HET KERSTFEEST VAN ANACLETO
HEIMWEE NAAR HET JAAR NUL
V erhaal
1 uit
[tal
lie c
loor Ad
riaaiï
Luyd
jens
VIERING IN BETHLEHEM
Zo voltrok zich een jaar geleden de
„Nonchalante Notities"
van Jacques Gans
van Anacleto
ANACLETO was oud geworden en zijn
cgen waren niet scherp genoeg meer om
's zomers in de bergen toezicht te houden
op de vele schapen van de markies. De
rentmeester had hem het duidelijk gezegd,
dat hij het volgend jaar niet mee naar het
hoogland zou gaan en dat hij deze winter
ook niet mee kon naar Apulië, waar hij
meer dan zestig jaar lang iedere winter
was heengetrokken met zijn kudde, één van
de vele grote kudden, die in het najaar
heel langzaam en al grazende, in een reis
die weken duurde, uit het bergland der
Abruzzen langs de „tratture" de duizen
den jaren oude en enkele kilometers brede
schapenwegen" naar het warme Zuide
lijke laagland togen, waar juist in de win
ter het jonge groen welig tiert.
Niet meer de bergen in en niet meer
naar Apulië Anacleto's leven als
herder was voorbij. Hij was oud ge
worden.
BOVEN DE KIST, waarin hij zijn
kleren bewaarde en de papieren van
toen hij soldaat was geweest in Ra
venna en van later, toen het oorlog
was geweest en hij jarenlang in de
loopgraven en grotten had geleefd,
heel ver weg, waar de bergweiden
„alpen" heetten, hing zijn doedel
zak, die hij al jaren niet meer be
speelde. Het was een oude doedel
zak en het leer, de schaapshuid,
waaruit Anacleto's vader hem had
gemaakt, was door de droogte en
het stof gerimpeld en gebarsten.
Liefdevol en met veel geduld ver
warmde de oude man het instru
ment boven het vuur, smeerde het
ln met vet, dag na dag weer en
eindelijk kreeg het de oude soepel
heid terug. Anacleto had zijn plan.
Hij wilde niet nutteloos zijn, het
brood en de kaas, de wijn en de no
ten van zijn dochter eten zonder
iets terug te doen. Hij zou meegaan
met een van de kudden, die naar
het zeestrand gaan, naar de Ma-
remmen en als de kudde dan
door Rome trok, zou hij daar ach
terblijven. De grote heren in Rome,
de rijke markiezen en baronnen,
dat wist hij, laten in de weken voor
Kerstmis „novena's" spelen, doedel
zakmuziek voor de madonnabeeld
jes in hun paleizen en later nog
eens voor de „presepio" die, net als in zijn
dorp, ook in Rome in geen enkel huis ont
breekt. Caesar, het zoontje van zijn jongste
dochter, zou hij meenemen, die kon dan de
Schalmei bespelen, wat hij als zovele her
dersjongens als kind al geleerd had.
En zo ging hij dan eind October op weg
met de enorme kudde van prins Torlonia.
duizenden en duizenden schapen, die uit al
lerlei zijdalen bijeenkwamen om ten slotte,
onder toezicht van tietallen herders en ve
le goedige witte honden, die zelf wel scha
pen leken, de bergen af te dalen en door
Umbrie en het Sabijnse heuvelland op Ro
me toe te trekken.
's Avonds hield men halt buiten een dorp
of stadje en hoewel het koud was en er
sneeuw lag op de bergen, sliepen de man
nen toch vredig buiten rondom het grote
Vuur. Zij hadden hun geweer bij de hand
tegen veedieven en wolven en over het hele
kampement hing een zware damp van de
duizenden schapen, de muildieren, het vuur
en de rustende herders. Enkele van de jon
geren gingen soms het dorp in om er een
glas wijn te drinken en te horen wat voor
nieuws er was, hoe de oogst was geweest
en of de wijn goed
beloofde te worden.
Anacleto ging dan
mee, hij zocht de pas
toor en 's ochtends
heel vroeg speelde hij
samen met Caesar bij
de vroegmis in de kerk. Het waren simpele
vrome wijsjes waar de Madonna zeker
graag naar luisterde, omdat ze iedereen
plezier deden.
Eindelijk naderde men Rome en de reis
werd nu heel moeilijk. De schapen waren
bang voor de vele grote automobielen, die
zonder ophouden over de weg reden en de
mannen hadden handenvol werk om de
kudde, die nu in tien, twaalf stukken uit
een was gevallen, voor verstrooiing te be
waren. Met hun rappe muilezeltjes zaten
zij de vluchtende dieren achterna en dre
ven ze bijeen. Maar vaak sprongen er en
kele over een heg of haag en dan moesten
de honden, die lang niet talrijk genoeg ble
ken, er aan te pas komen. Op een middag
de grote huizen van Rome, tien, vijftien
verdiepingen hoog, waren nu vlakbij
kwamen soldaten zeggen, dat zij niet ver
der mochten en wachten moesten tot na
r- "««"nacht om in de paar uren, waarin
het "verkeer vrijwel stil ligt, door de stad
te trekken.
De kudde werd terzijde van de weg ge
voerd en Anacleto ging op een steen zitten
om naar de drukte te kijken, naar al die
wagens waar hij eigenlijk bang van was.
Aan een van de soldaten vroeg hij, of er
in die hoge huizen met hun honderden ven
sters nu de rijke Romeinse markiezen en
baronen woonden. Daar? Hongerlijders
wonen er, ambtenaartjes, die aan het eind
van de maand geen geld hebben om een
bord soep te koken. Hun kinderen komen
straks, als wij onze rantsoenen hebben ge
had, de restjes vragen.
Dat viel niet mee, maar toch: Rome was
rijk, dat wist iedereen en de soldaat zei
ook, dat je verderop in de stad zoveel weel
de zag, dat je het eenvoudig niet begrijpen
kon. Winkels, waar je mantels en jassen
kon kopen, die meer kostten dan een mens
in een jaar verdient
Toen het donker was en het verkeer min
der werd, begonnen de soldaten de schapen
te tellen en daarna werd, wat heel moeilijk
was, een lange stoet gevormd.
Het was diep in de nacht en toch waren
er nog altijd' mensen op straat: nachtwa
kers en politieagenten, maar ook Romein
se signori, die meestal verbaasd keken
naar die grote optocht van schapen en her
ders, een schouwspel dat maar enkele ke
ren in het jaar te zien is, in een paar nach
ten van de late herfst en dan weer in het
voorjaar. Anacleto was nooit in Rome ge
weest. Hij vond alles nog groter en mooier
dan hij had gedacht. Het leek wel of er
geen eind kwam aan de stad, al maar hui
zen, uren en uren lang. Toen het eerste
ochtendlicht in de hemel kwam, nam hij af
scheid van zijn kameraden, die zijn ezeltje
meenamen, dat hij in het voorjaar wel
weer terug zou vinden, en hij bleef met
Caesar alleen in de grote stad achter.
EERST GINGEN ZE op een bankje wat
zitten slapen tot het dag zou zijn en ze de
huizen af konden gaan om te vragen, of
de mensen een „novena" wilden bestellen.
Toen het behoorlijk licht was, gingen ze
op weg. De grote deuren van de huizen
waren nog toe, maar al gauw kwamen ze
langs een kerk, die open was en Anacleto
besloot eerst te spelen voor de Madonna.
Er was niemand in de kerk dan een jon
ge priester, die bezig was kaarsen te ont
steken voor de vroegmis. Anacleto knielde
neer, bad de Madonna om bijstand voor zijn
onderneming en ging toen op het altaar
af waar de kaarsen brandden. Begeleid door
Caesar speelde hij er zijn mooiste melodie,
een oude pastorale, die hij als kind had ge
leerd. Onmiddellijk ging de deur van de sa
cristie open. Drie, vier geestelijken kwamen
naar buiten met heftige gebaren. Uit de
verte al maakten ze hem duidelijk, dat hij
moest ophouden en toen hrj verbaasd keek,
beduidden ze hem dat het niet mocht, dat
het niet kon, dat een doedelzak geen in
strument was om in de kerk te spelen.
Anacleto begreep het niet, maar hij ging.
Toen het wat later was, besloot hij nu aan
de huizen te gaan vragen, of de mensen
„novena's" wilden. De portiers keken
vreemd op, naar die oude man en die jon
gen, allebei in schapenvachten gehuld met
de wol naar buiten. O ja, dat waren nu
„zampognari". Gek, bestonden die nog?
Het leek wel iets uit de tjjd van je groot
moeder. Natuurlijk er kwamen elk jaar
nog wel een paar, die op straat speelden
en geld ophaalden, een soort bedelaars
eigenlijk. Maar dat zulk volk de deur bin
nenkwam om te vragen of ze in de Kerst
tijd konden komen spelen voor de Madonna
en voor de Kerstkribbe, dat was toch wel
heel ongewoon. Vroeger ja, best mogelijk
dat er dertig, veertig jaar geleden mensen
waren, die daar plezier in hadden. Maar
nu! Wie heeft nu nog tijd om bij de „pre
sepio" te gaan zitten? Goed er zijn nog
heel wat mensen, die de oude kribbe begin
December uit de kast halen en er de pop
petjes inzetten, voor de kinderen vooral.
Maar daar ga je toch niet 's avonds bij zit
ten! En er Kerstliederen bij zingen! In een
nette buurt heeft trouwens iedereen een
boom op zijn Engels, met electrische lamp
jes en wie heel chic wil doen, legt daar
straks cadeautjes onder die boom voor de
jongelui, die gevraagd zijn om op Kest-
avond te komen dansen bij de radio.
Niets te doen voor de oude Anacleto. Of
toch? Op de derde dag van zijn omzwer
vingen door Rome. hoorde hij plotseling
doedelzakmuziek en ook een schalmei. Heel
mooi en echt vroom leek het hem. Daar in
dat grote huis woonde dus een excellentie,
die een „novena" liet spelen. Hij zou maar
wachten tot die andere „Zampognaro"
naar buiten zou komen. Allicht was hij ook
uit de Abruzzen en wilde hij Anacleto wel
een paar adressen wijzen. Maar het duurde
wel heel lang en het spel hield nooit op.
Tenslotte besloot Anacleto te gaan vra
gen en hij ging de deur binnen. Een juf
frouw achter een loketje, precies als in de
bioscoop, waar hij in l'Aquila wel eens ge
weest was, zei dat hij een kaartje moest
nemen om de kribbe te zien. Maar toen ze
opkeek en zag, dat hij een „Zampognaro"
was, gaf ze een gilletje en zei dat hij zo
wel naar binnen mocht.
HET WAS HEEL MOOI. Een heel grote
„presepio" met honderden en honderden
figuurtjes, net echt. En het mooiste was,
dat al die figuurtjes bewogen. Er liep een
spoortreintje door het land heen en een
vrouw was bezig al maar water te putten
en een andere vrouw zat een koe te melken
en in een groot meer uit glas dreef een
bootje, waar twee vissers in zaten, die al
maar een hengel op en neer bewogen, een
hengel met een klein visje eraan. En zo
was er nog veel moois. Boven op een berg
top lag een heel dorp, precies als de dor
pen in de Abruzzen met kleine huisjes en
steile trapstraatjes, waar mannen ezels
voortdreven en er was één wat groter,
huis, waarin een electrisch lichtje al maar
aan en uitging, aan en uit. Dat was zeker
het huis van mijnheer pastoor, want het
was groot en mooi wit gekalkt en er ston
den bloempot „en voor de ramen. En hele
maal beneden was de stal, waar de Madon
na zat, haar kindje wiegende. En de os en
de ezel knikten vriendelijk en boven de stal
klapwiekten de engelen met hun stralende
gouden vleugels. Maar Anacleto begreep
niet, waar de „zampognaro" was.
Tot een k „in jongetje aan zijn moeder
vroeg: Maar moeder hoe kan dat? Ik
hoor de muziek en op Anacleto wijzend
de „zampognaro" speelt niet.
Welnee, zei de moeder dat is ook
niet dié „zampognaro" die speelt. Die staat
er maar voor mooi. Misschien geeft hij ons
meteen wel wat reclame voor een film of
voor een of andere winkel. Wat Je hoort is
natuurlijk een gramofoon.
Toen begreep Anacleto het: een gramo
foon, dat was een kistje met een grote
hoorn erop, waar muziek uitkwam. Er was
een man in zijn dorp die zo een gramofoon
had en die de mensen huurden om dansmu
ziek te komen spelen, als er een bruiloft
was. En hier hadden ze dus een gramofoon
gehuurd om doedelzakmuziek te spelen
voor die mooie, .grote kerstkribbe.
JUIST TOEN hij en Caesar wilden weg
gaan kwam er een dikke „signore" binnen
met een bril op en een heel zware jas aan,
een deftige signore, dat zag je dadelijk. Hij
keek heel verbaasd naar Anacleto, naar de
kleine Caesar en toen zei hij tegen een veel
jongere, magere meneer, die bij hem was:
Nou, wat vind je van zo een toe
val? Nu hoeven we helemaal niet
te gaan. Al reizen we de hele
Abruzzen af, schilderachtiger dan
die twee vinden we er nooit. Als ze
nu nog spelen kunnen ook, dan
wordt het helemaal goed en an
ders doen ze maar alsof en dan krij
gen we met een plaatje de boel wel
voor elkaar.
Hij kwam op Anacleto toe en
vroeg: Horen jullie hier bij de
presepio
Anacleto begreep niet goed, wat
hij bedoelde en zei: Ja, we zijn
binnengekomen om aan de „zam
pognaro" te vragen, of hij adressen
Zampognariuit de Abruz- j
zen in Rome, naar een prent I
van omstreeks 1850.
voor ons weet, maar er is geen
„zampognaro" al denkt u dat wel.
De muziek komt uit een kistje, dat
gramofoon heet. Dat hebben ze bij
ons op het dorp ook, maar daar
speelt het andere muziek.
En kun jij wel de „zampogna"
spelen? vroeg de magere signore.
Zeker kan ik dat, antwoordde
Anacleto snel. En Caesar de
schalmei. Daar zijn we voor naar
Rome getrokken, maar cr heeft ons
nog niemand een „novena" besteld.
Komen jullie dan morgen eens.
aan dit adres, niet te vroeg, om een
uur of elf, zei de dikke heer en hij
gaf Anacleto een briefje, dat de oude man
niet lezen kon, maar Caesar, die drie jaar
achter elkaar elke winter naar school was
gegaan bij de zusters, wèl.
En de volgende ochtend gingen ze naar
hel adres, dat ze na heel veel vragen von
den. Ze kwamen in een groot huis en wer
den in een kamer gebracht, waar het heel
warm was en heel licht. Er stonden grote
machines, waarvan er sommigen op rails
liepen, precies als de trein.
Een ogenblik later kwam de dikke
heer, nu zonder jas. En toen moesten ze
spelen, waarvoor begreep Anacleto niet,
want er was helemaal geen Madonna en
ook geen kribbe en toch vroeg de heer, of
ze „Tu scendi dalle stelle" konden spelen.
Heel goed, zei de „signore" toen, -
geef ze wat voorschot en zeg dat ze Kerst
avond terug moeten komen. Toen werd hij
naar alweer een andere heer gebracht, die
hem geld gaf en vroeg de kwitantie te wil
len tekenen, waar Anacleto een mooi, groot
kruis onder zette. Komen jullie op
Kerstavond om zeven uur terug, zei de kas
sier. Dan krijg je de rest van het geld
na de uitzending.
En op Kerstavond
zaten de mensen in
Rome en in heel mid-
den-Italië in hun hui
zen en in de café's
met televisie voor het
kleine schermpje te
kijken naar wat als „de traditionele Ro
meinse viering van het Kerstfeest"
werd aangekondigd. „Terwijl de vrou
wen in de keuken bezig zijn om de
magere maaltijd te bereiden, paling is één
van de onmisbare bestanddelen, zei de spre
ker, zien we hoe de vader de kinderen de
figuren van de „presepio" verklaart. Elk
gezin laat door herders, die daartoe spe
ciaal uit de Abruzzen naar de hoofdstad ko
men, in de week voor en na Kerstmis vro
me pastorales op de doedelzak spelen. Men
noemt dat de „novena". Op Kerstavond
ontbreekt de doedelzakspeler nooit
En toen zagen zij op het kleine scherm
pje Anacleto en Caesar en in alle huizen
klonken inderdaad de melancholieke en
toch vrolijk over elkaar heen buitelende to
nen van de doedelzak. Want Anacleto en
de jongen speelden en speelden, al vonden
zij het vreemd, dat zij en de Kerstkribbe,
die nu in het grote vertrek met de machi
nes stond opgesteld, voortdurend met sterk
licht werden bestraald, waardoor zij het
heel warm kregen in hun schapenvachten.
En de machines bewogen om hen heen,
kwamen nu eens heel dichtbij, dan weer
wat verderaf en waren voortdurend in be
weging. Na een half uur, toen zij al hun
mooiste melodieën hadden gespeeld, wer-
(zie verder pagina 5)
»a 1
(vervolg van pagina 4)
den de lichten gedoofd. Ze werden toen
naar een andere kamer gebracht, waar de
dikke heer Anacleto een tafel aanwees,
waar voor twee personen was gedekt.
Geef ze een flinke vissoep en daarna
gekookte vis met boemkool en dan noten,
mandarijntjes, nougat en natuurijk een li
ter wijri, zei de „signore" tegen de kelner
van een restaurant uit de buurt. En daar
na tegen Anacleto: Mijn beste man, ik
wil éérlijk met je zijn. Als we jullie niet
tegen het lijf waren gelopen, hadden mijn
assistent en ik een lange reis moeten ma
ken door de Abruzzen, geen pretje midden
in de winter. We hadden „zampognari" no
dig en pittoreske, échte „zampognari".
Vindt die maar eens in Rome! Jullie hebt
mij dus een hoop werk bespaard en een
lastige reis en ik zal je er behoorlijk voor
betalen. Maar beloof mij, dat jullie het vol
gend jaar weer naar Rome komt en dat
we hier bij de televisie op jullie kunnen
rekenen. Een Romeinse Kerstmis zonder
„zampognaro" zou geen Kerstmis zijn! En
misschien kan ik het ook nog wel zo rege
len, dat jullie in een film kunt optreden
het volgend jaar. Ik heb al een paar tele
foontjes gehad over de aardige uitzending
van vanavond.
Anacleto had het niet allemaal begrepen,
maar zoveel was hem toch wel duidelijk,
dat al had hij dan maar één „novena" ge
speeld en dan nog maar voor een enkele
avond, het een goede was en hij zei dan
ook, dat hij zeker het volgend jaar terug
zou komen, als de Madonna hem wilde spa
ren en Caesar ook.
EN DE ARME ANACLETO, die in de
eerste dagen zo treurig was geweest, om
dat niemand „novena's" wilde bestellen,
had een goed Kerstfeest en hij kreeg zo
veel geld, dat hij dacht voor elk van zijn
twee dochters er wel vijf of zes schapen
voor te kunnen kopen. Kort na het feest
van Driekoningen gingen hij en Caesar met
de autobusdienst terug naar de -Abruzzen,
naar l'Aquila, waar Anacleto voor alles een
mooie pastorale wilde gaan spelen voor de
Madonna van Collemaggio, die speciaal
voor oude mensen zorgt en daarom het
„bedelaarshospitium" naast haar kerk
heeft gekregen. Het was zeker de Madon
na van Collemaggio geweest, die had ge
maakt dat, ook al kon hij niet meer 's zo-
mers naar de bergweiden en 's winters
naar Apulië, hij toch niet voor niets bij zijn
dochters, de ene maand bij Erbula, de ande
re bij Virginia, hoefde te eten en slapen.
Zes schapen elk zou hij ze kunnen geven
en wie weet, het volgend jaar, met de hulp
van de Madonna, nog weer eens zes.
Dc Kerk der Geboorte in Bethlehem, hierboven afgebeeld, wordt
beschouwd als het oudste nog bestaande Christelijke Godshuis
ter wereld. Het gebouw verrees in het jaar 326 op de plaats,
waar Christus zou zijn. geboren. Kostbare ikonen en schitteren
de mozaïeken sieren het interieur, maar de ingang is, zoals men
geheel rechts op de foto kan zien, weinig majestueus. Dit heeft
niets met symboliek te maken, noch is het een architectonische
gril: men wilde voorkomen dat middeleeuwse muzelmannen de
plaats door het binnenleiden van ezels of ander vee zouden
ontwijden. De kerk behoort tot de Orthodoxe gemeente en werd
voor het eerst gerestaureerd onder Justinianus in de zesde
eeuw. Volgens historische overlevering werd zij bij de inval
der Perzen in 614 gespaard, als enige der Christelijke monu
menten in het veelomstreden Palestina, omdat een tableau boven
de westelijke deur de Drie Koningen voorstelde in de kleder
dracht der nieuwe overheersers. Later werden er Byzantijnse
en Egyptische versieringen in opgenomen, maar ook de Engelsen
brachten vele wijzigingen aan. De status quo der „heilige plaat
sen" heeft overigens in de loop der eeuwen tot vele moeilijk
heden aanleiding gegeven.
De tweede foto (beide illustraties en de gegevens zijn aan het
laatstverschenen nummer van het fraaie „Geographical Maga
zine" ontleend) werd genomen tijdens het Kerstfeest van 1953.
Men ziet de vertegenwoordiger van de wegens invaliditeit ver
hinderde Orthodoxe patriarch van Jeruzalem aan het hoofd van
een processie de kerk betreden, omringd door bisschoppen in
dubbele rijen. Het Orthodoxe Kerstfeest wordt elf dagen na het
onze gevierd. Het gebouw is gevuld met Arabische Christenen
uit Bethlehem en omringende dorpen. De vrouwen dragen pun
tige kapjes, die aan de tijd der Kruistochten herinneren, de man
nen gele tulbanden. Het voornaamste onderdeel van het ceremo
nieel is de afdaling naar de grot onder het koor, waar de deel
nemers geknield de ster kussen, die de Latijnse inscriptie
draagt: „Hic de Virgine Maria Jesus Christus natus est".
ER WAREN 1954 jaar geleden geen
Kerstbomen bij en geen kalkoenen met de
poten omhoog op groen gegarneerde scha
len. En de carillons moesten allemaal nog
gegoten worden. Maar de schapen waren
er wèl, ook al valt hun geblaat een beetje
uit de sfeer, die wij tegenwoordig nodig
hebben om ons weer eens ouderwets van
goeden wille te bevinden en zelfs een spoor
van goede wil in het gedoe der medemen
sen niet dadelijk te ontkennen. Het leven
is wat ingewikkelder geworden sinds Cy-
renius over Syrië stadhouder was. Wij
moeten ons daarom maar eens gelukkig
prijzen dat er in deze nog onlangs als be
zeten omschreven wereld nog schapen
voorhanden zijn. Schapen, zoals ze al in de
allervroegste tijden voor ons uit zijn ge
drenteld. Zij zijn grazend door de eeuwen
gegaan, met steeds dezelfde onverstoor
bare lijdzaamheid, terwijl mensengenera-
fies zich hebben opgewonden bij de toren
bouw van Babel, de uitvinding van het
buskruit en het natuurwetenschappelijk
onderzoek op Eniwetok.
Veel schapen zijn er in ons land niet
meer. Het kan een voortjagende automo
bilist in een uithoek toch nog wel eens
overkomen, dat hij ineens op de oudheid
stuit: een blatende kudde voor hem op de
zweren leiden, eens even laten schieten en
zonder blikken of blozen een schaap ge
kocht. Niet voor de wol maar evenmin
voor de lol. Is dit dan een greep terug naar
het jaar nul? Neen, want in het jaar 1954
dreigt de Gooise heide overwoekerd te
worden door allerlei gewas, dat slechts
schapen kunnen bestrijden omdat zij het
lusten. Door een spontane actie is daar in
het Gooi een kudde van honderd-en-een
stuks op de been gebracht, die thans onder
leiding van Chris Almenkinders de hei
schoonhoudt.
En toch zit er méér achter die indivi
duele schapen-aankopen om de stichting
„Gooisch Natuurreservaat" te helpen. Ik heb
de indruk dat in ieder geval die kennis
van mij, die er ook een schaap heeft lopen
(Pietje) zich daaraan nog een beetje wil
vastklampen om niet helemaal op drift te
raken. De ziedende drukte, waarin hij
werkt en leeft ineens helemaal achter zich
latend, zei hij naief en bijna schaapachtig
in zijn ongeschorenheid: „Als je nu toch
in de buurt komt, ga dan eens kijken hoe
het met Pietje is...." Ik ben gaan kijken
hoe het met zijn schaap is. Het bevond zich
Bij de uitgeverij C. P. J. van der Peet te
Amsterdam zijn de „Nieuwe Nonchalante
Notities" van Jacques Gans verschenen,
met bijzonder aardige illustraties van Rein
van Looy, die het half-kale hoofd van
Gans bijkans tot vignet heeft verheven.
Wie één maal een nonchalante notitie
van Gans heeft gelezen, kan zich in de
aard ervan nooit meer vergissen. Zijn non
chalance betekent nooit, dat er een schets
ontstaat die vervelend is, wèl dat er nim
mer sprake is van een stukje, waarbij
men de denk-werkbrauwen moet op
trekken. Ook ditmaal hebben de tientallen
notities weer een plezierige charme, die
5 nooit lijdt onder de ironie, die Gans steeds
op de lever heeft. A. N.
weg, die van geen wijken weet. Dan kan
de man gaan toeteren en foeteren totdat
hij en zijn automobiel samen nog slechts
een ons wegen. Beter voor hem is het,
wanneer zo'n oponthoud hem aan het den
ken zet. Over efficiency en primitiviteit,
over tempo en rust, over het jaar waarin
wij leven en over het jaar nul. Misschien
zal de aanblik van die kalme kudde hem
iets leren, dat niets heeft uit te staan met
productieverhoging, rationalisatie, norma
lisatie en abnormalisatie of hoe dat alle
maal heten moge.
Verscheidene van onze landgenoten heb
ben al deze dingen, die weliswaar tot wel
vaart doch evenzeer tot vroegtijdige maag-
niet in de juist voltooide kooi nabij het
St. Janskerkhof te Laren. Er liepen meer
mensen de indruk te vermijden dat zij
hier gekomen waren om een schaap te
gaan zien. Een richtingwijzer priemde in
de mist met de woorden „Kudde thans op
Westerhei". Voor al degenen, die dat voor
al in deze mist een te vage aanduiding
vonden hing er nog een ander bordje on
der met de mededeling „Kudde om 4.30
uur weder op de kooi". Ik ben nauwgezet
en alle markante punten van het terrein
in mij opnemend in het verlengde van de
richtingaanwijzer gaan lopen en dan ook
verdwaald.
Een uur lang heb ik mij verlustigd in de
eenvoud vanJ het probleem op de Larense
hei verdwaald te zijn. Juist toen het ver
velend begon te worden kon ik de contou
ren van een uit de mist opkomende onbe
kende aanroepen. „Heeft u Almenkinders
ook gezien?" Zijn wedervraag was of ik
„ze" dan allemaal kwijt was en dan
nog wel met die mist. Een schaapherder
van deze naam was hem onbekend. Ik
tastte verder in de nevelen en juist toen
ik mij begon af te vragen of ik misschien
onder de povere dekking van een paar wol
ken zou moeten overnachten, hoorde ik
vlak bij mij belletjes tinkelen. Even later
werd ik omringd door schapen, die mij
nieuwsgierig begonnen te fouilleren.
„Afblijven Heidebloempje. Wèg jij,
Veronica", klonk ineens van achter mij de
stem van Almenkinders. „Hier jij, Nero!"
dat was tot de hond, die mij benaderde
alsof ik een wolf in herenkleren was. De
herder, een jonge man in een oude solda
tenjas, met de staf dwars over zijn rug,
keek terecht verstoord op.
Almenkinders kon mij Pietje niet wij
zen. Hij was zélf nog aan het kennis ma
ken en kende er nog maar twintig van de
honderdéén. „Dat zwarte schaap daar is
bijvoorbeeld Fiscus die we zo u weet van
de belastingen hebben gekregen. Maar u
ziet er meer zwarte tussen lopen. In het
vak hebben we ze liever niet dan wel, want
hun wol is maar de helft zoveel waard.
Afijn, daar gaat het nou niet om", over
woog de herder.
Omdat men dat vollediger vindt zal de
scheper zich ook nog een „schupke" of
„spriet" aanschaffen, teneinde ook kluitjes
naar afdwalende schapen te kunnen zwie
pen. „Het hoeft natuurlijk niet, want ik heb
Nero", zei hij, „maar ach, wanneer ze dat
nu graag willen"
Het was even stil en ik hoorde slechts
het eten van de kudde, die er geen gras
over liet groeien. „Maar ze krijgen me niet
aan het breien", klonk het toen ineens, zeer
beslist.
VERDER ZIJN ER niet veel woorden ge
wisseld. Daar heeft men geen enkele be
hoefte aan wanneer men temidden van
schapen op de Larense hei loopt, vooral
wanneer door de mist de wereld tot dat
stukje Gooi beperkt schijnt te zijn. De
grote belangstelling voor Almenkinders en
al z'n schapen is te verstaan. Er spreekt
een zeker heimwee uit. Misschien wel naar
het jaar nul, dat in deze tijd nog slechts
in misprijzende zin genoemd mag worden.
Ik herinnerde mij een nevelige morgen,
waarop ik eens alleen nog maar de belle
tjes van schapen hoorde en geen geweer
schoten meer omdat het vuren was ge
staakt. Omdat ik mijn oren nog niet kon
geloven ben ik gaan kijken en ik heb de
kudde voorbij zien drentelen alsof het heel
gewoon was. Van dat onbeschrijflijk goede
ogenblik af heb ik begrepen dat zij er ook
bij waren toen de Vrede op aarde werd
aangekondigd. En wat die kennis betreft
ik zal hem vertellen, dat hij Pietje op
het droge heeft. KO BRUGBIER