Harde broodkorst legde basis voor millioenen-concern „OP LEVEN EN DOOD" Heyligh Lant en Jules Chapon Bouwvallig pand uit zestiende eeuw werd een hedendaags juweel Kunstwerk door Anna Blaman Litteraire Kanttekeningen Testament van Barrymore Pia Beek op tournée door Europa „Dagboek voor Bertheke" VOORLOPIG ZAL HET WEL het lot zijn van een auteur als Anna Blaman, die zich, zoals men kan weten, de strikte eerlijkheid tot onvoorwaardelijk doel van haar schrijven heeft gesteld, om door ettelijken anders te worden gelezen dan ze geschre ven heeft. Dat wil zoveel zeggen als: niét te worden gelezen, in de zin van ondergaan en ervaren, maar te worden geschandvlekt en misbruikt en wel door aan haar werk andere motieven toe te dichten dan ooit bij een schrijfster van haar geestelijk en artistiek niveau zouden kunnen voorzitten. Men moet weliswaar al een heel slecht „litterair" (en dat betekent ten aanzien van klinische romans als die van Anna Blaman hetzelfde als „menselijk") oor hebben, om niet bij het eerste horen van deze stemklank, van dit rhythme, van deze hartsklank, op slag gewaar te worden hoe hier een pijnigend verlangen, een nostalgie kan men gerust zeggen, naar morele puurheid, naar het voeren van een onbesmette, een blanke levensstaat revolteert revolteert tegen het giftige mengsel van laaghartigheid, leugen, sluwheid, zelfbedrog, banaliteit, domheid en grofheid, dat de waardigheid van de menselijke conditie tot verziekens toe aanvreet. Desondanks en uit verschillende reacties op haar „Een zaam avontuur" bleek dat maar al te duidelijk is een misduiden schering en inslag geweest. Niet vanwege „slechthorendheid" alleen. Zelfs niet enkel uit misverstand en onbegrip. Maar door benepenheid en respectloze vulgarisatie beide. Diep onder de indruk van haar nieuwe roman „Op leven en dood" lijkt het me niet alleen goed, maar voelde ik het als een gewetensplicht, dit voorop te stellen. Als een plicht, dit werk te signaleren als een roman van een hoog zuiverend gehalte, niet ondanks maar dank zij de onver bloemde confrontatie met een ontluiste rende realiteit, waarmee Anna Blamans onkwetsbare integriteit zich ook ditmaal d'urft te meten, welbewuster dan tevoren zelfs, oneindig vaster van hand ook, zowel in opbouw en taal, als in psychische peiling van haar figuren. Waar is, dat voor Stephan, de hoofdper soon die hier definitief met zijn verleden afrekent, geen licht in dit leven meer valt of het is vertroebeld. Waar is, dat alles waaraan hij geloofd, waarnaar hij verlangd, waarop hij gehoopt en gebouwd heeft, nie tig is geworden, sinds hem, na het vertrek van zijn bijna verafgode vrouw, niet meer van een grote liefde is gebleven dan een gestorven illusie en verkwijnende herin nering. Waar, waar tot in de donkerste on dertoon van dit proza, is óók, dat hij wan hoopt, onvoorwaardelijk wanhoopt, wat nog niet zeggen wil dat hij wanhopig, maar wel dat hij wanhopend is: dat hij, diep ge- minder om. Niet in een happy ending: dat zou een misleidende frase, een leugen zijn. Maar wèl is het zo, diat 'in het aangezicht van de dood, van de reële eindigheid van het leven, waarvoor de ongeneselijke hart kwaal hem heeft geplaatst, Stephan in zijn geteisterde hart een deernis, een warmte, een liefderijkheid voor de weer loze mens voelt wakker worden, die zijn stagnerende bloed weer gaande maken en de doodskilte ontdooien. In Jane, tijdelijk zijn verpleegster, heeft hij de onproblema tische liefde, de eerlijkste, edelste en schoonste, ontdekt die dit onvervulbare leven kan schenken: „liefde die vereen zelvigd is met dit bestaan, zoals het gras tevens de weide is". Jammer genoeg ik moet het ronduit bekennen heeft dit deel van deze aan grijpende roman (de laatste dertig blad zijden) mij niet met dezelfde onont koombare onmiddellijkheid weten te raken als het voorafgaande. De ontspanning in de toegespitste tragedie, datgene dus wat klassiek de katharsis, de „loutering" heet, is aanmerkelijk matter en naar mijn gevoel teveel „roman" om een gelijkwaardig sluit stuk van deze woord voor woord beleden getuigenis te kunnen zijn. Maar wat doet deze onvolkomenheid er ten slotte toe, als er gesproken is met een zo dringende stem als het uiterste, dat een mens den mens kan toevertrouwen, is neergeschreven in een proza van een zo onverdacht-eerlijk, onverdacht-warm, onverdacht-beproefd gehalte? Want dit wil ik tot besluit nog zeggen: ik acht deze Stephan van eenzelf de litterair-menselijke grootheid als Duha- mel's Salavin.- Op grond daarvan houd ik „Op leven en dood" voor een kunstwerk van het zuiverste allooi, alle eventuele gniffelaars en moraalridders ten spijt. C. J. E. DINAUX. De in November overleden acteur en filmster Lionel Barrymore heeft zijn ge hele vermogen nagelaten aan Florence Ro- zella Wheeler, de veertigjarige verpleeg ster, die hem de laatste achttien jaar heeft verzorgd. Zijn zuster,de 75-jarige Ethel Barrymore, is de enige overlevende van de familie. Ieder, aldus het testament, die kan bewijzen aanspraken op de nalaten schap te hebben, mag niet meer dan een dollar ontvangen. Anna Blaman: „Op leven en dood" (J. M. Meulenhoff, Amsterdam). Geschilderd portret van VS. K. Kellogg. wond al in zijn levensgevoel tijdens zijn jeugdjaren (hoe voortreffelijk-associatief weer wakker geroepen, deze gekrenkte ge voelens!) de menselijke ontoereikendheid, het verraad aan leven, liefde en zuiver heid van intenties, is gaan beschouwen als onverbrekelijk verbonden aan dit bestaan. Wat er zo hier en daar nog rest aan „ge luk" komt hem voor als schijn, als vlucht: hier in de ideologie van een heilstaat (Sal ly), daar in een zelfverzekerd geloof (Christina), ginds en voor hem is er eigenlijk alleen maar een „ginds" en nooit een „hier" in een erotisch romantisme (Franeisca), een haast bovenmenselijke noblesse van onbaatzuchtige vriendschap (Paul), een ironisch en vrijblijvend-speelse uitdaging van het avontuur (Marian). In het besef van dit onherroepelijk men selijk telaat doorloopt dit getuigenis van Stephans hartsdébacle, versterkt nog door een physieke hartkwaal, alle gevoelstoon- aarden van een ontluisterd leven: wrok, wantrouwen, ontberingspijn, walging, ver slagenheid, vernietigingsdrift, zelfbeschul diging kortom: alle kwelling van een hoofd dat niet meer aanvaarden wil wat het hart verlangde en van een trots hart dat zich niet wil prijsseven aan hetgeen het hoofd met het dodelijk wapen van een vlijmscherpe geest heeft onttakeld. Nihilisme? Er is in de litteratuur zoveel gesold met dat nihilisme, dat het een op pervlakkig of vooringenomen lezer zou kunnen voorkomen dat ook déze roman, hoewel er op leven en dood met dat nihi lisme in wordt gevochten, als „negativis- tisch" afgewezen dient te worden. Zo'n lezer zou ik willen vragen te luisteren met een inwendig oor. Te luisteren naar élke toonschakering, élke gevoelsmodulatie van gedachten en sferen, waarin de diepte weerklinkt van déze wanhoop. Dan, dunkt me, zal het hem niet kunnen ontgaan hoe vol dat diepste geluid is van hunkering naar onvervalste liefde, naar onvertroebeld leven, naar klaarte, naar voornaamheid, naar waardigheid, juist in het melan cholisch besef vén de menselijke beperkt heid. Welbewust heeft Anna Blaman aan haar roman een wending gegeven, die aan deze grondtoon een verzoenend1 slotaccoord geeft. Niet dat de levenswonde daarmee genezen zou zijn verre van dat: de nostalgie blijft en''de eenzaamheid is er geen hartsgraad ÈEN TYPISCH VERSCHIL tussen onze West-Europese levenswijze en de „Ame rican way of life" demonstreert zich aan de ontbijttafel. Vroeger begon de door snee-Amerikaan zijn dag naar Engels voorbeeld met een stevige broodmaal tijd, meestal vergezeld door respecta bele porties havermout, spek-en-eieren, gesmoorde niertjes en zelfs gebakken vis, maar tegennwoordig volstaat hij met een glas vruchtensap en een kom graanvlok- ken met melk. DEZE „REVOLUTIE in het ontbijt- wezen" is een halve eeuw geleden ont ketend doordat een bejaarde dame in het Battle-Creek-sanatorium in de Amerikaan se staat Michigan op een morgen in 1895 haar kunstgebit stukbeet op een harde broodkorst. Woedend deed zij haar beklag bij de geneesheer-directeur dr. John D. Kellogg, die haar tien dollar schadevergoe ding liet uitbetalen. Daarmee had het incidentje gesloten kunnen zijn, maar dr. Kellogg had er geen vrede mee. Veel van zijn patiënten aten slecht, terwijl zij juist vanwege hun ziekte veel en zwaar voedsel moesten gebruiken. Te zwaar misschien, zo bepeinsde dr. Kel logg, want heel vaak kwamen de vette spijzen en het machtige volkorenbrood on aangeroerd in de keuken terug. Hij legde het probleem voor aan zijn jongere broer, Will Keigh Kellogg, die boekhouder in het sanatorium was en in zijn vrije tijd graag liefhebberde in de dieetkeuken. „Wat ons ontbreekt," zei deze, „is een licht en gemakkelijk verteerbaar gerecht dat toch de vereiste voedingsstoffen en calorieën bevat en als dat niet te koop is, moeten wij het zelf maken." NOG DIEZELFDE DAG ging Will Kel logg aan het werk en na veel teleurstellin gen en eindeloos experimenteren slaagde hij er in uit tarwe een bijzonder soort vlokken te roosteren, dat hij de naam van „granula flakes" gaf. Dit gerecht werd voor het eerst geser veerd op een bijeenkomst van honderd predikanten der Zevende Dags Adventisten in Battle Creek, waar het bijzonder in de smaak viel. Maar voor de kieskeurige patiënten van het sanatorium bleek het toch nog niet ideaal. Daarna bereidde Will uit maïs op soort gelijke wijze een nieuw product, die nog rijker en lichtverteerbaarder was en die onder de naam „corn flakes" in korte tijd vermaard werd. Aanvankelijk werden de corn flakes uitsluitend door de patiën ten van het sanatorium gegeten, maar zij die hersteld naar huis terugkeerden bleven erom vragen en door hun mondreclame kreeg ook de handel belangstelling voor het nieuwe voedsel. Om aan de vele aanvragen te kunnen voldoen liet Will Kellogg een klein fabriek je bouwen, dat in 1899 als de „Sanitas Nut Food Company" de productie begon. In 1902 legde een felle brand het gehele" Battle-Creek-sanatorium in de as, maar de Food Company had toen al zo'n gunstige exploitatierekening, dat zij een aanzien lijke som kon bijdragen voor de herbouw van het ziekenhuis. Toch besloot dr. John Kellogg zich uit de fabriek terug te trek ken: hij verkocht zijn aandeel aan zijn broer Will, die daarop een nieuw bedrijf, de Battle Creek Toasted Corn Flakes Com pany stichtte. Hij kocht een ruim fabrieks pand en begon in vier regionale dagbladen een bescheiden advertentiecampagne, die zulk een toevloed van orders tot gevolg had, dat de nieuwe fabriek al meteen in moeilijkheden raakte. Enkele maanden na het begin der productie moest Kellogg dan ook zijn befaamd geworden advertentie plaatsen waarin hij iedereen vezocht s.v.p. de eerstvolgende dertig dagen geen corn flakes meer te eten EEN JAAR LATER waren de productie met kunst en vliegwerk verdubbeld en kennen en waarderen, zodat er in Canada, Australië en Engeland dochterondernemin gen gesticht konden worden. Will Keigh Kellogg verdiende miliioenen aan zijn corn flakes, maar hij gaf ze even grif weer uit voor liefdadige doeleinden. Op zijn 65 ste verjaardag in 1925 stichtte hij de Fellowship Corporation om de dringendste noden in het Battle-Creek- gebied te helpen lenigen. Uit de fondsen van deze stichting werden jeugdhuizen, verpleeginrichtingen, padvinderskampen en studiebeurzen bekostigd. Twee jaaar later begon Kellogg grote sommen te fourneren voor allerlei wetenschappelijk werk, een arehitectenschool, het Technologisch Insti tuut van Californië, het Kellogg Radiation Laboratorium en tal van andere objecten, terwijl hij ook de zorg voor gebrekkige kinderen met kapitale bijdragen steunde. In 1930 bekroonde hij zijn philantropische werk met de stichting der Kellogg Foun dation, die ten doel had „de bevordering twee nieuwe fabriekjes in gebruik ge nomen, maar nog bleef men ver ten achter bij de bestellingen. Toen brandde, begin 1907, de grootste van de drie fabrieken af. Met zeer veel moeite slaagde Kellogg er in twintigduizend dollar bij elkaar te lenen voor een nieuw pand. De bankiers hadden namelijk niet de minste fiducie in de toe komst van het „vlokkenontbijt" en zo moest de ex-boekhouder met lede ogen aanzien, hoe de concurrentie zich van een deel van zijn debiet meester maakte. Reeds in 1909 had hij het verloren terrein echter goeddeels herwonnen. De productie -was toen gestegen tot honderdtwintigduizend pakken corn flakes per dag, hetgeen nau welijks voldoende was om de vraag te dekken. Drie jaar later, toen Kellogg ook geroos terde biscuits op de markt bracht, sneu velden de meeste concurrenten en maakte het bedrijf voor het eerst weer winst. Van toen af ging het snel bergopwaarts. Steeds meer Amerikanen werden vaste kopers van de Kelloggs „cereals" volgens een speciaal procédé geroosterde graanproduc ten. Maar ook het buitenland leerde ze Een wel zeer illuster voorbeeld van waardering was de brief, die de Kellogg Company in Battle Creek enkele jaren geleden mocht ontvangen. De schrijfster daarvan deelde mede, dat zij geduren de de oorlog met haar kinderen in Canada gewoond had. „Toen wij weer in ons eigen land teruggekeerd waren", aldus deze brief, „was het enige dat mijn kinderen misten, hun ontbijt- „cereals". Ik ben blij dat wij ze nu weer kunnen krijgen". De brief was ondertekend „Juliana, Koningin der Nederlanden". van de gezondheid, de opvoeding en het welzijn van de mensheid, in het bijzonder van de jeugd ongeacht ras, afkomst of nationaliteit." Tot zijn overlijden, in Oc tober 1951, heeft hij aan de Foundation bij elkaar ruim 44 millioen dollar geschonken. Aanvankelijk werden deze fondsen uit sluitend gebruikt voor bouw en inrichting van scholen, ziekenhuizen en dergelijke in de staat Michigan, later werd haar werk terrein uitgebreid tot het gehele gebied van de Verenigde Staten en tenslotte, na de tweede wereldoorlog, ook het buiten land. Aan ons land schonk de Kellogg Foundation, zoals men weet, na de Februariramp van 1953, een aanzienlijk bedrag voor de oprichting van een instituut voor cultuurtechniek, landaanwinning en inpoldering, dat als internationaal inlich tingenbureau dient en voorts nieuwe acti viteiten op de genoemde gebieden ontwikt kelen zal. Will Kellogg's leven is het verhaal van een typisch-Amerikaanse carrière. Met niets begonnen bracht hij het door ver beeldingskracht en doorzettingsvermogen tot multimillionnair, ontketende en pas sant een omwenteling in de eetgewoonten van het Amerikaanse volk en leverde ten slotte een prachtige bijdrage tot het heil der mensheid, waarvan heel de wereld prütfijt kan hebben. Misschien dat dit alles u ertoe bewegen zal, ook eens kennis te maken met zijn roemruchte vlokkenontbijt, dat overigens sinds enkele dagen ook in Nederland ver vaardigd wordt namelijk in Wormerveer, zoals wij gisteren gemeld hebben. Maar hoe die kennismaking ook uit mag vallen, de naam Kellogg is het onthouden waard. Zij is een lichtend voorbeeld in onze materialistische wereld. H. C. „Ende zij was van haer voorouders ge- comen van 't Heyligh lant, dat is een plaets bij 't Minderbroedersklooster, daer weleer veel godtvruchtighe menschen woonden, die onderhielden die derde regel van S. Franciscus en oock, die waeren in de houwelycke staat. Door de heyliclxheit haers levens, kreech deze plaets den naem van 't Heyligh lant". Dit vertelt Catharina Jansdochter Olij, geboren in 1585, in de levensbeschrijving van een der „Maechden van den Hoeck". Het Minderbroedersklooster werd in 1456 gebouwd op het terrein tussen de Kleine Houtstraat en het Groot Heiligland en is later grotendeels ingericht tot St. Elisabethsgasthuis. Het was niet alleen godvruchtigheid, die er heerste, want de regeerders loofden op 20 Juni 1550 een premie uit van twintig gulden „gestelt aan degeenen, die konne aenweyse diegeene, die het beelt van St. Franciscus in syn huysken, staende op de brug van 't Hey ligh lant, ter neder hebben geworpen". En men beweert zelfs, dat in het Heiligland een bierbrouwerij gevestigd is geweest, waarmee overigens niets ten nadfle van de bewoners gezegd is. „Door de heylichheit haers levens, kreech deze plaetsEen straat leidt een leven en het leven der straten bepaalt de stad. In deze dagen is het leven van de Heilig landen een rustig geworden en het zijn meer de soms zeer mooie oude gevels dan de bewoners erachter, die een stille her innering gaande houden aan het Heyligh lant. Er zijn huizen, die in zeer slechte staat verkeren en helaas niet de pretentie bezitten om in aanmerking te komen voor restauratie. Zo verdwijnt de continuïteit in het stads- schoon, alleen de schoonste gebouwen blij ven bestand. Restauratie van een pand, dat geen opmerkelijke schoonheid bezit, is niet het werk van rekenaren, het kan ten hoog ste de bezetenheid van een idealist opwek ken, die zelf het oude pand te lijf gaat en een spreekbuis naar het verleden open houdt, die dat minder om eigen schoon heid dan om de verbinding zelf verdient. V/ie zo restaureert, gaat er ook wonen. Niet alleen de gevel houdt de stille her- *innering gaande, ook de bewoner erachter, die niettemin tot de eigen generatie kan behoren als weinig anderen. Zo'n man is Jules Chapon. De pianiste Pia Beek maakt een tournée. Het eerste land van optreden is Luxem burg, waar ze gedurende de maand De cember iedere week voor de radio zal op treden. Daarna gaat zij Engeland, Duitsland, Zwitserland, Italië en Zweden bezoeken, In het voorjaar van 1955 steekt zij voor enkele maanden naar Amerika over. Na 3 terugkeer in ons land zal zij op 1 Juni haar optreden te Scheveningen hervatten. OOOOQOOOOOOOQOOOOOOOOOOCx*XK>jooooooooooa>3x>oooocoooooooo<>>x>ooi>:)oooo!xx?öoOOó^^ Hieronder: een vermolmde vloer, hopen rommel, uitgezakte deuren en gebro ken tegels riepen Chapon's verbeelding wakker: een prachtige woonkamer Het Rembrandtieke licht, dat men op de foto hiernaast in een stofnest ziet vallen, speelt thans over een Perzisch 'vloerkleed, mahoniehouten meubelen en heldere witte muren. In de grote voorzaal middelste afbeelding aan de Straatzijde hangen de schilderijen van de nieuwe bewoners. De vloer is belegd met oude plavuizen. De smalle gang loopt langs de woonkamer naar de tuin. Die woonkamer ziet men ge heel onderaan, met de oude bedstee, de oude kachel en de jonge poes. Het fraaie eikenhout was een jaar geleden geheel ondergeschilderd met bruine verf. De kamer ligt aan de kant van de tuin, die grenst aan „Trou moet Blycken". „Dagboek voor Bertheke", door J. Brantr ligt, met een inleiding van Godfried Bomans en illustraties door Poppe Damave, uitgegeven door N.V. Van Gorcum en Comp. te Assen. Dit dagboek voor Bertheke werd door haar vader bijgehouden de twee eerste jaren van haar leven. Het is niet het dag-V boek van de heer J. Brantligt, dat hij aani zijn dochtertje opdraagt, maar het zijti haar belevenissen, die hij aan haar verteld De gewone gang van zaken in een dagboelt is toch dat men zijn eigen dingen van dë dag, voorzien van commentaar, aan eert denkbeeldige andere opdist. Brantligt deecl het tegenovergestelde. Het verrassende is nu dat wij dit beginnende leven niet ver teld krijgen uit de box en in kromme taaï, maar uit de hoogte van de volwasseti mens, die daar in voortdurende verbazing op neerziet. Een subliem voorbeeld van deze gesteldheid is bereikt in het hoofd-- stukje getiteld: Praten, dat het verrassend motto heeft: Ik houd van woorden, dia plotseling aankomen, als van heel ver (Lo- dewijk van Deyssel). Klein Heiligland no. 36 is een zestiende-eeuws pand met een zeventiende-eeuwse gevel, die ellipsvormige ontlastingsbogen heeft zonder sluit- of aanzetstukken. Uit de achttiende eeuw is de eenvoudige halsgevel afkomstig, met de rechte deklijst ter vervanging van de trapgevel. Dit zijn de sobere gegevens, die in de litteratuur over Haarlems oude huizen te vinden zijn van het huis, dat een jaar geleden in zo'n erbarmelijke staat van bijna volledige vervallenheid verkeerde, dat de deskundingen er geen toekomst in zagen. Er was nog één vertrek bewoond van het huis, dat achter zijn smalle gevel een kapitale ruimte herbergt. In Augustus 1953 kwam de toemalige bewoner bij de kunst schilder Chapon en nodigde hem uit eens te komen kijken in het Klein Heiligland, want hij had vernomen dat deze een huis zocht. Chapon kwam, zag en werd enthousiast. Niet over wat hij zag, maar over de mogelijkheden, die hij in het pand ver moedde. Hij prikte met een mesje door verflagen: er zat prach tig antiek eiken achter. Hij tilde een plank op: er zat een pla vuizen vloer onder. Hij begon met deskundigen te praten, zij gaven hern geen hoop. Restauratie werd afgeraden. Maar Chapon wilde niet restaureren in de gebruikelijke zin des woords, hij wilde zelf aan de slag en hij had vaklieden met gevoel voor het werk. Hij kwam in aanmerking voor de premie voor woningverbetering. Dat was al iets. De vereniging Haerlem zegde hem een bedrag toe. Aannemer Sonnemans „een van de oude stempel" had er plezier in. De eigenaar vond het allemaal prachtig, maar hij ging liever op de des kundigen af, hij nam en van zijn standpunt uit bezien, te recht geen risico. Hij beloofde de heer Chapon tien jaar gratis wonen, als deze het huis opknapte. Chapon heeft toen niet meer gedacht. Door een driehoekswoningruil kregen de bewoners een nieuw huis en Chapon zocht voor de tijdsduur van de restauratie onderdak in zijn oude atelier in de Guldenbergse Poort, waar geen enkel comfort was. Maar het ging om een kapitale winst: een groot huis. In Maart begon hij in zijn eentje in het oude pand. Bergen rommel haalde hij er uit. Alle verf moest van het eiken gekrabt, plavuizen werden losgewrikt en afgebikt. Zwiepende muren werden gesloopt. In Mei was het huis klaar voor de aannemer. Er was geen sprake van oplappen, het huis moest vernieuwd. Steeds meer mogelijkheden ontdekte Chapon samen met de aannemer. Drie kamers aan de straatzijde werden tot één enorme ruimte herschapen. Tot uit Rotterdam sleepte Chapon plavuizen aan, bij uitdragers kocht hij zeldzame tegels. Een trap werd gesloopt en van het eiken werd een kastje ge maakt. Een schoorsteen werd afgebroken en nieuw opgetrok ken met een oude eiken lijst, die weer ergens anders uit het huis was gehaald. Een oude hardstenen aanrecht vormde een klein gezellig hoekje. Een verweerde bedstee kreeg een eiken omlijsting met nieuw gedraaide spijltjes, maar oud-eiken! Poliy, de. echtgenote van Chapon, krabde de naden tussen de balken schoon. Schilder, aannemmer en metselaar werden be zield van de idee. Met een feilloos gevoel gokten zij op moge lijkheden van het huis. Het was één team,- aannemer Sonne mans, stucadoor Muller, schilder Ten Have, metselaar Van der Worp en het echtpaar Chapon. Twee maanden geleden begon de grote metamorfose. Elke dag kreeg het huis meer schoonheid. De bewoonbaarheid begon te blijken, werd uiteindelijk een pracht en momenteel woont kunstschilder Chapon met zijn vrouw in een der fraaiste huizen van Haarlem. Het is ruim en bezit een onontkoombare sfeer van weldadige rust en schoonheid. De geweldige ruimte aan de straatzijde is een permanente „tentoonstellingshal" van Cha- pons werken. Het licht valt er, zoals overal in het huis, alsof er geen eeuwen voorbij zijn gegaan: als op oude schilderijen. De achterkamer naast de lange gang is woonkamer geworden. Een oude bijkeuken is omgetoverd tot een modern keukentje. Op de eerste verdieping zijn twee grote kamers en een moderne badkamer. En op de zolder, waarboven een half jaar geleden geen dak meer was, is het atelier met een overvloed aan licht. De mooie oude meubelen passen in de kamers alsof ze ervoor gemaakt zijn en de moderne kleurencombinaties be werkstelligen, dat men niet een eeuw of wat uit zijn gewone doen raakt. Het initiatief van de koppige Chapon is bekroond met een resultaat, dat hijzelf nooit had kunnen voorzien. Hij kan nu in volle vrijheid genieten van een rust, die hij sinds het uit breken van de oorlog tijdens welke hij zijn ouders, twee zusters en een broer verloor niet meer gekend heeft. Hij kan zich nu geheel wijden aan het schilderen, wat hij sinds de eerste steen, die hij losbikte, bijna niet meer heeft kunnen doen. Het huis, de winst, is er en hij kan zich nu ongestoord wijden aan het verlies, dat hij in zijn werk heeft geleden. Zijn initiatief heeft voor de stad een prachtig huis behouden en voor hem zelf: Polly en Jules Chapon zijn gelukkig. Zij wonen koninklijk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 13