Opneming van de laatste stand
in een dynamisch museum
TWIJFELACHTIG DEBUUT
2),e taken aan de omAoep
- VAN CESAR FRANCE
Jaarboek Theater
van sympathieke strekking
Litteraire
Kanttekeningen
Onze Puzzle
„De zwarte piraten"
EERLIJK GEZEGD VOEL ik mij door debuten van een gehalte als dat van „De jong
ste bediende"*) door Rudolf Boorsma en zo zijn er in de laatste jaren heel wat
geweest steeds in de grootste verlegenheid gebracht. Niet zozeer doordat zo'n ro
man als eersteling, meer nog dan werk van auteurs met een gevestigde reputatie, het
volle pond eist aan een uiterst-zorgvuldig afwegen van zijn verdiensten en gebreken,
dan wel omdat hij zo sympathiek is, ontwapenend-sympathiek haast. Sympathiek
door zijn van talent getuigende onhandigheid, zijn onmiskenbare eerlijkheid, zijn
zedelijk-verontrust opkomen voor een zaak, waarvan men als lezer, als tot objectivi
teit gedoemd zijnd „beroepslezer" nog wel, zélf vervuld is: de hachelijke situatie,
waarin het mensdom tijdens de laatste halve eeuw verstrikt is geraakt.
Er is geen twijfel aan, of Boorsma be
hoort tot de jongeren, die zich bewust zijn
van hetgeen J. Donald Adams jarenlang
al hoofdredacteur van de New York Times
Book Review, een man dus van wie moei
lijk gezegd kan worden, dat hij niet weet
wat er alzo in de „litteraire wereld" te
koop is „the writer's responsibility"
noemde: de verantwoordelijkheid van de
schrijver. ,,Ik geloof", schreef Adams, „dat
er op de litteratuur een bijzondere ver
plichting rust. Naar mijn overtuiging be
staat deze hierin, dat zij het hare bijdraagt
tot het herstel van de waardigheid van de
menselijke geest. De mens voelt een wan
hopige behoefte om zichzelf te ontdekken,
het vertrouwen te herwinnen in zijn be
stemming, een rechte weg te vinden in het
labyrinth van de moderne wereld". Dat is,
dunkt me, het veelgeprezen en veelomstre
den litteraire engagement in de ruimste
zin, in tegenstelling tot de litteratuur als
superieur amusement.
Om die waardigheid van de menselijke
geest, om „het litteraire engagement" ter-
wille daarvan, is het Boorsma zeer nadruk
kelijk te doen, zo nadrukkelijk zelfs, dat
hij er zich in enkele passages toe laat ver
leiden om aan de centrale idéé van zijn ro
man een even goedbedoelde als hinderlijke
programmatische vorm te geven. Bijna
gaat hij pamflettistisch propageren als hij
protest aantekent tegen hetgeen hij één
van zijn romanfiguren „P. I." laat noe
men: productie en industrialisatie, die de
mens, de uitwas daarvan, hebben „ver
vormd tot een wangedrocht, een robot, een
technische slaaf, een harteloze bureau
craat". Deze tot een millioenenleger aan
gegroeide robots dan zijn het, die ik vat
de aanklacht van Boorsma's roman zoveel
mogelijk met zijn eigen woorden samen
de menselijke geest hebben aangetast, de
geperfectionneerde techniek misbruikten
Voor oorlogsdoeleinden en geluk, eer, waar
digheid en zelfrespect hebben misvormd
tot dode letters.
Dat Boorsma aan „De jongste bediende"
de strekking heeft gegeven van een eerlijk
verzet, is niet alleen zijn goed recht, het
is uit het oogpunt van „de verantwoorde
lijkheid van de schrijver" zelfs lofwaardig.
Maar de betekenis van zijn boek als litte
rair werkstuk komt daarbij ernstig in het
gedrang, als hij tengevolge van een wan
verhouding tussen zijn (al te vlotte) stylis-
tische kwaliteiten en zijn compositorische
gaven toelaat, dat op een zo storende, ja
verstorende wijze de creatie wordt over
woekerd door de idéé, de evocatie door de
demonstratie, de intrige door de symboliek.
Zijn boek, in hoge mate symbolisch na
melijk, beweegt zich duidelijk op tweeërlei
plan: op een realistsch èn een zinnebeeldig
vlak. Maar die tweevlakkigheid heeft hem
tot oppervlakkig wordens toe parten ge
speeld. De correspondent Max Jotto als
personificatie van de individueel-menselij-
ke waardigheid, de procuratiehouder Rood-
vos als representant van „de robot", de
kantoormeisjes die het vulgaire, domweg
„levende" jeugdtype vertegenwoordigen, de
jongste bediende Flip Omen (Nomen est
omen: de naam is een voorteken), vormen
met elkaar „de inzet" van een overdrach
telijke tragedie, die zich ten kantore van
de firma Falkenoog Co. afspeelt: een
zogenaamd bij wijze van grap door Jotto
opgezette roofoverval op Roodvos, waarbij
Flip Omen de rol van diefjesmaat heeft te
vervullen en bij de repetitie waarvan Omen
bij ongeluk Max Jotto neerschiet. Weet
men tenslotte nog, dat er tussen Jotto en
Roodvos een amoureuze rivaliteit bestaat,
dan is het, de gestelde situatie voor lief
nemend, niet moeilijk om de symboliek van
het drama te construeren: de onschuldige
Roodvos, voor en tijdens de oorlog N.S.B.-er,
wordt gearresteerd en veroordeeld, de
schuldig-onschuldige Omen (met zijn „poe
zelige, blozende meisjesgezicht") ontkomt
aan de greep der „gerechtigheid", tot be
nauwenis van zijn menselijk geweten. Er
ger nog: zodra hij, als getuige gehoord,
zijn schuld bekent, wil het rechtdoende deel
der gevestigde orde zijn bekentenis niet
aanvaarden: zijn waarheid wordt voor psy-
chopatisch verzinsel gehouden. En zo is het
dan tenslotte: de onschuldig-schuldige
Roodvos raakt in het gevang, de schuldig-
onschuldige Omen in een psychopatenin-
richting verzeild, waaruit hij door de die
nende en begrijpende liefde van zijn nichtje
Emmy wordt verlost.
Inderdaad, dat is met elkaar voor een
symbolische aanklacht ruimschoots genoeg.
Maar is de goede bedoeling, de eerlijke ver
ontrusting, de zorgvuldige constructie van
een raamwerk van grieven, de zinnebeel
dig verhulde opstelling van een acte van
beschuldiging ja, is zelfs talent alleen,
is een puntige, Elsschot-achtige stijl al
leen, voldoende voor het produceren van
een volwaardige roman? Neen kunst is
een kiinnen, niet een wèlwillen. Kunst is
meer dan bedenksel. Ze bestaat zelfs bij de
Elisabeth Andersen werd in de enquête
van het Jaarboek Theater als de beste
actrice van het seizoen 1952-1953 aange
wezen. Met haar vertolking van Jeanne
d'Arc in „De Leeuwerik" van Jean Anouilh
heeft zij zich wederom candidaat gesteld.
In deze rol ziet men haar hier uitgebeeld.
Als men denkt aan andere creaties in ge
heel uiteenlopende genres: de titelrol in
„Maria Stuart" van Schiller, het preutse
vrouwtje van de organist in „Het uur der
verrukking" of haar Titania in „Een Mid-
zomernachtdroom" bijvoorbeeld, dan mag
men haar, die een gevoelige techniek in
dienst van een grote veelzijdigheid stelt,
wellicht als de meest in aanmerking ko
mende opvolgster van Else Mauhs als
draagster van de Theo Mann-Bouwmees
ter-ring gaan beschouwen.
gratie van wat ze met zwoegen ver
overd meestal méér dan dat: meer
dan betoog, dan verhaal, dan symbool. En
aan dat „meer" is de sympathieke roman
van Boorsma niet toegekomen. Laat ik er
dadelijk bijvoegen: nóg niet toegekomen.
Want er staan in dit boek bladzijden ge
schreven (ik noem als voorbeeld het frag
ment van bladzijden 69 tot 73), die in hun
sobere, ongekunstelde klaarheid van stijl
rondweg uitnemend zijn. Bladzijden die mij
de zekerheid geven dat de auteur Boorsma,
had hij zich de tijd van schrijven en her
schrijven gegund (maar men heeft tegen
woordig zo allemachtig veel haast!) en de
nodige zelfcritiek betracht, met een roman
voor de dag had kunnen komen die klinkt
als een klok. Een roman die niet alleen
waardering verdient vanwege zijn sympa
thieke inhoud, zijn goede bedoelingen en
een aantal voortreffelijke pagina's druks.
Slotsom: Boorsma heeft zich doen ken
nen als een auteur, die, mits hij zijn prul-
Iemand met gulle hand bedenkt, zijn critici
nog wel eens plompverloren zou kunnen
overrompelen. Geen van hen zou dan ge
williger tot capitulatie bereid kunnen zijn
dan ik. C. J. E. DINAUX
Rudolf Boorsma: „De jongste bediende"
Roman. (H. P. Leopold's Uitgeversmaatschappij
N.V. te Den Haag).
300000 jooo xaoooooooooooooooooooooooooo xxxxxxxoooooo x» öDOoooaooaoooooo(XXX»X)OOOOOooo<X)CXX)OOOOOOOOOOOOOOOOOOOoaooooooooooooooooooooooooooa xioooooooooooooooooooooooooooooocyc
Een week geleden is aan de burgemees
ters van de grote steden voor de derde keer
het Jaarboek Theater uitgereikt, dat we
derom door Louisa Treves werd samenge
steld. Aanbeveling van dit nog altijd uiterst
goedkope foto-album vol souvenirs aan
hoogtepunten van de activiteit van het
Nederlands toneel mag overbodig worden
genoemd. Wie de voorgaande nummers be
zit, zal dit derde weer beter dan het
eerste en het tweede stellig niet willen
missen. De groeiende oplage is trouwens
het beste bewijs van belangstelling. Deze
uitgave is ook als documentatiemateriaal
van grote betekenis. Vaste schouwburgbe
zoekers bewijzen zichzelf met de aanschaf
een dienst, waarvan zij tot in lengte van
dagen plezier zullen beleven.
In vorige jaren is gepleit voor het opne
men van een bloemlezing van critische
commentaren. Ook om technische redenen
kan moeilijk aan deze wens worden vol
daan. Om er toch enigszins aan tegemoet
te komen heeft de redactrice een samen
vattende inleiding geschreven. Haar con
clusie, dat in het seizoen 1953—1954 de
voorkeur van het publiek uitging naar die
stukken, waarin de uiteindelijke integri
teit van de nietige individu tegenover rech
teloze onderdrukking wordt geplaatst, het
thema „vermoorde onschuld" en innerlijke
weerstand, lijkt mij wel heel erg eenzijdig.
Aan de vele foto's gaan opsommingen
van de gespeelde stukken met rolverdelin
gen vooraf, waarbij het opvalt hoeveel
jonge regisseurs een kans hebben gekre
gen. Wederom moest een geringe oogst aan
Nederlands werk worden gesignaleerd. Als
feestelijke aspecten staan het jubileum van
de Koninklijke Schouwburg en dat van
ëees Laseur vermeld, necrologieën zijn
gewijd aan Marie van Eysden-Vink, Emmy
Arbous, Dirk Verbeek en Willem Deering,
waarbij een luisterrijke pagina het af
scheid van Rika Hopper herdenkt.
Interessant zijn de uitslagen van de ge
houden enquêtes. Het publiek heeft voor
19511952 Heieen Pimentel op grond van
haar rol in „Ondine" als de actrice van het
jaar aangewezen. Zij is voor 19521953
opgevolgd door een andere Haagse actrice,
te weten Elisabeth Andersen, die deze on
derscheiding met haar vertolking van
„Yerma" bleek te hebben verdiend. Voor
beide seizoenen werd Ko van Dijk als de
beste acteur aangewezen. Zijn „Othello"
en „Hendrik de Vierde" gaven de doorslag.
Op het eerste toneelbal, te houden in Fe
bruari 1955, zullen de zilveren wisselmas
kertjes worden uitgereikt. Waarschijnlijk
zou een waardering van deskundigen de
zelfde uitslag hebben gebracht, maar er
zijn uiteraard teveel toevallige omstandig
heden in het spel om grote betekenis aan
deze bekroningen, hoe verdiend ook, te
hechten.
Laten wij tenslotte hopen, dat er vele
intekeningen zullen komen op de aange
kondigde bundel, waarin waardevolle ver
talingen van buitenlandse stukken en ook
Nederlandse werken zullen worden opge
nomen. Voor de eerste uitgave is gedacht
aan „Yerma" van Garcia Lorca, aan „De
Vuurproef" van Arthur Miller, aan „Via
Lissabon" van Charles Morgan, aan „Dezè
vrouw mag niet branden" van Christopher
Fry en aan „Hendrik IV" van Pirandello,
in de bewerkingen van respectievelijk J.
W. F. Werumeus Buning, Alfred Pleiter,
Ferd. Sterneberg, Bert Voeten en mr. H.
Keuls. D. K.
HOEWEL MEN als Haarlemmer dicht
genoeg bij de hoofdstad woont, kan het
toch voorkomen dat men Amsterdam
om welke reden dan ook in lange tijd
niet „aandoet". Dat heeft ook z'n goede
kant, want de indrukken zijn dan weer
eens frisser.
In en rond het Stedelijk Museum is
wel één en ander veranderd. Het
nieuwe expositiegebouw aan de Van
Baerlestraat is in gebruik genomen,
hetgeen ook enkele veranderingen in
het museum heeft meegebracht. De
voornaamste hiervan is, dat de Breit-
ners in de grote centrale bovenzaal zijn
weergekeerd, hetgeen een magistrale
indruk maakt. De twee zalen voor tijde
lijke exposities in de reeks „Vijf gene
raties" bleven gehandhaafd. In één
daarvan vindt men een expositie „Va
riaties op een thema", van Will H.
Tweehuysen, waarop ik dadelijk nog
evQn terugkom, in de andere zaal is
werk van Haanstra opgehangen. In de
rechter-benedenvleugel treft men het
complete oeuvre van Ouborg aan over
een zeer groot aantal zalen verdeeld. De
hedendaagse grafiek is verhuisd van de
reproductie-afdeling naar de linker
benedengang, opzij van de hoofdtrap,
waar deze interessante wisselende ex
posities even meer in de loop" ko
men, hetgeen zeker een verbetering mag
heten. De collectie Regnault onderging
enige kleine wijzigingen, waarvan voor
al het aparte wandje met de Dufresnes
opvalt als een eerbetoon aan deze ten
onrechte op de achtergrond geraakte
Franse meester.
Heel mooi gecomponeerd is de carré
zaal met een voortreffelijke keuze uit
het oeuvre van Jan Sluyters. Het voor
den dag halen van het machtige schil
derij „De Billardspelers" van Piet Wieg
man is zeker een heel gelukkige greep.
Het is een doek dat zich makkelijk
naast de beste werken van Permeke
handhaaft. Bovenstaande notities pre
tenderen zeker geen volledige opsom
ming te geven van de aangebrachte ver
anderingen. Dit vluchtige oriëntatie-
bezoek (er is zoveel te zien en het mu
seum is door de jaren zó omvangrijk
geworden) bood daartoe geen gelegen
heid.
ZOWEL de tentoonstelling van Twee
huizen als die van Ouburg hebben het
bezwaar dat er te veel hangt. Het is niet
altijd waar, dat men een figuur het
beste leert kennen als men er heel veel
van ziet. Bij Tweehuizen ligt het geval
wel eventjes anders. Deze Leidse schil
der maakte een groot aantal tekeningen,
gouaches, aquarellen en pastels, die
alle werden ingegeven door één enkel
motief, namelijk een bakje met planten
en bloemen. „Uitgaande van de reali
teit en deze nimmer loslatend kwam hij
tot „schijnbare" abstracties" leest men
in de catalogus. Langs deze weg wil hij
tot het wezen van het motief doordrin
gen. De expositie toont inderdaad een
aantal zeer boeiende composities,
smaakvolle arrangementen en intelli
gente variaties op het gekozen thema.
De veelheid werkt echter belemmerend
bij het opnemen van de afzonderlijke
elementen.
Bij Ouborg is dat nog veel sterker het
geval. Zo'n expositie komt op u af als
een cacaphonie die totaal ongeschikt
maakt tot concentratie. Mij althans was
het volstrekt onmogelijk mij te bepalen
tot enig afzonderlijk schilderij om daar
van de werking rustig te ondergaan.
Evenwaardige en sterkere krachten lei
den het beschouwend oog voortdurend
af. Omtrent de veelomstreden figuur
van Ouborg zegt dit natuurlijk wel iets,
maar zeker niet alles, hetgeen dit
maal ook niet in de bedoeling lag. Het
waren slechts enige losse opmerkingen
over de laatste stand in Nederlands
meest dynamische expositiehuis.
OTTO B. DE KAT
OCOOOOOOC
<^>300oocoocxxxdooooooooooooooooooooooooooc>oooooocooooooc)Oco^
De cabaretier Wim Sonneveld viert dit
jaar een jubileum: zijn derde lustrum als
directeur van een eigen ensemble.
Horizontaal: 1. stok, 4. plechtige gelofte,
6. deel van een sleutel, 9. reeds, 11. grove
wollen stof, 12. muzieknoot, 13. voorzetsel,
15. water in Friesland, 16 over de lengte,
17. bijwoord, 18. voornaamwoord, 19. aca
demische titel (afk.), 20. vaatwerk, 22. eer
waarde heer (afk. Lat.), 24. roer, 26. maand
van het jaar, 27. grond die bij een hoeve
behoort.
Verticaal: 1. meisjesnaam, 2. afnemend
getij. 3. vis, 4. bekende afkorting, 5. spoe
dig, 7. water in N.Brab., 8. deel v. d. mast,
10. bladerkroon, 12. krijgsmacht, 14. voor
zetsel, 15 nauw, 19. waterkering, 20. ten
tijde (afk. Lat.), 21. heden, 23. mat, 24 mu
zieknoot, 25 muzieknoot.
De oplossing van de vorige puzzle luidt:
Horizontaal: 1. rob, 3. ook, 5. dij, 6. lus,
7. as, 9. bij, 10. st. 12. kar, 14 era, 15. onder,
16. pro, 17. rif,. 19. St, 21. sa, 22. ne, 24 alt,
25. on, 26. bok, 27. alm.
Verticaal: 1. rij, 2. blij, 3. oss, 4. ka, 5.
BRIEVEN VAN MARCEL PROUST
KOMEN ONDER DE HAMER
PARIJS (United Press) Twee-
honderdzestig brieven van de beroemde
Franse romanschrijver Marcel Proust ko
men op 16 November in het veilinggebouw
hotel Drouot onder de hamer.
NA EEN BESTAAN van acht jaar is schoeide beeldomroep. De directeur-gene
thans het laatste nummer verschenen van raai gaat eerst de historie na van zijn 32-
het kwartaalschrift van de BBC, een blad jarige omroep, waarbij hij drie fazen on-
voor allen d'ie wat dieper willen ingaan op derscheidt. De eerste helft, waarin de BBC
de problemen, de kunst en de wetenschap onder de vaste hand van Lord Reiith zijn
van het radiowerk. En al troost de BBC huidige hoofdvorm reeds kreeg en welke
ons met de mededeling, dat in het vervolg periode in 1938 werd afgesloten met 3800
de tot nu toe in het kwartaalschrift be- man personeel en bijna negen milldoen
handelde vraagstukken incidenteel zullen luistervergumningen. Volgen de jaren 1933
worden gepubliceerd, het stemt toch wel tot 1946, waarin de oorlog ook het omroep-
triest, dat het zelfs in Engeland niet mo- bedrijf beheerste, met de daarmee gepaard
gelijk is gebleken een tijdschrift te hand- gaande ontwikkeling van de buitenlandse
dok, 8. sla, 9. broos, 11. terra, 13. Ida, 16.
pijn, 18. Fin, 20. tak, 21. sta, 23. eb, 25 om.
De prijzen werden na loting als volgt
toegekend: F. Keerwolf Jr., Marnixstraat
88 zw. (f 7.50)P. Fraay, Soendastraat 9,
Heemstede (f 5.en mejuffrouw E. W.
Visser, Velserduinweg 16, IJmuiden-Oost
(f2.50).
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5.en
f 2.50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de
oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux: Grote Houtstraat 93 en Soenda-
plein; in IJmuIden: Kennemerlaan 186.
haven, dat de omroepzaken gedegen be
handelde.
Het zal dan ook wel niet zonder opzet
zijn, dat de laatste aflevering opent met
een beschouwing van de directeur-generaal
diensten. In 1946 telde de BBC 11.227 man
personeel, het aantal luistervergunningen
beliep bijna elf millioen.
De periode van de laatste acht jaren
werd gekenmerkt door de tegenstelling
van de BBC, Sir Ian Jacob, over de taken tussen de inyesteringsmoeilijkheden ener-
van de Corporation in het huidige tijdsge
wricht. Six Jacob heeft daartoe des te meer
reden nu het in 1949 door de parlementaire
Commissie-Beveridge
begonnen onderzoek
naar status, handel
en wandel van de
BBC, ten einde is en
een Televisiewet is
aangenomen, waarbij
de BBC in een geheel
Voor de
microfoon
nieuwe situatie gaat verkeren, namelijk in zetten.
zijds, de drang naar uitbreiding van de
netten van televisie en F.M. anderzijds.
Daarbij kwamen de spanningen, opgewekt
door het reeds genoemde onderzoek van de
commissie-Beveridge. Over het laatste en
de omroeprubrieken in de pers merkt Sir
Jacob op, dat inzonderheid laatstgenoem
den er wel voor zorgen, dat geen der bij
de Britse omroep verantwoordelijkheid
dragende functionarissen het gevoel krijgt
een onaantastbare monopoliepositie te be-
die van een concurrentiepositie met een
eventuele Britse, op commerciële leest ge-
HET IS ALWEER heel wat jaren geleden dat de serene melodieën van „Les
Béatitudes" van César Franck in de Haarlemse Concertzaal geklonken
hebben. Albert de Klerk heeft het met zijn „Koor Katholiek Haarlem"
eindelijk weer eens ondernomen dit meesterwerk van de laat-romantische
Franse oratoriumlitteratuur voor het publiek te brengen. De uitvoering is
vastgesteld op Donderdag 11 November, met medewerking van de sopraan
Corry van Beckum, de ait Annie Bonarius, de tenoren Henk Meyer en Joop
Schuitemaker, de bassen David Hollestelle en Guus Hoekman, als solisten.
De begeleiding is aan het Noordhollands Philharmonisch Orkest toe
vertrouwd.
Het onderwerp van dit omvangrijke werk is het deel van de Bergrede,
waarin Jezus zijn acht „zaligsprekingen" verkondigt (Mattheus 5, vers 1
12) en hiermee de hemelse glorie belooft aan de armen van geest, aan de
zachtmoedigen, aan hen die wenen, aan hen die hongeren en dorsten naar
de rechtvaardigheid, aan de barmhartigen, aan de zuiveren van hart, aan
de vreedzamen, aan hen die vervolging lijden om de rechtvaardigheid, aan
hen die beschimpt en vervolgd worden om hun geloof.
César Franck voltooide zijn „Béatitudes" in 1879, nadat hij er, met onder
brekingen, tien jaar aan gewerkt had. De compositie luidt zijn laatste schep
pingsperiode in, die gekenmerkt wordt door de geniale ontplooiing van zijn
artistieke vermogens. Maar feitelijk had het onderwerp hem van zijn jeugd
af geestelijk bezig gehouden. Als prijsboek op school had hij
eens een bloemlezing uit de Evangeliën gekregen; hij be
waarde het zijn leven lang en tal van onderstrepingen en
notities in dit boek tonen aan welke gegevens uit de Schrift hem
voornamelijk boeiden. Dit waren niet de dramatische momenten
uit het heilsverhaal, maar wel de milde, de vertroostende, de
vredige. Met deze voorkeur is Franck als mens en dus tevens
als kunstenaar tamelijk scherp getypeerd, want men vindt die
neiging tot het elegische, deemoedige, pure en engelachtige,
men kan er bijvoegen: het humane en verhevene, overal in zijn
oeuvre terug, natuurlijk tussen contrasterende schaduwen in,
die noodzakelijk bleken om de hoofdzaak in relief te brengen.
Het aanbrengen van die „schaduwen" was zijn zwakke zijde:
het ging niet van harte en klinkt dan ook vaak geforceerd.
Wanneer Franck in „Les Béatitudes" de geest van het kwaad
aan het woord laat komen, dan weet hij niets beter dan a la
Meyerbeer te keer te gaan met versleten opera-formules. Wat
een verschil wanneer hij op de Evangelietekst de zaligheid
bezingt en met engelachtige koren de nagalm daarvan laat uit
klinken, of wanneer hij de liefdadigheid prijst, de treurenden
en onderdrukten laat klagen, de kinderlijke reinheid van ge
moed in bovenaardse tinten verheerlijkt dan horen we de
echte Franck, de engelachtige meester, de „Pére angélique"
zoals hij vaak genoemd wordt.
Het orgelbuffet uit de Ste. Clothilde, waarop César
Franck zijn „Beatitudes" improviseerde, alvorens
het werk neer te schrijven. Het instrument is het
eigendom van de organist Flor Peeters te Mechelen
en bevindt zich in zijn studiekamer.
Wat nu de hedendaagse taken van de
BBC betreft, stelt de directeur-generaal
als principe, diat de omroep moet word'en
beschouwd en beheerd als een openbare
dienst. Het gaat erom uitzendingen te ge
ven met geen ander doel dan de voorlich
ting, opvoeding en ontspanning van het
publiek. Alle mogelijkheden van het me
dium „radio" moeten daartoe maximaal
worden uitgebuit: daarmee bedoelt Sir
Jacob, dat men in het vlak van voorlich
ting en toelichting nog lang niet die mid
delen heeft gevonden om wat men te zeg
gen heeft ook op de doeltreffendste wijze
tot de luisteraar te d'oen doordringen. Daar
naast betoogt Sir Jacob dat men er niet
van moet uitgaan, dat er van de luisteraars
een soort grootste gemene deler is te vin
den voor wie dan een algemeen aanvaard
baar programma moet wordlen geboden.
Het gehele gamma van smaken van luis
teraars en kijkers kan slechts bevredigd
worden door een programma-opbouw di«
is gebaseerd op de verschillende belang
stellingen. Ook om dlie reden moeten pro
gramma's van radio- en beeldomroep niet
onafhankelijk van elkaar worden samen
gesteld, maar in wederzijdse samenhang
omdat ze als eikaars complementen be
schouwd dienen te worden.
De omroep moet als openbare dienst er
naar streven op elk terrein het beste te
geven. Dat is nog wat anders, zoals wel
wordt beweerd, dan dat de directie van de
omroep uitmaakt wat goed voor de luiste
raars is en dat geeft in de plaats van wat
deze wensen. Het ligt geenszins in de be
daar merkte het publiek zowat niets van, want de officiële in
stellingen weigerden zijn werk uit te voeren. Wanneer dit wel
eens gebeurde, dan was het in de meer intieme kring van de
Société Nationale de Musique, die hem als voorzitter koos, of
in particuliere kringen. Het is waar, men had hem tot leraar doeling de lichte elementen uit het pro-
in het orgelspel benoemd aan het conservatorium. Maar onder gramma te weren, maar wel om onwel-
de collega's werd hij niet geteld. Zelfs toen hij in 1890 ten ge- voeglijkheid, smakeloosheid, platvloers-
volge van een aanrijding overleden was, ontbrak op zijn be- heid te vermijden. Tenslotte dient de om-
grafenis een vertegenwoordiger van deze officiële instantie, roep een brede blik te hebben: hij moet de
Alleen zijn leerlingen volgden met de familie de baar en aan eigen luisteraars op ruime schaal laten
CÉSAR FRANK is een wonderlijke verschijning geweest in het
muziekleven van de tweede helft der vorige eeuw. Te Luik
geboren uit een familie die stamde uit het
Limburgse grensgebied in de buurt van
Vaals, is hij nooit een echte Fransman
geworden, hoewel hij tijdens zijn beste
jaren in Parijs leefde en werkte en
merkwaardig genoeg een hele omwenteling in de
Franse muziek-aesthetiek veroorzaakte en dit ondanks zijn
nederigheid en zijn ongeschiktheid om als pionier persoon
lijk ophefmakende daden te stellen. Zijn eerzuchtige vader
had voor hem een carrière gedroomd als piano-virtuoos.
Dit werd een mislukking, om de eenvoudige reden dat Césars
natuur niet op het uiterlijke maar op het innerlijke gericht was.
Bevrediging vond hij als organist van het orgel van Cavaillé
Coll in de Ste Clothilde te Parijs, waar hij de kenners in ver
rukking bracht met zijn improvisaties en hiermee zijn grote
composities als het ware voorbereidde. En verder wilde hij
componeren: neerschrijven wat de geest hem ingaf. Tenslotte
voelde hij zich gelukkig, wanneer hij zich omringd wist door
begaafde en dankbare leerlingen. Wat een ontgoocheling voor
zijn vader, die hem onder de heroïeke namen César Augustus
had laten dopen en hem bestemd had om een tweede Liszt te
worden. Van zijn kant gezien was het zoontje een mislukking.
Dit was trouwens ook het gevoelen van de officiële vertegen
woordigers van de muziek in de lichtstad. Het heldhaftige van
zijn voornamen wasin felle tegenstelling met zijn uiterlijke
verschijning: een mannetje dat in te lange geklede jas en te
korte broekspijpen, met zijn onafscheidelijke parapluie en een
muziektas onder de arm de straten van Parijs afliep, van de
ene les naar de andere: het lot van een bescheiden piano-
onderwijzertje, met het voorkomen van een ouderwetse kellner,
die van zijn traditionele bakkebaard niet kan scheiden.
3 Componeren dat moest dan maar gebeuren 's morgens vroeg
van vijf tot acht, en voornamelijk in de vacantietijd. Maar
zijn graf werden ontroerende woorden gesproken door Cha-
brier, die zich tot tolk maakte van de generatie, die onder
Franck's liefderijke en vooruitstrevende leiding de geest zou
keren van het Franse muziekleven.
Wonderlijk was deze kentering, veroorzaakt door een be
scheiden stille werker, die moest sterven eer zijn werk uitge
voerd en erkend werd en eer het zaad, dat hij gestrooid had,
een rijke oogst voor de Franse muziek zou opleveren. Latere
generaties hebben die verdiensten van Franck willen ver
kleinen: „Franck was geen Fransman maar een Vlaming!"
zoals Debussy het uitdrukte. Maar het feit blijft, dat hij met
zijn werk en zijn „school" de weg gebouwd heeft naar een
muziekcultuur die, los van het operabedrijf, de doorbraak be
werkt heeft, die de hegemonie van de Duitse muziek stuitte
en overwon. De stormachtige Berlioz was door zijn landgenoten
niet erkend, maar het mirakel voltrok zich dat, toen Franck
zijn strijd gestreden had, de oren open
gingen voor het nobele, humane en my
stieke geluid, dat het wezen van deze
eenvoudige maar toch sterk innerlijke
mens zo aangrijpend weergeeft. En toen
het eenmaal zo ver was, bleek men rijp te zijn om ook Franck's
grote tegenvoeter te erkennen. Daarna kon Debussy een
„nieuwe lente en een nieuw geluid" laten horen en mocht een
ongekende evolutie zich ontplooien.
FRANCK MOET WEL een groot geloof getoond hebben in zijn
zending om zo tegen alle officiële en publieke miskenning
in meesterwerk op meesterwerk te schrijven, zonder veel
hoop dat zij zouden worden uitgevoerd. Ja, op het eind van
zijn leven gebeurde het wel eens een enkele keer, dat de con
certdirecteur, op aandrang van de vurige discipelen, die hun
„Pére Franck" vereerden, eens iets van hem uitvoerden. Hoe
zielsgelukkig was dan de brave man: „Zal men mij dan einde
lijk toch gaan begrijpen?" moet hij even vóór zijn dood bij
zulke gelegenheid gezegd hebben.
„Les Béatitudes", waarin hij zich zo zuiver en zo volkomen
gegeven heeft (afgezien van datgene wat zijn natuur volkomen
vreemd was, maar dat overstraald wordt door de glans van zijn
innerlijkheid, zijn gemoedskracht in zijn geniaal combinatie
vermogen), dit levenswerk, dat hem boven alles lief was, heeft
hij zelf niet eens in zijn geheel horen uitvoeren. En toch: wat
moet het hem een vreugde geweest zijn deze compositie te
mogen schrijven een werk dat, zoals Camille Mauchair zegt,
opwekt tot een ongekend gevoel van pure blijheid. Ik meen,
voegt hij er bij, dat deze vreugde de meest karakteristieke trek
van César Franck is.
JOS. DE KLERK.,
meeleven met het wel en wee van andere
volken. De omroep heeft hier een inter
nationaal voorlichtende taak.
Hand in hand met de programma-op
bouw gaat de zorg voor de technische voor
zieningen. Dat wil zeggen, dat thans het
televisienet (de zevenduizend kijkers van
1946 waren er dit jaar reeds drieëneenhalf
millioen geworden en er komen er elk jaar
800.000 bij) het gehele land moet .gaan be
strijken. Daarnaast moet de ontvangst van
d'e geluidsomroep veilig wordien gesteld
door een net van FM-zenders nu de mid
dengolven door de cacophonie van illegale
stations onbruikbaar zijn geworden. Sir
Jacob eindigt met een wijs woord over de
kleurentelevisie: niet de kijker en retri-
butiebetaler meeslepen in een nog onvol
dragen experiment, maar wachten tot ook
dit probleem technisch en economisch op
gelost is.
Geleid door mensen d'ie blijk geven van
die bred'e visie, deze gedegen eruditie en
zulk een rustige doortastendheid als uit die
hiervoor weergegeven beschouwing blij
ken, zal de BBC zeker ook in d'e toekomst
een omroep bij uitnemendheid' blijven.
J. H. B.
De republiek El Salvador krijst
een eigen filmindustrie
In de republiek El Salvador is een maat
schappij opgericht voor het vervaardigen
van speelfilms. De eerste film die ver
vaardigd is, heet „De zwarte piraten". Bij
de opname is gebruik gemaakt van de
natuurlijke omgeving van een vier eeuwen
oud Indianendorp en van de Duivelspas,
in de hoge bergketenen van Centraal-Zuid-
Amerika.
Honderden Indianen treden als figu
ranten op. De hoofdrollen worden vertolkt
door Mexicaanse spelers en acteurs uit
Hollywood.