Harde broodkorst legde basis
voor millioenen-concern
„OP LEVEN EN DOOD"
Heyligh Lant en
Jules Chapon
Bouwvallig pand uit zestiende eeuw
werd een hedendaags juweel
Kunstwerk door Anna Blaman
Litteraire
Kanttekeningen
Testament van Barrymore
Pia Beek op tournée
door Europa
„Dagboek voor Bertheke"
VOORLOPIG ZAL HET WEL het lot zijn van een auteur als Anna Blaman, die zich,
zoals men kan weten, de strikte eerlijkheid tot onvoorwaardelijk doel van haar
schrijven heeft gesteld, om door ettelijken anders te worden gelezen dan ze geschre
ven heeft. Dat wil zoveel zeggen als: niét te worden gelezen, in de zin van ondergaan
en ervaren, maar te worden geschandvlekt en misbruikt en wel door aan haar
werk andere motieven toe te dichten dan ooit bij een schrijfster van haar geestelijk
en artistiek niveau zouden kunnen voorzitten. Men moet weliswaar al een heel
slecht „litterair" (en dat betekent ten aanzien van klinische romans als die van
Anna Blaman hetzelfde als „menselijk") oor hebben, om niet bij het eerste horen van
deze stemklank, van dit rhythme, van deze hartsklank, op slag gewaar te worden
hoe hier een pijnigend verlangen, een nostalgie kan men gerust zeggen, naar morele
puurheid, naar het voeren van een onbesmette, een blanke levensstaat revolteert
revolteert tegen het giftige mengsel van laaghartigheid, leugen, sluwheid, zelfbedrog,
banaliteit, domheid en grofheid, dat de waardigheid van de menselijke conditie tot
verziekens toe aanvreet. Desondanks en uit verschillende reacties op haar „Een
zaam avontuur" bleek dat maar al te duidelijk is een misduiden schering en inslag
geweest. Niet vanwege „slechthorendheid" alleen. Zelfs niet enkel uit misverstand
en onbegrip. Maar door benepenheid en respectloze vulgarisatie beide.
Diep onder de indruk van haar nieuwe
roman „Op leven en dood" lijkt het me
niet alleen goed, maar voelde ik het als
een gewetensplicht, dit voorop te stellen.
Als een plicht, dit werk te signaleren als
een roman van een hoog zuiverend gehalte,
niet ondanks maar dank zij de onver
bloemde confrontatie met een ontluiste
rende realiteit, waarmee Anna Blamans
onkwetsbare integriteit zich ook ditmaal
d'urft te meten, welbewuster dan tevoren
zelfs, oneindig vaster van hand ook, zowel
in opbouw en taal, als in psychische peiling
van haar figuren.
Waar is, dat voor Stephan, de hoofdper
soon die hier definitief met zijn verleden
afrekent, geen licht in dit leven meer valt
of het is vertroebeld. Waar is, dat alles
waaraan hij geloofd, waarnaar hij verlangd,
waarop hij gehoopt en gebouwd heeft, nie
tig is geworden, sinds hem, na het vertrek
van zijn bijna verafgode vrouw, niet meer
van een grote liefde is gebleven dan een
gestorven illusie en verkwijnende herin
nering. Waar, waar tot in de donkerste on
dertoon van dit proza, is óók, dat hij wan
hoopt, onvoorwaardelijk wanhoopt, wat
nog niet zeggen wil dat hij wanhopig, maar
wel dat hij wanhopend is: dat hij, diep ge-
minder om. Niet in een happy ending: dat
zou een misleidende frase, een leugen zijn.
Maar wèl is het zo, diat 'in het aangezicht
van de dood, van de reële eindigheid van
het leven, waarvoor de ongeneselijke hart
kwaal hem heeft geplaatst, Stephan in
zijn geteisterde hart een deernis, een
warmte, een liefderijkheid voor de weer
loze mens voelt wakker worden, die zijn
stagnerende bloed weer gaande maken en
de doodskilte ontdooien. In Jane, tijdelijk
zijn verpleegster, heeft hij de onproblema
tische liefde, de eerlijkste, edelste en
schoonste, ontdekt die dit onvervulbare
leven kan schenken: „liefde die vereen
zelvigd is met dit bestaan, zoals het gras
tevens de weide is".
Jammer genoeg ik moet het ronduit
bekennen heeft dit deel van deze aan
grijpende roman (de laatste dertig blad
zijden) mij niet met dezelfde onont
koombare onmiddellijkheid weten te raken
als het voorafgaande. De ontspanning in
de toegespitste tragedie, datgene dus wat
klassiek de katharsis, de „loutering" heet,
is aanmerkelijk matter en naar mijn gevoel
teveel „roman" om een gelijkwaardig sluit
stuk van deze woord voor woord beleden
getuigenis te kunnen zijn. Maar wat doet
deze onvolkomenheid er ten slotte toe, als
er gesproken is met een zo dringende stem
als het uiterste, dat een mens den mens
kan toevertrouwen, is neergeschreven in
een proza van een zo onverdacht-eerlijk,
onverdacht-warm, onverdacht-beproefd
gehalte? Want dit wil ik tot besluit nog
zeggen: ik acht deze Stephan van eenzelf
de litterair-menselijke grootheid als Duha-
mel's Salavin.- Op grond daarvan houd ik
„Op leven en dood" voor een kunstwerk
van het zuiverste allooi, alle eventuele
gniffelaars en moraalridders ten spijt.
C. J. E. DINAUX.
De in November overleden acteur en
filmster Lionel Barrymore heeft zijn ge
hele vermogen nagelaten aan Florence Ro-
zella Wheeler, de veertigjarige verpleeg
ster, die hem de laatste achttien jaar heeft
verzorgd. Zijn zuster,de 75-jarige Ethel
Barrymore, is de enige overlevende van
de familie. Ieder, aldus het testament, die
kan bewijzen aanspraken op de nalaten
schap te hebben, mag niet meer dan een
dollar ontvangen.
Anna Blaman: „Op leven en dood" (J. M.
Meulenhoff, Amsterdam).
Geschilderd portret van VS. K. Kellogg.
wond al in zijn levensgevoel tijdens zijn
jeugdjaren (hoe voortreffelijk-associatief
weer wakker geroepen, deze gekrenkte ge
voelens!) de menselijke ontoereikendheid,
het verraad aan leven, liefde en zuiver
heid van intenties, is gaan beschouwen als
onverbrekelijk verbonden aan dit bestaan.
Wat er zo hier en daar nog rest aan „ge
luk" komt hem voor als schijn, als vlucht:
hier in de ideologie van een heilstaat (Sal
ly), daar in een zelfverzekerd geloof
(Christina), ginds en voor hem is er
eigenlijk alleen maar een „ginds" en nooit
een „hier" in een erotisch romantisme
(Franeisca), een haast bovenmenselijke
noblesse van onbaatzuchtige vriendschap
(Paul), een ironisch en vrijblijvend-speelse
uitdaging van het avontuur (Marian).
In het besef van dit onherroepelijk men
selijk telaat doorloopt dit getuigenis van
Stephans hartsdébacle, versterkt nog door
een physieke hartkwaal, alle gevoelstoon-
aarden van een ontluisterd leven: wrok,
wantrouwen, ontberingspijn, walging, ver
slagenheid, vernietigingsdrift, zelfbeschul
diging kortom: alle kwelling van een
hoofd dat niet meer aanvaarden wil wat
het hart verlangde en van een trots hart
dat zich niet wil prijsseven aan hetgeen
het hoofd met het dodelijk wapen van een
vlijmscherpe geest heeft onttakeld.
Nihilisme? Er is in de litteratuur zoveel
gesold met dat nihilisme, dat het een op
pervlakkig of vooringenomen lezer zou
kunnen voorkomen dat ook déze roman,
hoewel er op leven en dood met dat nihi
lisme in wordt gevochten, als „negativis-
tisch" afgewezen dient te worden. Zo'n
lezer zou ik willen vragen te luisteren met
een inwendig oor. Te luisteren naar élke
toonschakering, élke gevoelsmodulatie van
gedachten en sferen, waarin de diepte
weerklinkt van déze wanhoop. Dan, dunkt
me, zal het hem niet kunnen ontgaan hoe
vol dat diepste geluid is van hunkering
naar onvervalste liefde, naar onvertroebeld
leven, naar klaarte, naar voornaamheid,
naar waardigheid, juist in het melan
cholisch besef vén de menselijke beperkt
heid.
Welbewust heeft Anna Blaman aan haar
roman een wending gegeven, die aan deze
grondtoon een verzoenend1 slotaccoord geeft.
Niet dat de levenswonde daarmee genezen
zou zijn verre van dat: de nostalgie blijft
en''de eenzaamheid is er geen hartsgraad
ÈEN TYPISCH VERSCHIL tussen onze
West-Europese levenswijze en de „Ame
rican way of life" demonstreert zich aan
de ontbijttafel. Vroeger begon de door
snee-Amerikaan zijn dag naar Engels
voorbeeld met een stevige broodmaal
tijd, meestal vergezeld door respecta
bele porties havermout, spek-en-eieren,
gesmoorde niertjes en zelfs gebakken vis,
maar tegennwoordig volstaat hij met een
glas vruchtensap en een kom graanvlok-
ken met melk.
DEZE „REVOLUTIE in het ontbijt-
wezen" is een halve eeuw geleden ont
ketend doordat een bejaarde dame in het
Battle-Creek-sanatorium in de Amerikaan
se staat Michigan op een morgen in 1895
haar kunstgebit stukbeet op een harde
broodkorst. Woedend deed zij haar beklag
bij de geneesheer-directeur dr. John D.
Kellogg, die haar tien dollar schadevergoe
ding liet uitbetalen.
Daarmee had het incidentje gesloten
kunnen zijn, maar dr. Kellogg had er geen
vrede mee. Veel van zijn patiënten aten
slecht, terwijl zij juist vanwege hun ziekte
veel en zwaar voedsel moesten gebruiken.
Te zwaar misschien, zo bepeinsde dr. Kel
logg, want heel vaak kwamen de vette
spijzen en het machtige volkorenbrood on
aangeroerd in de keuken terug.
Hij legde het probleem voor aan zijn
jongere broer, Will Keigh Kellogg, die
boekhouder in het sanatorium was en in
zijn vrije tijd graag liefhebberde in de
dieetkeuken. „Wat ons ontbreekt," zei deze,
„is een licht en gemakkelijk verteerbaar
gerecht dat toch de vereiste voedingsstoffen
en calorieën bevat en als dat niet te
koop is, moeten wij het zelf maken."
NOG DIEZELFDE DAG ging Will Kel
logg aan het werk en na veel teleurstellin
gen en eindeloos experimenteren slaagde
hij er in uit tarwe een bijzonder soort
vlokken te roosteren, dat hij de naam van
„granula flakes" gaf.
Dit gerecht werd voor het eerst geser
veerd op een bijeenkomst van honderd
predikanten der Zevende Dags Adventisten
in Battle Creek, waar het bijzonder in de
smaak viel. Maar voor de kieskeurige
patiënten van het sanatorium bleek het
toch nog niet ideaal.
Daarna bereidde Will uit maïs op soort
gelijke wijze een nieuw product, die
nog rijker en lichtverteerbaarder was en
die onder de naam „corn flakes" in korte
tijd vermaard werd. Aanvankelijk werden
de corn flakes uitsluitend door de patiën
ten van het sanatorium gegeten, maar zij
die hersteld naar huis terugkeerden bleven
erom vragen en door hun mondreclame
kreeg ook de handel belangstelling voor het
nieuwe voedsel.
Om aan de vele aanvragen te kunnen
voldoen liet Will Kellogg een klein fabriek
je bouwen, dat in 1899 als de „Sanitas Nut
Food Company" de productie begon. In
1902 legde een felle brand het gehele"
Battle-Creek-sanatorium in de as, maar de
Food Company had toen al zo'n gunstige
exploitatierekening, dat zij een aanzien
lijke som kon bijdragen voor de herbouw
van het ziekenhuis. Toch besloot dr. John
Kellogg zich uit de fabriek terug te trek
ken: hij verkocht zijn aandeel aan zijn
broer Will, die daarop een nieuw bedrijf,
de Battle Creek Toasted Corn Flakes Com
pany stichtte. Hij kocht een ruim fabrieks
pand en begon in vier regionale dagbladen
een bescheiden advertentiecampagne, die
zulk een toevloed van orders tot gevolg
had, dat de nieuwe fabriek al meteen in
moeilijkheden raakte. Enkele maanden na
het begin der productie moest Kellogg dan
ook zijn befaamd geworden advertentie
plaatsen waarin hij iedereen vezocht s.v.p.
de eerstvolgende dertig dagen geen corn
flakes meer te eten
EEN JAAR LATER waren de productie
met kunst en vliegwerk verdubbeld en
kennen en waarderen, zodat er in Canada,
Australië en Engeland dochterondernemin
gen gesticht konden worden.
Will Keigh Kellogg verdiende miliioenen
aan zijn corn flakes, maar hij gaf ze even
grif weer uit voor liefdadige doeleinden.
Op zijn 65 ste verjaardag in 1925
stichtte hij de Fellowship Corporation om
de dringendste noden in het Battle-Creek-
gebied te helpen lenigen. Uit de fondsen
van deze stichting werden jeugdhuizen,
verpleeginrichtingen, padvinderskampen en
studiebeurzen bekostigd. Twee jaaar later
begon Kellogg grote sommen te fourneren
voor allerlei wetenschappelijk werk, een
arehitectenschool, het Technologisch Insti
tuut van Californië, het Kellogg Radiation
Laboratorium en tal van andere objecten,
terwijl hij ook de zorg voor gebrekkige
kinderen met kapitale bijdragen steunde.
In 1930 bekroonde hij zijn philantropische
werk met de stichting der Kellogg Foun
dation, die ten doel had „de bevordering
twee nieuwe fabriekjes in gebruik ge
nomen, maar nog bleef men ver ten achter
bij de bestellingen. Toen brandde, begin
1907, de grootste van de drie fabrieken af.
Met zeer veel moeite slaagde Kellogg er in
twintigduizend dollar bij elkaar te lenen
voor een nieuw pand. De bankiers hadden
namelijk niet de minste fiducie in de toe
komst van het „vlokkenontbijt" en zo
moest de ex-boekhouder met lede ogen
aanzien, hoe de concurrentie zich van een
deel van zijn debiet meester maakte. Reeds
in 1909 had hij het verloren terrein echter
goeddeels herwonnen. De productie -was
toen gestegen tot honderdtwintigduizend
pakken corn flakes per dag, hetgeen nau
welijks voldoende was om de vraag te
dekken.
Drie jaar later, toen Kellogg ook geroos
terde biscuits op de markt bracht, sneu
velden de meeste concurrenten en maakte
het bedrijf voor het eerst weer winst. Van
toen af ging het snel bergopwaarts. Steeds
meer Amerikanen werden vaste kopers
van de Kelloggs „cereals" volgens een
speciaal procédé geroosterde graanproduc
ten. Maar ook het buitenland leerde ze
Een wel zeer illuster voorbeeld van
waardering was de brief, die de Kellogg
Company in Battle Creek enkele jaren
geleden mocht ontvangen. De schrijfster
daarvan deelde mede, dat zij geduren
de de oorlog met haar kinderen in
Canada gewoond had. „Toen wij weer
in ons eigen land teruggekeerd waren",
aldus deze brief, „was het enige dat
mijn kinderen misten, hun ontbijt-
„cereals". Ik ben blij dat wij ze nu
weer kunnen krijgen".
De brief was ondertekend „Juliana,
Koningin der Nederlanden".
van de gezondheid, de opvoeding en het
welzijn van de mensheid, in het bijzonder
van de jeugd ongeacht ras, afkomst of
nationaliteit." Tot zijn overlijden, in Oc
tober 1951, heeft hij aan de Foundation bij
elkaar ruim 44 millioen dollar geschonken.
Aanvankelijk werden deze fondsen uit
sluitend gebruikt voor bouw en inrichting
van scholen, ziekenhuizen en dergelijke in
de staat Michigan, later werd haar werk
terrein uitgebreid tot het gehele gebied
van de Verenigde Staten en tenslotte, na
de tweede wereldoorlog, ook het buiten
land. Aan ons land schonk de Kellogg
Foundation, zoals men weet, na de
Februariramp van 1953, een aanzienlijk
bedrag voor de oprichting van een instituut
voor cultuurtechniek, landaanwinning en
inpoldering, dat als internationaal inlich
tingenbureau dient en voorts nieuwe acti
viteiten op de genoemde gebieden ontwikt
kelen zal.
Will Kellogg's leven is het verhaal van
een typisch-Amerikaanse carrière. Met
niets begonnen bracht hij het door ver
beeldingskracht en doorzettingsvermogen
tot multimillionnair, ontketende en pas
sant een omwenteling in de eetgewoonten
van het Amerikaanse volk en leverde ten
slotte een prachtige bijdrage tot het heil
der mensheid, waarvan heel de wereld
prütfijt kan hebben.
Misschien dat dit alles u ertoe bewegen
zal, ook eens kennis te maken met zijn
roemruchte vlokkenontbijt, dat overigens
sinds enkele dagen ook in Nederland ver
vaardigd wordt namelijk in Wormerveer,
zoals wij gisteren gemeld hebben.
Maar hoe die kennismaking ook uit mag
vallen, de naam Kellogg is het onthouden
waard. Zij is een lichtend voorbeeld in
onze materialistische wereld. H. C.
„Ende zij was van haer voorouders ge-
comen van 't Heyligh lant, dat is een
plaets bij 't Minderbroedersklooster, daer
weleer veel godtvruchtighe menschen
woonden, die onderhielden die derde regel
van S. Franciscus en oock, die waeren in
de houwelycke staat. Door de heyliclxheit
haers levens, kreech deze plaets den naem
van 't Heyligh lant". Dit vertelt Catharina
Jansdochter Olij, geboren in 1585, in de
levensbeschrijving van een der „Maechden
van den Hoeck".
Het Minderbroedersklooster werd in
1456 gebouwd op het terrein tussen de
Kleine Houtstraat en het Groot Heiligland
en is later grotendeels ingericht tot St.
Elisabethsgasthuis. Het was niet alleen
godvruchtigheid, die er heerste, want de
regeerders loofden op 20 Juni 1550 een
premie uit van twintig gulden „gestelt aan
degeenen, die konne aenweyse diegeene,
die het beelt van St. Franciscus in syn
huysken, staende op de brug van 't Hey
ligh lant, ter neder hebben geworpen". En
men beweert zelfs, dat in het Heiligland
een bierbrouwerij gevestigd is geweest,
waarmee overigens niets ten nadfle van
de bewoners gezegd is.
„Door de heylichheit haers levens, kreech
deze plaetsEen straat leidt een leven
en het leven der straten bepaalt de stad.
In deze dagen is het leven van de Heilig
landen een rustig geworden en het zijn
meer de soms zeer mooie oude gevels dan
de bewoners erachter, die een stille her
innering gaande houden aan het Heyligh
lant. Er zijn huizen, die in zeer slechte
staat verkeren en helaas niet de pretentie
bezitten om in aanmerking te komen voor
restauratie.
Zo verdwijnt de continuïteit in het stads-
schoon, alleen de schoonste gebouwen blij
ven bestand. Restauratie van een pand, dat
geen opmerkelijke schoonheid bezit, is niet
het werk van rekenaren, het kan ten hoog
ste de bezetenheid van een idealist opwek
ken, die zelf het oude pand te lijf gaat
en een spreekbuis naar het verleden open
houdt, die dat minder om eigen schoon
heid dan om de verbinding zelf verdient.
V/ie zo restaureert, gaat er ook wonen.
Niet alleen de gevel houdt de stille her-
*innering gaande, ook de bewoner erachter,
die niettemin tot de eigen generatie kan
behoren als weinig anderen. Zo'n man is
Jules Chapon.
De pianiste Pia Beek maakt een tournée.
Het eerste land van optreden is Luxem
burg, waar ze gedurende de maand De
cember iedere week voor de radio zal op
treden. Daarna gaat zij Engeland, Duitsland,
Zwitserland, Italië en Zweden bezoeken,
In het voorjaar van 1955 steekt zij voor
enkele maanden naar Amerika over. Na
3 terugkeer in ons land zal zij op 1 Juni haar
optreden te Scheveningen hervatten.
OOOOQOOOOOOOQOOOOOOOOOOCx*XK>jooooooooooa>3x>oooocoooooooo<>>x>ooi>:)oooo!xx?öoOOó^^
Hieronder: een vermolmde vloer, hopen
rommel, uitgezakte deuren en gebro
ken tegels riepen Chapon's verbeelding
wakker: een prachtige woonkamer
Het Rembrandtieke licht, dat men op
de foto hiernaast in een stofnest ziet
vallen, speelt thans over een Perzisch
'vloerkleed, mahoniehouten meubelen
en heldere witte muren. In de grote
voorzaal middelste afbeelding aan
de Straatzijde hangen de schilderijen
van de nieuwe bewoners. De vloer is
belegd met oude plavuizen. De smalle
gang loopt langs de woonkamer naar
de tuin. Die woonkamer ziet men ge
heel onderaan, met de oude bedstee, de
oude kachel en de jonge poes. Het
fraaie eikenhout was een jaar geleden
geheel ondergeschilderd met bruine
verf. De kamer ligt aan de kant van
de tuin, die grenst aan „Trou moet
Blycken".
„Dagboek voor Bertheke", door J. Brantr
ligt, met een inleiding van Godfried
Bomans en illustraties door Poppe Damave,
uitgegeven door N.V. Van Gorcum en
Comp. te Assen.
Dit dagboek voor Bertheke werd door
haar vader bijgehouden de twee eerste
jaren van haar leven. Het is niet het dag-V
boek van de heer J. Brantligt, dat hij aani
zijn dochtertje opdraagt, maar het zijti
haar belevenissen, die hij aan haar verteld
De gewone gang van zaken in een dagboelt
is toch dat men zijn eigen dingen van dë
dag, voorzien van commentaar, aan eert
denkbeeldige andere opdist. Brantligt deecl
het tegenovergestelde. Het verrassende is
nu dat wij dit beginnende leven niet ver
teld krijgen uit de box en in kromme taaï,
maar uit de hoogte van de volwasseti
mens, die daar in voortdurende verbazing
op neerziet. Een subliem voorbeeld van
deze gesteldheid is bereikt in het hoofd--
stukje getiteld: Praten, dat het verrassend
motto heeft: Ik houd van woorden, dia
plotseling aankomen, als van heel ver (Lo-
dewijk van Deyssel).
Klein Heiligland no. 36 is een zestiende-eeuws pand met een
zeventiende-eeuwse gevel, die ellipsvormige ontlastingsbogen
heeft zonder sluit- of aanzetstukken. Uit de achttiende eeuw is
de eenvoudige halsgevel afkomstig, met de rechte deklijst ter
vervanging van de trapgevel. Dit zijn de sobere gegevens, die
in de litteratuur over Haarlems oude huizen te vinden zijn van
het huis, dat een jaar geleden in zo'n erbarmelijke staat van
bijna volledige vervallenheid verkeerde, dat de deskundingen
er geen toekomst in zagen. Er was nog één vertrek bewoond
van het huis, dat achter zijn smalle gevel een kapitale ruimte
herbergt.
In Augustus 1953 kwam de toemalige bewoner bij de kunst
schilder Chapon en nodigde hem uit eens te komen kijken in
het Klein Heiligland, want hij had vernomen dat deze een huis
zocht. Chapon kwam, zag en werd enthousiast. Niet over wat
hij zag, maar over de mogelijkheden, die hij in het pand ver
moedde. Hij prikte met een mesje door verflagen: er zat prach
tig antiek eiken achter. Hij tilde een plank op: er zat een pla
vuizen vloer onder. Hij begon met deskundigen te praten,
zij gaven hern geen hoop. Restauratie werd afgeraden. Maar
Chapon wilde niet restaureren in de gebruikelijke zin des
woords, hij wilde zelf aan de slag en hij had vaklieden
met gevoel voor het werk. Hij kwam in aanmerking voor de
premie voor woningverbetering. Dat was al iets. De vereniging
Haerlem zegde hem een bedrag toe. Aannemer Sonnemans
„een van de oude stempel" had er plezier in. De eigenaar
vond het allemaal prachtig, maar hij ging liever op de des
kundigen af, hij nam en van zijn standpunt uit bezien, te
recht geen risico. Hij beloofde de heer Chapon tien jaar
gratis wonen, als deze het huis opknapte. Chapon heeft toen
niet meer gedacht.
Door een driehoekswoningruil kregen de bewoners een nieuw
huis en Chapon zocht voor de tijdsduur van de restauratie
onderdak in zijn oude atelier in de Guldenbergse Poort, waar
geen enkel comfort was. Maar het ging om een kapitale winst:
een groot huis. In Maart begon hij in zijn eentje in het oude
pand. Bergen rommel haalde hij er uit. Alle verf moest van
het eiken gekrabt, plavuizen werden losgewrikt en afgebikt.
Zwiepende muren werden gesloopt. In Mei was het huis klaar
voor de aannemer. Er was geen sprake van oplappen, het huis
moest vernieuwd. Steeds meer mogelijkheden ontdekte Chapon
samen met de aannemer. Drie kamers aan de straatzijde werden
tot één enorme ruimte herschapen. Tot uit Rotterdam sleepte
Chapon plavuizen aan, bij uitdragers kocht hij zeldzame tegels.
Een trap werd gesloopt en van het eiken werd een kastje ge
maakt. Een schoorsteen werd afgebroken en nieuw opgetrok
ken met een oude eiken lijst, die weer ergens anders uit het
huis was gehaald. Een oude hardstenen aanrecht vormde een
klein gezellig hoekje. Een verweerde bedstee kreeg een eiken
omlijsting met nieuw gedraaide spijltjes, maar oud-eiken!
Poliy, de. echtgenote van Chapon, krabde de naden tussen de
balken schoon. Schilder, aannemmer en metselaar werden be
zield van de idee. Met een feilloos gevoel gokten zij op moge
lijkheden van het huis. Het was één team,- aannemer Sonne
mans, stucadoor Muller, schilder Ten Have, metselaar Van der
Worp en het echtpaar Chapon.
Twee maanden geleden begon de grote metamorfose. Elke
dag kreeg het huis meer schoonheid. De bewoonbaarheid begon
te blijken, werd uiteindelijk een pracht en momenteel woont
kunstschilder Chapon met zijn vrouw in een der fraaiste huizen
van Haarlem. Het is ruim en bezit een onontkoombare sfeer
van weldadige rust en schoonheid. De geweldige ruimte aan de
straatzijde is een permanente „tentoonstellingshal" van Cha-
pons werken. Het licht valt er, zoals overal in het huis, alsof
er geen eeuwen voorbij zijn gegaan: als op oude schilderijen.
De achterkamer naast de lange gang is woonkamer geworden.
Een oude bijkeuken is omgetoverd tot een modern keukentje.
Op de eerste verdieping zijn twee grote kamers en een
moderne badkamer. En op de zolder, waarboven een half jaar
geleden geen dak meer was, is het atelier met een overvloed
aan licht. De mooie oude meubelen passen in de kamers alsof
ze ervoor gemaakt zijn en de moderne kleurencombinaties be
werkstelligen, dat men niet een eeuw of wat uit zijn gewone
doen raakt.
Het initiatief van de koppige Chapon is bekroond met een
resultaat, dat hijzelf nooit had kunnen voorzien. Hij kan nu
in volle vrijheid genieten van een rust, die hij sinds het uit
breken van de oorlog tijdens welke hij zijn ouders, twee
zusters en een broer verloor niet meer gekend heeft. Hij
kan zich nu geheel wijden aan het schilderen, wat hij sinds de
eerste steen, die hij losbikte, bijna niet meer heeft kunnen doen.
Het huis, de winst, is er en hij kan zich nu ongestoord wijden
aan het verlies, dat hij in zijn werk heeft geleden. Zijn initiatief
heeft voor de stad een prachtig huis behouden en voor hem
zelf: Polly en Jules Chapon zijn gelukkig. Zij wonen koninklijk.