Schoolkennis
L= WMfaoak
Twee films uit Frankrijk
HET GEHOORAPPARAAT
Middelmatigheid
blijft troef
Achtergronden der
wereldpolitiek
VERHAAL VAN DE FILM
OVER EEN JONGEN
EN EEN WILD PAARD
„De Afvallige
Artistieke agenten
Onze Puzzle
Kersttentoonstelling
rijksaankopen
In de uitgestrekte moerassen en
zandvlakten van de Camargue, het
gebied aan de monding van de Rhone
in het Zuiden van Frankrijk, verfilm
de de cineast Albert Lamorisse het
simpele verhaal van de vissersjongen
Folco en zijn paard Withaar.
Dank zij de weergaloze natuurbeel
den en de dichterlijke uitwerking van
het gegeven werd de film „Crin-
Blanc" op het filmfestival te Cannes
bekroond. Voor alle mensen, die van
kinderen en dieren houden, vertelt
Lamorisse hier in dezelfde eenvou
dige trant het verhaal van zijn film.
„Crin-Blanc" wordt in ons land door
Centra-Film 'in circulatie gebracht.
DE AVRO past tegenwoordig eens in de
veertien dagen het „hoor en wederhoor"
toe ten aanzien van critiek en wensen op
haar programma's. En zoals te verwachten
viel, spitst die tien-minuten-behandeling
van de correspondentie met de luisteraars
per microfoon zich toe op de Bonte Dins-
dagavondtrein. Kon men drie weken ge
leden omroeper Jan Boots horen toestem
men, dat het niet zo best meer was met dat
ongeveer twintigjarige gevarieerde pro
gramma en dat met name de eerste rit in
het nieuwe seizoen een deerlijke misluk
king was geworden,
de afgelopen Zon
dagavond bleek de
heer Boots hoorbaar
opgekikkerd. Hij had
namelijk zoveel
troostende brieven
ontvangen van luis
teraars die vonden „dat het nog zo'n vaart
niet loopt," dat men bijna zou geloven, dat
het over een ander programma ging. Nu
moet elke omroepvereniging voor zichzelf
maar uitmaken welke programmabeleid ze
wenst te voeren: zolang er geen ander om
roepbestel in Nederland komt, is er toch
geen kTuid voor gewassen. „We werken op
de vraag," zei de heer Boots openhartig en
zolang dat inderdaad de enige, althans de
voornaamste maatstaf der programma
samenstellers vormt, behoeft men geen
verbetering in het algemene programma
beeld te verwachten. Maar wat ronduit
ergerlijk wordt, is de methode van de
AVRO om het voor te stellen of alle critiek
op haar programma's zijn oorzaak vindt in
de „onafhankelijkheid" van deze omroep.
En afgezien daarvan begrijpen wij niet
wat „onafhankelijkheid" nu eigenlijk met
slechte programma's te maken heeft. Wij
zijn eerder bereid te geloven dat het de
AVRO-leiding sinds de herrijzenis in 1946
aan een vaste lijn in haar beleid is gaan
ontbreken, dat zij niet heeft kunnen wen
nen aan een situatie waarin zij, zoals voor
de oorlog, onbetwist de populairste was.
De AVRO-leiding heeft kansen verspeeld,
toen zij zich stelde tegenover Herrijzend
Nederland eerst en Radio Nederland in
Overgangstijd later. Van dat ogenblik al
was zij niet langer de nationale omroep,
welke zij zo lang pretendeerde te zijn,
maar vereenzelvigde zij zich met de be
langen en opvattingen van de omroepen,
welke zij voor 1940 te vuur en te zwaard
had bestreden. Daarnaast betrad zij op het
gebied van de programmasamenstelling de
paden van voor de oorlog: blijkbaar niet
beseffende, dat ook op het terrein van de
ontspanning andere vormen en normen
zijn gekomen.
Alle lawijt in en om de AVRO van de
laatste jaren kan slechts verklaard worden
uit een gevoel van onbehagen. De AVRO
heeft, bewust of onbewust, de verminderde
belangstelling voor haar standpunt in de
omroep trachten terug te winnen langs de
weg van de minste weerstand, namelijk
die van de Arbeidsvitaminen en de Zon
dagavondeditie. En hoewel haar positie het
trotse „ieder voor zich" van voor de oorlog
niet zo vanzelfsprekend doet zijn, tracht zij,
meer dan welke andere omroep ook, alles
op eigen houtje te doen. De heer Boots
heeft ons daarvan het jongste voorbeeld
reeds aangekondigd: Er komt weer een
radiojournaal, na het nieuws van 20 uur.
Dat wil zeggen, dat de serie programma
doublures er met een wordt uitgebreid,
want op Maandag- en Donderdagen zal het
AVRO-journaal samenvallen met de radio
krant van de NCRV.
Ook deze eigengereidheid in de pro-
grammasamenstelling stemt ons mistroos
tig omtrent de toekomst van de Neder
landse omroep. Want uit alles blijkt dat hij
in handen is van lieden die de middel
matigheid als doelwit in hun vaandel
hebben geschreven. J.H.B.
denfokker. „Ik heb nu wel gezegd, dat hij
het paard mocht houden, maar dat was
een grapje!"
Folco hield zich aan de manen van Wit
haar vast en deze rende zo hard hij kon.
Maar de paardenfokker en zijn mannen
haalden hen langzaam in, want het was
voor Withaar erg moeilijk om hard door
het mulle duinzand te draven, met de
kleine jongen op zijn rug. Toen hij op de
brede stroom Van de Rhone toesnelde, die
hier in de zee uitmondde, dachten de man
nen, dat zij hem hadden. Maar Withaar
sprong liever in het water, dan dat hij zich
nog eens door de mensen liet vangen.
De sterke stroom voerde hem en de kleine
jongen mee naar zee. De paardenfokker,
die nu erge spijt had riep: „Kom terug,
kleine jongen! Kom terug! Je mag je paard
houden!" Maar Folco luisterde niet naar de
paardenfokker en zijn knechten, die al
eens tegen hem hadden gelogen. Samen met
Withaar verdween hij in de golven van de
zee.
Zij zwommen heel lang en Withaar, die
de sterkste was van alle paarden, bracht
Folco naar een wondermooi eiland, ver hier
vandaan, waar kinderen en paarden altijd
gelukkig zijn.
Voor de
microfoon
IN HET ZUIDEN van Frankrijk, aan de
monding van de Rhone, ligt het wilde en
eenzame gebied van de Camargue, waar
nog kudden wilde paarden leven. Een van
de aanvoerders van die kudden heette Wit
haar en het was een trots en onbevreesd
dier. Op een dag besloot een paardenfokker
hem te vangen en op die dag begon het
verhaal van Withaar en de mensen.
De paardenfokker en zijn helpers zochten
net zo lang, dat zij Withaar vonden. Toen
joegen zij hem in een omheining en wier
pen daar een strik om zijn hals. Met slagen
en schoppen hield Withaar de mannen op
een afstand en vocht met al zijn kracht
voor zijn vrijheid. De strik kneep echter
zijn keel dicht en hij voelde al hoe zijn
krachten hem begaven, toen hij zich met
een laatste, wanhopige sprong kon los ruk
ken, door de omheining stormde en in de
uitgestrekte vlakten verdween.
Folco, de vissersjongen, woonde samen
met zijn kleine broertje en zijn grootvader
in een kleine, witte hut aan de rand van
een groot water. Die dag was hij er in zijn
bootje al vroeg op uitgetrokken om vissen
te vangen. Hij liet zich over het meer drij
ven en keek naar de duizenden witte bloe
men, die op het water bloeiden, toen hij
opeens Withaar zag staan. Toen hij bijna
bij het paard was, hoorde hij stemmen
achter zich en zag de paardenfokker en
zijn knechten, die Withaar zochten. Toen
zij het dier zagen probeerden zij het te
omsingelen, maar Withaar trapte en sloeg
en de paardenfokker riep kwaad: „Ik wil
dat onhandelbare beest niet eens meer
hebben. Ieder ander mag hem houden, als
hij daar zin in heeft."
Folco stond naast de paardenfokker en
vroeg zachtjens: „Mag ik hem hebben?"
V,Ja hoor, jochie," zei de paardenfokker.
„Maar dan moet je hem zelf even vangen!"
en bulderend van het lachen verdween
hij met zijn mannen.
Folco wist niet, dat de paardenfokker
hem voor de gek had gehouden en dacht
steeds maar: als ik Withaar vind, is hij van
mij.
De kleine jongen kon de sporen der die
ren lezen en het duurde niet lang voor hij
Withaar had gevonden. Hij dacht dat hij
maar net moest doen of hij een ^rote yis
ging vangen en liep heel zachtjes 6p het
paard toe. In zijn hand had hij een touw,
dat hij Withal? óm zijn nek wierp. Toen
het paard het touw voelde, steigerde het
even en begon dan te rennen, het arme vis
sertje achter zich aanslepend. Folco vloog
door het water en snakte naar adem, maar
hij liet het touw niet los. Opeens bleef Wit
haar staan en keek om te zien, wat er nu
eigenlijk achter hem hing. Hij zag de kleine
jongen, die zwart was van de modder. Fol
co stond op en strompelde naar Withaar,
leunde tegen het paard en streelde het. En
zo werd Withaar voor de eerste keer door
mensen aangeraakt.
Folco's kleine broertje was natuurlijk
erg verbaasd, toen hij zijn grote broer zo
maar op een groot wit paard zag thuis
komen. Folco vertelde wat er was gebeurd
en samen gaven zij hun nieuwe vriend te
eten. Opeens hoorden zij echter het hin
niken van wilde paarden, die door de paar
denfokker werden opgedreven. Withaar
spitste zijn oren en antwoordde hen. Hoe
veel hij ook van het kleine vissertje hield,
htf wilde nog veel liever met de andere
paarden langs het strand draven. Met een
grote sprong vloog hij over het lage hekje,
dat Folco had getimmerd en draafde naar
zijn kudde. Daar had een ander pa#rd de
plaats van de aanvoerder ingenomen. Wit
haar vocht met hem op leven en dood.
Trappend, bijtend, briesend en hinnikend
steigerden de beide dieren tegen elkaar en
het andere paard begon langzaam vermoeid
te worden. Withaar liet. zien, dat hij nog
de oude leiderskrachten in zich voelde en
won de strijd. Het andere paard had hem
echter in zijn poot gebeten en er stroomde
bloed uit de wonde. Withaar likte er aan,
maar dat hielp niets, het bloed bleef
vloeien.
Folco en zijn kleine broertje waren erg
bedroefd, dat hun vriend nu voor altijd
was verdwenen. Plotseling hoorden zij
echter hoefgetrappel en stond het paard
voor hen. Zij verzorgden zijn won'den en
Withaar werd snel beter.
Toen Withaar weer helemaal de oude
was, probeerde Folco op zijn rug te klim
men, maar Withaar was een echt wild
paard en duldde niemand op zich. Hij wierp
de kleine jongen af en draafde weg. Hij
dacht, dat Folco hem misschien wilde tem
men en liep nu naar de andere paarden
terug.
Toevallig was de paardenfokker in de
buurt. Toen hij Withaar zeg, zette hij met
zijn knechten de achtervolging in. Withaar
verstopte zich in een groot rietveld en de
paardenfokker beval zijn mannen het riet
in brand te steken, zodat Withaar kon zien,
dat de mensen altijd de sterksten zijn.
Folco zocht zijn grote vriend overal, toen
hij de rook zag. Hij begreep wat de paar
denfokker van plan was en rende het riet
in om Withaar te redden. Het paard was
door het vuur helemaal in de war gebracht
.Die ochtend was Folco al vroeg uitgevaren
Withaar liet Folco nu gewillig op zijn
rug klimmen
.Toen de paardenfokker Folco en Withaar zag, zette hij een achtervolging in
.Samen met Withaar verdween Folco in de golven
gen heel voorzichtig Op zijn rug klom.
gewillig leiden. Hij deed niets, toen de jon
gen op zijn rug klom
De paardenfokker en zijn knechten zagen
Folco en Withaar en zetten een nieuwe
achtervolging in. „Want," zo zei de paar-
Twee films van Franse makelij moge ik vandaag onder uw aandacht brengen en
vooral u aanraden ze te gaan zien. De eerste draagt tot titel „Na ons de zondvloed"
en is een schildering van de verwording der na-oorlogse jeugd, een pleidooi
tegelijk om die jeugd uit zijn verval op te heffen. De tweede is een specifiek
katholieke film, die een thema behandelt, dat de romanschrijver Greene vaak
overtuigend heeft geïnspireerd namelijk dat der genade. Het gaat mij niet om
overeenkomsten en verschillen van beide films. Hun relatie in deze bespreking is
slechts toevallig. Met enige korte omschrijvingen wilde ik ze echter van commen
taar voorzien om u op hun verschijnen te wijzen en de interesse ervoor op te wekken.
André Cayatte is de maker van „Na ons
de zondvloed". De filmliefhebber kent die
naam. Caya.tte maakte ook „Wij zijn allen
moordenaars", een klemmend betoog tegen
de doodstraf, zo hartstochtelijk geformu
leerd en met zoveel hart en vurigheid tot
ons gebracht, dat men deze aanklacht wel
nimmer zal vergeten. Van dezelfde instel
ling getuigt „Na ons de zondvloed". De
film raakt een sociaal probleem en uit alles
blijkt hoezeer het de maker ter harte gaat.
Hij bewandelt niet de gemakkelijkste weg,
spaart de toeschouwer niet, maar wat hij
verfilmt roept dwingend uw afkeer op van
vele sociale misstanden, waaraan kinderen
worden opgeofferd en eist uw hele bezin
ning op een onontkoombare verbetering.
Dit zo krachtig te zeggen, zijn betoog zo
omkleden met argumenten, waardoor ge
in de letterlijke zin van oog tot oog met
bet probleem komt te staan, waarlijk dat
is de verdienste van Cayatte's film. Ze
sleept u mee en maakt u deelgenoot van
zijn medelijden en verontwaardiging. Hier
niet de glanzende romantische verbeelding
met het wel erg duidelijk geconstrueerde
parallelthema uit „Romeo en Julia". Hier
een man, die zijn stem moest laten horen.
door te spreken in beelden. Zienderogen
wordt gij door hem overtuigd, ontroerd en
gewonnen.
Van een geheel andere strekking is Leo
Joannon's film „Le Defroqué", in het Ne
derlands vertaald „De afvallige". Hij roept
op het beeldvlak een afvallig priester, die
in krijgsgevangenschap nog eenmaal zijn
vroegere functie vervult door een sterven
de priester te bedienen. Zijn vriend wordt
daardoor zo getroffen, d'at hij roeping tot
het priesterschap gaat gevoelen. De afval
lige probeert de jongeman daarvan af te
houden. Hij beproeft alles, maar de jonge
man zet dbor. Op de dag van zijn wijding
wordt de jonge priester door de afvallige
vermoord1. Op dat ogenblik voltrekt zich
aan de wanhopig vertwijfelde het wond'er
der genade. Hij geeft de strijd tegen de
God, die hij wilde verloochenen, op. Hij
buigt voor hem het hoofd. Hij is weer
priester. Wanneer de politie hem arresteert
zegt hij op de vraag wie hij is: „Maurice
Morand, prêtre catholique" „Maurice
Morand, katholiek priester".
Ik heb zelden een film gezien, waarin de
verschrikkelijke innerlijke strijd van een
zich verbeten tegen zijn staat kerende af
vallige zo grandioos werd zichtbaar ge
maakt, zo doordringend' en machtig, zo als
van minuut tot minuut gevolgd in haar
ontwikkeling tot het dramatisch einde, dat
tegelijk de triomf der genade is. Een film,
die vooral de katholieken onder mijn lezers
zal aanspreken, omdat heel haar wezen
katholiek is, haar attributen alleen begrij
pelijk in hun expressie door de kennis der
katholieke leer en liturgie. Joannon heeft
niet geaarzeld de scènes aan te zetten: ze
zijn wel eens van een overvloedige drama
tische kracht. Men stapt over dat bezwaar
heen. Hij kon vaak niet anders om d'e ge
heimste innerlijke roerselen aanschouwe
lijk te maken. In Pierre Fresnay vond hij
een hoof drol vertolker, die al zijn intenties
vermocht uit te drukken. Een prachtige
film van zuiver en gaaf gehalte.
P. W. FRANSE.
OME JAAP had het nooit moeilijk
gehad. Hij had van alle goede dingen
des levens zijn deel gehad en van zijn
glaasje het merendeel. Hij was wat
men noemt een wijs man, die het
„nooit verder gebracht had". In zijn
stamcafé klaagde hij echter avond aan
avond steen en been over die kleine
dingen, die het leven nog zuur kunnen
maken als men gelukkig is. Hij was een
gelukkig man met alle zorgen vandien.
In zijn café was hij een niet te stuiten
woordgevel van zijn eigen onbesproken
huis. En hij ging er prat op dat hij het
zich nooit makkelijk gemaakt had zon
der het moeilijke te verlangen. Hij was
een gezond type.
Ome Jaap was beroemd om zijn vier
dochters. Vier knappe meiden, die als
kinderen haar moeder al verloren had
den en stapelgek waren op haar vader.
„Ik heb nooit zoons gewild", was een
vaste verklaring van Ome Jaap, „mijn
dochters zijn goeie wijven". Hij bracht
al zijn geld naar het café, waar hij zijn
kleine klachten zo verheffend kwijt
kon, maar voor het huwelijk van zijn
Pierre Fresnay als de afvallige na de
moord op zijn vriend.
Van de eigenlijke geschiedenis krijgt
men op de school maar bitter weinig mee.
dat geldt niet alleen voor de lagere, maar
ook voor de middelbare school en zelfs tot
op zekere hoogte voor de universiteit. On
derwijzers, leraren en professoren hebben
hun kennis opgedaan in een andere tijd
dan die waarin hun leerlingen en studenten
leven. Dit gebrek wordt gedeeltelijk ver
holpen door de krant, maar Nederlandse
boeken waarin de hedendaagse wereldge
schiedenis wordt samengevat zijn schaars.
De heer H. Ch. C. J. van der Mandere be
ijvert zich die leemte te vullen. Zijn boe-
kenreeks over de historie van deze eeuw is
weer uitgebreid met een werk over de ge
schiedenis van 1900 tot heden: „Achter
gronden van de wereldpolitiek." Het is ver
schenen bij de uitgever Wyt te Rotterdam.
De schrijver leidt elk van de vijftig
hoofdstukken in met een pakkend geschre
ven schets, waarin hij de lezer kennis laat
maken met de hoofdpersoon van een tijd
vak op een beslissend ogenblik. Op die ma
nier ontstaat een boeiend geheel, dat tot
lezen noodt. Het bekende krijgt iets van het
onbekende en de nieuwsgierigheid blijft
wakker tot de laatste bladzijde. Daar aan
gekomen vraagt men zich echter af of de
titel de inhoud wel dekt.
De lezer heeft alle personen ontmoet, die
de wereldpolitiek hebben gemaakt, maar
andere dan persoonlijke krachten zijn in de
schaduw gebleven. Materiële en geestelijke
factoren worden slechts terloops genoemd.
De industriële, economische, financiële,
commerciële en demografische ontwikke
ling en de sociale, politieke en godsdien
stige stromingen worden aangeroerd, maar
niet opgenomen in een verklaring van het
wereldgebeuren. Wie echter de achtergron
den van de zuiver politieke geschiedenis
zoekt, is aan het juiste adres. A. B.
Van 21 tot 23 December zal een aantal
Parijse kunstbeoefenende politieagenten
leden van de Association Artistique de la
Préfecture de Police de Paris een be
zoek aan Amsterdam brengen. Verleden
jaar waren enige „artistieke" Amsterdam
se agenten de gasten van Parijse collega's.
dochters had hij een vast potje, waar
geen cent uitging.
Nu was het iedereen de laatste tijd
al opgevallen, dat Ome Jaap slechter
hoorde. Toen hij met een gek ding in
zijn oor geknoopt op een avond bin
nenkwam, was het duidelijk: hij begon
af te takelen. „Het is net of ik de radio
aanzet en dan mezelf hoor zwammen",
was zijn eerste opmerking. Nu hij zich
zelf zó kon horen, praatte hij al veel
minder. Maar ook wij moesten inbin
den: „Wees toch eens stil, zwetsers, het
kost allemaal stroom". Hij was opval
lend stil. En zelfs Klaar, de waardin,
verbaasde zich dat hij zo weinig dronk.
We vonden het allemaal droef.
Het huwelijk van zijn vierde en laat
ste dochter was aanstaande, toen het
gerucht begon te draaien, dat Jaap zijn
gehoorapparaat uit het huwelijkspotje
had betaald. Maar op de dag zelf was
hij zo vol vreugde, dat de bruidegom er
tragisch bij leek. Dat was een stille jon
gen met een gezicht, alsof hij reeds alles
had, wat hij nog worden wilde. En dat
leek veel. Maar hij had bij het derde
Horizontaal: 1. wapen, 3. militaire
kwekeling, 7. ongelijk, 9. speer, 10. teugel,
11 zwemvogel, 13. tweetal, 14. slotwoord
van gebeden, 16. kloostervoogd, 19. afge
sloten kamertje in een theater, 21. zuivel
product, 22 gesteente, 23. verfbordje der
kunstschilders, 24. bloem.
Verticaal: 1. voorwerp om iets vast te
steken, 2. eenmaal, 4. telwoord, 5. fijne
haren zeef, 6. zetmeelpoeder, 7. kort ge
leden, 8. kruisnet, 11. papegaai, 12. huis
dier, 15. zijde van het voorhoofd, 17. zee
schip, 18. stuk bouwland, 20. Australische
struisvogel, 21. vogel.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7,50, 5.en
2.50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 'uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux: Grote Houtstraat 93 en Soenda-
plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186.
De prijzen werden na loting als volgt
toegekend: W. Kamphuis, p/a Leidsevaart
108 r<L, Haarlem 7.50), mevrouw J.
Mazee-Harmsen, Jan Steenstraat 75, Haar
lem 5.mejuffrouw W. A. C. Reekers
Van den Vondellaan 25, Driehuis 2.50).
De oplossing van onze vorige puzzle
luidt:
Horizontaal: 1. onoplosbaar, 8. ma, 9. os,
10. Dr. 12. dries, 15. Po, 16. eek, 18. eel,
19. sas, 20. lak, 22. set, 24. spar, 25. goal,
26. mal, 28. koe, 29. hop, 31. Eva, 33. reu,
35. es, 36. tiara, 38. er, 39. de, 40. Co, 42.
doornachtig.
Verticaal: 1. onderscheid, 2. om, 3. pad,
4. olie, 5. bos, 6. as, 7. rooskleurig, 11. re,
13. rek, 14. els, 15. pa, 17. klamp, 19. stoer,
21. ara, 27. ego, 27. lei, 28. kar, 30. os, 32.
Vara, 34. Ee, 36. ter, 37. ach, 39. do, 41. Ot.
In het stedelijk museum „Het Prinsen
hof" te Delft zal een Kersttentoonstelling
worden gehouden, die verzorgd is door het
ministerie van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen.
De expositie, die op 18 December ge
opend wordt en ongeveer zes weken duurt,
zal genaamd zijn „Rekenschap" en de
kunstwerken omvatten, die na de oorlog
door het rijk van diverse Nederlandse kun
stenaars werden aangekocht door de com
missie, die in 1946 door de minister voor
dat doel is ingesteld. De verzameling be
staat uit schilderen, grafiek, beeldhouw
werk, tapisserie, ceramiek enzovoorts,
thans over tal van rijksgebouwen verdeeld,
waar de werken ter versiering zijn ge
plaatst of opgehangen. Met uitzondering
van de stukken, die zich in Nederlandse
ambassades en gezantschappen in het bui
tenland bevinden, zullen zij naar Delft
overgebracht worden.
kroegje al geen centen meer voor een
rondje. De traditie bij Ome Jaaps doch
ters wilde, dat het echtpaar pas na een
vijfvoudige kroegentocht mocht ver
trekken. De vijfde kroeg was Jaaps
kroeg en de rondjes waren zijn privi
lege. Hij bestelde ook ditmaal maar
raak en iedereen dronk zich een brui
loftslied. Toen het echtpaar was wegge-
feest, zette ome Jaap zijn gehoorappa
raat af, hij hoorde niets meer. Hij speel
de wat met de batterij en ging naar
Klaar, die hem met een paar vreemde
ogen aankeek. „Arfekenen", zei Jaap.
Hij tastte in zijn zakken, keek Klaar
aan, tastte nog eens en legde met een
plotseling gebaar een stuiver op het
zink. Klaar pakte de munt, rommelde
wat in haar geldla en gaf 48 gulden te
rug van een stuiver.
Jaap is nooit meer in zijn café ge
weest. Maar zoals hij die 48 gulden
pakte, Klaar aankeek en vertrok, is hij
voor ons onsterfelijk geworden. En
Klaar ging sindsdien elke Zaterdagmid
dag met de fles naar Jaap om „z'n bor
reltje te schenken". VOLEUR
ER LAG EEN BRIEF op mijn tafel en
ik had het recht hem te lezen, want hij
was aan mij geadresseerd. Ik was echter
nauwelijks tot lezen, of liever tot begrij
pen, van dit epistel in staat. Niet één
woord was geschreven in een mij bekende
spellingsoort. En de stijl, of hoe men het
noemen wilde, was van dien aard, dat Ut
mij afvroeg of hier een poging tot schrij
ven in het Nederlands was gedaan, dan
wel of ik een werkstuk in de een of andere
negertaal vóór mij had liggen.
Ik overdrijf natuurlijk. Een mens wil
wel eens overdrijven, zomaar, omdat hij
het leuk vindt. Maar overdrijving of niet,
die brief was inderdaad een zeldzame
demonstratie van vergeten schoolkennis.
Of zeldzaamToevallig nam ik even la
ter een krant in handen en het eerste,
waarop mijn oog viel, was een artikel
waarin een vooraanstaand man klaagde
over de bar slechte resultaten van ons
onderwijs. Op grond van de brief, die ik
zojuist had neergelegd, knikte ik bij deze
woorden instemmend. Ofschoon ik niet
gerechtigd ben om een dergelijk generali
serend oordeel tot het mijne te maken,
was ik volkomen in de stemming om dit
toch te doen.
Mijn achting voor mensen wordt niet
bepaald door de mate van hun schoolse
wijsheid. Het wezenlijke van de mens, dat
gene wat hem onderscheidt van het vee
des velds, is iets dat men zich niet mei
behulp van boeken eigen kan maken. Daat
is ivel eens anders over gedacht, getuige de
negentiende-eeuwse verheerlijking van al
les wat met kennis te maken had, een ver
heerlijking, die nog steeds niet volkomen
tot het verleden behoort. Nu ja, het kan
aangenaam en zelfs verheffend zijn met
iemand te praten, die over een rijke reser
ve van weten beschikt. Maar wanneer ik
mij vroegere leuzen als „kennis is macht
te binnen roep, word ik kriebelig, want ik
zie niet in, waarom men het alles wat leeft
aangeboren streven naar macht dient te
stimuleren.
Wij zijn thans zover gekomen, dat geen
zinnig mens de leerplicht zou willen af
schaffen. Toch heeft het in 1900, toen de
desbetreffende wet in de Kamer werd be
handeld, maar een haar gescheeld of ze
was verworpen. Inmiddels hebben we,
mede door deze wet, een samenleving ge
kregen, waarin een analphabeet een soort
invalide is. Louter uit een oogpunt van
maatschappelijk nut moet er dus onder
wijs zijn en wel, volgens mij, voor ieder
een zonder uitzondering toegankelijk, om-
flat het tegenwoordige rechtsgevoel eist,
dat er voor ieder gelijke kansen worden
geschapen. De natuurlijke verschillen zul
len daardoor niet verdwijnen. Men zo!
tegenover het recht op kennis het recht
op onontwikkeldheid om niet het nare
woord domheid te gebruiken moeten
plaatsen, wil men niet in een totalitair
opleidingssysteem vervatten.
Per slot van rekening vond ik het boven
genoemde briefje van een aandoenlijke
hulpeloosheid. In wie weet hoeveel andere
opzichten was de schrijver ervan misschien
mijn meerdere. In elk geval kon zijn men
selijke waarde niet staan of vatten met de
wijze, waarop hij zich schriftelijk ver
mocht uit te drukken. De mens op zichzelf,
de maatschappij waarin hij leeft, kunnen
onder omstandigheden meer gebaat zijn bij
een zekere, zelfs grote, mate van onont
wikkeldheid dan bij een half of helemaal
niet verwerkte kennis.
Ik kreeg spijt van de gevoelens van er
gernis, waarmee ik mijn briefschrijver
aanvankelijk in gedachten had bejegend.
Ik kende hem niet persoonlijk, en dit
briefje gaf mij geen reden om er aan te
twijfelen, dat hij vele deugden bezat. Stel
lig bezat hij het recht om onontwikkeld
te zijn. Maar even stellig bezitten de auto
riteiten het recht om de treurige onder
wijsresultaten te bejammeren. Want wie
meent, dat het leven eenvoudig en recht
lijnig is, heeft er nog niet veel van begre
pen. Zelfs al is hij in staat brieven te
schrijven, die de meest critische taalge
leerde in verrukking brengen.
M. MOK.