HET KERSTFEEST VAN ANACLETO HEIMWEE NAAR HET JAAR NUL V erhaal 1 uit [tal lie c loor Ad riaaiï Luyd jens VIERING IN BETHLEHEM Zo voltrok zich een jaar geleden de „Nonchalante Notities" van Jacques Gans van Anacleto ANACLETO was oud geworden en zijn cgen waren niet scherp genoeg meer om 's zomers in de bergen toezicht te houden op de vele schapen van de markies. De rentmeester had hem het duidelijk gezegd, dat hij het volgend jaar niet mee naar het hoogland zou gaan en dat hij deze winter ook niet mee kon naar Apulië, waar hij meer dan zestig jaar lang iedere winter was heengetrokken met zijn kudde, één van de vele grote kudden, die in het najaar heel langzaam en al grazende, in een reis die weken duurde, uit het bergland der Abruzzen langs de „tratture" de duizen den jaren oude en enkele kilometers brede schapenwegen" naar het warme Zuide lijke laagland togen, waar juist in de win ter het jonge groen welig tiert. Niet meer de bergen in en niet meer naar Apulië Anacleto's leven als herder was voorbij. Hij was oud ge worden. BOVEN DE KIST, waarin hij zijn kleren bewaarde en de papieren van toen hij soldaat was geweest in Ra venna en van later, toen het oorlog was geweest en hij jarenlang in de loopgraven en grotten had geleefd, heel ver weg, waar de bergweiden „alpen" heetten, hing zijn doedel zak, die hij al jaren niet meer be speelde. Het was een oude doedel zak en het leer, de schaapshuid, waaruit Anacleto's vader hem had gemaakt, was door de droogte en het stof gerimpeld en gebarsten. Liefdevol en met veel geduld ver warmde de oude man het instru ment boven het vuur, smeerde het ln met vet, dag na dag weer en eindelijk kreeg het de oude soepel heid terug. Anacleto had zijn plan. Hij wilde niet nutteloos zijn, het brood en de kaas, de wijn en de no ten van zijn dochter eten zonder iets terug te doen. Hij zou meegaan met een van de kudden, die naar het zeestrand gaan, naar de Ma- remmen en als de kudde dan door Rome trok, zou hij daar ach terblijven. De grote heren in Rome, de rijke markiezen en baronnen, dat wist hij, laten in de weken voor Kerstmis „novena's" spelen, doedel zakmuziek voor de madonnabeeld jes in hun paleizen en later nog eens voor de „presepio" die, net als in zijn dorp, ook in Rome in geen enkel huis ont breekt. Caesar, het zoontje van zijn jongste dochter, zou hij meenemen, die kon dan de Schalmei bespelen, wat hij als zovele her dersjongens als kind al geleerd had. En zo ging hij dan eind October op weg met de enorme kudde van prins Torlonia. duizenden en duizenden schapen, die uit al lerlei zijdalen bijeenkwamen om ten slotte, onder toezicht van tietallen herders en ve le goedige witte honden, die zelf wel scha pen leken, de bergen af te dalen en door Umbrie en het Sabijnse heuvelland op Ro me toe te trekken. 's Avonds hield men halt buiten een dorp of stadje en hoewel het koud was en er sneeuw lag op de bergen, sliepen de man nen toch vredig buiten rondom het grote Vuur. Zij hadden hun geweer bij de hand tegen veedieven en wolven en over het hele kampement hing een zware damp van de duizenden schapen, de muildieren, het vuur en de rustende herders. Enkele van de jon geren gingen soms het dorp in om er een glas wijn te drinken en te horen wat voor nieuws er was, hoe de oogst was geweest en of de wijn goed beloofde te worden. Anacleto ging dan mee, hij zocht de pas toor en 's ochtends heel vroeg speelde hij samen met Caesar bij de vroegmis in de kerk. Het waren simpele vrome wijsjes waar de Madonna zeker graag naar luisterde, omdat ze iedereen plezier deden. Eindelijk naderde men Rome en de reis werd nu heel moeilijk. De schapen waren bang voor de vele grote automobielen, die zonder ophouden over de weg reden en de mannen hadden handenvol werk om de kudde, die nu in tien, twaalf stukken uit een was gevallen, voor verstrooiing te be waren. Met hun rappe muilezeltjes zaten zij de vluchtende dieren achterna en dre ven ze bijeen. Maar vaak sprongen er en kele over een heg of haag en dan moesten de honden, die lang niet talrijk genoeg ble ken, er aan te pas komen. Op een middag de grote huizen van Rome, tien, vijftien verdiepingen hoog, waren nu vlakbij kwamen soldaten zeggen, dat zij niet ver der mochten en wachten moesten tot na r- "««"nacht om in de paar uren, waarin het "verkeer vrijwel stil ligt, door de stad te trekken. De kudde werd terzijde van de weg ge voerd en Anacleto ging op een steen zitten om naar de drukte te kijken, naar al die wagens waar hij eigenlijk bang van was. Aan een van de soldaten vroeg hij, of er in die hoge huizen met hun honderden ven sters nu de rijke Romeinse markiezen en baronen woonden. Daar? Hongerlijders wonen er, ambtenaartjes, die aan het eind van de maand geen geld hebben om een bord soep te koken. Hun kinderen komen straks, als wij onze rantsoenen hebben ge had, de restjes vragen. Dat viel niet mee, maar toch: Rome was rijk, dat wist iedereen en de soldaat zei ook, dat je verderop in de stad zoveel weel de zag, dat je het eenvoudig niet begrijpen kon. Winkels, waar je mantels en jassen kon kopen, die meer kostten dan een mens in een jaar verdient Toen het donker was en het verkeer min der werd, begonnen de soldaten de schapen te tellen en daarna werd, wat heel moeilijk was, een lange stoet gevormd. Het was diep in de nacht en toch waren er nog altijd' mensen op straat: nachtwa kers en politieagenten, maar ook Romein se signori, die meestal verbaasd keken naar die grote optocht van schapen en her ders, een schouwspel dat maar enkele ke ren in het jaar te zien is, in een paar nach ten van de late herfst en dan weer in het voorjaar. Anacleto was nooit in Rome ge weest. Hij vond alles nog groter en mooier dan hij had gedacht. Het leek wel of er geen eind kwam aan de stad, al maar hui zen, uren en uren lang. Toen het eerste ochtendlicht in de hemel kwam, nam hij af scheid van zijn kameraden, die zijn ezeltje meenamen, dat hij in het voorjaar wel weer terug zou vinden, en hij bleef met Caesar alleen in de grote stad achter. EERST GINGEN ZE op een bankje wat zitten slapen tot het dag zou zijn en ze de huizen af konden gaan om te vragen, of de mensen een „novena" wilden bestellen. Toen het behoorlijk licht was, gingen ze op weg. De grote deuren van de huizen waren nog toe, maar al gauw kwamen ze langs een kerk, die open was en Anacleto besloot eerst te spelen voor de Madonna. Er was niemand in de kerk dan een jon ge priester, die bezig was kaarsen te ont steken voor de vroegmis. Anacleto knielde neer, bad de Madonna om bijstand voor zijn onderneming en ging toen op het altaar af waar de kaarsen brandden. Begeleid door Caesar speelde hij er zijn mooiste melodie, een oude pastorale, die hij als kind had ge leerd. Onmiddellijk ging de deur van de sa cristie open. Drie, vier geestelijken kwamen naar buiten met heftige gebaren. Uit de verte al maakten ze hem duidelijk, dat hij moest ophouden en toen hrj verbaasd keek, beduidden ze hem dat het niet mocht, dat het niet kon, dat een doedelzak geen in strument was om in de kerk te spelen. Anacleto begreep het niet, maar hij ging. Toen het wat later was, besloot hij nu aan de huizen te gaan vragen, of de mensen „novena's" wilden. De portiers keken vreemd op, naar die oude man en die jon gen, allebei in schapenvachten gehuld met de wol naar buiten. O ja, dat waren nu „zampognari". Gek, bestonden die nog? Het leek wel iets uit de tjjd van je groot moeder. Natuurlijk er kwamen elk jaar nog wel een paar, die op straat speelden en geld ophaalden, een soort bedelaars eigenlijk. Maar dat zulk volk de deur bin nenkwam om te vragen of ze in de Kerst tijd konden komen spelen voor de Madonna en voor de Kerstkribbe, dat was toch wel heel ongewoon. Vroeger ja, best mogelijk dat er dertig, veertig jaar geleden mensen waren, die daar plezier in hadden. Maar nu! Wie heeft nu nog tijd om bij de „pre sepio" te gaan zitten? Goed er zijn nog heel wat mensen, die de oude kribbe begin December uit de kast halen en er de pop petjes inzetten, voor de kinderen vooral. Maar daar ga je toch niet 's avonds bij zit ten! En er Kerstliederen bij zingen! In een nette buurt heeft trouwens iedereen een boom op zijn Engels, met electrische lamp jes en wie heel chic wil doen, legt daar straks cadeautjes onder die boom voor de jongelui, die gevraagd zijn om op Kest- avond te komen dansen bij de radio. Niets te doen voor de oude Anacleto. Of toch? Op de derde dag van zijn omzwer vingen door Rome. hoorde hij plotseling doedelzakmuziek en ook een schalmei. Heel mooi en echt vroom leek het hem. Daar in dat grote huis woonde dus een excellentie, die een „novena" liet spelen. Hij zou maar wachten tot die andere „Zampognaro" naar buiten zou komen. Allicht was hij ook uit de Abruzzen en wilde hij Anacleto wel een paar adressen wijzen. Maar het duurde wel heel lang en het spel hield nooit op. Tenslotte besloot Anacleto te gaan vra gen en hij ging de deur binnen. Een juf frouw achter een loketje, precies als in de bioscoop, waar hij in l'Aquila wel eens ge weest was, zei dat hij een kaartje moest nemen om de kribbe te zien. Maar toen ze opkeek en zag, dat hij een „Zampognaro" was, gaf ze een gilletje en zei dat hij zo wel naar binnen mocht. HET WAS HEEL MOOI. Een heel grote „presepio" met honderden en honderden figuurtjes, net echt. En het mooiste was, dat al die figuurtjes bewogen. Er liep een spoortreintje door het land heen en een vrouw was bezig al maar water te putten en een andere vrouw zat een koe te melken en in een groot meer uit glas dreef een bootje, waar twee vissers in zaten, die al maar een hengel op en neer bewogen, een hengel met een klein visje eraan. En zo was er nog veel moois. Boven op een berg top lag een heel dorp, precies als de dor pen in de Abruzzen met kleine huisjes en steile trapstraatjes, waar mannen ezels voortdreven en er was één wat groter, huis, waarin een electrisch lichtje al maar aan en uitging, aan en uit. Dat was zeker het huis van mijnheer pastoor, want het was groot en mooi wit gekalkt en er ston den bloempot „en voor de ramen. En hele maal beneden was de stal, waar de Madon na zat, haar kindje wiegende. En de os en de ezel knikten vriendelijk en boven de stal klapwiekten de engelen met hun stralende gouden vleugels. Maar Anacleto begreep niet, waar de „zampognaro" was. Tot een k „in jongetje aan zijn moeder vroeg: Maar moeder hoe kan dat? Ik hoor de muziek en op Anacleto wijzend de „zampognaro" speelt niet. Welnee, zei de moeder dat is ook niet dié „zampognaro" die speelt. Die staat er maar voor mooi. Misschien geeft hij ons meteen wel wat reclame voor een film of voor een of andere winkel. Wat Je hoort is natuurlijk een gramofoon. Toen begreep Anacleto het: een gramo foon, dat was een kistje met een grote hoorn erop, waar muziek uitkwam. Er was een man in zijn dorp die zo een gramofoon had en die de mensen huurden om dansmu ziek te komen spelen, als er een bruiloft was. En hier hadden ze dus een gramofoon gehuurd om doedelzakmuziek te spelen voor die mooie, .grote kerstkribbe. JUIST TOEN hij en Caesar wilden weg gaan kwam er een dikke „signore" binnen met een bril op en een heel zware jas aan, een deftige signore, dat zag je dadelijk. Hij keek heel verbaasd naar Anacleto, naar de kleine Caesar en toen zei hij tegen een veel jongere, magere meneer, die bij hem was: Nou, wat vind je van zo een toe val? Nu hoeven we helemaal niet te gaan. Al reizen we de hele Abruzzen af, schilderachtiger dan die twee vinden we er nooit. Als ze nu nog spelen kunnen ook, dan wordt het helemaal goed en an ders doen ze maar alsof en dan krij gen we met een plaatje de boel wel voor elkaar. Hij kwam op Anacleto toe en vroeg: Horen jullie hier bij de presepio Anacleto begreep niet goed, wat hij bedoelde en zei: Ja, we zijn binnengekomen om aan de „zam pognaro" te vragen, of hij adressen Zampognariuit de Abruz- j zen in Rome, naar een prent I van omstreeks 1850. voor ons weet, maar er is geen „zampognaro" al denkt u dat wel. De muziek komt uit een kistje, dat gramofoon heet. Dat hebben ze bij ons op het dorp ook, maar daar speelt het andere muziek. En kun jij wel de „zampogna" spelen? vroeg de magere signore. Zeker kan ik dat, antwoordde Anacleto snel. En Caesar de schalmei. Daar zijn we voor naar Rome getrokken, maar cr heeft ons nog niemand een „novena" besteld. Komen jullie dan morgen eens. aan dit adres, niet te vroeg, om een uur of elf, zei de dikke heer en hij gaf Anacleto een briefje, dat de oude man niet lezen kon, maar Caesar, die drie jaar achter elkaar elke winter naar school was gegaan bij de zusters, wèl. En de volgende ochtend gingen ze naar hel adres, dat ze na heel veel vragen von den. Ze kwamen in een groot huis en wer den in een kamer gebracht, waar het heel warm was en heel licht. Er stonden grote machines, waarvan er sommigen op rails liepen, precies als de trein. Een ogenblik later kwam de dikke heer, nu zonder jas. En toen moesten ze spelen, waarvoor begreep Anacleto niet, want er was helemaal geen Madonna en ook geen kribbe en toch vroeg de heer, of ze „Tu scendi dalle stelle" konden spelen. Heel goed, zei de „signore" toen, - geef ze wat voorschot en zeg dat ze Kerst avond terug moeten komen. Toen werd hij naar alweer een andere heer gebracht, die hem geld gaf en vroeg de kwitantie te wil len tekenen, waar Anacleto een mooi, groot kruis onder zette. Komen jullie op Kerstavond om zeven uur terug, zei de kas sier. Dan krijg je de rest van het geld na de uitzending. En op Kerstavond zaten de mensen in Rome en in heel mid- den-Italië in hun hui zen en in de café's met televisie voor het kleine schermpje te kijken naar wat als „de traditionele Ro meinse viering van het Kerstfeest" werd aangekondigd. „Terwijl de vrou wen in de keuken bezig zijn om de magere maaltijd te bereiden, paling is één van de onmisbare bestanddelen, zei de spre ker, zien we hoe de vader de kinderen de figuren van de „presepio" verklaart. Elk gezin laat door herders, die daartoe spe ciaal uit de Abruzzen naar de hoofdstad ko men, in de week voor en na Kerstmis vro me pastorales op de doedelzak spelen. Men noemt dat de „novena". Op Kerstavond ontbreekt de doedelzakspeler nooit En toen zagen zij op het kleine scherm pje Anacleto en Caesar en in alle huizen klonken inderdaad de melancholieke en toch vrolijk over elkaar heen buitelende to nen van de doedelzak. Want Anacleto en de jongen speelden en speelden, al vonden zij het vreemd, dat zij en de Kerstkribbe, die nu in het grote vertrek met de machi nes stond opgesteld, voortdurend met sterk licht werden bestraald, waardoor zij het heel warm kregen in hun schapenvachten. En de machines bewogen om hen heen, kwamen nu eens heel dichtbij, dan weer wat verderaf en waren voortdurend in be weging. Na een half uur, toen zij al hun mooiste melodieën hadden gespeeld, wer- (zie verder pagina 5) »a 1 (vervolg van pagina 4) den de lichten gedoofd. Ze werden toen naar een andere kamer gebracht, waar de dikke heer Anacleto een tafel aanwees, waar voor twee personen was gedekt. Geef ze een flinke vissoep en daarna gekookte vis met boemkool en dan noten, mandarijntjes, nougat en natuurijk een li ter wijri, zei de „signore" tegen de kelner van een restaurant uit de buurt. En daar na tegen Anacleto: Mijn beste man, ik wil éérlijk met je zijn. Als we jullie niet tegen het lijf waren gelopen, hadden mijn assistent en ik een lange reis moeten ma ken door de Abruzzen, geen pretje midden in de winter. We hadden „zampognari" no dig en pittoreske, échte „zampognari". Vindt die maar eens in Rome! Jullie hebt mij dus een hoop werk bespaard en een lastige reis en ik zal je er behoorlijk voor betalen. Maar beloof mij, dat jullie het vol gend jaar weer naar Rome komt en dat we hier bij de televisie op jullie kunnen rekenen. Een Romeinse Kerstmis zonder „zampognaro" zou geen Kerstmis zijn! En misschien kan ik het ook nog wel zo rege len, dat jullie in een film kunt optreden het volgend jaar. Ik heb al een paar tele foontjes gehad over de aardige uitzending van vanavond. Anacleto had het niet allemaal begrepen, maar zoveel was hem toch wel duidelijk, dat al had hij dan maar één „novena" ge speeld en dan nog maar voor een enkele avond, het een goede was en hij zei dan ook, dat hij zeker het volgend jaar terug zou komen, als de Madonna hem wilde spa ren en Caesar ook. EN DE ARME ANACLETO, die in de eerste dagen zo treurig was geweest, om dat niemand „novena's" wilde bestellen, had een goed Kerstfeest en hij kreeg zo veel geld, dat hij dacht voor elk van zijn twee dochters er wel vijf of zes schapen voor te kunnen kopen. Kort na het feest van Driekoningen gingen hij en Caesar met de autobusdienst terug naar de -Abruzzen, naar l'Aquila, waar Anacleto voor alles een mooie pastorale wilde gaan spelen voor de Madonna van Collemaggio, die speciaal voor oude mensen zorgt en daarom het „bedelaarshospitium" naast haar kerk heeft gekregen. Het was zeker de Madon na van Collemaggio geweest, die had ge maakt dat, ook al kon hij niet meer 's zo- mers naar de bergweiden en 's winters naar Apulië, hij toch niet voor niets bij zijn dochters, de ene maand bij Erbula, de ande re bij Virginia, hoefde te eten en slapen. Zes schapen elk zou hij ze kunnen geven en wie weet, het volgend jaar, met de hulp van de Madonna, nog weer eens zes. Dc Kerk der Geboorte in Bethlehem, hierboven afgebeeld, wordt beschouwd als het oudste nog bestaande Christelijke Godshuis ter wereld. Het gebouw verrees in het jaar 326 op de plaats, waar Christus zou zijn. geboren. Kostbare ikonen en schitteren de mozaïeken sieren het interieur, maar de ingang is, zoals men geheel rechts op de foto kan zien, weinig majestueus. Dit heeft niets met symboliek te maken, noch is het een architectonische gril: men wilde voorkomen dat middeleeuwse muzelmannen de plaats door het binnenleiden van ezels of ander vee zouden ontwijden. De kerk behoort tot de Orthodoxe gemeente en werd voor het eerst gerestaureerd onder Justinianus in de zesde eeuw. Volgens historische overlevering werd zij bij de inval der Perzen in 614 gespaard, als enige der Christelijke monu menten in het veelomstreden Palestina, omdat een tableau boven de westelijke deur de Drie Koningen voorstelde in de kleder dracht der nieuwe overheersers. Later werden er Byzantijnse en Egyptische versieringen in opgenomen, maar ook de Engelsen brachten vele wijzigingen aan. De status quo der „heilige plaat sen" heeft overigens in de loop der eeuwen tot vele moeilijk heden aanleiding gegeven. De tweede foto (beide illustraties en de gegevens zijn aan het laatstverschenen nummer van het fraaie „Geographical Maga zine" ontleend) werd genomen tijdens het Kerstfeest van 1953. Men ziet de vertegenwoordiger van de wegens invaliditeit ver hinderde Orthodoxe patriarch van Jeruzalem aan het hoofd van een processie de kerk betreden, omringd door bisschoppen in dubbele rijen. Het Orthodoxe Kerstfeest wordt elf dagen na het onze gevierd. Het gebouw is gevuld met Arabische Christenen uit Bethlehem en omringende dorpen. De vrouwen dragen pun tige kapjes, die aan de tijd der Kruistochten herinneren, de man nen gele tulbanden. Het voornaamste onderdeel van het ceremo nieel is de afdaling naar de grot onder het koor, waar de deel nemers geknield de ster kussen, die de Latijnse inscriptie draagt: „Hic de Virgine Maria Jesus Christus natus est". ER WAREN 1954 jaar geleden geen Kerstbomen bij en geen kalkoenen met de poten omhoog op groen gegarneerde scha len. En de carillons moesten allemaal nog gegoten worden. Maar de schapen waren er wèl, ook al valt hun geblaat een beetje uit de sfeer, die wij tegenwoordig nodig hebben om ons weer eens ouderwets van goeden wille te bevinden en zelfs een spoor van goede wil in het gedoe der medemen sen niet dadelijk te ontkennen. Het leven is wat ingewikkelder geworden sinds Cy- renius over Syrië stadhouder was. Wij moeten ons daarom maar eens gelukkig prijzen dat er in deze nog onlangs als be zeten omschreven wereld nog schapen voorhanden zijn. Schapen, zoals ze al in de allervroegste tijden voor ons uit zijn ge drenteld. Zij zijn grazend door de eeuwen gegaan, met steeds dezelfde onverstoor bare lijdzaamheid, terwijl mensengenera- fies zich hebben opgewonden bij de toren bouw van Babel, de uitvinding van het buskruit en het natuurwetenschappelijk onderzoek op Eniwetok. Veel schapen zijn er in ons land niet meer. Het kan een voortjagende automo bilist in een uithoek toch nog wel eens overkomen, dat hij ineens op de oudheid stuit: een blatende kudde voor hem op de zweren leiden, eens even laten schieten en zonder blikken of blozen een schaap ge kocht. Niet voor de wol maar evenmin voor de lol. Is dit dan een greep terug naar het jaar nul? Neen, want in het jaar 1954 dreigt de Gooise heide overwoekerd te worden door allerlei gewas, dat slechts schapen kunnen bestrijden omdat zij het lusten. Door een spontane actie is daar in het Gooi een kudde van honderd-en-een stuks op de been gebracht, die thans onder leiding van Chris Almenkinders de hei schoonhoudt. En toch zit er méér achter die indivi duele schapen-aankopen om de stichting „Gooisch Natuurreservaat" te helpen. Ik heb de indruk dat in ieder geval die kennis van mij, die er ook een schaap heeft lopen (Pietje) zich daaraan nog een beetje wil vastklampen om niet helemaal op drift te raken. De ziedende drukte, waarin hij werkt en leeft ineens helemaal achter zich latend, zei hij naief en bijna schaapachtig in zijn ongeschorenheid: „Als je nu toch in de buurt komt, ga dan eens kijken hoe het met Pietje is...." Ik ben gaan kijken hoe het met zijn schaap is. Het bevond zich Bij de uitgeverij C. P. J. van der Peet te Amsterdam zijn de „Nieuwe Nonchalante Notities" van Jacques Gans verschenen, met bijzonder aardige illustraties van Rein van Looy, die het half-kale hoofd van Gans bijkans tot vignet heeft verheven. Wie één maal een nonchalante notitie van Gans heeft gelezen, kan zich in de aard ervan nooit meer vergissen. Zijn non chalance betekent nooit, dat er een schets ontstaat die vervelend is, wèl dat er nim mer sprake is van een stukje, waarbij men de denk-werkbrauwen moet op trekken. Ook ditmaal hebben de tientallen notities weer een plezierige charme, die 5 nooit lijdt onder de ironie, die Gans steeds op de lever heeft. A. N. weg, die van geen wijken weet. Dan kan de man gaan toeteren en foeteren totdat hij en zijn automobiel samen nog slechts een ons wegen. Beter voor hem is het, wanneer zo'n oponthoud hem aan het den ken zet. Over efficiency en primitiviteit, over tempo en rust, over het jaar waarin wij leven en over het jaar nul. Misschien zal de aanblik van die kalme kudde hem iets leren, dat niets heeft uit te staan met productieverhoging, rationalisatie, norma lisatie en abnormalisatie of hoe dat alle maal heten moge. Verscheidene van onze landgenoten heb ben al deze dingen, die weliswaar tot wel vaart doch evenzeer tot vroegtijdige maag- niet in de juist voltooide kooi nabij het St. Janskerkhof te Laren. Er liepen meer mensen de indruk te vermijden dat zij hier gekomen waren om een schaap te gaan zien. Een richtingwijzer priemde in de mist met de woorden „Kudde thans op Westerhei". Voor al degenen, die dat voor al in deze mist een te vage aanduiding vonden hing er nog een ander bordje on der met de mededeling „Kudde om 4.30 uur weder op de kooi". Ik ben nauwgezet en alle markante punten van het terrein in mij opnemend in het verlengde van de richtingaanwijzer gaan lopen en dan ook verdwaald. Een uur lang heb ik mij verlustigd in de eenvoud vanJ het probleem op de Larense hei verdwaald te zijn. Juist toen het ver velend begon te worden kon ik de contou ren van een uit de mist opkomende onbe kende aanroepen. „Heeft u Almenkinders ook gezien?" Zijn wedervraag was of ik „ze" dan allemaal kwijt was en dan nog wel met die mist. Een schaapherder van deze naam was hem onbekend. Ik tastte verder in de nevelen en juist toen ik mij begon af te vragen of ik misschien onder de povere dekking van een paar wol ken zou moeten overnachten, hoorde ik vlak bij mij belletjes tinkelen. Even later werd ik omringd door schapen, die mij nieuwsgierig begonnen te fouilleren. „Afblijven Heidebloempje. Wèg jij, Veronica", klonk ineens van achter mij de stem van Almenkinders. „Hier jij, Nero!" dat was tot de hond, die mij benaderde alsof ik een wolf in herenkleren was. De herder, een jonge man in een oude solda tenjas, met de staf dwars over zijn rug, keek terecht verstoord op. Almenkinders kon mij Pietje niet wij zen. Hij was zélf nog aan het kennis ma ken en kende er nog maar twintig van de honderdéén. „Dat zwarte schaap daar is bijvoorbeeld Fiscus die we zo u weet van de belastingen hebben gekregen. Maar u ziet er meer zwarte tussen lopen. In het vak hebben we ze liever niet dan wel, want hun wol is maar de helft zoveel waard. Afijn, daar gaat het nou niet om", over woog de herder. Omdat men dat vollediger vindt zal de scheper zich ook nog een „schupke" of „spriet" aanschaffen, teneinde ook kluitjes naar afdwalende schapen te kunnen zwie pen. „Het hoeft natuurlijk niet, want ik heb Nero", zei hij, „maar ach, wanneer ze dat nu graag willen" Het was even stil en ik hoorde slechts het eten van de kudde, die er geen gras over liet groeien. „Maar ze krijgen me niet aan het breien", klonk het toen ineens, zeer beslist. VERDER ZIJN ER niet veel woorden ge wisseld. Daar heeft men geen enkele be hoefte aan wanneer men temidden van schapen op de Larense hei loopt, vooral wanneer door de mist de wereld tot dat stukje Gooi beperkt schijnt te zijn. De grote belangstelling voor Almenkinders en al z'n schapen is te verstaan. Er spreekt een zeker heimwee uit. Misschien wel naar het jaar nul, dat in deze tijd nog slechts in misprijzende zin genoemd mag worden. Ik herinnerde mij een nevelige morgen, waarop ik eens alleen nog maar de belle tjes van schapen hoorde en geen geweer schoten meer omdat het vuren was ge staakt. Omdat ik mijn oren nog niet kon geloven ben ik gaan kijken en ik heb de kudde voorbij zien drentelen alsof het heel gewoon was. Van dat onbeschrijflijk goede ogenblik af heb ik begrepen dat zij er ook bij waren toen de Vrede op aarde werd aangekondigd. En wat die kennis betreft ik zal hem vertellen, dat hij Pietje op het droge heeft. KO BRUGBIER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 16