans als ge volg van de stoplichten in impulsen. Tel kens gulpt er zo'n mensenstroom naar bin nen en dan moet men aan het orgel zo als de kaartjesloketten gezamenlijk ge noemd worden alle registers opentrek ken. En voor het uitblijven van disssonan ten kan niet langer worden ingestaan. er eindelijk was, moest ik wijken voor een aantal mannen dat met een flinke bundel planken wilde passeren en tegelijkertijd doortocht moest verlenen aan een stoet rei zigers uit Utrecht. Ik wilde daartoe op een ander gedeelte perron overgaan, dat door een plank van de rest was gescheiden, maar werd door vele waarschuwende uit roepen, waarvoor ik van deze plaats nog mijn dank betuig, van dit voornemen te ruggehouden. Want het cement van dit deel was nog niet droog. Men kon er nog niet op, maar wel in lopen, zoals een oude werkman zei met hoge laarzen aan, die met een plank de vochtige substantie glad streek. Dat nu maakte het zitje voor het restau rant op het eerste perron zeer aantrekke lijk. Er waren er méér, die ervoor zaten. Zij keken mij spijtig aan (aan hén had het niet gelegen) en richtten al hun hoop op de volgende aankomende trein, welke mis schien passagiers zou bevatten die er straks Maar als men verder loopt en plotseling aan alle kanten omsloten is door proper latwerk, dan dringt zich toch de gedachte op, dat er wel iets aan al die onvolkomen heden gedaan wordt. Hier en daar treft men in dit houten ingewand hiëroglyphen aan, die met timmermanspotloden moeten zijn aangebracht en wanneer men het oor tegen de planken te luisteren legt, dan hoort men mannen gedempt praten en za gen. Wie weet wat daar achter allemaal al klaar is, kan men dan zeggen en dat geeft zo'n vertrouwd onzeker gevoel. Soms tornt er in de nauwe houten trechters, waardoor de stroom verdund wordt, een werkman in tegenovergestelde richting. In zijn ogen is een verwijt jegens de Spoor wegen, die in deze verbouwingen geen aan leiding hebben gezien de loop der treinen stop te zetten. Nu lijkt mij het inwendig verbouwen van een station terwijl al die treinstellen blijven binnenkomen en weg rijden bijna even moeilijk als het stemmen van een piano terwijl er vierhandig op ge speeld wordt. Daarom zal het ook wel drie jaar moeten duren. IN EEN RIETEN STOELTJE voor een der restaurants aan het eerste perron heb ik aanvankelijk vergeefs om de ober ge roepen. Maar de man treft geen enkel ver wijt, want in het belendende vertrek was men met een pneumatische boor bezig al het oude af te breken. En toen de koffie wellicht wél in trapten. Hun voze verwach tingen gingen echter niet in vervulling, Maar er was nog veel meer te zien. Links van mij werd verblindend gelast en rechts takelde men een zware ijzeren balk om hoog. Toen viel er kalk in mijn koffie. Het bruiste eventjes en ik keek werktuigelijk naar boven. Door de opening tussen een paar doorbuigende planken staarde ik in de broekspijpen van een zwaarlijvige bouwvakker. Het werd een beetje beklem mend, vooral toen voor mijn tafeltje ook nog een lorrie met één pakje er op en een auto van de storingsdienst recht tegenover elkaar stilhielden en te toeteren aanvingen. Ik heb mij er uitgewurmd om nog juist de trein van zestien uur dertien te missen. Van dat bezoek aan het C. S. heb ik een nieuw soort plankenkoorts overgehouden. KO BRUGBIER. TWINTIG JAAR na het verschijnen van zijn „Elias of het gevecht met de nachte galen" heeft Maurice Gilliams het stilzwijgen verbroken, dat hij sinds de publicatie van zijn dagboekaantekeningen „De man voor het venster" (1944) in acht had geno men. Er ging, jaren geleden al, het gerucht dat Gilliams aan een nieuw boek, een prozawerk, zou schrijven uiterst moeizaam, uiterst nauwgezet. Maar van de aard daarvan drong nauwelijks iets tot de buitenwereld door. Wie zijn werk zijn steeds in een zeer beperkte oplage verschenen dichtbundeltjes (voor een klein deel samen gevat in Het verleden van Columbus), zijn essays over Paul van Ostayen en De Braekeleer, zijn proza te beginnen met „Oefentocht in het luchtledige" had gevolgd, wilde wel geloven dat voor een auteur als hij, die uit elke zielservaring, uit elk in zijn binnenste stilte gehoord woord, het diepste, zuiverste, waarachtigste puurde aleer hij een pen op papier zette, jaren van rijpen nodig zouden zijn. En nu het dan uit zijn handen is geko men, „Winter te Antwerpen" blijkt het een wonder van creatieve bezonnenheid, van stylistische gaafheid, van poëtische be zweringskracht, van klare beslotenheid te zijn geworden. Wéér is het, al staat dit be- schouwelijk-verzonken proza in de „ik vorm" geschreven, Elias Elias ook nü nog in gevecht met de nachtegalen, met zijn onvervulde verlangens, zijn ver in het verleden verijlende dromen, Elias, met een van het dagelijks gerucht afgewend oor luis terend naar binnen gericht, om de stem der herinnering te horen en in die stem het antwoord op zijn levensvraag naar het bedwelmend en huiveringwekkend mys- terie van alle bestaan en alle vergaan. Maar het is niet de Elias meer van voor heen. Op zijn eenzame tocht door de jaren van weleer, tijdens zijn ademloze jacht op het onachterhaalbare woord het éne, waarmee alles gezegd, alles geleden, alles onthuld en verzoend zou zijn is het ver langen gelouterd tot een wijs abandon, tot een warm aanvaarden. In de smetteloze stilte van een hospitaalkamer heeft, bij de metaphysische gratie van de ziekte, zijn pijn een helderhorendheid gewekt, die het ultieme van zijn hartsgeheim beluisteren kon. Wéér is daar de moeder dierbaar ste herinnering met haar „gedweeë ogen, die, nooit uitgerust, alweer nieuwe vermoeienissen schenen te aanvaarden". Weer zijn daar de vader, met zijn sterk- omsloten eenzaamheid, tante Henriëtte, de „bij voorbaat onverhoorde". Men kent ze uit de „vroegere" Elias, evenals de ver van het bedrijvige leven af gedreven stilte van Elias' droomkasteel, de verlatenheid, de angst, de huiver voor het vergleden-onvervulde, de koestering van de dingen van weleer ein het alom tegenwoordige mysterie, levensmysterie, natuurmysterie: het gezoem in telefoon palen, dit levend geluid in het dode, dat eens leven is geweest, het verhullend- dromerige van een vilten mist, de beneve- lend-lokkende roep van een zichtbaar sjir- pende krekel. Het is er één voor één weer: sfeer eer dan tastbaarheid; siddering eer die over de herinneringen heenstrijkt en ze als herfstige bladeren even beven doet dan de herinnering-zelve; nuance, klank, geur en kleur, in zachte, onmerkbare vervloeiïn- gen. Maar hoe behoedzaam en ingehouden is dat tasten achter de dingen, is dat hand- leggen op het hart van het voorbije gewor den. Het is een zo sterk-metaphorisch werk als dat Van Gilliams kan eigenlijk alleen in metaphoren worden omschreven alof een donkere, schuwe vlinder tril lend neerstrijkt op iets vergankelijk-lichts om er het onvergankelijke uit te puren, méér dan een verzoenende herinnering, méér dan suizelend nafluisteren: iets waar in zich de veelkleurige wisseling van het voorbij-ijlend eindige tot een eindeloos- wit, de lokkende veelstemmigheid zich tot één stil en hoog verlangen verheldert. Deze dubbelganger van Elias keert uit de blanke „droomcel" van het ziekenhuis terug tot de wereld een ingewijde nu in zijn diepste geheim, in zijn wetenschap, dat al zijn streven naar perfectie, naar vol maaktheid van leven en werk „de som bevat van onuitgevoerde wanhoopsdaden". De droom van het onvatbare, zo betove rend-bedwelmend, tot vereenzamens in de hoogste graad toe gedroomd, is te ijl, het herinneringskasteel is te broos, om er het winter-ontij van het dagelijks levensbe wind mee te kunnen trotseren. Die dro men en hun kasteel, vervreemd van het dagelijks doen in hun onaantastbaarheid, moesten gaan spreken „met de stem van de natuur", moesten zich vereenzelvigen met een onverdelgbare levenskracht, om, zoal niet het perfecte, dan toch „het be tere" te kunnen verwerkelijken. En zo gebeurt het dan ook. Elias, wiens haren aan de slapen beginnen te vergrij zen, schrijft, een kind weer, telkens in de sneeuw runentekens, die zich, op een kreet van onmacht om het „onvatbare" uit te zeggen, schikken in een leesbaar ver band. Het is een eenvoudige vrouwennaam, die daar in het blank kristal van het sneeuwdek staat geschreven en die hij, nu deze tot woord is geworden, weer met de voet uitveegt, aldus het licht geheim voor het mensenoog voorgoed verbergend. Wie zou dit metaphorisch-aangeduide ontwij dend willen verduidelijken? Alleen dit nog: dit in runenschrift ge schreven wonderwerk van transparante taal, dit sterke weefwerk van het kwets baarste gevoelen, is letterlijk een meester stuk. Meesterlijk, omdat zich hier in de volstrekste zin het onvervangbare beeld is uitgedrukt op een onvervangbare wijze. Meesterlijk ook, omdat het hartsverlangen zich verdichtte tot een kristal van vorm en woord, met diep-daarin de flonkering van het onzegbare. C J E. DINAUX Maurice Gilliams: „Winter te Antwerpen (Colibrant, Lier). Een der primitieve bruggen in het binnen land van Ethiopië. Deze ligt over de Godjeb, de grensrivier tussen de provincies Djimma en Kaffa. DE GESCHIEDENIS van de overgang van Ethiopië naar het Chrisendom is zeer romantisch. Zij gaat terug tot de vierde eeuw, toen een jongeman uit Tyre, met name Frumentius, ge vangen genomen werd en als slaaf in dienst van de koning van Aksum kwam. Frumentius, die een zeer goede opvoeding genoten had, verwierf de achting van de koning en werd de leraar van diens zoon, aan wie hij de beginselen van het Chris tendom leerde. Zijn woord en voorbeeld werkten zodanig, dat spoedig de koning en vele van zijn onderdanen het Christelijk geloof aannamen. Dit werd geënt op het toen reeds lang in Ethiopië levende Ju daïsme, hetgeen zich nog heden ten dage onverminderd ken baar maakt. De herkomst van dit Judaïsme is gehuld in legen darische historie. Men herkent het in de vorm van de kerken, de ark met de stenen tafels, welke in diepste verering gehou den wordt, de zogenaamde priesterdansen en in het onbetwist aanvaarden van het Oude Testament boven al. Nog altijd wordt bij voorbeeld de Mo- saïsche wet gevolgd, welke het vlees van gevogelte met zwemvliezen tussen de tenen, evenals het vlees van elk dier, dat zijn voed sel niet herkauwt en dat gespleten hoeven heeft, als onrein bestempelt. Frumentius keerde na enige jaren terug naar Alexandrië om de patriarch te verzoeken, een bisschop aan te wijzen, die de nieuwe gemeenschap van Christenen in Ethiopië verder zou onderwijzen en leiden. Deze patriarch, St. Athanasius, wijdde Frumentius zelf tot eerste bisschop van Ethiopië, waar hij nu nog in de historie als Abba Salama of Vader van de Vrede voortleeft. Met deze bisschopswijding werd de band gelegd, welke tot op de huidige dag de Koptische Kerk in Ethiopië ver bindt met die van Egypte, die zij in doctrinaire aangelegen heden onvoorwaardelijk volgt. De Koptische Kerk hangt de leer aan van het monophysitisme, welke op het Concilie van Chalcedon in het jaar 451 op grond van een uitspraak van Paus Leo de Grote veroordeeld werd. De monophysitisten, die in de Christus slechts één natuur en één wil aannamen, scheidden zich na deze uitspraak af en vormden de Nationale Koptische Kerk. Het Koptisch is waar schijnlijk een verbastering van het Egyptische Aigyptioi: na komelingen van het oude Egypte. Is de keizer het wereldlijk hoofd van de kerk, het geestelijk hoofd is de Koptische Patriarch, die te Alexandrië in Egypte zetelt. Deze wijdt de aartsbisschop van Ethiopië, die de titel van „Abuna" (Onze Vader) draagt. Door de eeuwen heen werd de band tussen de Koptische Kerken van Ethiopië en Egypte ook door de regeringen van laatstgenoemd land als poltiek waar devol gezien. De steeds zo tolerante houding van Islaqnietische zijde tegenover deze kerk moet misschien ook verklaard wor den uit het streven om het land, waar naar de toen geldende opvattingen de bronnen van hun levensader de Nijl ont sprongen, niet van zich te vervreemden. De historie zegt, dat Egypte in de twaalfde eeuw wandaden bedreef tegenover de „ongelovigen" de Christenen dus. Kei zer Lalibela van Ehtiopië, een van de vroomste nakomelingen, van Salomo, liet daarom een dam bouwen in het Tanameer, waarvan thans nog de muren te zien zijn. Door het afbuigen van de voedingsstroom van de Nijl dreigde de uithongering van Egypte, dat zich haastte een einde te maken aan de vervolgingen. De Kaliefen van Caïro zonden rijke geschenken en de verhouding tussen beide landen werd weer normaal, totdat in het 1706 een Ethio- pisch afgezant in Egypte werd vermoord. De Ethopisch vorst, Tekla Haimamot, zond daarop een brief aan de Pashja van Egypte, waarin hij schreef: „Wij zullen ons van de Nijl bedienen om u te straffen, omdat God ons de macht heeft gegeven over zijn bronnen". De Pashja gaf onmiddellijk daarop opdracht Ethopië alle denkbare schadevergoeding te betalen. Zelfs Napoleon herinnerde zich deze ontwikkelingen. Onmiddellijk na zijn landing in Egypte vaardigde hij gezanten naar Ethiopië af om een vriendschapsverdrag te sluiten met de „heersers over de bronnen van de Nijl". HET IS de grote verdienste van keizer Haile Selassie, dat hij erin geslaagd is de kerk een meer centrale plaats te doen in nemen in de thans gereorganiseerde staat. Aanvankelijk had hij in ernstige mate de weerstand te duchten van de conservatieve geestelijkheid. Het waren vooral de hervormingen op het gebied van het onderwijs en de invoering van nieuwe arbeidsmethoden die wantrouwen wekten. Het rustige beleid en de diepe, reli gieuze toewijding van de keizer hielpen de weerstanden te overwinnen. In de als „Romulus Editie" bekende reeks, tot stand komende door de samen werking van de uitgeverijen J. M. Meulen- hoff en de Wereldbibliotheek, is thans als zevende deel „De Waterman" verschenen, door Marsman „één van de grootste wer ken van onze litteratuur" genoemd. Deze serie zal herdrukken bevatten van alle werken van Arthur van Schendel in gelijk vormige uitvoering, in fraaie donkerrode banden met goudstempel. Al eerder zagen aldus het licht: Herinneringen van een domme jongen, De Mensenhater, De Plei- ziervaart, Een zindelijke wereld, Rose An- gelique en Shakespeare/Verlaine. Deze tiende druk van „De Waterman" het oerhollandse verhaal van schipper Maarten Rossaart, die zich op het water onder de ruime hemel onttrekt aan zijn door godsdienstige onverdraagzaamheid benauwende milieu heeft vanwege de bijzondere betekenis een speciale verzor ging gekregen: de tekenaar Bert Bouman maakte hiervoor enkele tekeningen, die over het algemeen goed in de sfeer passen. Eén daarvan nemen wij als voorbeeld hier over. Na „Het fregatschip Johanna Maria" is dit Van Schendels meestgelezen roman. In het voorjaar van 1.955 zullen „Een zwerver verliefd" en „Een zwerver verdwaald" in deze ook typografisch fraai uitgevoerde reeks verschijnen. Van „Jan Compagnie" door Arthur van Schendel is onlangs de achtste druk ver schenen en wel als 83ste deel van de zoge naamde Prismaboeken, populaire edities in zakformaat, van de uitgeverij Het Spec- OOOiX)CXX>DOOOtX>OOOOOOOOOOCOCOOUCXXOC)COCOOCOOOOOC)COC>CDOCOCy' trum te Utrecht en Antwerpen. Ook dit werk ui de dertiger jaren behoort tot het beste Nederlandse proza, waarin ons volks karakter weerspiegeld is. Het is verheu gend dat door deze goedkope herdruk de lezerskring aanzienlijk wordt uitgebreid. COOCX^OOOOOOOOCOOOOOCXX)COOOOOOOO<XOOOOOOOCXpOOOC)OOC>CXXXX: TOEN Elisabeth en ik in Woldrichem uit de trein stapten, stond Tante Gretha ons op te wachten op het perron. Zij kwam haastig naar ons toe en gaf ons beiden een zoen. Wat ziet Tantetje er geagiteerd uit, dacht ik. Terwijl we nog volop bezig waren met het informeren naar elkanders ge zondheid, voegden zich een dikke heer in jaquet en een mevrouw in een bontjas bij ons groepje. Tante Gretha stelde ons aan hen voor: de burgemeester van Woldrichem met zijn echtgenote. Ik had nooit geweten dat de omgang van Tante Gretha met de eerste burgers van haar woon plaats zo intiem was, dat dezen het zelfs nodig oordeelden haar bij het afhalen van familieleden te vergezellen. De burgemeester begon opeens een soort speech af te steken, waar ik niet veel van begreep. Hij had het over een beroemde bioloog en zijn vrouw, die aan het dorp Wol drichem een bezoek brachten. Hij zei, dat het dorp Woldri chem dit bijzonder op prijs stelde. Daarna verzocht hij ons hem te volgen. Over het perron lopend schrok ik een paar keer heftig van blitzlicht. We kwamen door de wachtkamer, waar een nogal protserige loper uitlag en stonden weldra voor het stationsgebouw. Hier waren enkele honderden mensen verzameld, die juist toen wij naar buiten traden een luid geroep aanhieven. Ze zwaaiden ook met vlaggetjes. Ik zag ergens een agent een opgeschoten jongen met zijn gummistok een mep geven, waarschijnlijk omdat hij te veel naar voren drong. Voor het trottoir bevonden zich twee koetsjes. De burgemeester zei tegen Elisabeth en mij, dat we in het eerste koetsje moesten gaan zitten. Zelf klom hij met Tante Gretha en zijn echtvriendin in het tweede rij tuig en zo gingen wij aanstonds op weg. Het is een vergissing, zei Elisabeth tegen mij, nadat we ons in de kussens hadden laten zakken. Ontzettend pijnlijk. Had ik mijn lila japon maar aangetrokken. Nu zie ik er vreselijk uit. Ik heb niet eens een hoed opZe trok het raampje omhoog en wuifde vriendelijk naar de mensen, die aan de kant van de weg stonden te roepen of met ons rijtuig meeholden. Uit vele vensters hingen vlaggen. Op verschillende plaatsen waren spandoeken aangebraoht,, waarop: „Hulde" stond te lezen. Ik had al snel uitgerekend, dat ons bezoek aan Woldrichem niet sa menviel met een verjaardag in de Konink lijke'familie. Ik vertelde Elisabeth, dat ik er hoegenaamd niets van begreep. Een vergissing, zei ze wat ongeduldig, steeds minzaam met haar zakdoek zwaaiend. Die mensen denken dat jij een beroemde geleerde bent en willen ons op deze manier verrassen. Natuurlijk heeft Tante ons dat gelapt. We moeten er maar van maken, wat er van te maken valt. DANK ZIJ de schier volledige „Guide to broadcasting stations" van het Engelse tijdschrift „Wireless World" weten wij, dat Ethiopië drie korte-golfstations bezit, na melijk in de 46, 31 en 19 meterband. Zij werken onder de roepletter ETA en hun vermogen is vooralsnog tot één kilowatt beperkt. Uit de laatste druk van de Neder landse Radio-Encyclopaedie is af te leiden, dat de Ethiopische omroep ressorteert on der de afdeling pers en propaganda van het Ministry of Pen (een soort kanselarij), dat gevestigd is op nummer 83 aan de Pa- triottenweg in Addis Abeba. Wie er meer van wil weten wende zich tot dit adres, zo als wij dat hebben gedaan, zonder er ove rigens wijzer van te zijn geworden. Dat één der zenders van Ethiopië op de 19-meterband werkt, duidt erop, dat men er daarginds prijs op stelt zijn stem en vi sie op grote afstand, met name in de Ver enigde Staten van Amerika, te laten horen. Het is voorts waar schijnlijk, dat de s, Ethiopische omroep als eerste taak heeft de voorlichting van het buitenland, meer nog dan de ontwikke ling en verstrooiing van de eigen luisteraars, die nog gering in aantal zullen zijn Maar zekerheid hebben wij daaromtrent niet, want wij zijn nim mer in de gelegenheid geweest ook maar één trilling van Addis Abeda op te vangen. Wij weten dus ook niet welk pauzeteken men daar gebruikt, zelfs niet of men er één heeft. Maar het zou ons niet verwonderen indien dat een doffe trommelslag was. Van oudsher heeft blij en droevig nieuws over Voor de microfoon de heuvels en door de wouden van Ethiopië geklonken door middel van de trommen. Door de stilte van de tropische nacht heb ben de korpsen van de trommelende nieuwsdienst elkaar de berichten doorgege ven, die de volgende dag de gesproken „headlines" van de omroepers in dorpen en steden vormden. Zo hebben de Ethiopiërs in 1896 vernomen hoe de Italiaanse indrin gers bij Adoea op de vlucht werden ge jaagd en veertig jaar later hoe ze met meer succes terugkwamen, dank zij bommen werpers en mosterdgas. En de nieuwe heer sers mochten zich in de vijf jaar, dat zij de onderdanen van Keizer Haille Selassie knechtten, dan al snel kunnen verplaatsen over de betonwegen, welke zij door het her bergzame land aanlegden, het gerucht van hun kwade trouw ging nog sneller door het aloude middel van de trom. Op 5 Mei 1941 - - ook Ethiopië kent zijn Vijfde Mei was het een triomfdag voor deze vorm van draadloze techniek: toen kon de feestelijke terugkeer uit de ballingschap van de ge liefde vorst met het geweld van dondersla gen worden kond gedaan. Deze herinnering mogen ons tot beschei denheid manen in onze waardering van de radio. Zij is niet onmisbaar. En men noeme het volk niet achterlijk dat haar nog niet kent of haar nog slechts in beperkte mate kan gebruiken. Dat volk heeft namelijk zijn eigen communicatiemiddelen gevonden, welke even doeltreffend kunnen werken als onze twintigst-eeuwse techniek. De her tog van Aosta heeft het ondervonden, toen het gedreun der trommels over de bergen hem het uur aanzegde, dat de Ethiopiërs de strijders van de Duce zouden terugdrij ven naar het land waar zij vandaan kwa men. J H. B. j<XXXXX>^OOOOOOOOOOOOOOOCOCXX>OOOOOOCOC>C)OOOOOOOCXXXXX)OOOOC)OOOC)OOOC XXXOCOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOCODOOOO In het gebouw was van alles te zien. Eén raarster was van mijn werk. Ik voelde me hoek van de tentoonstellingsruimte werd niet weinig gevleid. volledig in beslag genomen door bakkerij- En avant! riep de burgemeester, nadat machines. Er stond een dame van middel- hij zijn zakhorloge te voorschijn gehaald bare leeftijd, gekleed in een beige mantel- en uitvoerig bestudeerd had. We gaan een pak, die ons trachtte uit te leggen hoe één stukje eten! en ander functionneerde. Zij praatte met Ook dit vond ik zeer genoeglijk. We kregen Met een tekening door Clémentine van Lamsweerde NA ONGEVEER EEN KWARTIER hielden we halt voor een gebouw, dat geheel met vlaggen en guirlandes van voorjaarsbloe men versierd was. „Woldrichem Omhoog" luidde het opschrift van een langwerpig houten bord, dat aan de bovenzijde van de gevel was opgehangen. Elisabeth en ik stapten uit het rijtuig. Er kwam een klein meisje in klederdracht naar ons toe, dat een bouquet rode, geel gevlekte tulpen droeg. Zij overhandigde Elisabeth het bou- quat. Ze brabbelde daarbij iets onverstaan baars en maakte zich vervolgens haastig uit de voeten. Elisabeth wendde zich glim lachend met de ruiker naar verschillende kanten. Zij maakte lichte buiginkjes. Het gejuich zwol. Inmiddels was ook het voLg- koetsje gearriveerd. De burgemeester voeg de zich handenwrijvend bij ons, geflan keerd door zijn twee dames. Is het niet prachtig! riep Tante Gretha enige malen luidkeels. Is het niet magni fiek! Kom, nu doen we even de tentoonstel- ling, zei de burgemeester, en dan gaan we J gezellig lunchen. een schorre stem en nam voortdurend slokjes uit een glas water,' dat ze in haar hand geklemd hield. Ik geloof dat we ons allemaal nogal apathisch voelden, behalve Tante Gretha: die maakte telkens scherpe opmerkingen over het accent van de dame in het mantelpak. Midden in een omslach tige verhandeling over kneedmachines liep ze opeens ostentatief weg. Weldra volgden we het oudje. Waar is toch de directeur van de expo sitie? vroeg Elisabeth, die zou ons mis schien een wat duidelijker overzicht kun nen geven. O, dat ben ik zelf, antwoordde de burgemeester. Tante Gretha stond uit een kopje soep te lepelen, dat haar door een meneer met een soepketel was verstrekt. Toen haar con sumptie op was, wandelden we verder langs de vaak fraai ingerichte stands. We zagen kinderwagens, linnengoederen, vele soorten peulvruchten en zo meer. Er was eveneens een hoekje, waar moderne cera miek werd geëxposeerd. Een jong meisje met een paardenstaart nam me apart en zette een gesprek op in de Engelse taal. Zij een massa tomatensla en koude kip en Tante Gretha hield een tafelrede. Ze las deze op van een blad papier. Ze eindigde met het uitspreken van de hoop, dat Eli sabeth en ik het aardig vonden in Woldri chem en met genoegen zouden terugzien op deze dag. Na het noenmaal bezochten we een inrichting voor lager onderwijs. Vooral in de vierde klasse heerste een pret tige sfeer. De juffrouw, die een gestroom lijnde bril met steentjes droeg, liet de kin deren sommetjes maken met breuken. Bij ieder fout antwoord kreeg het mens een kleur, met het gevolg dat zij om de dertig seconden van sneeuwwit in pioenrood ver- andere en omgekeerd. Wilt u de kinderen nu wat laten zingen? vroeg Tante Gretha. Maar natuurlijk! En de kinderen zongen In 't groene dal, Op de grote stille heide en Klein Vogelijn Om vier uur werd in het dorpshotel ter onzer ere een thé-dansant gegeven. In het rijtuig op weg erheen zat Elisabeth te foe teren omdat ze geen behoorlijk toiletje bij zich had. vertelde onder meer dat zij een bewonde- Kun je niet iets van Tante Gretha lenen? opperde ik. Dit voorstel maakte Elisabeth woedend. Ze beschuldigde mij ervan on- practisch te zijn. Zij zei zelfs, dat ik ge speend was van de geringste hoeveelheid gezond verstand. HOE DAN OOK, we werden voorgesteld: aan alle notabelen van het dorp Woldri chem en dronken thee en andere dingen en dansten. De moeder van de dominee kwam naar me toe met een boek en ver zocht me, mijn handtekening op het schut blad te zetten. Ik deed het. Hi, hi, giehelde de oude dame, u bent een grappenmaker, u probeert me te foppen. De nicht van de notaris richtte een soort gelijk verzoek tot me. Hé, zei deze, ik wist niet dat u een pseudoniem had. Ik begon de situatie minder aangenaam te vinden, vooral toen een man met een goed moedig doch pienter gezicht, waarop tal rijke sproeten prijkten, informeerde hoe het stond met mijn nieuwste werk. Ik ver telde, dat ik iets aan het schrijven was over de vogeltrek. Hoogst interessant, zei de man. En welke methode volgt u, als ik vragen mag? Hoe bedoelt u dat? vroeg ik. Welke rol speelt bij u de windrichting, vroeg de man. Excuseert u mij een ogenblik, zei ik. Elisabeth! riep ik. Welke rol speelt ook weer de windrichting bij vogeltrek? Eh, geen enkele, riep Elisabeth terug. Geen enkele, zei ik. Bedrog! riep de man. ENFIN, de rest begrijpt u wel. Elisabeth en ik zijn juist gisteren teruggekeerd. Maar Tante Gretha zal nog een jaartje in een zaamheid moeten brommen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 15