LISZT AAN DE RIJN "'■Pm Leo Valentin verovert het luchtruim met twee houten Een litteraire Sinterklaas Hemelbestormer en .vogelmens" De vreemde historie van een moderne Icarus i r Vijf kilometer - op eigen wieken Ervaringen van een sociaal werkster Wat van dit en wat van dat Litteraire Kanttekeningen Allerlei verhalen Meer (posthuum) van Dylan Thomas Contact-Kunst-Pockets Dierbare vrienden DOOR ALLE EEUWEN HEEN zijn er „vogelmensen" geweest, vermetele pioniers die zich op wieken van linnen, veren of bladeren van bergtoppen en torens stortten om te bewijzen, dat de mens kan vliegen „als een vogel". Vrijwel allen vonden zij de dood, gelijk de Icarus der oude Grieken. En zelfs de enkelen die hun drieste avontuur overleefden, hebben nooit wezenlijk tot de ontwikkeling van de luchtvaart bijgedragen. Sindsdien hebben wij leren vliegen, maar langs andere wegen. Wij bouwden vliegtuigen en straaljagers, die met de „vogelen des hemels" nog slechts het silhouet gemeen hadden - en ver overden daarmee het luchtruim. Maar toch doemen er steeds nieuwe Icarussen op, avonturiers en idealisten, die hopen aan te tonen dat vliegen „op eigen kracht" inderdaad mogelijk is. En één van hen, de Fransman Leo Valentin, beroemt er zich zelfs op, dit bewijs geleverd te hebben. In zijn boek „Homme Oiseau", waarvan deze week een Neder landse bewerking het licht zag, vertelt deze hemelbestormer, hoe hij sinds zijn prilste jeugd ervan droomde een „vogelmens" te worden. In 1938 werd hij ingedeeld bij de grondtroepen van de Franse luchtmacht, vanwaar hij al gauw, als vrijwilliger, naar de parachutisten verhuisde. Dat wapen berustte in het Frankrijk van die dagen nog grotendeels op improvisatie: de instructeurs wisten nauwelijks meer van de practijk van het valschermspringen dan de recruten en dodelijke ongevallen waren dan ook aan de orde van de dag. „Wij sprongen maar zoals het uitkwam", vertelt Valentin, „en vielen bijgevolg nu eens ruggelings, dan weer met het hoofd naar beneden, dikwijls als dorre bladeren om onze as buitelend. Niemand had er de flauwste notie van, hoe wij onze bewe gingen konden controleren, met het gevolg dat ettelijke van onze kameraden te plet ter vielen. Soms zagen wij, hoe zij, al wen telend, verward raakten in de touwen van hun parachutes en wie d'at overkwam, die was reddeloos verloren". Langzamerhand ontdekt hij echter, dat men zijn houding bij het vallen dus nog vóór de parachute zich geopend heeft kan corrigeren. „Meer dan honderdvijftig keer had ik toen al gesprongen, maar vraag niet hoe. Stijlloos en onbeheerst rond tollend viel men duizenden meters en tel kens nadat wij ziek van duizeligheid en half bewusteloos de grond bereikt hadlden. zeiden wij tot onszelf: dit is onmogelijk vol te houden, tenzij iemand een manier volgt, om meester over ons lichaam te wor den tijdens het vallen. Ik zocht en pieker de dag en nacht, probeerde de gekste hou dingen, maar bleef vallen als een baksteen. Toen zag ik eens een trechter uit de twee de verdiepingen van een huis vallen, recht, met de punt naar beneden en zonder de geringste slingering. Wanneer ik erin sla gen zou mijn lichaam ook ongeveer de vorm van een trechter te geven, zou ik dan ook zo rustig kunnen vallen? Het idéé liet me niet los en de eerste keer dat ik weer springen moest, besloot ik het te proberen. Het werd geen succes. Het lijkt zo eenvoudig om de buik in te trekken, de weegt hij zich eindelijk even vrij in de lendenen hol te maken en de armen en lucht als een vis in het water. Het is dan benen te spreiden. Maar die dag, op drie- dat hij besluit, een aanval te wagen op duizend meter hoogte, was het ongeloof- het record vrije val zonder zuurstof- lijk moeilijk. Ik was als iemand, die pas apparaat, dat met ruim vijf kilometer leert zwemmen en geen kans ziet, gestrekt op naam staat van zijn landgenoot kolonel in het water te blijven. Ik had tal van Sauvignac. reflexen te onderdrukken en andere te Pas na lang bidden en smeken krijgt hij scheppen. Ik moest een nieuwe, verlam- toestemming van de autoriteiten, maar de mende angst overwinnen! eerste poging mislukt. Eind November 1948 Toch was ik een uur later weer op weg, doet hij een nieuwe poging, nu in het holst want ik wist, geen rust te zullen hebben van de nacht. Op 6V2 kilometer boven voor ik geslaagd was. Ten tweede male de aarde hoger wil de oude Junker- maakte ik de sprong van drieduizend me- machine, waarin hij is opgestegen, niet ter en nam onmiddelijk mijn houding aan. stort Valentin zich in de peilloze afgrond. Ik was nog wat krampachtig, maar het Zeventig seconden valt hij door de inkt- ging merkbaar beter dan de eerste keer en plotseling doorstroomde mij een intens gevoel van welbehagen. Een ogenblik had ik het gevoel, bijna onbeweeglijk in de lucht te hangen. Het verschil met het ge bruikelijke heen en weer slingeren was dus danig, dat ik even ongerust werd: kon het mogelijk zijn dat het zo eenvoudig en over weldigend was? Voor het eerst genoot ik tenvolle. Ik viel zonder schokken, ik gleed! zwarte duisternis, terwijl de onzichtbare Bijna met tegenzin trok ik, na de voorge- aarde met een snelheid van tweehonderd schreven seconden, aan de' handgreep om kilometer per uur op hem toestormt en mijn valscherm te openen, want deze val een wurgende angst hem de adem afsnoert. was het heerlijkste dat ik ooit had mee- Maar hij houdt vol, tachtig, vijfentachtig gemaakt en het liefst had ik hem eindeloos seconden. Dan: een ruk aan de handgreep, laten voortduren....". fluitend schiet het valscherm omhoog en opent zich met een knallende ruk die bijna GELEIDELIJK vindt Valentin dan aller- zijn schouders ontwricht. Hij landt in een lei manoeuvres uit om tot een betere ravijn, verliest het bewustzijn en komt na lichaamsbeheersing te komen. „Wanneer uren weer bij. Niemand van het vliegveld ik mij bijvoorbeeld op de rug wil koren, is hem te hulp gesneld. De tijdopnemers behoef ik slechts mijn romp te krommen, hadden hun chronometers ingedrukt zodra terwij' ik armen en benen gespreid houd, zij de parachute hoorden openklappen en waardoor mijn lichaam een looping maakt, waren toen doodleuk naar huis gegaan. Wil ik om mijn lengte-as wenden, dan vol- „Ik had dood kunnen vallen zonder dat staat een draaiende beweging van een der deze geüniformeerde knapen een vinger handen zonder de armen te verroeren". Zo naar mij uitgestoken hadden". Hij was dan ontdekt hij nog tal van mogelijkheden. Na ook genoodzaakt, zelf over heggen en slo- maanden van ingespannen oefenen be- ten zijn weg naar het vliegveld te zoeken, Vele interessante actiefoto's ver luchten het boek van de Franse „vogelmens". Dit zijn er twee van. Op de onderste Valentin tijdens 'n oefenvlucht rriet zijn houten vleu gels. Duidelijk is te zien, dat hij zijn lichaam volkomen beheerst en dat de wieken inderdaad schijnen te „dra gen". Daarboven: sen beginnende val met de gevaarlijke en ondoelmatige linnen vleugels. Valentins „uit gangshouding" is ook hier perfect, maar de luchtdruk onder het linnen was zo groot, dat hij er slechts met de grootste moeite in slaagde tijdig de handgreep van de parachute (in pak jes op borst en rug) te bereiken. waar hij met groot gejuich ontvangen werd als de nieuwe recordhouder vrije val. Sau- vignacs record was met bijna 20 seconden verbeterd! VALENTEN VERTELT dan verder, hoe hij tenslotte probeerde zijn valtechniek in een „vliegend zweven" om te zetten en daartoe allereerst experimenteerde met vleugels van linnen, die hij tussen zijn ar men en benen bevestigde. Dit werd echter een fiasco dat hem bijna het leven kostte, want hoewel deze vleugels zijn valsnelheid nauwelijks verminderden, belemmerden zij hem toch zodanig in zijn bewegingen, dat hij slechts met de grootste moeite en op het laatste nippertje de reddende parachute kon openen. Daarna probeerde hij het met houten vleugels, die ook ondoelmatig ble ken, omdat zij halverweg de val weer dichtklapten. Begin 1953 echter ontwierp Valentin met zijn constructeur Collignon een nieuw stel houten wieken, waarbij dit euvel ondervangen was. Bovendien was het dragend oppervlak aanmerkelijk ver groot en het profiel verbeterd. Vleugels en draagstel wogen samen ongeveer veertien kilo en hun kielvlakken en voorzijden wa ren van dun balsahout gemaakt, opdat ze onmiddellijk zouden afbreken wanneer een touw van de parachute eraan zou blijven haken: een voorbeeld van veiligheid door zwakheid. In September 1953 wordt Valen tin door de luchtmacht uitgenodigd een demonstratie te geven met zijn nieuwe vleugels op een vliegfeest in Lille, maar op de dag van het feest wordt de demon stratie door diezelfde luchtmacht "ver boden. Blijkbaar durfde de staf de verant woordelijkheid toch niet aan. Het duurt acht volle maanden voor Valentin een nieuwe kans krijgt. Dat is op 13 Mei 1954. Van het vliegveld Orly stijgt hij, met Collignon en een fotograaf Mejuffrouw Lida van Pernis heeft zich de kans, die zij zichzelf had gegeven om ons - de buitenwereld - vertrouwd te ma ken -met de figuur en de taak van de maat schappelijke werkster, lelijk laten ontgaan. In haar boek „Volwassenen zijn gevaar lijke kinderen" - ervaringen van een so ciaal werkster - dist zij ons een reeks tamelijk willekeurige „gevallen" op uit haar fabriekspractijk zonder echter ver der te komen dan wat feiten betreffende personeelsleden, die zich door hun gedrag buiten het normale maatschappelijke ver keer stellen of d'reigen dit te doen. Ach tergronden en samenhang van deze feiten blijven blijkbaar voor de schrijfster zelf (en dus ook voor haar lezers) een gesloten boek. Als instructief werk voor de belang stellende leek is het van weinig waarde, om van zijn betekenis voor „het vak" maar te zwijgen. Rest ons dus het te be schouwen als ontspanningslectuur, zo in de geest van de „doktersroman". Zelfs dan is het hinderlijk op de voorgrond tre den van de ik-figuur, die het er graag voor over heeft wat bemoeizuchtig te zijn als ze daar al die domme, kleine mensen mee kan helpen, moeilijk te verteren. Wij kunnen ons amper voorstellen dat mej. Van Pernis, de warmvoelende, die nende en bescheiden vrouw zou zijn, wier taak het is haar medemensen in moeilijkheden met raad en daad terzijde te staan. En zo lang zij ons niet overtuigt van de dwingende noodzaak voor haar om dat werk te doen, zijn haar relazen on bescheiden en overbodig, temeer daar zij geen enkele litteraire pretentie hebben. in een DC 3 op. „Als we op drieduizend meter zijn, trek ik mijn overall aan en gesp draagstel en vleugels vast. Ik ben nerveus, onzeker, gespannen van angst, de oude, welbekende angst die me bij iedere sprong trouw gebleven is. Zou alles goed gaan, zou de parachute zich openen? On geduldig nader ik de wijde opening in de linkerwand van de cabine. Het is zover. Op het ogenblik dat de piloot een bocht naar links inzet maak ik de sprong, de vleugels gesloten, het gezicht naar het vliegtuig. Even later lig ik met geopende vleugels op mijn rug in de luchtwervelin gen onder de Douglas. Ik zet een hoge rug, buitel voorover en lig op mijn borst. Dan maak ik opeens een serie korte' wendingen naar rechts. Door met mijn armen te be wegen maak ik een eind aan deze spiraal- vlucht en gedurende enkele seconden voel ik mij zweven. Ditmaal is er geen twijfel mogelijk: ik zweef, ik vlieg! Als een zweefvliegtuig voel ik mij door de lucht glijden. Dan begint de spiraal weer, dit maal naar links. Naar alle waarschijnlijk heid een gevolg van de te grote hoek tus sen de vleugels. Dat onderzoek ik later wel. Inmiddels ben ik op duizend meter gekomen, ik trek de parachute open, het doek ontplooit zich zoals het behoort. Ik kom terecht in een klaverveld. Toen mijn collega's mij me met een jeep kwamen halen, riepen ze al van verre: Nu is het gelukt, dit keer heb je gevlogen! Ja, ik had gevlogen. Ik was zelfs de eer ste mens die dit kon zeggen. De betiteling „vogelmens" betekende nu iets. Boven Thoringny was ik gesprongen en vijf kilo meter verder neergekomen vijf kilo meter vrije vlucht op eigen wieken!" VALENTIN EINDIGT dan: „Ik weet nu dat ik veel meer kan bereiken. Vleugel profiel en draagvermogen moeten nog ver beterd worden en ik wil ook rolroeren aan brengen, zodat ik zuiverder kan sturen. Zonder twijfel zal ik eens een manier be denken, waarop ik met vleugels zonder parachute zal kunnen landen. Maar ik heb de tijd. Ik ben geen idioot en geen acro baat. Meer dan vijf kilometer heb ik voor vogel gespeeld en dat is geen kwaad begin. De eerste stap is gezet voor het eerst heeft een mens op eigen kracht ge vlogen! Dat klinkt allemaal nogal ijdel en zelf verzekerd, maar afgezien van deze slot tirade is Leo Valentin, zoals we hem uit zijn boek leren kennen, allerminst een grootspreker. Een groot schrijver is hij overigens ook niet sommige bladzijden komen nauwelijks boven het peil van een schooljongensopstel uit maar tenslotte kunnen niet alle luchtvaarders en val schermspringers vertellers van klasse als Exupéry en Viruly zijn. Maar hoe naief zijn taal ook is, deze vogelmens weet waar over hij schrijft en hij doet het met eer lijke geestdrift. Misschien komt het daar door dat men zijn boek,~ zoals het heet, toch „in één adem" uitleest. H. C. „De vogelmens" door Leo Valentin, in Nederlandse bewerking van W. A. C. Wbitlau, die zich voor de vertaling der technische ter men liet assisteren door onze luchtvaartmede werker J. de Groot. (N.V. Uitgeverij W. P. van Stookum en Zn. te Den Haag). TEN DELE VOORUITLOPEND op een uitvoerige bespreking in deze kroniek waag ik ten behoeve van boekenkopende Sinterktaasgangers een greep uit het vele dat gedurende de laatste maanden aan de litteraire markt is gekomen. Aan de markt, ja: het boek is koopwaar geworden, maar, zoal handelsartikel, dan toch één van een uitzonderlijk gehalte. Ontmoet in dit stof felijke de geest niet de geest? Goed dan, hier is een en ander van dit feestelijk pro duct, uiteenlopend van litterair allooi. Al lereerst vraag ik uw aandacht voor enkele reeksen, die zich naast de populaire '„podketbooks" bijzonder verdienstelijk on derscheiden. Aan de talrijke belangdwek- (kende deeltjes, die de Arbeiderspers in de serie „De Boekvink" deed verschijnen, zijn er dezer dagen weer enkele toegevoegd, die met een variant op Portia's uit spraak in „De koopman van Venetië" ge zegd -zowel deigeen siert die gééft als die ontvangt: novellen van Piet van Aken, Louis-Paul, Boon, Rein Blijstra, Nel Noord zij en Marie-Sophie Nathusius. Een ware verrassing bereidde de ver zorgde deeltjes, waarmee de door Stols uitgegeven Atlantis-Reeks" zich presen teert: behalve een herdruk van Clare Lenmarts beminnelijke „Twee negerpop- jes" een drietal proeven van uitnemende vertelkunst van Marnix Gijsen, Raymond Brulez en Inez van Dullemen. In de „spot goedkope" Ooievaars, die Daamen N.V. laat uitvliegen, is nu als vijfde en zesde deeltje ook „De Friese postkoets" van Theun de Vries verschenen, een werk dat aanspoort om niet achteloos voorbij te gaan aatn het tweede deel van zijn als trilogie ontworpen historisch panorama, dat bij Van Lagthem Slaterus het licht zag onder de titel „Pan onder de mensen". En om bij het beste te blijven van hetgeen de herfstboekenstroom aanvoerde: Anna Bla- man (veel geloofd en veel misprezen) mo tiveerde met haar nieuwe roman „Op leven en dood" glansrijk haar stilzwijgen, Ray mond Brulez voltooide met „Het mirakel der Rozen" zijn unieke (door Meulenhoff uitgegeven) tetralogie „Mijn woningen". Dola de Jong liet weer van zich horen met een roman „De thuiswacht" (Querido) en van Maria Dermoüt, schrijfster van het opvallende debuut „Nog pas gisteren", ver scheen bij dezelfde uitgever een bundel „Spel van Tifa-Gong's". Ook Bertus Aafjes is present: met de geromantiseerde, door zijn vrouw geïl lustreerde mémoires van zijn Egyptische reis: Morgen bloeien de abrikozen" (Meu lenhoff) commentarieert hij de thema's, die anders getoonzet zijn te beluiste ren in zijn „Egyptische Brieven" en zijn dichtbundel „Het Koningsgraf" aan lokkelijke titel, die men beter doet niet te confronteren met de voor zijn jongste dichtbundel „De Karavaan" typerende versregel: „lk ben beu van het bloeien der bomen". Haast zou het dieper gehalte aan merkelijke vooruitgang van Ferdinand Langens laconieke humo*- in „Waoht even, Brasem" (Arbeiderspers) me doen ver zuimen, uw aandacht te vragen voor het romandebuut van een auteur, die zich al als dichter (en wel in de bij Stols uitgege ven bundel „De wintertuin") onderscheid de: voor „Adieu, Pandora" van Hans Edin- ga, een ernstig werkstuk van een ernstige werker. Wie een minnaar is van de Scan dinavische natuurlitteratuur kan in het debuut van Maarten Ouwenhand „Eero en het hert" (Van Kampen) een sympathieke weerklank horen van Gulbransson. Een tweetal waagde na een recente „eersteling" een twééde stap in de tuin der letteren: H. J. Oolbekkink met de roman van een deserteur, die door zijn ontvluch ting in een moreel conflict met zichzelf raakt („Het recht van ongelijk" Queri do) en Job Sytzen met opnieuw een ro man uit het Indische soldatenleven: „Gods ravijn" (Sijthoff), waarin het de liefde is die het geweten verstrikt. Verre de meer dere van deze twee is Hank Veraert, die in „Leven in een spiegel" (Van Kampen) zich een psychisch conflict laat voltrekken met een verrassende tendenz. Van een zelfde eerlijkheid, die vermooit nooh ont luistert, is de nieuwe roman van Har Scheepens, die bij Nijgh en Van Ditmar het licht zag onder de titel „Op zoek naar de bron" werk, waarin deze auteur een niet onbelangrijke overwinning behaalde op zijn vroegere „litteraire stijl". E11 dan zijn er de ouderen de oudste eerst: Fabricius Senior, de 83-jarige Jan, die in zijn roman „Diana" (Van Gorcum) met zijn levendige dialogen alle profijt 7 trok van zijn geroutineerde toneelschrijf kunst. Johan Fabricius, de jongere dus, verloochende ook ditmaal zomin zijn voor liefde voor Italië als zün romantiserende vaardigheid. „Toernooi met de dood" heet zijn jongste roman (Leopold), spelend in het jaar van de zwarte dood in Florence een allerboeiendst, op Boccaccio geïnspi reerd verhaal niet alleen, maar onder- dehand ook een zinrijke toespeling op onze tijd. Noem ik tenslotte nog „De glazen wand" (Contact) van David de Jong, de ernstige roman van een „overbodig mens", die uit het gemis een milde mensenliefde put, dan is daarmee het voornaamste van hetgeen aan romankunst „7.0 juist ver scheen" wel de revue gepasseerd. Aan goede vertalingen van veelgelezen auteurs is er geen gebrek, al zijn ze, on danks hun buitenlandse herkomst, niet allemaal stalen van volwaardige roman kunst. Vrij willekeurig kiezend noem ik de nieuwe Cronin: „De sterren getuigen" (Sijthoff), een sociaal-historische roman uit het mijndistrict van de Tyne uitgege ven in een luxe-editie. In een zelfde li- brokorleder gebonden kwam een vertaling uit van „Whiskv-soda" van Zsolt Harsanyi, spelend in de Boedapester society, kort voor de tweede wereldoorlog boeiend en rhapsodisdh, evenals zijn trilogie over Franz Liszt uit vroeger jaren. „The sunset touch" van Houverd Spring werd niu ook in het Nederlands bewerkt, met als titel „Ochtendgloren in Avondrood", waarin een in zichzelf en in het verleden gevlucht man zijns ondanks wordt meegesleurd door de onontkoombare realiteit. De familie roman „Ten Oosten van Eden" (gebouwd op het Kaïn-en-Abel-motief) van John Steinbeck, zal het, in de uitgave van Van Holkema en Warendorf, wel niet aan le zers ontbreken, evenmin als het door de „Breek me de bek" niet open!" dichter M. Mok vertaalde indrukwekkend- historisch document „Berlijn" (Kroonder), waarin Theodoor Plievier de doodsstrijd van het Derde Rijk heeft geromantiseerd tot een onvergetelijke aanklacht tegen de Nazi-dictatuur. Minder bekend is hier de Amerikaanse neger-auteur Richard Wright, wiens „De buitenstaander" (Sijthoff) de huidige si tuatie van cie moderne mens in een op merkelijk menselijke roman demonstreert. Aandacht verdient niet minder de satiri sche humoreske „Dolle Kervel" (Arbei derspers) van Angus Wilson, een hekeling van de Engelse artistieke en intellectuele kringen om bij te gnuiven. Zover dan ditmaal dit litteraire Sinter klaas-assortiment. Allicht is er iets bij, dat naar uw gading is. C. J. E. DINAUX De meeste pogingen om verzamelingen van Nederlandse verhalen bijeen te brengen hebben geen of weinig succes ge had. Komt dit door een tekort aan beoefe ning van dit kostbare genre van litteraire bedrijvigheid? Of heeft men te doen met een gebrek aan afzetgebied', zoals het ook een aan ervaring ontleende en blijkbaar onomstotelijke waarheid schijnt te zijn dat het Nederlandse publiek geen éénacters kan waarderen? Liever dan hierop een antwoord te beproeven, dat slechts gissen- d'erwijze tot stand zou komen, wachten wij het resultaat af, dat d'e uitgeverij Het Spec trum te Utrecht en Antwerpen met de door C. J. Kelk voortreffelijk samenge stelde Prisma-bundel „Nederlandse Ver halen" behaalt. De prijs behoeft voor nie mand een bezwaar te zijn om met zulke kleine meesterwerken als „De laatste reis van de Nybong" van Slauerhofï, ..Titaan tjes". van Nescio of „Mijn oom Ricardo" van Mary Dorna eens een proef te wagen. Grootmeesters in deze beknopte vorm van letterkunde waren d'e Russische schrij vers van de negentiende eeuw, Tsjeehof en Gogolj in de eerste plaats, uit wier wer ken in opdracht van dezelfde uitgever en voor dezelfde populaire reeks een keuze is gedaan door J. van der Eng, dïe ook de uitstekende vertalingen leverde. Men vindt in deze prachtige bundel „Russische Ver halen" ook proeven uit het werk van Ler- montov, Tolstoj, Toengènjev en Dosto- jewski, waarbij uiteraard met Poesjin be gonnen wordt. D. K. Het nieuwste van de posthume uitgaven van het werk van de dichter Dylan Thomas (dit voorjaar, veertig jaar oud, overleden) is onder de titel „Quite early one morning" door J. M. Dent te Londen gepubliceerd en bevat stukken die hij voor radio-uitzendin gen geschreven heeft. Men vindt hierin een rubriek zelfstandige stukken (Reminiscen ces of Childhood, The Festival Exhibition 1951, een éénacter, genaamd The Return Journey) en een rubriek critieken en in leidingen. De belangwekkendheid van deze bestaat misschien alleen voor degenen, die de auteur uit zijn poëzie kennen. Niet dat de besprekingen van Engelse schrijvers uit Wales, met voorbeelden van hun gedichten, of die van de onvergelijkelijke Sir Philip Sidney (de Engelse dichter die in 1586 bij Zutfen gesneuveld is) de moeite niet waard zouden zijn, maar men moet behalve een onvermoeibare belangstelling voor Engelse littteratuur een persoonlijke voorkeur voor Dylan Thomas hebben om juist deze din gen over hen te willen weten. En wat zijn eigen radio-proza betreft, men heeft even als met zijn radio-spel „Under Milk Wood" en zijn filmscenario „The doctor and the devils" de ondervinding dat zijn uitbundig woordgebruik in proza niet tot dezelfde onverbiddelijke orde komt als in de poëzie. ..Fish-frailed. netbagged, umbrella'd, pixie- capped, fur-shoed, blue-nosed, puce-lipped, blinkered like drayhorses, scarved. mit- tened, galoshed, wearing everything but the cat's blanket, crushes of shoppingwo- men crunched. deze dolle gemoede lijkheid is in inkt op papier tamelijk ver warrend, waarmee nog niet gezegd is dat het niet uitstekend geklonken kan hebben toen de auteur het zelf voordroeg. Wanneer de verzameling voor de min naars van Thomas' werk niettemin de moeite waard is, komt dat toch niet alleen door de gedichten van zichzelf en van an deren die hij er in citeert. De stukken over het Festival en over de letterkundige be zoekers aan Amerika zijn meesterwerken van hoger reportage. Er wordt een vroe gere en een latere versie van de herinne ringen aan zijn kindertijd geboden, die in teressant vergelijkingsmateriaal vormen. En ook de minder waardeerbare stukken hebben ieder hun eigen collectie van onna volgbare vondsten en uitvallen. S. M. De uitgeverij Contact heeft het nodig geoordeeld een reeks van zes delen Pocket boekjes te laten verschijnen, waarin res pectievelijk behandeld worden de schil ders Botticelli, El Greco, Cézanne, Renoir, Van Gogh en Toulouse Lautrec. Het is wel een lofwaardige gedachte degenen die niet meer dan een rijksdaalder kunnen uitgaven ook eens in de gelegenheid te stellen kennis te nemen, door tientallen kleurreproducties en begeleidende tekst, van de meesterwerken der schilderkunst. Des te betreurenswaardiger is het dan ook, dat deze berooide hongerenden naar cul tuur inplaats van brood een verzameling allerakeligste steentjes voorgeschoteld krijgen. De kleurreproducties zijn slecht en ge ven niet de minste indruk van het origi neel. De tekst is navenant. Het komt mij voor dat wij dit schoons aan Amerika danken. Welnu, daar zitten we hier niet op te wachten. -O.-d.-K. AAN DE VOET van de bekende, bijna althans vóór de oorlog al te populair geworden Drachenfels, liggen in de Rijn twee kleine eilandjes, Nonnenwerth en Grafenwerth. Het eerste behoort tot het op de linkeroever gelegen dorp Rolands- werth, het andere tot het stadje Honnef. Al in 1122 werd op Nonnenwerth een vrouwenklooster ge sticht, dat pas in 1802 werd opgeheven. Daarna werden de gebouwen voor we reldlijke doeleinden gebruikt. In de twee de helft van de vorige eeuw kreeg het kloos ter zijn oorspronkelij ke bestemming terug. Wie de eigenaar van het eiland en zijn opstallen geweest is tus sen de jaren 1802 tot 1850 weet ik niet, maar in ieder geval kon in 1841 de jonge, dertigjarige Frans Liszt, toen al een beroemd pianist, het voor de zomer maanden als huurder betrekken. Het beviel hem daar zo goed, dat hij pogingen deed Nonnenwerth in eigendom te verkrij gen. Wat ook gelukt zou zijn, als niet de ontzaglijke kosten, die het onderhoud van het eiland vergden, hem ten slotte van het plan deden afzien. Het met grote kracht stromende Rijnwater eist voortdurende be veiligingsmaatregelen voor het kleine grondgebied. Intussen: waarom koos Liszt, die in die jaren reeds midden in het mondaine en virtuozenleven stond, zich dit stil-dromen- du Nonnenwerth tot zomerverblijf? Omdat hij hier de rust vond, om zichzelf te zijn. MEN MOGE over Liszt als componist denken zo men wil: een der merkwaardig ste figuren uit de muziekhistorie van de negentiende eeuw is hij buiten twijfel. Zijn leven kan men lezen als een boeiende roman, maar men moet de mens Liszt leren kennen uit de onverbloemde feiten, niet uit de Kitsch-verhalen die gretig gelezen worden en die de hoofdfiguur soms vol komen déformeren. Deze man was door zijn aanleg voorbe stemd het klavierspel te vernieuwen, maar zijn veelzijdige geest ontvlamde voor alle grote problemen van het menselijk leven. Voor de liefde niet het minst.maar evenzeer voor de liefde in de breedste en wijdste zin, als voor die aan welke bij dit woord gemeenlijk het eerst wordt gedacht. Liszt's warmvoelend jiart ontstak niet min der in geestdrift voor de verbetering van maatschappelijke toestanden dan voor de schoonheden der Christelijke mystiek. Evenzeer voor Rafaëls schilderkunst als in later jaren voor de propagaring van Richard Wagners levenswerk. En niets van dit alles bleef bij woorden: het werd altijd in daden omgezet. Van zijn alzijdige belangstelling gaf hij ook tijdens zijn verblijf op Nonnenwerth een sprekend bewijs. De Koning van Pruisen had een beroep gedaan op het volk om voor de voltooiing van de Dom te Keu len bij te dragen. De opbrengst bleef ech ter onvoldoende. Liszt geraakte voor het plan in geestdrift. „Ook ik wil mijn steen- tje bijdragen" schreef hij en stelde voorlo pig de opbrengst van een in Augustus te Keulen te geven con cert ter beschikking. Het concert werd ge geven op 23 Augustus. De enthousiaste Rijn landers maakten er een groot feest van. Een met bloemen en vlaggen versierde Rijnboot, met 340 zan gers en instrumentalisten aan boord, ver trok van Keulen naar Nonnenwerth, om Liszt af te halen. Op het eiland trok men naar de kloosterkapel, waar de kunstenaar werd toegezongen. In Rolandseck werd een feestmaal aangericht, waar de geestdrift haar hoogtepunt bereikte, toen de gevierde Franz het woord nam en de zangers toe sprak. Daarna ging men terug naar Non nenwerth. Hier waren intussen tal van scheepjes en bootjes geland. Het kleine eiland was vol feestelijk gestemde mensen. Tenslotte liet Liszt zijn vleugel naar de kloosterkapel brengen: met open deuren, zodat ieder hem kon horen, liet Franz het instrument zingen. In de avond voer de verlichte boot, met koor en orkest en Liszt als eregast, naar Keulen. Een geweldige menigte wachtte de feestelijke optocht op en geleidde Liszt naar zijn hötel. De volgende dag gaf hij het concert, dat een groot bedrag opleverde, hetwelk het begin was van wat hij later nog voor hetzelfde doel zou geven. Drie zomers achtereen betrok Liszt dit dichterlijke vacantie-oord. Hij verbleef op Nonnenwerth met Gravin d'Agoult en de drie uit deze verbintenis geboren kinderen, Blandine, Cosima en Daniël, die in 1841 respectievelijk 5, 3 en 2 jaar oud waren. De Rijnsagen en legenden inspireerden hem en zo ontstonden talrijke composities, voornamelijk liederen. De componist, die in zijn eerste tijd virtuoze pianowerken schreef, vond hier de stilte, die hem tot de intimiteit van het lied drong. Hij las, onder de indruk dezer omgeving, Goethe, Schil ler, Heine en het eerste van de op Nonnen werth geschreven liederen werd de Lore- ley van laatstgenoemde. Het werd gevolgd door Mignon van Goethe en door tal van andere, die voor Liszt's ontwikkelingsgang als componist een wijziging betekenden: verinniging tegenover uiterlijke praal. Hetzelfde dus, wat Nonnenwerth was ten opzichte van de grote wereld, waar Liszt in die jaren zijn grote triomfen als pianist vierde. WILLEM ANDR1ESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 14