TIJD VAN DICHTEN
Ik zal het nooit weer doen
-WEER GAAN AMSTERDAMSE
KUNSTHANDELS VERDWIJNEN
Cursus in echtelijk geluk
Kort verhaal door
Olaf J. de Landell
Géén Habsburg
Kris -Kras
Russische „dumping"
op lectuurgebied
Facetten der Nederlandse poëzie
SCHOOLHOOFD
GEVRAAGD
ZATERDAGMIDDAG 27 November
werd bij kunsthandel Huinck en Scher-
jon te Amsterdam een tentoonstelling
van werken van Charley Toorop ge
opend. Het inleidend woord werd door
prof. A. M. Hammacher, de directeur
van het Rijksmuseum Kröller-Müller,
gesproken. Op deze tentoonstelling ho
pen wij binnenkort nader terug te ko
men. Wat ons getroffen heeft is het
bericht dat dit de laatste expositie is,
die in het huis aan de Herengracht 469
gehouden zal worden. Enige dagen
tevoren bereikte ons de mededeling van
kunsthandel Martinet aan de O.Z. Voor
burgwal 100. dat het de directeur, de
heer J. van Loenen, niet mogelijk was
gebleken de zaak langer voort te zetten,
dat het bezit geliquideerd en de expo
sitiegelegenheid gesloten of misschien
door anderen in stand gehouden zal
worden.... Hiermede verdwijnen in
Amsterdam wederom twee centra van
hedendaagse beeldende kunst. Buffa in
de Kalverstraat, Van Lier op het Rokin
hebben reeds eerder hun deuren ge
sloten. De trieste rij wordt langer.
Voor een enigszins volledige terugblik
op de geschiedenis van „Huinck en
Scherjon" ontbreken ons thans de ge
gevens. Terugziende op de laatste jaren,
kunnen wij enige grepen doen: ten
toonstellingen van werken van John
Radecker, Willink. Fernhout, Kees Ver-
wey, Arntzenius, tekeningen van Rudolf
Bremmer, schilderijen van Wim Oepts,
Jan Wiegers en vele anderen, om ons
tot de levende Nederlandse kunstenaars
te bepalen.
Bij Martinet, die slechts zes jaar heeft
bestaan, trof men de jongere stromin
gen: Fred Siger, Van der Spoel, Friso
ten Holt en Ccrrneille, benevens de Bel
gen Jan Cox, Louis,van Lint, Mare
Mendelson en Edgar Tijtgat, deze laat
ste als graficus en tekenaar.
OVER DE SLUITING van verschei
dene Amsterdamse kunsthandels is
reeds meermalen ook in ons blad ge
schreven. Als oorzaken zijn genoemd:
verminderde belangstelling bij het pu
bliek, daling van de koopkracht tenge
volge van de zware belastingdruk, de
toegenomen trek naar de musea, waar
men de kunst gaat zien maar waar ge
meenlijk niet wordt gekocht. Daaraan
Zelfportret uit 1953-'54 door
Charley Toorop.
kan toegevoegd worden de onzekerheid
bij het publiek ten aanzien van de uit
eenlopende stromingen in de beeldende
kunst en een materialistischer levens
instelling. Hef zijn en blijven allemaal
speculatieve gevolgtrekkingen.
Is het een tijdelijk verschijnsel, waar
bij toevallige omstandigheden meespe
len? Zullen er, zoals de heer Huinck
stellig verwacht, weer anderen komen
om de lege plaatsen in te nemen? Het
zijn allemaal open vragen. Vast staat
dat het culturele leven van Amsterdam
in de sector schilderkunst en grafiek
door de huidige gang van zaken stiller
en armer wordt en dat de weg langs
de Amsterdamse kunsthandels, die uw
medewerker sinds enige jaren van tijd
tot tijd gedaan heeft, weer een stukje
korter is geworden.
OTTO B. DE KAT.
)CCXX<XXXOCOC\>COC<XMXXXXXXXXXXXXXXXXXXKXX:CCCCCCCC<X:CGCCC<XX>CCCC<XXK>OCCCCCCCCOOOOOOCOC)0<XXN30COC>OOOOOOOOOOOOOOOOOOOa
Bij de N.V. Uitgeversmaatschappij „Kos
mos" te Amsterdam en Antwerpen is een
zeer merkwaardig boekje verschenen, dat
zeker.en ook zonder deze aanbeveling zijn
weg naar vele lezers wel zal vinden: „Les
sen in echtelijk geluk" van André Maurois,
vertaald en bij Nederlandse verhoudingen
aangepast door Clare Lennart.
In zijn voorwoord vertelt de bekende
schrijver, dat zijn tekst, op verzoek van de
Radiodiffusion frangaise als hoorspel in elf
delen geschreven, he
lemaal niet zo ernstig
bedoeld was, maar dat
hij naar aanleiding
van de uitzending
meer brieven ontving
dan enige roman hem
ooit had opgeleverd.
De speelse cursus, bestaande uit korte in
leidingen en illustratieve scènes van hoe
het wel en hoe het niet zou moeten in het
echtelijke leven, werd door omroepen van
tien landen in bewerking overgenomen.
Nederland is hier niet bij. Maar mogelijk
gaat dat nog gebeuren, om de verwachting
van de vertaalster te citeren, als de uitgave
Voor dm
microfoon
Getekend voor „Erbij" door Roland.
in boekvorm succes heeft.
Onmiddellijk resultaat ter verbetering
van bestaande verhoudingen moet men na
kennisneming van deze luchtige, alles be
halve zwaarwichtige tekst niet verwach
ten. Maar kwaad zal deze geestige verma
ning tot verdraagzaamheid en begrip voor
elkanders tekortkomingen en ijdelheden
zeker niet stichten. En verder zit dit ge
schrift vol met kostelijke in alle eenvoud
treffende citaten („Pessimisten zijn» de
vrouwen van optimisten") en commenta
ren op gewone ervaringen, zoals „De
vrouw wacht af, jazeker, maar zoals de
spin op de vlieg" of „Passie is iets, dat
moet worden ondergaan, maar liefde moet
worden opgebouwd".
Maurois maakt van de gelegenheid ge
bruik om spelenderwijs heel verstandige
dingen te zeggen en dat geeft wellicht iets
van blijvende waarde aan een boekje, dat
in eerste instantie waarschijnlijk alleen
maar vermakelijk zal worden gevonden. Zo
geeft hij de professor, die de verbindende
teksten schreef, de volgende wijsheid in
de mond: „Geen enkele verstandige vrouw
zal openlijk met een andere vrouw spre
ken over de tekortkomingen of de dom
heden van haar man. Zulke confidenties
maken de zaak alleen maar erger. Om ze
interessant te maken legt zij, die ermee
voor de dag komt, er allicht een schepje op
en op den duur gaat ze vaak zelf geloof
hechten aan gefantaseerde grieven. K.
Het Oostenrijkse hooggerechtshof heeft
de aanspraak van de 70-jarige Robert
Pachmann: de wettige zoon van wijlen
kroonprins Rudolf van Habsburg uit een
geheim huwelijk met prinses Marie An
toinette van Toscana beweert te zijn, voor
goed verworpen.
Pachmann beweerde in Wenen te zijn
toevertrouwd aan het echtpaar Pachmann,
dat hem in de plaats van zijn eigen ge
storven zoon had opgevoed. De geschreven
verklaring, waarin dit was vermeld, was
echter óf verloren gegaan bij de grote
brand van 1927, waardoor een groot deel
van het Oostenrijkse staatsarchief was
verloren gegaan,
Hoofd van het keizerlijk huis Habsburg
en pretendent van de Oostenrijkse troon,
is Otto van Habsburg,
D' onderstaande taakanalyse van de schoolmeester anno 1775 werd door de
redactie van Het Schoolblad, orgaan van de Nederlandse Onderwijzersvereniging,
uit „De School met de Bijbel" overgenomen, welk tijdschrift de gegevens aan een
oude kroniek ontleende. Wij vonden deze sollicitatie-oproep in het Corresponden
tieblad van de Centrale van Hogere Rijksambtenaren met de voorgaande bron
vermelding en geven hem op onze beurt aan onze lezers door.
„Welke meester heeft lust schoolhoofd
te worden in. Hij moet goed Latijn,
Grieks ea Hebreeuws verstaan, ook een
beetje Frans en Italiaans.
In de christelijke leer, rekenen, schrij
ven, tekenen, geschiedenis, aardrijks
kunde en landmeten moet hij een mees
ter zijn.
Hij behoeft slechts 12 uur per dag les
te geven. Bovendien heeft hij gelegen
heid met privaatlessen nog wat bij te
verdienen.
Daar men door hem een organist wil
uitsparen, zal het aanbeveling verdie
nen, als hij orgel en goed viool speelt
en op de toren klaroen kan blazen.
De geestelijke helpt hij af en toe in de
prediking en bij de catechisatie. Daar
hij de dienst moet leiden bij de begra
fenissen moet hij, voor het uitzingen
van de doden over een goede en om
vangrijke stem beschikken.
Zijn beloning bestaat uit honderd gul
den in geld, enige naturalia, vrije wo
ning, zes ellen moestuin en een mest
vaalt voor de deur.
In rang staat hij direct onder de burge
meester. 't Zou de magistraat welgeval
lig zijn, indien hij ongehuwd was. De
voorganger in het ambt heeft een zeer
huiselijke en godvruchtige weduwe
achtergelaten. Ze is weliswaar een goe
de vijftiger, maar nog flink en kan nog
lang leven."
ALLES HEEFT zijn vast seizoen: het
priktollen, het eten van groene haring en
het minnekozen der dieren. Thans beleven
wij de tijd van dichten. Daarbij denk ik
niet in de eerste plaats aan lekken in de
waterleiding, want die behoeven waar
schijnlijk pas over een paar weken gedicht
te worden. Ik bedoel dus de verskunst.
Vermoedelijk om de brave burger een
beetje te helpen heeft de N.V. Nederlandse
Uitgeversmaatschappij te Leiden in de
serie „Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen" door een zekere (naar pas later blijkt
in de practijk echter zeer onzekere) Theo
de Vries een boek laten schrijven, dat zo
pas verschenen is ónder de veelbelovende
titel „Nu weet ik meer van gedichten". Dit
slaat stellig op de auteur van deze hand
leiding, die voordien kennelijk niets van
gedichten wist.
Ik weet werkelijk niet, waar ik beginnen
moet te citeren om u een indruk van de
hier in het korte bestek van zestig piep
kleine bladzijden verzamelde onzin te
geven. Op de eerste bladzijde van het
tweede hoofdstuk staat: „Eerst wanneer
men op het woord lepels een geheel ver
keerde nadruk legt, rijmt het pas op els!"
Het eerste woord is een germanisme en
bovendien overbodig. Verder lijkt het heel
moeilijk om op lepels een gedeeltelijk ver
keerde nadruk te leggen, doch dat is nog
niets bij wat volgt: „De tegenwoordige ge
dichten zijn weliswaar niet meer zo vast
verbonden aan de maat gelijk men
vroeger wel verlangde, maar een zekere
melodie, een rhythme, kunnen ook zij toch
niet ontberen. De interpunctie is van
Theo de Vries, die op pagina twaalf verder
bewijst het verschil tussen rhythme en
metrum niet te kennen, om dan van
melodie maar te zwijgen.
Aan het einde van ieder chapiter volgt
een lijstje met vragen. Zo staat er op
pagina 10: „Wat zijn de bestanddelen van
de dichtkunst?" Het antwoord kan men
vinden op pagina 60: „De dichtkunst be
staat uit: maat, rijm, klank, alliteratie,
beeldende taal, stijl, inhoud en het onbe
paalbare, dat ons vaak ontroert en waar
voor wij meestal geen naam weten." Ziezo,
nu weet u het tenminste niet.
Het leukste is Theo de Vries als hij on
verhoeds zulke volstrekt apodictische uit
spraken doet als: „In dit gedicht rijmt het
ene woord strand op het andere. Dit is
nooit mooi!" Ook halfrijm vindt hij altijd
lelijk. Wat heerlijk moet het zijn alles zo
zeker te weten. Dat kan natuurlijk alleen
maar als men de schoonheid in pacht
hee.ft. Ergerlijk daarentegen is zijn ge
woonte om bijvoorbeeld citaten uit ge
dichten van Vondel of Nijhoff te besluiten
met de mededeling: enzovoorts. Nu ja, voor
Theo de Vries is het dichten een koud
kunstje. Hij geeft zelfs raad hoe men het
moet doen. Niet voor het Sinterklaasfeest,
doch om schoonheid te scheppen. Daarom
wijst hij er op „dat rijm een gedicht scho
ner kan maken en vooral ook rijker en
voller. De muzikaliteit van het vers wordt
er groter door endat is bij gedichten
zo voornaam!" Wederom zijn de leestekens
van Theo de Vries, die even verder op
merkt: „Ingewikkelde rijmschema's en
woordgegoochel is zelfs van de grootste
kunstenaars nooit mooi geweest!" En deze
zin is zelfs heel lelijk Nederlands,
Natuurlijk moet de aanstaande dichter
ook iets over diverse stijlstromingen weten.
Als men het boekje van Theo de Vries nu
openslaat om te zien wat hij bijvoorbeeld
over het existentialisme te vertellen heeft,
dan leest men, dat „dit is een kunstrich
ting ontstaan uit de wijsbegeerte van de
existentiefilosofie." Met deze nonsens in
het kwadraat houdt alles op, om met Wim
Kan te spreken.
DEZE HANDLEIDING heeft blijkens
het voorwoord ten doel „door enig begrip
van de moeilijkheden van een dichter ook
de dichtkunst weer wat in waarde te doen
stijgen." Ik denk wel, dat Theo de Vries
daar een belangrijke bijdrage toe levert.
Want men zal spoedig inzien, dat zelfs het
slechtste gedicht altijd nog beter is dan
wat hij daarover te berde brengt.
Bijzonder onthullend is de reeks korte
biografieën (in enkele regels) over de be
handelde dichters. Een kleine bloemlezing
daaruit mag hier niet ontbreken.
Antlionie Donker (geb. 1902). Pseudoniem
van Prof. Dr. N. A. Donkersloot, hoogleraar
aan de Universiteit van Amsterdam.
Schreef zeer vele en bijzondere mooie ge
dichten.
William Shakespeare (15641616). De
grootste Engelse toneelschrijver, die ook
mooie gedichten heeft gemaakt.
Annie Salomons (geb. 1885). Schreef
enkele zéér mooie gedichten. Was ook een
letterkundige die opstellen schreef.
Willem Kloos (1859-1938). De leidende
geest van de grote vernieuwing in onze let
terkunde, die met de naam van de „Tach
tigers" wordt bestempeld. Schreef zeer veel
gedichten, waarbij onder echt „maakwerk"
enkele wonderschone sonnetten zijn.
Jacob Israël de Haan (1881-1924). Ver
fijnd dichter van kleine verzen. Ging als
journalist en uit ideaal naar Palestina waar
hij werd vermoord.
Paul Rodenko (geb. 1920 in Den Haag).
Een experimentele dichter die mogelijk het
beste werk van de bloemlezing „Atonaal"
heeft gemaakt.
Het lijkt mij, na dit alles, toch maar
beter dat Theo de Vries zich op het dichten
van waterleidingbuizen toelegt. Om die
bezigheid een artistieke allure te geven,
zou hij een héél mooi Schillerhemd kunnen
dragen met een flambard. En dan maar
boekjes schrijven over de filosofie van de
wijsbegeerte van de loodgieter als tegen
hangers van de beschouwingen over het
sexuële leven van de orgelman. Misschien
zal hij zö geen zwanezang dichten, maar
een wonderschone zwanenhals is ook wat
waard. Vooral als het vriest. BRUGBIER 4
hoe groot de gevolgen van zijn wraak
zucht waren, schoot er een bibber door
zijn lijf.
Met ijshanden sloop hij de kamer in, en
stond verbijsterd naast Sint, die snel en
nerveus door Paps werd ge-E.H.B.O.'d. De
mantel los, de mijter af. Ach, dat arme,
slappe, witharige hoofd.... De prachtige
baard, die blauw leek tegen de geel-witte
wangen.
„Is 'ie dóód....?" vroeg Wimpie sidde
rend aan zijn moeder, die inderhaast
trachtte, de schelbrullende kleintjes weg
te werken van het al te dramatisch tafe
reel.
„Ga wèg!" zei Mams tegen Wimpie en
keek hem aan met rare, geschrokken ogen,
alsof hij een nachtmerrie was. Zij dreef
de andere kinderen snel naar de keuken,
naar Gijsje, die de deur uit barstte, alsof
ze door de muur heen alles had gezien.
Wimpie stond versuft. Het duizelde hem,
als hij trachtte te overzien, dat hij Sinter
klaas had vermoord. Al die andere kin
deren, die tevergeefs zouden wachten....
Hij moest ervan slikken, hij snoof zo hard
als hij kon, want hij had natuurlijk weer
geen zakdoek in z'n zak
Maar opeens vermande dat jongetje zich.
Hij deed drie stappen naar het dressoir,
schonk een glas water in, greep de fles
eau-de-Cologne van Mams en knielde als
een dokter naast zijn vader.
Met practische objectiviteit sprenkelde hij
eau-de-Cologne op z'n mouw en bracht
De beeldhouwer G. Bolhuis is gereed
gekomen met het kleimodel voor een
levensgroot standbeeld van mevrouw
Kuipers-Rietberg uit Winterswijk, die
oprichtster van de Landelijke Onder-
duik-Organisatie was. Zij is afgebeeld
met een hert: symbolisch voorstellend
dat de onderduikers als opgejaagd wild
leefden en door haar werden geholpen.
Het beeld zal in brons worden gegoten
en volgend jaar tijdens de herdenkings
dagen in Winterswijk worden geplaatst.
die onder de deus van Sint, omdat er nu
eenmaal niet gauw genoeg een zakdoek
te vinden was.
„Laat dat!" grauwde Paps en liet de slap
pe hand van de patiënt vallen, wat lugu
ber bonsde op het tapijt. „Laat ons alsje
blieft alleen!" bitste Paps half fluisterend.
„Ga wèg, ga wèg!...." Dezelfde woorden
als Mams gebruikt had. „Ik wil niet dat
je
Toen kwam er beweging in de patiënt, zo
dat Paps zweeg en het kind vergat.
Wimpie zat diep ellendig naast de groep.
Hij keek naar het gelaat waarin de oog
leden trilden, alsof Sinterklaas wilde ont
waken. Hij spiedde naar de hand zonder
handschoen, die zo log op het vloerkleed
was gevallen, daarnet.
En die hand die ontroerde hem nu
juist zo.... Het was, alsof hij die hand
kende.... Ja, die brede nagels, de lange
slanke vingers dat was een goede,
lieve een bekende hand. De hand
van Sinterklaas. Hij hoorde hem kreu
nen. Paps sprak zaeht en vriendelijk zo
héél anders dan tegen Wimpie-zelf
Het jongetje stond op. Hij snoof de won
derbaarlijke bloemengeur. Dan zag hij de
neergevallen zak met geschenken. Die was
aan één kant nat, er stak een scherf van
een fles doorheen. En rood vloeipapier,
dat het linnen gevlekt had, als met
bloed.... Wimpie begreep, dat Sint zijn
moeder een lekkere fles odeur had willen
geven, of zoiets.... en dat er veel ca
deautjes bedorven moesten zijn.
ZIJN OGEN gingen nog eens naar oe
hand, Hij sloop de kamer uit. Hij viel ten
offer aan een grenzeloos berouw, een
wringende pijn, die in snikken uit zijn
borst trachtte te ontsnappen. Hij ging de
trap op naar zijn kamertje.
Op het bed liet hij zich voorover vallen,
geen winterkoude voelende, niets meer
horend of wetend dan zijn verdriet, de
gewetenswroeging.
Zo vond Mams hem, toen zij later Minet
en Keesje en Dippie naar bed bracht.
Wimpie was ijskoud. Zelfs zijn haar was
nat van de tranen. Hij keek van zijn moe
der naar de slaperige kinderen, met een
wonderlijk rijp mannen-gezichtje, toen hij
vroeg: „Is.... Sinterklaas...." hij zocht
voorzichtig naar woorden, als om niemand
te kwetsen in welke gevoelens ook. „Is
Sinterklaas ook zwak... net als....
oom Karei?"
Zijn moeder keek hem vorsend aan. Iets
in zijn kiese vraag ontroerde haar zo, dat
ze hem streelde.
„Ja", zei ze dan, „Sinter valt ook zo
gauw flauw.
En met een hese piepstem zei haar oudste
eindelijk, wat niemand hem nog ooit had
kunnen ontwringen: „Ik zal het nooit weer
doen
Of het nu van al dat vermanen kwam of van zijn kwaad ge
weten Wimpie kreeg in de loop van de middag en avond een
haat tegen Sinterklaas. Die beroerde ouwe vent met zijn zwarte
knecht en z'n bangmakerij! Het moest maar 'es uit zijn. Dat
zei Wimpie's vader altijd, als hij zich opwond over iemand,
ver achter de telefoondraad: „Het moet maar es uit zijn!"
Toen vader en moeder na het eten de kinderen om de piano
meenden te scharen voor het zingen van liederen, welke de
Goedheiligman mild moesten stemmen, vonden ze Wimpie voor
het eerst die dag stil. „Ik zing niet voor die!" zei hij stuurs. En
ging uit eigen beweging naar boven. De vader, sidderend van
ontredderde voorpret nu er dus cadeaux vergeefs op een beter
schap-belovend jonkje zouden wachten, siste: „Wat hééft dat
kind! Laat hem nou maar in bed blijven ik wil hem van
avond niet meer zien!" En zelfs de moeder overdacht met leed
wezen, hoe moeilijk de terugtocht naar vergiffenis en lekkers
zou zijn voor haar zoon. Intussen steeg de spanning toch.
Minet van zes jaar en Keesje van vier begonnen zich zalig
onbehaaglijk te gevoelen, nu de klók reeds kwart over zeven
gespeeld had. En kleine Dippie gaapte overspannen met een
verstolen duim in de hoek van de mond. De piano gaf alle
liedjes, die in hun pover aantal winters vrees en vreugde
samengevlochten hadden: Zie ginds komt de stoomboot, Ik
groet u Sint Nicolaas, Zie de maan schijnt door de bomen.
Het waren hymnen met een mystieke achtergrond van rood
fluwelen mantels en witte schimmels.
Het kinderblad „Kris Kras" - een uitgave
van de stichting Kinderbelangen, die om
de veertien dagen verschijnt - heeft nu, na
achttien nummers, zijn bestaansrecht zeker
bewezen. De hoofdredactrice, mevrouw I.
M. Fennema-Zboray, is er dan ook toe
overgegaan om het blad belangrijk uit te
breiden. Dat dit tijdschrift in alle opzich
ten zo geschikt is voor kinderen van zeven
tot ongeveer veertien jaar, is uiteraard te
danken aan de redactieleden P. Balózs, W.
Boegheim, D. L. Daalder en Leonard Rog
geveen, maar ook aan de bekwame schare
medewerkers, van wie wij noemen: Charles
Boost, Mies Bouhuys, Wim Bijmoer, J. van
Doveren, Henriëtte van Eyk, Hella Haasse,
Han Hoekstra, Ton Koot, Henk van Laar,
Annie M. G. Schmidt, Jac. van der Ster,
Leonard de Vries en Fiep Westendorp.
De inhoud is hierdoor bijzonder gevari
eerd geworden. Behalve verhalen, sprook
jes, historische legenden, kleine actuele
reportages en wetenswaardigheden op
technisch gebied, treft men er onder meer
puzzles en een schaakrubriek in aan en
bovendien worden de pas verschenen kin
derboeken op uitermate deskundige wijze
besproken door D. L. Daalder.
De aardigste rubriek vonden wij echter
die, waarin de kinderen zelf tekenen, dich
ten of een verhaaltje vertellen. De omslag
tekening van Gerard Hordijk past zich uit
stekend bij dit technisch keurig verzorgde
blad aan.
Van onze correspondent te Stockholm)
Terwijl zakenlieden in Zweden nauw
lettend de markt volgen en over het alge
meen protesteren tegen ieder „dumping'-
verschijnsel, wordt maar heel weinig aan
dacht geschonken aan de toch aanzienlijke
dumping, welke de Russen toepassen om
afzet te vinden voor hun lectuur, vooral
dan hun dagbladen en tijdschriften.
Dezer dagen hebben de Russen de
Zweedse boekhandel een prijslijst van liefst
380 bladen doen toekomen. Als men nu van
de officiële koers uitgaat en afziet van de
kosten voor transport en distributie, kan
men vaststellen dat de prijs van politieke
organen als „Kommunist" en „Novoje
Vremja" tachtig percent onder de Rus
sische binnenlandse prijs ligt.
Letterkundige tijdschriften en bladen
voor theater, muziek en dergelijke zijn ver
houdingsgewijs iets duurder, maar kosten
toch niet meer dan het vierde gedeelte van
hetgeen men in Rusland zou moeten be
talen. Dagbladen zijn „slechts" vijftig per
cent goedkoper. Die kosten in Zweden dus
de helft van hetgeen men in Rusland moet
neertellen. Een jaarabonnement op de
Pravda kost in Zweden 45 kronen en in
Rusland 93,25. De Izwestja verstrekt voor
40 kronen en in Moskou voor 77,20 een
abonnement.
De uitgeverij Nijgh en Van Ditmar N.V.
te Rotterdam heeft aan het vijftigste deel
van de reeks „Nimmer Dralend" een enigs
zins bijzonder karakter willen verlenen.
Dit is geschied door voor het eerst een
bundel gedichten op te nemen, waartoe
mede aanleiding was de op de Conferenties
der Nederlandse Letteren geuite wens: een
exemplarische bloemlezing uit het werk
van Nederlandse en Vlaamse dichters. Het
bijzondere van deze verzameling is nu,
dat dezen voor het eerst (en terecht) op
voet van gelijkheid zijn behandeld, het
geen reeds in de ondertitel „Van Martinus
Nijhoff tot Herwig Hensen" tot uiting
komt.
De redacteuren Pierre H. Dubois, Karei
5Jonckheere en Laurens van der Waals zijn
uiterst beknopt in hun verantwoording.
Men zou bij voorbeeld graag willen weten
waarom Willem Elsschot hier niet verte
genwoordigd is. Maar als men dan weer
die wonderbaarlijke „Elegie" van Maurice
Gilliams leest of de treffende slotregel van
een geenszins volmaakt gedicht als „De
Moeder" van Hans Gomperts, dan vergeet
men zulke bezwaren snel.
Volledigheidshalve zij nog medegedeeld,
dat eerder in dit jaar in dezelfde goed
kope serie herdrukken zijn verschenen van
„René Frangois Aristide N.N." door Ben
Stroman, van „De schipper van de Li" door
Johan van der Woude, van „Schuim en As"
door Jan Slauerhoff, van „Vluchtige be
groetingen" door Aart van der Leeuw, van
„Het laatsta huis van de wereld" door Bep
Vuyk en v;#i „Naar de eenzaamheid" door
P. H. van Moerkerken. K.
HET WAS een uitgemaakte zaak, dat Wimpie een lastig, mo
dern Jongetje was. De enige, die hem baas kon, was oom Karei.
Dit was op zichzelf een feit, dat alleen de moeder des huizes
kon begrijpen. Oom Karei was een aardige jongeman, ietwat
zwak: hij had last van flauwtes. Geen onderwijzer met ver
beten paedagogische woorden, geen driftige Paps kon Wimpie
tot rede brengen of aardige dingen leren. Maar als oom Karei
zijn vriendelijke bruine ogen op de jongen richtte, of zacht
moedig zei: „Wim, dat had ik echt niet van je gedacht!...."
dan was het kind koest, dan schaamde het zich bodemloos.
Op Sinterklaasavond was dit allemaal van geen waarde. Wimpie
bleek recalcitranter dan ooit. Hij gooide de poes met een hete
aardappel, hij gaf tijdens het eten zo'n schop tegen de onder
kant van de tafel, dat moeder zich verslikte en kleine Dippie
begon te blèren. „Als Sinterklaas het had gedaan, vonden jullie
het lollig!" zei Wimpie.
„Was oom Karei maar hier!" zuchtte de vader des huizes.
Er werden Wimpie vreselijke dingen medegedeeld over mee-
in-de-zak en zo.
„Ze mogen wel een sterke zak nemen", bedacht hij,
„Ik zal het Sinterklaas vertellen, als hij komt", zei de moeder
toen. „Je moet dan maar es helemaal geen cadeautjes hebben,
geen snoepgoed niets."
Haar oudste zoon blikte haar aan met nuchtere zakelijkheid.
„Ik heb nog wat kauwgom", troostte hij zichzelf hardop. Er was
niets prettigs met hem te beginnen.
TOEN, nauwelijks
had de klok half acht
gespeeld, klonk de
voordeurbel. „Wie
kan dat zijn?
vroeg Paps, onbe-
vangener dan gedu
rende het hele afge
lopen jaar.
En moeder verhevig
de haar pianospel,
„toe kindertjes, het
kan Sinterklaas wel
zijn!"
De heer des huizes
begaf zich in de
gang, waarbij hij de
kamerdeur open liet,
wat nooit mocht in
de winter. Misschien
was hij wel een
beetje bang.
Hij liep door de ves
tibule naar de voor
deur en opende die.
Een ogenblik stond
de stilte levensgroot
in het huis.
„O, dag Sinterklaas!" zei vader dan.
„Komt u binnen!" Hij ging opzij en hield
hoffelijk de deur open, alsof die dicht zou
kunnen klappen. En binnen schreed, waar
dig en verbijsterend van rood-en-goud, de
goede bisschop.
Hij was alleen ditmaal zijn knecht was
klaarblijkelijk elders werkzaam. De Sint
droeg in zijn wit gehandschoende hand
een grote zak, die bol stond van veel
belovende geheimzinnigheden. De kinde
ren, bij de piano glimpen opvangend van
zijn staatsie, zongen met panische ijver.
Misschien heeft de vader des huizes die
zak van de oude man willen overnemen
zij waren al dicht bij de kamer en hij
stak hulpvaardig de hand uit. Zo ver
kwam hij echter niet, want op dit ont
roerende ogenblik riep Wimpie, verdekt
opgesteld bij de kapstok: „Boe!!"
Paps stootte zijn hoofd, Mams sloeg een
bitonaal accoord aan, Dippie barstte los
in gillend huilen, omdat ze stellig meende,
dat Sint dit lawaai maakte.
En terwijl de ouders zich nog in een vijf
tigste seconde trachtten te bezinnen op
hun oudste, zagen zij, hoe vreselijk Sin
terklaas geschokt was. De goede Heilige
stond even stil. Daarna stapte hij wankel
de kamer binnen, greep zich aan de tafel
vast, tolde half om en gleed ruggelings op
de grond. Zijn mijter flapte naar voren
als een torenspits in de storm. Onder de
schoonheid van goudbroderie en witte
kant staken twee zeer menselijke knieën
omhoog, waarop zijn doodsbleek hoofd
neerknikte. De staf en de zak waren hem
ontglipt met naar gestommel.
De familie dook van feestvreugde in
hevige ontsteltenis.
WIMPIE HAD DIT toch niet bedoeld.
Toen hij aanschouwde, hoe innig mense
lijk Sinterklaas schrok, toen hij begreep,