In de nacht kroop de trawlervloot in de
„paardenstal" om voor anker te gaan
Fuelslip
„Vissen bij stormweer: je moet wel,
want het weer wordt toch niet beter
In dik water is geen haring te vangen
/-Op de Kanaalvisserij
Schipper P. Korbee in
het Kanaal:
,,'t Is hier net of je
op de kermis zit"
VRIJDAG 24 DECEMBER 1954
9
99
NA DE EERSTE TREK BIJ WINDKRACHT ZEVEN van
Zaterdagmiddag half vijf tot kwart voor zes de mannen
haalden er zestig manden haring van scheep moest de vis
serij al worden gestaakt. De „Herman" lag bij het vuurschip
„Dijckte steken en langzaam draaiden ook de andere
trawlers in die richting. Zestien schepen lagen daar bij
elkaar. „Verschillende drijvers en stekers' noemden ze dat op
de vloot. Op de „Vios" zijn we de nacht ook al stekend door
gekomen en in de grauwe Zondagochtend zagen we de vloot
terugkeren naar de haringvelden tussen de Ruytirigenbank
en de Sandettiebank. De Duitsers, die al visten, kwamen in
zicht met hun „Detmoldt", „Bahrenfeld", „Oder", „Tisela"
en „Die kleine München", zoals kapitein Adolf Stoll zijn
trawler zo graag mag noemen. Uit Dover, Boulogne en de
„paardenstal" naderden de schepen om weer een trek te
wagen: de glinsterende gele werklichten aan, stampend en
slingerend in een fel aanschietende zee, op de brug het
echolood en de detector bijstaand om de haringscholen te
localiseren. Om negen uur was het „Uitzetteeeee" op de
Vios en de mannen kwamen uit de ruimte in de bak van
daan, deden de laarzen aan, wrongen zich in de gummijas
en bonden de zuidwester op het hoofd. De trawler draaide
dwars op de zee. „Zakken maar" kwam er van de brug.
Volle kracht de machines. Daar liep de lijn tegen het schip.
„Ay", schreeuwde Willem Visser. „Ay", woei er terug van
de winch. Een zeetje kwam over de bak heenzetten en de
DIE ZONDAG is het net in totaal zes
keer overboord gegaan en heeft de „Vios"
er met elkaar vijfeneenhalf uur aan gele
gen, ploegend door een toch nog altijd
ruwe zee en dan weer terugstomend na
elke trek tegen stroom en vaak ook nog
storm in. Zes keer werd er uitgezet, om
negen uur, om half twaalf, om kwart voor
een, om kwart over twee, om kwart over
vier en om zes uur. Van die zes trekken
werden acht nekken haring, 240 manden
of 9600 kg. haring scheep gehaald. Uren
lang waren de matrozen er direct en al de
anderen aan boord er indirect mee in de
weer geweest. Want was het net uitgezet
en sjorde de „Vios" het net op een diepte
van 20 vaam over de Kanaalbodem, dan
moest de vangst van de vorige trek het
visruim in. Drie matrozen hakten beneden
het ijs aan brokken en schepten dit op de
haring, die werd opgeborgen in de keeën:
door planken (lanen) in vakken verdeelde
ruimten, die voorkomen dat de haring ge
plet Uit het ruim komt wanneer de trawler
aan de markt verschijnt.
Aan dek werkten de mannen in de last
en ér werd des te langer gewerkt néar-
mate de vangst 'groter was. Kwamen er
drie pakken of negentig manden haring
uit'de kuil, dan werd de vangst gespoeld',
uit dé lastgeschept en via de plank het
ruim in gedirigeerd. De mannen stonden
er dan bij in de gummijassen, de Zuidwes
ter-op het hoofd en de lange lieslaarzen
aan- de benen. Kort na het opbergen van
de haring was het dan weer: „Haaaleeeee".
Ze hadden het al gehoord. Stuurman Gijs
Duyndam was al bij de winch en had de
rem los gegoond. De dreun, daarvan hoorde
je door het hele schip. Het was weer halen,
jomp erop, lekkooo, jomp er op, lekkoooo
en weer stomen voor de volgende trek. On
dertussen werden de gescheurde netten ge
repareerd. Halen, jomp er op, lekkoooo,
wanneer moeder thuis jarig is, wanneer de
kleine Annie in het ziekenhuis ligt, wan
neer het Kerstmis of Zondag is. Zondag?
Wat zegt u, hoort die ook nog in het woor
denboek thuis. Nog geen enkele keer wa
ren de mannen van de „Vios" dit jaar op
een Zondag thuis. Op zo'n dag is het voor
hen als altijd op de bruine trawler op zee:
halen, vieren maar, vis strippen en in het
ruim bergen; een vloek van hier, een slin
gerend schip en overkomend water. Dan
een kreet van de kok in de bakboordszij:
schafteeeeee. Op Maandag, op Dinsdag, op
Zondag, op Eerste Kerstdag.
SCHEVENINGEN RADIO was er Zon
dagmiddag met een weerbericht, dat nog
geen reden tot juichen gaf: „Vandaag nog
matige wind tussen Zuidwest en Zuid, mor
gen tot harde of krachtige wind toene
mend". Zondagavond om zes uur kwam het
machtige trawlnet met de borden voor de
laatste keer op die dag scheep. Regenvla
gen sloegen over dek. Er stond een flink
aanschietende zee; ondanks dat matige in
het weerbericht.
„Ga je gang maar, Kees", zei de schip
per tot de matroos van de wacht, die als
roerganger op de brug stond. Hij kon de
stuurman gaan roepen. Er ging tevens een
al vissende „Nordstem" gaf enige stoten op de fluit: of de
„Vios" er om wilde denken, dat hij er ook nog was. „Je zal
wel eens meer een fluitje horen, net of je op de kermis zit",
zei Korbee. Overigens gaf Korbee niets toe. „Moet-ie z'n
koers maar hoi' i". Een half uur later leek 't in het Kanaal
op een zeeslag uit vroeger eeuwen; een beeld uit de dagen
dat meer dan honderd schepen op een kleine plek lagen
om zo dicht mogelijk langs elkaar te stomen en de kogels
over en weer te laten suizen. Nu stoomde en viste er een
karavaan van roestbruine trawlers; trawlers uit Duitsland,
uit Frankrijk, uit België, Nederland en zelfs van IJsland. De
laatste-een mooi stevig schip met groene romp. Alles draaide
daar in het Kanaal zonder politie. Honderdtachtig trawlers
telde ik die -ehtend in een klein straatje van zes tot zeven
mijl lang "en school haring, die een mijl breed was.
Het wriem door elkaar1 ët werden vuisten gebald op
de brug wanneer een collega visserman juist anders ma
noeuvreerde dan men gedacht had en er werd van schip tot
schip geroepen door de schippers over zwarte wandjes, ici
detec 'ion, hier gute Anzeichen, hij tekent goed hier. Het
draaide daar best in het Kanaal. Er mocht dan eens af en
toe op een meter afstand een aanvaring worden vermeden;
tocht draaide het er zonder verkeerslichten en zonder
sirenes. Want de ruim 2700 mensen op 180 trawlers in die
drijvende stad kwamen er allemaal met slechts één doel. Zij
kwamen vissen. Hun brood verdienen.
DE ZEË IS WEIDS en groot, maar de har.ig zwamt in het Kanaal vaak op dichte
kleine scholen. Elk van de ruim 180 trawlers uit Frankrijk, uit Duitsland, uit Neder
land, uit Polen en zelfs van IJsland wil daar het zijne van hebben. De navigatie
vraagt alle aandacht van de trawlersclüpper; zoals wel uit deze foto blijkt. Een
Duitse trawler vist (zie de vislijnen) op enige meters afstand gelijk op met de „Vios".
Dé Duitse schipper is op de brug verschenen, nadat schipper Korbee enige stoten
op de stoomfluit heeft gegeven.
roepje naar de machinekamer: „We gaan
halen".
„Hallo", we gaan halen".
„OK".
En beneden wist de meester er van. We
gingen halen, straks zou hij wel horen wat
het was geworden. Een trek van niks of de
uitschieter van de dag.
Gijs was door de zij van achteren geko
men. „Nog niet losgooien, hij tekent nog",
riep de schipper door het raampje naar
beneden. „Ay" kwam er terug.
De haring vertoonde zich nog steeds in
zwarte vegen op de papierrol van het echo
lood. „Hij heeft goed staan tekenen", zei
de wachtsman beneden tot de stuurman,
„Flinke zwarte wandjes". Want deze zwar
te wandjes maken de goed of slecht beleg
de boterham van de reis uit. Komen er tij
dens de trek genoeg zwarte wandjes op de
papierrol voor de dag, dan is het mogelijk
in vijf minuten een trek te hebben van 1000
manden haring. Voor de trawlvisser moet
de haring echter op de grond zitten, welnu,
de papierrol was van oppervlakte tot zee
bodem geheel zwart.
Maar men kent nog steeds het mysterie
van de haring. Een mysterie, dat waar
schijnlijk nimmer zal worden opgehelderd.
Neem nu eens die trek van de Zondagmid
dag. Hierbij is een stukje van het echolood
papier afgedrukt. „Minstens duizend man
den zouden dat moe
ten zijn", zei de
schipper. Het werden
er.... dertig. Dertig
manden* haring van
een stuk Kanaalbo
dem, waar het net
volgens het echolood
bijna niet door kon
komen. Zo dicht zat
de haring daar. En
we hadden een uur
lang getrokken.
Het echolood is een
belangrijk hulpmid
del voor de trawl
schipper die op de ha
ring jaagt. Onafge
broken geeft het ap
paraat geluidsignalen
naar de zeebodem,
waarna de echo's van
HET IS HALEN. De
handen grijpen in de
mazen van het net en
trekken wanneer de
trawler op de zee
zakt.Even later wordt
de „Vios" door een
golf hoog opgetild. De
mannen staan met de
laarzen op het net om
het scheep te houden.
Zo gaat het door. Tot
de kuil met een paar
honderd manden ha
ring boven komt. Of
met een enkele ha
ring.
-2-
Reportage en foto's van
een onzer verslaggevers
deze signalen keurig op een rol in het ap
paraat op de brug worden afgebeeld.
Hiermede kan de schipper dus de
diepte van de zee in het oog houden, maar
tevens komt hij zo aan de weet of er haring
zit. De haringscholen geven namelijk de
echo weer, die op het papier in zwarte ve
gen of vlekken worden afgebeeld. Zodoen
de is de positie van de haringscholen te
vinden en in kaart te brengen.
NADAT DE ROERGANGER naar bene
den was gegaan, was er een nieuwe school
haring dicht bij de grond op het echolood
verschenen. „Nog even doortrekken", meen
de Korbee.
Oost lagen we voor en enige minuten la-,
ter Oost half Noord. Op de visdetector, die
naast het echolood staat opgesteld, was de
haring ook goed aan de grond te zien.
Plotseling was het afgelopen. Een lange
en korte stoot op de stoomfluit: halen, een
teken voor de andere trawlers, dat wij
stuurboord gingen uitdraaien en zouden
gaan halen.
Dijs zette de winch los en de mannen
kwamen uit de logies voorin. Tal van meeu
wen doken uit de duisternis van de val
lende avond op en hielden stand by in de
buurt van de bak van de trawler. Hun aan
tal groeide met de minuut. Aan bakboord
lag de „Antares" te halen en ook de „Rem-
scheid" en „Prince de Liege" als schim
men op een grijze zee draaiden stuur
boord uit om het net scheep te halen.
Op het achterschip, waar de twee lijnen
van het trawlnet samenkomen, werd de
pen uitgeslagen en even later sloeg de
wnch aan. Dreuend en machtig. De lijnen
van het net werden ingewonden en daar
mee werd het net van de zeeebodem ge
scheurd. De borden kwamen scheep, de et-
lijnen werden ingehaald en daarna de bo-
venbordjes van het net. In een vlot samen
spel van acht paar mensenhanden kwam
het net scheep. De trawler lag dwars op de
zee gedraaid, in de zij trokken de mannen
aan de kuil, halend wanneer de trawler op
de zeeën zakte en op het binnengetrokken
ne springend, wanneer de „Vios" door een
golf werd opgenomen. Tot het middel toe
stonden zij nu en dan in het water. Een
karwei.
„Jomper er op", was het daarna, want
de stuurman had het met schipper Korbee
al gezien. Het was niks. Er kwamen der
tig manden uit de kuil, toen deze in de last
op het dek leegfloepte.
Dertig mandjes haring van een uur trek
ken door een school haring, die minstens
duizend manden had moeten geven. Is dat
nu te verklaren? Ja, zeggen de schippers.
Dat zeggen ze trouwens altijd als je een
verklaring zoekt. Het water was te dik,
door de vele stormen van de laatste dagen
was het te veel opgezweept. De haring gaf
niet thuis, want door de duisternis in de
diepte van de zee zag zij geen lijnen en
netten op een paar vaam boven de zee
bodem naderen. De haring schrok er niet
van en ze dook niet om die etlijnen met
de aluminum balletjes te ontwijken. Ze
zwom door en voorkwam daarmee in al
haar onwetendheid een al te snelle over
gang tot consumptie-artikel. „Eerst een
paar dagen rustig weer", dan vang je ze
weer", zeiden de schippers er van.
ZONDAGAVOND om zeven uur lagen
we te drijven met de „Vios": met het kont
je op de zee, zoals ze dat aan boord noem
den. De kok maakte lof schoon voor de
volgende dag en achterin en voorin werden
de boterhammen klaar gemaakt. De mees
ter kwam uit zijn hut met de nieuwsberich
ten binnen en op de brug zat Korbee nog
een praatje te maken met de andere
trawlerschippers. Ze klaagden allemaal.
Het echolood had overal goed getekend,
maar er was niets gevangen. Hier en daar
een paard mandjes. Neen, met de Kanaal
visserij was het dit jaar niet veel gedaan.
Het water was allemachtig troebel, te dik,
te vuil.
TOEN WE OPSTOOMDEN naar de
paardenstal om een goed ankerplaatsje te
vinden, werkten de mannen in de zij van
da trawler. Het net was kapot, de vlerken
waren gescheurd en in de kuil zaten een
paar gaten. De messen kwamen onder de
gummijassen vandaan en in kou, overko
mend water en hagelbuien werd er geboet.
Hier een gat, daar een stukje in; met acht
man tegelijk waren ze aan de slag. Op alle
schepen was het een dag van nettenschade
geweest. En er zouden na deze dag meer
van die dagen volgen. Zoals de Donder
dag, toen de „Medan" en „Polderman" op
elkaar in visten en de laatste het net ge
heel verwaarloosde. Later op die dag lag
de „Eveline vast aan een wrak en meldde
de schipper een gebroken lijn. Schipper N.
Korbee van de „Herman" meldde ook
pech. Hij lag er juist tien minuten met het
net aan, toen de lijnen niet goed stonden.
De „Herman" was vastgelopen met het net.
De achterlijn ging aan de haal en de traw
ler sloeg onmiddellijk volle kracht achter
uit. Het achterbord kwam na enige tijd
scheep met twee machtige telegraafkabels.
Wie weet wat er nog meer aan hing, zei
Korbee. Op de „Herman" werkten ze er
ruim een kwartier aan om van de zaak
verlost te zijn.
We passeerden die Zondagavond met de
„Vios" het Dijck lichtschip aan stuurboord
cn kropen tussen de al voor anker liggende
Polen en Duitsers in de stal, die benoor
den Gravelines en Calais ligt. Voor de ene
trawler schoten we over en bij de ander
achter om. Op een mijltje afstand van de
Franse kust vond Korbee een plekje.
„Wij gaan ten anker", hoorde de machi
nekamer. „Ay, ay". De machine ging op
stop.
ADVERTENTIE
„Als de wijn is in de man
Weet iedereen waar de wijsheid gebleven is
ECHTER
Als de olie is in de tank,
Is de wijsheid in de man
Doch denk er om dat met FUELSLIP
Die olie nog veel beter branden kan
Hoe dit mogelijk is kunt U lezen in een gratis brochure, welke U op verzoek gaarne
zal worden toegezonden door de N.V. HERINGA WUTHRICH, Zijlweg 133, Haar
lem, tel. 11966 of door de Importeur L. F. WILL Co. N.V., Postbus 470, Amsterdam.
is massa's meer waard dan 't kost
van Katwijk en Scheveningen ook op het
appèl. Zij kwamen uit de havens van
Frankrijk en België vandaan na de Zon
dagse rust.
Op de brug tikte het echolood voort. De
bodem verscheen als een zwart weglopend
streepje op het rolletje. Er waren af en toe
enige haringvegen tussen de oppervlakte
en de bodem, maar alle haring zat hoog. Te
hoog voor het langs de grond, slepende
trawlnet. We zochten verder, deden een
trekje, dat een paar mandjes gaf en stoom
den weer tal van mijlen. Volle kracht lo
pend bij de trawlers vandaan, langs de
Mannheim BX 513 heen en de „Hugo Ho-
man', die tegen acht uur drie pakken ha
ring scheep haalde. Na een kwartier lagen
we er aan. Het echolood tekende.
In het vooronder zaten en lagen de man
nen in de kooien. Ze lazen de kranten, die
tijdens de vorige reis bij moeder thuis in
de bus waren gestopt en waaruit thuis
de stads- en visserijnieuwtjes al waren
doorgenomen. De Nieuwe Leidse lag er
naast Leids Dagblad, het Panorama werd
verslonden met de Alkmaarse Courant,
IJmuider Courant en nog wat lectuur. De
visserijnieuwtjes werden doorgenomen en
becritiseerd. Moet je eens lezen. Dit hier,
dat, en dat daar; van hand tot hand gingen
de bladen en tenslotte kwam kok Hoorns
om de weekbladen in te zamelen. Hij nam
ze mee naar achteren en gebruikte de vel
len als onderleggertje voor de boterham of
het jagertje een vers gebakken visje in
de middaguren.
OP DE VISSERIJ kwamen de mannen
aan weinig rust toe en tussen de trekken
door, wanneer de haring van dek af was
en de volgende trek was uitgezet, gingen
ze er zo gauw mogelijk even bij liggen om
nog wat slaap mee te nemen. De kachel
stond er gloeiend bij; op de radio zong een
meisje van „Zie de maan schijnt...."
Tja, thuis reed nu de Sint. Maar het was
al weer halen; weerbericht nog gehoord?
Ja. Waarschuwing voor storm tussen Zuid
en Zuidwest. Daar gingen we weer, voor
de derde maal van deze reis.
De winch draaide de lijnen al in. De
mannen trokken de laarzen aan de benen,
de gummijassen werden omgesjord, de
Zuidwester ging op. En dan weer aan dek.
Heeft-ie getekend, vroeg Gijs aan de schip
per. „Ja".
Om vijf minuten over elf lag dc kuil
langszij.
Met zes pakken haring van veertig mi
nuten trekken.
We hadden visserij gevonden.
Nu kwam het er op aan zo enel mogelijk
terug te stomen naar de plek waar we
hadden uitgezet en dezelfde route, uitee-
past op de decca-kaart lanigs te trekken.
Maar eerst moest de haring scheep. Jomp
er op, klonk het zesmaal. Jomp er op.
Uit de onderkant van het net plonsde de
de haring als pap aan dek in de last. De
stuurman stond telkens onder eillk drui
pend pak om de pooklijn los te trekken.
Tot over de knieën stapten de stuurman
en Arie Modder door de zilveren haring-
vijver aan dek. Het begon weer te regenen
EEN GEDEELTE van de papierrol van het schrijvende echolood. A stelt de opper
vlakte van de zee voor en C is de bodem van het Engelse Kanaal op ongeveer'
20 vaam diepte. Bij B is een „punt" te zien, een rotsachtige piek of een wrak op de
zeebodem, waaraan de trawlerschippers vaak hun netten verspelen. Door manoeu
vreren of snel het net scheep te halen is nettenschade soms te voorkomen. De witte
vlekken tussen de oppervlakte van het water en de zeebodem zijn de vis waarop
wordt gejaagd: haring in enorme scholen. D is bijvoorbeeld zo'n school haring.
„Klaar Gijs?" Op de bak was de stuur
man met enige mannen verschenen om het
anker te laten vallen.
„Ay". De telegraaf ging op vol achter
uit.
„Vallen maar".
Er werd een lichtje bij de voormast ge
hesen, ten teken dat de „Vios" ten anker
lag. „Vijf?". „Ja, vijf." Er zaten vijf maal
vijftien vaam ketting op het anker. De
wacht kwam op de brug en om het uur
was er een van de andere matrozen aan te
treffen. Ouwehand liep er die nacht zijn
wachtje, Modder was er, Van Beelen liep
er van stuur- naar bakboord en terug en
Visser stond er uit het raampje geleund.
Allen om de beurt uit de kooi getrommeld
om uitkijk te lopen. In het schrijfbloc in
de kaartenkamer tekenden zij aan het
einde van iedere wacht de koers op: 21 uur
Oost, 22 uur OTN, 23 uur OTZ, 12 tot 5
uur ZW en 6 uur ZWV^W. Na een half
uur was het weer tijd om anker op te gaan
en tegen een felle bries de paardenstal uit
te steken en langs het vuurschip de ruimte
op te zoeken om die Maandag de visserij
voort te zetten. Het echolood stond bij.
Zou de haring er nog zitten en zou ze van
daag beter te verschalken zijn? Gediscipli
neerd zou ik bijna zeggen, stoomden de
Duitsers allen een kant op om te gaan
zoeken. Ze gaven elkaar de resultaten van
dit speurderswerk met het echolood door.
Niets, hier niet en daar niet. Waar was die
haring gebleven.
DIE MAANDAG KWAMEN de loggers
heb ik hem de machinekamer zien ingaan,
langs dé ketel zien gaan, de trapjes op en
zien verdwijnen door een klein deurtje in
de wand van de kolenbunker. Tijdens zijn
wacht van twee maal zes uur op een dag
werkte hij daar in een benauwde ruimte.
Visser stouwde de kolen uit afgelegen
hoeken naar de gaten bij de stookplaat.
Stoker Meindert Tebak uit IJmuiden of
Vergers uit Haarlem liepen daar hun
wachten, zes uur op en zes uur af.
Negen tot tien ton kolen wierpen zij per
dag in de drie vuren. In de helle gloed
werkten zij wanneer de vuren uitgehaald
moesten worden. Drie maal op elke wacht;
om de twee uur één.
Vaak heb ik ze door het luik van dek
af op het kistje bij de werkbank in de
machinekamer zien zitten. Af en toe eens
even pratend met de meester of met de
tweede; vervolgens weer verdwijnend via
het nauwe gangetje naar de stookplaat.
Meester W. Eerland uit Alkmaar kwam
je meestal met een sleutel of met de olie
spuit in handen tegen. En trof je de an
dere wacht dan liep daar tweede machi
nist Jacob Guyt uit IJmuiden. Overal
smerend, controleren en daarbij de tele
graaf in het oog houdend om zo spoedig
mogelijk op elk bevel van de brug te rea
geren. Elke beweging, die de trawler moet
maken, kunnen zij aflezen. Van de vis
serij zagen zij niet veel.
DE MAANDAG werd een goede dag op
deze reis; het weer in aanmerking ge
nomen. We deden die dag negen trekken
met harde vlagen. Ik ging met de meester
naar de machinekamer.
TERWIJL DE MANNEN aan dek onder
allerlei weersomstandigheden werkten, in
regen, hagel en bij storm, waren op de
warmste plek in de trawler de machi
nisten, de stokers en de tremmer te vin
den; een dun hemd aan en een handdoek
om de hals geknoopt of soms een overall
over de onderkleding. Daar onder in het
schip was het ongetwijfeld het schoonste
plekje van de gehele trawler. Goed, ook
hier maakte je de handen vuil, maar er
zat tenminste nog kleur en flonkering in
de zaak. De tremmer, Jan Visser uit Eg-
mond, was de man aan boord van de
„Vios", die ik het minst heb gesproken en
gezien. Overdag zat hij in de donkere
kolenbunkers van het schip. „De enige
plek van het schip, waar nog nooit een
gast is geweest", zei hij me. Tal van keren
en stopten 's avonds om acht uur met de
visserij. Er waren twee trekken bij ge
weest voor geen enkele haring, drie trek
ken hadden elk 30 manden gegeven, een
trek gaf twee pakken, twee trekken vijf
pakken en een trek zes pakken. Zeven en
een half uur had de trawler die dag aan
het net liggen trekken en daarbij hadden
we bijna zes uur nodig gehad om te ver
stomen.
Na de trek met zes pakken kregen we
aldra gezelschap van de andere trawlers.
Binnen een uur telde ik er al weer 132.
De „Neptun" was er al weer, de „Julius
Foch" trok met ons mee en ook de Franse
„Cabillaud" van Boulogne beviel het best
in deze wat meer noordelijke contreien.
Uit de luidspreker kraakte een gesprek
tussen de „Dirkje" en de Franse „Otter-
bank". „Hallo Diekje, Diekje, je vous
l'ecoute". „Ne rien, nieks", kwam er van
de Nederlander.
Die dag dook ook de Sch. 54 „Oceaan 9"
op in het internationale gezelschap. ,Waar
zes haringen in de Noordzee zwemmen,
zijn er vijf en drie kwart voor die Scheve-
ninger", zei de roerganger. „Die is wel zo
gelukkig". En inderdaad: 's avonds gaf
Jan Hartevelt iets door van de vangst
resultaten, hij had trekken gedaan van
6, 4 en 3 pakken haring. Trouwens, er
waren meer van die wonderlijke resul
taten. De „Vios" deed Maandagmiddag een
trek gelijk op met de Duitse „Julius Fock".
De Duitser haalde na een uur trekken een
pakje haring scheep en de mannen van de
IJm. 24 konden vijf maal „Jomp er op"
horen roepen.
Een van de uitstomende trawlers, die
juist IJmuiden had verlaten, kwam 's mid
dags in de aether. Het was Huib Krab met
da „Medan", die het nieuws voor elke
trawleropvarende meedeelde: de „Thorina"
had 1700 kisten uitgelost en maakte van
daag 27.000. De „Zeelandia" haalde voor
de verse vis niet meer dan 5.600.
„De vis wordt onb'etaallbaar aan de kant
met al die stormen op zee," zei de stuur
man. En de roerganger voegde er aan toe:
„Je denkt gewoon aan zelfmoord als je de
Noord in moet om een reis op verse vis te
doen naar de zestigste breedtegraad. Het
stormt daar het hele jaar al."
Die storm bezorgt de trawlvisserij trou
wens veel last. Er kan Ijijna niet gevist
worden, maar omdat deze mensen wel met
een schip haring of vis thuis moeten
komen, wordt het telkens maar weer ge
waagd. „Je moet wel," zeiden de schippers
die middag, „Je moet wel, je krijgt toch
geen beter weer. Zo zijn we het hele jaar
nu al aan het prutsen." De netten worden
bij deze trekken tijdens stormweer ook
vaak vernield of beschadigd. Of: gaan ver
loren. De bodem van het Kanaal zit name
lijk vol pieken of punten, zoals de schipper
de oneffenheden noemt en daartussen
liggen nog ontelbare wrakstukken van de
invasie en konvooien.
Tegen de Maandagavond werd het weer
wit en licht groen op zee. De „Elie" liep
die middag vast, de „Allanwater" liep
twee maal vast in een wrak en de dag
vangsten van alle schepen waren bedroe
vend slecht. Ondanks die paar goede trek
ken van enkele schepen. De Postboy had
130 manden bij elkaar, de Allanwater 100
manden, zij legden al op de paardenstal
aan.
OOK DE „VIOS" zocht de paardenstal
weer op. De stokers betwistten elkaar ach
terin de eigendomsrechten op een rode
poon. Tenslotte werden ze het eens: het
was een horsmakreel en ze zouden het met
elkaar bij waterstaat gaan navragen. Op
de brug gingen de gesprekken van schip
tot schip, nadat het anker was gevallen en
de wacht op de brug was gekomen. Het
ging over vastlopen en steken, over plem
pen, over harinkjes, die allemaal in de rug
van het net zaten en over de paardenstal,
waar Huib Ouwehand van de „Allanwater"
de trog al drie keer leeg vond en waar de
„Postboy" naar de mening van diens
schipper altijd binnenliep, wanneer de dui
vel jarig was.
„En ik ben het zwarte schaap," zei
schipper Vooys van de Mary, „Goede drijf
allemaal, goede steek of goeie anker. ïk
doe nog een trek aan de sigaar en ga te
kooi. Armoe is nog het beste joh."
De mannen van de „Vios" waren al te
kooi.
Schipper Korbee ging ook plat. Op de
brug stond matroos Eenhoorn leunend
in een van de geopende ramen op wacht.
„Nog een half uur," zei hij me. De lichten
van Calais waren achter die van de voor
anker liggende vloot te zien. Het lichtschip
„Dijck" liet de stralen in de brug van de
„Vios" binnendringen. De trawler lag
tamelijk kalm in de „stal".
Er piepte een blok, de ketting schavield.
wat en een van de borden klapte met lichte
doffe slagen tegen een galg.
Van zestien trekken lagen ongeveer 800
manden haring in het ruim. W. N.
(Enige lezers vroegen naar de naam van
de trawler op de foto bij de eerste repor
tage. Dit was de Duitse „Eckernförde").