TIJD VAN DICHTEN Ik zal het nooit weer doen -WEER GAAN AMSTERDAMSE KUNSTHANDELS VERDWIJNEN Cursus in echtelijk geluk Kort verhaal door Olaf J. de Landell Géén Habsburg Kris -Kras Russische „dumping" op lectuurgebied Facetten der Nederlandse poëzie SCHOOLHOOFD GEVRAAGD ZATERDAGMIDDAG 27 November werd bij kunsthandel Huinck en Scher- jon te Amsterdam een tentoonstelling van werken van Charley Toorop ge opend. Het inleidend woord werd door prof. A. M. Hammacher, de directeur van het Rijksmuseum Kröller-Müller, gesproken. Op deze tentoonstelling ho pen wij binnenkort nader terug te ko men. Wat ons getroffen heeft is het bericht dat dit de laatste expositie is, die in het huis aan de Herengracht 469 gehouden zal worden. Enige dagen tevoren bereikte ons de mededeling van kunsthandel Martinet aan de O.Z. Voor burgwal 100. dat het de directeur, de heer J. van Loenen, niet mogelijk was gebleken de zaak langer voort te zetten, dat het bezit geliquideerd en de expo sitiegelegenheid gesloten of misschien door anderen in stand gehouden zal worden.... Hiermede verdwijnen in Amsterdam wederom twee centra van hedendaagse beeldende kunst. Buffa in de Kalverstraat, Van Lier op het Rokin hebben reeds eerder hun deuren ge sloten. De trieste rij wordt langer. Voor een enigszins volledige terugblik op de geschiedenis van „Huinck en Scherjon" ontbreken ons thans de ge gevens. Terugziende op de laatste jaren, kunnen wij enige grepen doen: ten toonstellingen van werken van John Radecker, Willink. Fernhout, Kees Ver- wey, Arntzenius, tekeningen van Rudolf Bremmer, schilderijen van Wim Oepts, Jan Wiegers en vele anderen, om ons tot de levende Nederlandse kunstenaars te bepalen. Bij Martinet, die slechts zes jaar heeft bestaan, trof men de jongere stromin gen: Fred Siger, Van der Spoel, Friso ten Holt en Ccrrneille, benevens de Bel gen Jan Cox, Louis,van Lint, Mare Mendelson en Edgar Tijtgat, deze laat ste als graficus en tekenaar. OVER DE SLUITING van verschei dene Amsterdamse kunsthandels is reeds meermalen ook in ons blad ge schreven. Als oorzaken zijn genoemd: verminderde belangstelling bij het pu bliek, daling van de koopkracht tenge volge van de zware belastingdruk, de toegenomen trek naar de musea, waar men de kunst gaat zien maar waar ge meenlijk niet wordt gekocht. Daaraan Zelfportret uit 1953-'54 door Charley Toorop. kan toegevoegd worden de onzekerheid bij het publiek ten aanzien van de uit eenlopende stromingen in de beeldende kunst en een materialistischer levens instelling. Hef zijn en blijven allemaal speculatieve gevolgtrekkingen. Is het een tijdelijk verschijnsel, waar bij toevallige omstandigheden meespe len? Zullen er, zoals de heer Huinck stellig verwacht, weer anderen komen om de lege plaatsen in te nemen? Het zijn allemaal open vragen. Vast staat dat het culturele leven van Amsterdam in de sector schilderkunst en grafiek door de huidige gang van zaken stiller en armer wordt en dat de weg langs de Amsterdamse kunsthandels, die uw medewerker sinds enige jaren van tijd tot tijd gedaan heeft, weer een stukje korter is geworden. OTTO B. DE KAT. )CCXX<XXXOCOC\>COC<XMXXXXXXXXXXXXXXXXXXKXX:CCCCCCCC<X:CGCCC<XX>CCCC<XXK>OCCCCCCCCOOOOOOCOC)0<XXN30COC>OOOOOOOOOOOOOOOOOOOa Bij de N.V. Uitgeversmaatschappij „Kos mos" te Amsterdam en Antwerpen is een zeer merkwaardig boekje verschenen, dat zeker.en ook zonder deze aanbeveling zijn weg naar vele lezers wel zal vinden: „Les sen in echtelijk geluk" van André Maurois, vertaald en bij Nederlandse verhoudingen aangepast door Clare Lennart. In zijn voorwoord vertelt de bekende schrijver, dat zijn tekst, op verzoek van de Radiodiffusion frangaise als hoorspel in elf delen geschreven, he lemaal niet zo ernstig bedoeld was, maar dat hij naar aanleiding van de uitzending meer brieven ontving dan enige roman hem ooit had opgeleverd. De speelse cursus, bestaande uit korte in leidingen en illustratieve scènes van hoe het wel en hoe het niet zou moeten in het echtelijke leven, werd door omroepen van tien landen in bewerking overgenomen. Nederland is hier niet bij. Maar mogelijk gaat dat nog gebeuren, om de verwachting van de vertaalster te citeren, als de uitgave Voor dm microfoon Getekend voor „Erbij" door Roland. in boekvorm succes heeft. Onmiddellijk resultaat ter verbetering van bestaande verhoudingen moet men na kennisneming van deze luchtige, alles be halve zwaarwichtige tekst niet verwach ten. Maar kwaad zal deze geestige verma ning tot verdraagzaamheid en begrip voor elkanders tekortkomingen en ijdelheden zeker niet stichten. En verder zit dit ge schrift vol met kostelijke in alle eenvoud treffende citaten („Pessimisten zijn» de vrouwen van optimisten") en commenta ren op gewone ervaringen, zoals „De vrouw wacht af, jazeker, maar zoals de spin op de vlieg" of „Passie is iets, dat moet worden ondergaan, maar liefde moet worden opgebouwd". Maurois maakt van de gelegenheid ge bruik om spelenderwijs heel verstandige dingen te zeggen en dat geeft wellicht iets van blijvende waarde aan een boekje, dat in eerste instantie waarschijnlijk alleen maar vermakelijk zal worden gevonden. Zo geeft hij de professor, die de verbindende teksten schreef, de volgende wijsheid in de mond: „Geen enkele verstandige vrouw zal openlijk met een andere vrouw spre ken over de tekortkomingen of de dom heden van haar man. Zulke confidenties maken de zaak alleen maar erger. Om ze interessant te maken legt zij, die ermee voor de dag komt, er allicht een schepje op en op den duur gaat ze vaak zelf geloof hechten aan gefantaseerde grieven. K. Het Oostenrijkse hooggerechtshof heeft de aanspraak van de 70-jarige Robert Pachmann: de wettige zoon van wijlen kroonprins Rudolf van Habsburg uit een geheim huwelijk met prinses Marie An toinette van Toscana beweert te zijn, voor goed verworpen. Pachmann beweerde in Wenen te zijn toevertrouwd aan het echtpaar Pachmann, dat hem in de plaats van zijn eigen ge storven zoon had opgevoed. De geschreven verklaring, waarin dit was vermeld, was echter óf verloren gegaan bij de grote brand van 1927, waardoor een groot deel van het Oostenrijkse staatsarchief was verloren gegaan, Hoofd van het keizerlijk huis Habsburg en pretendent van de Oostenrijkse troon, is Otto van Habsburg, D' onderstaande taakanalyse van de schoolmeester anno 1775 werd door de redactie van Het Schoolblad, orgaan van de Nederlandse Onderwijzersvereniging, uit „De School met de Bijbel" overgenomen, welk tijdschrift de gegevens aan een oude kroniek ontleende. Wij vonden deze sollicitatie-oproep in het Corresponden tieblad van de Centrale van Hogere Rijksambtenaren met de voorgaande bron vermelding en geven hem op onze beurt aan onze lezers door. „Welke meester heeft lust schoolhoofd te worden in. Hij moet goed Latijn, Grieks ea Hebreeuws verstaan, ook een beetje Frans en Italiaans. In de christelijke leer, rekenen, schrij ven, tekenen, geschiedenis, aardrijks kunde en landmeten moet hij een mees ter zijn. Hij behoeft slechts 12 uur per dag les te geven. Bovendien heeft hij gelegen heid met privaatlessen nog wat bij te verdienen. Daar men door hem een organist wil uitsparen, zal het aanbeveling verdie nen, als hij orgel en goed viool speelt en op de toren klaroen kan blazen. De geestelijke helpt hij af en toe in de prediking en bij de catechisatie. Daar hij de dienst moet leiden bij de begra fenissen moet hij, voor het uitzingen van de doden over een goede en om vangrijke stem beschikken. Zijn beloning bestaat uit honderd gul den in geld, enige naturalia, vrije wo ning, zes ellen moestuin en een mest vaalt voor de deur. In rang staat hij direct onder de burge meester. 't Zou de magistraat welgeval lig zijn, indien hij ongehuwd was. De voorganger in het ambt heeft een zeer huiselijke en godvruchtige weduwe achtergelaten. Ze is weliswaar een goe de vijftiger, maar nog flink en kan nog lang leven." ALLES HEEFT zijn vast seizoen: het priktollen, het eten van groene haring en het minnekozen der dieren. Thans beleven wij de tijd van dichten. Daarbij denk ik niet in de eerste plaats aan lekken in de waterleiding, want die behoeven waar schijnlijk pas over een paar weken gedicht te worden. Ik bedoel dus de verskunst. Vermoedelijk om de brave burger een beetje te helpen heeft de N.V. Nederlandse Uitgeversmaatschappij te Leiden in de serie „Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen" door een zekere (naar pas later blijkt in de practijk echter zeer onzekere) Theo de Vries een boek laten schrijven, dat zo pas verschenen is ónder de veelbelovende titel „Nu weet ik meer van gedichten". Dit slaat stellig op de auteur van deze hand leiding, die voordien kennelijk niets van gedichten wist. Ik weet werkelijk niet, waar ik beginnen moet te citeren om u een indruk van de hier in het korte bestek van zestig piep kleine bladzijden verzamelde onzin te geven. Op de eerste bladzijde van het tweede hoofdstuk staat: „Eerst wanneer men op het woord lepels een geheel ver keerde nadruk legt, rijmt het pas op els!" Het eerste woord is een germanisme en bovendien overbodig. Verder lijkt het heel moeilijk om op lepels een gedeeltelijk ver keerde nadruk te leggen, doch dat is nog niets bij wat volgt: „De tegenwoordige ge dichten zijn weliswaar niet meer zo vast verbonden aan de maat gelijk men vroeger wel verlangde, maar een zekere melodie, een rhythme, kunnen ook zij toch niet ontberen. De interpunctie is van Theo de Vries, die op pagina twaalf verder bewijst het verschil tussen rhythme en metrum niet te kennen, om dan van melodie maar te zwijgen. Aan het einde van ieder chapiter volgt een lijstje met vragen. Zo staat er op pagina 10: „Wat zijn de bestanddelen van de dichtkunst?" Het antwoord kan men vinden op pagina 60: „De dichtkunst be staat uit: maat, rijm, klank, alliteratie, beeldende taal, stijl, inhoud en het onbe paalbare, dat ons vaak ontroert en waar voor wij meestal geen naam weten." Ziezo, nu weet u het tenminste niet. Het leukste is Theo de Vries als hij on verhoeds zulke volstrekt apodictische uit spraken doet als: „In dit gedicht rijmt het ene woord strand op het andere. Dit is nooit mooi!" Ook halfrijm vindt hij altijd lelijk. Wat heerlijk moet het zijn alles zo zeker te weten. Dat kan natuurlijk alleen maar als men de schoonheid in pacht hee.ft. Ergerlijk daarentegen is zijn ge woonte om bijvoorbeeld citaten uit ge dichten van Vondel of Nijhoff te besluiten met de mededeling: enzovoorts. Nu ja, voor Theo de Vries is het dichten een koud kunstje. Hij geeft zelfs raad hoe men het moet doen. Niet voor het Sinterklaasfeest, doch om schoonheid te scheppen. Daarom wijst hij er op „dat rijm een gedicht scho ner kan maken en vooral ook rijker en voller. De muzikaliteit van het vers wordt er groter door endat is bij gedichten zo voornaam!" Wederom zijn de leestekens van Theo de Vries, die even verder op merkt: „Ingewikkelde rijmschema's en woordgegoochel is zelfs van de grootste kunstenaars nooit mooi geweest!" En deze zin is zelfs heel lelijk Nederlands, Natuurlijk moet de aanstaande dichter ook iets over diverse stijlstromingen weten. Als men het boekje van Theo de Vries nu openslaat om te zien wat hij bijvoorbeeld over het existentialisme te vertellen heeft, dan leest men, dat „dit is een kunstrich ting ontstaan uit de wijsbegeerte van de existentiefilosofie." Met deze nonsens in het kwadraat houdt alles op, om met Wim Kan te spreken. DEZE HANDLEIDING heeft blijkens het voorwoord ten doel „door enig begrip van de moeilijkheden van een dichter ook de dichtkunst weer wat in waarde te doen stijgen." Ik denk wel, dat Theo de Vries daar een belangrijke bijdrage toe levert. Want men zal spoedig inzien, dat zelfs het slechtste gedicht altijd nog beter is dan wat hij daarover te berde brengt. Bijzonder onthullend is de reeks korte biografieën (in enkele regels) over de be handelde dichters. Een kleine bloemlezing daaruit mag hier niet ontbreken. Antlionie Donker (geb. 1902). Pseudoniem van Prof. Dr. N. A. Donkersloot, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Schreef zeer vele en bijzondere mooie ge dichten. William Shakespeare (15641616). De grootste Engelse toneelschrijver, die ook mooie gedichten heeft gemaakt. Annie Salomons (geb. 1885). Schreef enkele zéér mooie gedichten. Was ook een letterkundige die opstellen schreef. Willem Kloos (1859-1938). De leidende geest van de grote vernieuwing in onze let terkunde, die met de naam van de „Tach tigers" wordt bestempeld. Schreef zeer veel gedichten, waarbij onder echt „maakwerk" enkele wonderschone sonnetten zijn. Jacob Israël de Haan (1881-1924). Ver fijnd dichter van kleine verzen. Ging als journalist en uit ideaal naar Palestina waar hij werd vermoord. Paul Rodenko (geb. 1920 in Den Haag). Een experimentele dichter die mogelijk het beste werk van de bloemlezing „Atonaal" heeft gemaakt. Het lijkt mij, na dit alles, toch maar beter dat Theo de Vries zich op het dichten van waterleidingbuizen toelegt. Om die bezigheid een artistieke allure te geven, zou hij een héél mooi Schillerhemd kunnen dragen met een flambard. En dan maar boekjes schrijven over de filosofie van de wijsbegeerte van de loodgieter als tegen hangers van de beschouwingen over het sexuële leven van de orgelman. Misschien zal hij zö geen zwanezang dichten, maar een wonderschone zwanenhals is ook wat waard. Vooral als het vriest. BRUGBIER 4 hoe groot de gevolgen van zijn wraak zucht waren, schoot er een bibber door zijn lijf. Met ijshanden sloop hij de kamer in, en stond verbijsterd naast Sint, die snel en nerveus door Paps werd ge-E.H.B.O.'d. De mantel los, de mijter af. Ach, dat arme, slappe, witharige hoofd.... De prachtige baard, die blauw leek tegen de geel-witte wangen. „Is 'ie dóód....?" vroeg Wimpie sidde rend aan zijn moeder, die inderhaast trachtte, de schelbrullende kleintjes weg te werken van het al te dramatisch tafe reel. „Ga wèg!" zei Mams tegen Wimpie en keek hem aan met rare, geschrokken ogen, alsof hij een nachtmerrie was. Zij dreef de andere kinderen snel naar de keuken, naar Gijsje, die de deur uit barstte, alsof ze door de muur heen alles had gezien. Wimpie stond versuft. Het duizelde hem, als hij trachtte te overzien, dat hij Sinter klaas had vermoord. Al die andere kin deren, die tevergeefs zouden wachten.... Hij moest ervan slikken, hij snoof zo hard als hij kon, want hij had natuurlijk weer geen zakdoek in z'n zak Maar opeens vermande dat jongetje zich. Hij deed drie stappen naar het dressoir, schonk een glas water in, greep de fles eau-de-Cologne van Mams en knielde als een dokter naast zijn vader. Met practische objectiviteit sprenkelde hij eau-de-Cologne op z'n mouw en bracht De beeldhouwer G. Bolhuis is gereed gekomen met het kleimodel voor een levensgroot standbeeld van mevrouw Kuipers-Rietberg uit Winterswijk, die oprichtster van de Landelijke Onder- duik-Organisatie was. Zij is afgebeeld met een hert: symbolisch voorstellend dat de onderduikers als opgejaagd wild leefden en door haar werden geholpen. Het beeld zal in brons worden gegoten en volgend jaar tijdens de herdenkings dagen in Winterswijk worden geplaatst. die onder de deus van Sint, omdat er nu eenmaal niet gauw genoeg een zakdoek te vinden was. „Laat dat!" grauwde Paps en liet de slap pe hand van de patiënt vallen, wat lugu ber bonsde op het tapijt. „Laat ons alsje blieft alleen!" bitste Paps half fluisterend. „Ga wèg, ga wèg!...." Dezelfde woorden als Mams gebruikt had. „Ik wil niet dat je Toen kwam er beweging in de patiënt, zo dat Paps zweeg en het kind vergat. Wimpie zat diep ellendig naast de groep. Hij keek naar het gelaat waarin de oog leden trilden, alsof Sinterklaas wilde ont waken. Hij spiedde naar de hand zonder handschoen, die zo log op het vloerkleed was gevallen, daarnet. En die hand die ontroerde hem nu juist zo.... Het was, alsof hij die hand kende.... Ja, die brede nagels, de lange slanke vingers dat was een goede, lieve een bekende hand. De hand van Sinterklaas. Hij hoorde hem kreu nen. Paps sprak zaeht en vriendelijk zo héél anders dan tegen Wimpie-zelf Het jongetje stond op. Hij snoof de won derbaarlijke bloemengeur. Dan zag hij de neergevallen zak met geschenken. Die was aan één kant nat, er stak een scherf van een fles doorheen. En rood vloeipapier, dat het linnen gevlekt had, als met bloed.... Wimpie begreep, dat Sint zijn moeder een lekkere fles odeur had willen geven, of zoiets.... en dat er veel ca deautjes bedorven moesten zijn. ZIJN OGEN gingen nog eens naar oe hand, Hij sloop de kamer uit. Hij viel ten offer aan een grenzeloos berouw, een wringende pijn, die in snikken uit zijn borst trachtte te ontsnappen. Hij ging de trap op naar zijn kamertje. Op het bed liet hij zich voorover vallen, geen winterkoude voelende, niets meer horend of wetend dan zijn verdriet, de gewetenswroeging. Zo vond Mams hem, toen zij later Minet en Keesje en Dippie naar bed bracht. Wimpie was ijskoud. Zelfs zijn haar was nat van de tranen. Hij keek van zijn moe der naar de slaperige kinderen, met een wonderlijk rijp mannen-gezichtje, toen hij vroeg: „Is.... Sinterklaas...." hij zocht voorzichtig naar woorden, als om niemand te kwetsen in welke gevoelens ook. „Is Sinterklaas ook zwak... net als.... oom Karei?" Zijn moeder keek hem vorsend aan. Iets in zijn kiese vraag ontroerde haar zo, dat ze hem streelde. „Ja", zei ze dan, „Sinter valt ook zo gauw flauw. En met een hese piepstem zei haar oudste eindelijk, wat niemand hem nog ooit had kunnen ontwringen: „Ik zal het nooit weer doen Of het nu van al dat vermanen kwam of van zijn kwaad ge weten Wimpie kreeg in de loop van de middag en avond een haat tegen Sinterklaas. Die beroerde ouwe vent met zijn zwarte knecht en z'n bangmakerij! Het moest maar 'es uit zijn. Dat zei Wimpie's vader altijd, als hij zich opwond over iemand, ver achter de telefoondraad: „Het moet maar es uit zijn!" Toen vader en moeder na het eten de kinderen om de piano meenden te scharen voor het zingen van liederen, welke de Goedheiligman mild moesten stemmen, vonden ze Wimpie voor het eerst die dag stil. „Ik zing niet voor die!" zei hij stuurs. En ging uit eigen beweging naar boven. De vader, sidderend van ontredderde voorpret nu er dus cadeaux vergeefs op een beter schap-belovend jonkje zouden wachten, siste: „Wat hééft dat kind! Laat hem nou maar in bed blijven ik wil hem van avond niet meer zien!" En zelfs de moeder overdacht met leed wezen, hoe moeilijk de terugtocht naar vergiffenis en lekkers zou zijn voor haar zoon. Intussen steeg de spanning toch. Minet van zes jaar en Keesje van vier begonnen zich zalig onbehaaglijk te gevoelen, nu de klók reeds kwart over zeven gespeeld had. En kleine Dippie gaapte overspannen met een verstolen duim in de hoek van de mond. De piano gaf alle liedjes, die in hun pover aantal winters vrees en vreugde samengevlochten hadden: Zie ginds komt de stoomboot, Ik groet u Sint Nicolaas, Zie de maan schijnt door de bomen. Het waren hymnen met een mystieke achtergrond van rood fluwelen mantels en witte schimmels. Het kinderblad „Kris Kras" - een uitgave van de stichting Kinderbelangen, die om de veertien dagen verschijnt - heeft nu, na achttien nummers, zijn bestaansrecht zeker bewezen. De hoofdredactrice, mevrouw I. M. Fennema-Zboray, is er dan ook toe overgegaan om het blad belangrijk uit te breiden. Dat dit tijdschrift in alle opzich ten zo geschikt is voor kinderen van zeven tot ongeveer veertien jaar, is uiteraard te danken aan de redactieleden P. Balózs, W. Boegheim, D. L. Daalder en Leonard Rog geveen, maar ook aan de bekwame schare medewerkers, van wie wij noemen: Charles Boost, Mies Bouhuys, Wim Bijmoer, J. van Doveren, Henriëtte van Eyk, Hella Haasse, Han Hoekstra, Ton Koot, Henk van Laar, Annie M. G. Schmidt, Jac. van der Ster, Leonard de Vries en Fiep Westendorp. De inhoud is hierdoor bijzonder gevari eerd geworden. Behalve verhalen, sprook jes, historische legenden, kleine actuele reportages en wetenswaardigheden op technisch gebied, treft men er onder meer puzzles en een schaakrubriek in aan en bovendien worden de pas verschenen kin derboeken op uitermate deskundige wijze besproken door D. L. Daalder. De aardigste rubriek vonden wij echter die, waarin de kinderen zelf tekenen, dich ten of een verhaaltje vertellen. De omslag tekening van Gerard Hordijk past zich uit stekend bij dit technisch keurig verzorgde blad aan. Van onze correspondent te Stockholm) Terwijl zakenlieden in Zweden nauw lettend de markt volgen en over het alge meen protesteren tegen ieder „dumping'- verschijnsel, wordt maar heel weinig aan dacht geschonken aan de toch aanzienlijke dumping, welke de Russen toepassen om afzet te vinden voor hun lectuur, vooral dan hun dagbladen en tijdschriften. Dezer dagen hebben de Russen de Zweedse boekhandel een prijslijst van liefst 380 bladen doen toekomen. Als men nu van de officiële koers uitgaat en afziet van de kosten voor transport en distributie, kan men vaststellen dat de prijs van politieke organen als „Kommunist" en „Novoje Vremja" tachtig percent onder de Rus sische binnenlandse prijs ligt. Letterkundige tijdschriften en bladen voor theater, muziek en dergelijke zijn ver houdingsgewijs iets duurder, maar kosten toch niet meer dan het vierde gedeelte van hetgeen men in Rusland zou moeten be talen. Dagbladen zijn „slechts" vijftig per cent goedkoper. Die kosten in Zweden dus de helft van hetgeen men in Rusland moet neertellen. Een jaarabonnement op de Pravda kost in Zweden 45 kronen en in Rusland 93,25. De Izwestja verstrekt voor 40 kronen en in Moskou voor 77,20 een abonnement. De uitgeverij Nijgh en Van Ditmar N.V. te Rotterdam heeft aan het vijftigste deel van de reeks „Nimmer Dralend" een enigs zins bijzonder karakter willen verlenen. Dit is geschied door voor het eerst een bundel gedichten op te nemen, waartoe mede aanleiding was de op de Conferenties der Nederlandse Letteren geuite wens: een exemplarische bloemlezing uit het werk van Nederlandse en Vlaamse dichters. Het bijzondere van deze verzameling is nu, dat dezen voor het eerst (en terecht) op voet van gelijkheid zijn behandeld, het geen reeds in de ondertitel „Van Martinus Nijhoff tot Herwig Hensen" tot uiting komt. De redacteuren Pierre H. Dubois, Karei 5Jonckheere en Laurens van der Waals zijn uiterst beknopt in hun verantwoording. Men zou bij voorbeeld graag willen weten waarom Willem Elsschot hier niet verte genwoordigd is. Maar als men dan weer die wonderbaarlijke „Elegie" van Maurice Gilliams leest of de treffende slotregel van een geenszins volmaakt gedicht als „De Moeder" van Hans Gomperts, dan vergeet men zulke bezwaren snel. Volledigheidshalve zij nog medegedeeld, dat eerder in dit jaar in dezelfde goed kope serie herdrukken zijn verschenen van „René Frangois Aristide N.N." door Ben Stroman, van „De schipper van de Li" door Johan van der Woude, van „Schuim en As" door Jan Slauerhoff, van „Vluchtige be groetingen" door Aart van der Leeuw, van „Het laatsta huis van de wereld" door Bep Vuyk en v;#i „Naar de eenzaamheid" door P. H. van Moerkerken. K. HET WAS een uitgemaakte zaak, dat Wimpie een lastig, mo dern Jongetje was. De enige, die hem baas kon, was oom Karei. Dit was op zichzelf een feit, dat alleen de moeder des huizes kon begrijpen. Oom Karei was een aardige jongeman, ietwat zwak: hij had last van flauwtes. Geen onderwijzer met ver beten paedagogische woorden, geen driftige Paps kon Wimpie tot rede brengen of aardige dingen leren. Maar als oom Karei zijn vriendelijke bruine ogen op de jongen richtte, of zacht moedig zei: „Wim, dat had ik echt niet van je gedacht!...." dan was het kind koest, dan schaamde het zich bodemloos. Op Sinterklaasavond was dit allemaal van geen waarde. Wimpie bleek recalcitranter dan ooit. Hij gooide de poes met een hete aardappel, hij gaf tijdens het eten zo'n schop tegen de onder kant van de tafel, dat moeder zich verslikte en kleine Dippie begon te blèren. „Als Sinterklaas het had gedaan, vonden jullie het lollig!" zei Wimpie. „Was oom Karei maar hier!" zuchtte de vader des huizes. Er werden Wimpie vreselijke dingen medegedeeld over mee- in-de-zak en zo. „Ze mogen wel een sterke zak nemen", bedacht hij, „Ik zal het Sinterklaas vertellen, als hij komt", zei de moeder toen. „Je moet dan maar es helemaal geen cadeautjes hebben, geen snoepgoed niets." Haar oudste zoon blikte haar aan met nuchtere zakelijkheid. „Ik heb nog wat kauwgom", troostte hij zichzelf hardop. Er was niets prettigs met hem te beginnen. TOEN, nauwelijks had de klok half acht gespeeld, klonk de voordeurbel. „Wie kan dat zijn? vroeg Paps, onbe- vangener dan gedu rende het hele afge lopen jaar. En moeder verhevig de haar pianospel, „toe kindertjes, het kan Sinterklaas wel zijn!" De heer des huizes begaf zich in de gang, waarbij hij de kamerdeur open liet, wat nooit mocht in de winter. Misschien was hij wel een beetje bang. Hij liep door de ves tibule naar de voor deur en opende die. Een ogenblik stond de stilte levensgroot in het huis. „O, dag Sinterklaas!" zei vader dan. „Komt u binnen!" Hij ging opzij en hield hoffelijk de deur open, alsof die dicht zou kunnen klappen. En binnen schreed, waar dig en verbijsterend van rood-en-goud, de goede bisschop. Hij was alleen ditmaal zijn knecht was klaarblijkelijk elders werkzaam. De Sint droeg in zijn wit gehandschoende hand een grote zak, die bol stond van veel belovende geheimzinnigheden. De kinde ren, bij de piano glimpen opvangend van zijn staatsie, zongen met panische ijver. Misschien heeft de vader des huizes die zak van de oude man willen overnemen zij waren al dicht bij de kamer en hij stak hulpvaardig de hand uit. Zo ver kwam hij echter niet, want op dit ont roerende ogenblik riep Wimpie, verdekt opgesteld bij de kapstok: „Boe!!" Paps stootte zijn hoofd, Mams sloeg een bitonaal accoord aan, Dippie barstte los in gillend huilen, omdat ze stellig meende, dat Sint dit lawaai maakte. En terwijl de ouders zich nog in een vijf tigste seconde trachtten te bezinnen op hun oudste, zagen zij, hoe vreselijk Sin terklaas geschokt was. De goede Heilige stond even stil. Daarna stapte hij wankel de kamer binnen, greep zich aan de tafel vast, tolde half om en gleed ruggelings op de grond. Zijn mijter flapte naar voren als een torenspits in de storm. Onder de schoonheid van goudbroderie en witte kant staken twee zeer menselijke knieën omhoog, waarop zijn doodsbleek hoofd neerknikte. De staf en de zak waren hem ontglipt met naar gestommel. De familie dook van feestvreugde in hevige ontsteltenis. WIMPIE HAD DIT toch niet bedoeld. Toen hij aanschouwde, hoe innig mense lijk Sinterklaas schrok, toen hij begreep,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 14