In de nacht kroop de trawlervloot in de „paardenstal" om voor anker te gaan Fuelslip „Vissen bij stormweer: je moet wel, want het weer wordt toch niet beter In dik water is geen haring te vangen /-Op de Kanaalvisserij Schipper P. Korbee in het Kanaal: ,,'t Is hier net of je op de kermis zit" VRIJDAG 24 DECEMBER 1954 9 99 NA DE EERSTE TREK BIJ WINDKRACHT ZEVEN van Zaterdagmiddag half vijf tot kwart voor zes de mannen haalden er zestig manden haring van scheep moest de vis serij al worden gestaakt. De „Herman" lag bij het vuurschip „Dijckte steken en langzaam draaiden ook de andere trawlers in die richting. Zestien schepen lagen daar bij elkaar. „Verschillende drijvers en stekers' noemden ze dat op de vloot. Op de „Vios" zijn we de nacht ook al stekend door gekomen en in de grauwe Zondagochtend zagen we de vloot terugkeren naar de haringvelden tussen de Ruytirigenbank en de Sandettiebank. De Duitsers, die al visten, kwamen in zicht met hun „Detmoldt", „Bahrenfeld", „Oder", „Tisela" en „Die kleine München", zoals kapitein Adolf Stoll zijn trawler zo graag mag noemen. Uit Dover, Boulogne en de „paardenstal" naderden de schepen om weer een trek te wagen: de glinsterende gele werklichten aan, stampend en slingerend in een fel aanschietende zee, op de brug het echolood en de detector bijstaand om de haringscholen te localiseren. Om negen uur was het „Uitzetteeeee" op de Vios en de mannen kwamen uit de ruimte in de bak van daan, deden de laarzen aan, wrongen zich in de gummijas en bonden de zuidwester op het hoofd. De trawler draaide dwars op de zee. „Zakken maar" kwam er van de brug. Volle kracht de machines. Daar liep de lijn tegen het schip. „Ay", schreeuwde Willem Visser. „Ay", woei er terug van de winch. Een zeetje kwam over de bak heenzetten en de DIE ZONDAG is het net in totaal zes keer overboord gegaan en heeft de „Vios" er met elkaar vijfeneenhalf uur aan gele gen, ploegend door een toch nog altijd ruwe zee en dan weer terugstomend na elke trek tegen stroom en vaak ook nog storm in. Zes keer werd er uitgezet, om negen uur, om half twaalf, om kwart voor een, om kwart over twee, om kwart over vier en om zes uur. Van die zes trekken werden acht nekken haring, 240 manden of 9600 kg. haring scheep gehaald. Uren lang waren de matrozen er direct en al de anderen aan boord er indirect mee in de weer geweest. Want was het net uitgezet en sjorde de „Vios" het net op een diepte van 20 vaam over de Kanaalbodem, dan moest de vangst van de vorige trek het visruim in. Drie matrozen hakten beneden het ijs aan brokken en schepten dit op de haring, die werd opgeborgen in de keeën: door planken (lanen) in vakken verdeelde ruimten, die voorkomen dat de haring ge plet Uit het ruim komt wanneer de trawler aan de markt verschijnt. Aan dek werkten de mannen in de last en ér werd des te langer gewerkt néar- mate de vangst 'groter was. Kwamen er drie pakken of negentig manden haring uit'de kuil, dan werd de vangst gespoeld', uit dé lastgeschept en via de plank het ruim in gedirigeerd. De mannen stonden er dan bij in de gummijassen, de Zuidwes ter-op het hoofd en de lange lieslaarzen aan- de benen. Kort na het opbergen van de haring was het dan weer: „Haaaleeeee". Ze hadden het al gehoord. Stuurman Gijs Duyndam was al bij de winch en had de rem los gegoond. De dreun, daarvan hoorde je door het hele schip. Het was weer halen, jomp erop, lekkooo, jomp er op, lekkoooo en weer stomen voor de volgende trek. On dertussen werden de gescheurde netten ge repareerd. Halen, jomp er op, lekkoooo, wanneer moeder thuis jarig is, wanneer de kleine Annie in het ziekenhuis ligt, wan neer het Kerstmis of Zondag is. Zondag? Wat zegt u, hoort die ook nog in het woor denboek thuis. Nog geen enkele keer wa ren de mannen van de „Vios" dit jaar op een Zondag thuis. Op zo'n dag is het voor hen als altijd op de bruine trawler op zee: halen, vieren maar, vis strippen en in het ruim bergen; een vloek van hier, een slin gerend schip en overkomend water. Dan een kreet van de kok in de bakboordszij: schafteeeeee. Op Maandag, op Dinsdag, op Zondag, op Eerste Kerstdag. SCHEVENINGEN RADIO was er Zon dagmiddag met een weerbericht, dat nog geen reden tot juichen gaf: „Vandaag nog matige wind tussen Zuidwest en Zuid, mor gen tot harde of krachtige wind toene mend". Zondagavond om zes uur kwam het machtige trawlnet met de borden voor de laatste keer op die dag scheep. Regenvla gen sloegen over dek. Er stond een flink aanschietende zee; ondanks dat matige in het weerbericht. „Ga je gang maar, Kees", zei de schip per tot de matroos van de wacht, die als roerganger op de brug stond. Hij kon de stuurman gaan roepen. Er ging tevens een al vissende „Nordstem" gaf enige stoten op de fluit: of de „Vios" er om wilde denken, dat hij er ook nog was. „Je zal wel eens meer een fluitje horen, net of je op de kermis zit", zei Korbee. Overigens gaf Korbee niets toe. „Moet-ie z'n koers maar hoi' i". Een half uur later leek 't in het Kanaal op een zeeslag uit vroeger eeuwen; een beeld uit de dagen dat meer dan honderd schepen op een kleine plek lagen om zo dicht mogelijk langs elkaar te stomen en de kogels over en weer te laten suizen. Nu stoomde en viste er een karavaan van roestbruine trawlers; trawlers uit Duitsland, uit Frankrijk, uit België, Nederland en zelfs van IJsland. De laatste-een mooi stevig schip met groene romp. Alles draaide daar in het Kanaal zonder politie. Honderdtachtig trawlers telde ik die -ehtend in een klein straatje van zes tot zeven mijl lang "en school haring, die een mijl breed was. Het wriem door elkaar1 ët werden vuisten gebald op de brug wanneer een collega visserman juist anders ma noeuvreerde dan men gedacht had en er werd van schip tot schip geroepen door de schippers over zwarte wandjes, ici detec 'ion, hier gute Anzeichen, hij tekent goed hier. Het draaide daar best in het Kanaal. Er mocht dan eens af en toe op een meter afstand een aanvaring worden vermeden; tocht draaide het er zonder verkeerslichten en zonder sirenes. Want de ruim 2700 mensen op 180 trawlers in die drijvende stad kwamen er allemaal met slechts één doel. Zij kwamen vissen. Hun brood verdienen. DE ZEË IS WEIDS en groot, maar de har.ig zwamt in het Kanaal vaak op dichte kleine scholen. Elk van de ruim 180 trawlers uit Frankrijk, uit Duitsland, uit Neder land, uit Polen en zelfs van IJsland wil daar het zijne van hebben. De navigatie vraagt alle aandacht van de trawlersclüpper; zoals wel uit deze foto blijkt. Een Duitse trawler vist (zie de vislijnen) op enige meters afstand gelijk op met de „Vios". Dé Duitse schipper is op de brug verschenen, nadat schipper Korbee enige stoten op de stoomfluit heeft gegeven. roepje naar de machinekamer: „We gaan halen". „Hallo", we gaan halen". „OK". En beneden wist de meester er van. We gingen halen, straks zou hij wel horen wat het was geworden. Een trek van niks of de uitschieter van de dag. Gijs was door de zij van achteren geko men. „Nog niet losgooien, hij tekent nog", riep de schipper door het raampje naar beneden. „Ay" kwam er terug. De haring vertoonde zich nog steeds in zwarte vegen op de papierrol van het echo lood. „Hij heeft goed staan tekenen", zei de wachtsman beneden tot de stuurman, „Flinke zwarte wandjes". Want deze zwar te wandjes maken de goed of slecht beleg de boterham van de reis uit. Komen er tij dens de trek genoeg zwarte wandjes op de papierrol voor de dag, dan is het mogelijk in vijf minuten een trek te hebben van 1000 manden haring. Voor de trawlvisser moet de haring echter op de grond zitten, welnu, de papierrol was van oppervlakte tot zee bodem geheel zwart. Maar men kent nog steeds het mysterie van de haring. Een mysterie, dat waar schijnlijk nimmer zal worden opgehelderd. Neem nu eens die trek van de Zondagmid dag. Hierbij is een stukje van het echolood papier afgedrukt. „Minstens duizend man den zouden dat moe ten zijn", zei de schipper. Het werden er.... dertig. Dertig manden* haring van een stuk Kanaalbo dem, waar het net volgens het echolood bijna niet door kon komen. Zo dicht zat de haring daar. En we hadden een uur lang getrokken. Het echolood is een belangrijk hulpmid del voor de trawl schipper die op de ha ring jaagt. Onafge broken geeft het ap paraat geluidsignalen naar de zeebodem, waarna de echo's van HET IS HALEN. De handen grijpen in de mazen van het net en trekken wanneer de trawler op de zee zakt.Even later wordt de „Vios" door een golf hoog opgetild. De mannen staan met de laarzen op het net om het scheep te houden. Zo gaat het door. Tot de kuil met een paar honderd manden ha ring boven komt. Of met een enkele ha ring. -2- Reportage en foto's van een onzer verslaggevers deze signalen keurig op een rol in het ap paraat op de brug worden afgebeeld. Hiermede kan de schipper dus de diepte van de zee in het oog houden, maar tevens komt hij zo aan de weet of er haring zit. De haringscholen geven namelijk de echo weer, die op het papier in zwarte ve gen of vlekken worden afgebeeld. Zodoen de is de positie van de haringscholen te vinden en in kaart te brengen. NADAT DE ROERGANGER naar bene den was gegaan, was er een nieuwe school haring dicht bij de grond op het echolood verschenen. „Nog even doortrekken", meen de Korbee. Oost lagen we voor en enige minuten la-, ter Oost half Noord. Op de visdetector, die naast het echolood staat opgesteld, was de haring ook goed aan de grond te zien. Plotseling was het afgelopen. Een lange en korte stoot op de stoomfluit: halen, een teken voor de andere trawlers, dat wij stuurboord gingen uitdraaien en zouden gaan halen. Dijs zette de winch los en de mannen kwamen uit de logies voorin. Tal van meeu wen doken uit de duisternis van de val lende avond op en hielden stand by in de buurt van de bak van de trawler. Hun aan tal groeide met de minuut. Aan bakboord lag de „Antares" te halen en ook de „Rem- scheid" en „Prince de Liege" als schim men op een grijze zee draaiden stuur boord uit om het net scheep te halen. Op het achterschip, waar de twee lijnen van het trawlnet samenkomen, werd de pen uitgeslagen en even later sloeg de wnch aan. Dreuend en machtig. De lijnen van het net werden ingewonden en daar mee werd het net van de zeeebodem ge scheurd. De borden kwamen scheep, de et- lijnen werden ingehaald en daarna de bo- venbordjes van het net. In een vlot samen spel van acht paar mensenhanden kwam het net scheep. De trawler lag dwars op de zee gedraaid, in de zij trokken de mannen aan de kuil, halend wanneer de trawler op de zeeën zakte en op het binnengetrokken ne springend, wanneer de „Vios" door een golf werd opgenomen. Tot het middel toe stonden zij nu en dan in het water. Een karwei. „Jomper er op", was het daarna, want de stuurman had het met schipper Korbee al gezien. Het was niks. Er kwamen der tig manden uit de kuil, toen deze in de last op het dek leegfloepte. Dertig mandjes haring van een uur trek ken door een school haring, die minstens duizend manden had moeten geven. Is dat nu te verklaren? Ja, zeggen de schippers. Dat zeggen ze trouwens altijd als je een verklaring zoekt. Het water was te dik, door de vele stormen van de laatste dagen was het te veel opgezweept. De haring gaf niet thuis, want door de duisternis in de diepte van de zee zag zij geen lijnen en netten op een paar vaam boven de zee bodem naderen. De haring schrok er niet van en ze dook niet om die etlijnen met de aluminum balletjes te ontwijken. Ze zwom door en voorkwam daarmee in al haar onwetendheid een al te snelle over gang tot consumptie-artikel. „Eerst een paar dagen rustig weer", dan vang je ze weer", zeiden de schippers er van. ZONDAGAVOND om zeven uur lagen we te drijven met de „Vios": met het kont je op de zee, zoals ze dat aan boord noem den. De kok maakte lof schoon voor de volgende dag en achterin en voorin werden de boterhammen klaar gemaakt. De mees ter kwam uit zijn hut met de nieuwsberich ten binnen en op de brug zat Korbee nog een praatje te maken met de andere trawlerschippers. Ze klaagden allemaal. Het echolood had overal goed getekend, maar er was niets gevangen. Hier en daar een paard mandjes. Neen, met de Kanaal visserij was het dit jaar niet veel gedaan. Het water was allemachtig troebel, te dik, te vuil. TOEN WE OPSTOOMDEN naar de paardenstal om een goed ankerplaatsje te vinden, werkten de mannen in de zij van da trawler. Het net was kapot, de vlerken waren gescheurd en in de kuil zaten een paar gaten. De messen kwamen onder de gummijassen vandaan en in kou, overko mend water en hagelbuien werd er geboet. Hier een gat, daar een stukje in; met acht man tegelijk waren ze aan de slag. Op alle schepen was het een dag van nettenschade geweest. En er zouden na deze dag meer van die dagen volgen. Zoals de Donder dag, toen de „Medan" en „Polderman" op elkaar in visten en de laatste het net ge heel verwaarloosde. Later op die dag lag de „Eveline vast aan een wrak en meldde de schipper een gebroken lijn. Schipper N. Korbee van de „Herman" meldde ook pech. Hij lag er juist tien minuten met het net aan, toen de lijnen niet goed stonden. De „Herman" was vastgelopen met het net. De achterlijn ging aan de haal en de traw ler sloeg onmiddellijk volle kracht achter uit. Het achterbord kwam na enige tijd scheep met twee machtige telegraafkabels. Wie weet wat er nog meer aan hing, zei Korbee. Op de „Herman" werkten ze er ruim een kwartier aan om van de zaak verlost te zijn. We passeerden die Zondagavond met de „Vios" het Dijck lichtschip aan stuurboord cn kropen tussen de al voor anker liggende Polen en Duitsers in de stal, die benoor den Gravelines en Calais ligt. Voor de ene trawler schoten we over en bij de ander achter om. Op een mijltje afstand van de Franse kust vond Korbee een plekje. „Wij gaan ten anker", hoorde de machi nekamer. „Ay, ay". De machine ging op stop. ADVERTENTIE „Als de wijn is in de man Weet iedereen waar de wijsheid gebleven is ECHTER Als de olie is in de tank, Is de wijsheid in de man Doch denk er om dat met FUELSLIP Die olie nog veel beter branden kan Hoe dit mogelijk is kunt U lezen in een gratis brochure, welke U op verzoek gaarne zal worden toegezonden door de N.V. HERINGA WUTHRICH, Zijlweg 133, Haar lem, tel. 11966 of door de Importeur L. F. WILL Co. N.V., Postbus 470, Amsterdam. is massa's meer waard dan 't kost van Katwijk en Scheveningen ook op het appèl. Zij kwamen uit de havens van Frankrijk en België vandaan na de Zon dagse rust. Op de brug tikte het echolood voort. De bodem verscheen als een zwart weglopend streepje op het rolletje. Er waren af en toe enige haringvegen tussen de oppervlakte en de bodem, maar alle haring zat hoog. Te hoog voor het langs de grond, slepende trawlnet. We zochten verder, deden een trekje, dat een paar mandjes gaf en stoom den weer tal van mijlen. Volle kracht lo pend bij de trawlers vandaan, langs de Mannheim BX 513 heen en de „Hugo Ho- man', die tegen acht uur drie pakken ha ring scheep haalde. Na een kwartier lagen we er aan. Het echolood tekende. In het vooronder zaten en lagen de man nen in de kooien. Ze lazen de kranten, die tijdens de vorige reis bij moeder thuis in de bus waren gestopt en waaruit thuis de stads- en visserijnieuwtjes al waren doorgenomen. De Nieuwe Leidse lag er naast Leids Dagblad, het Panorama werd verslonden met de Alkmaarse Courant, IJmuider Courant en nog wat lectuur. De visserijnieuwtjes werden doorgenomen en becritiseerd. Moet je eens lezen. Dit hier, dat, en dat daar; van hand tot hand gingen de bladen en tenslotte kwam kok Hoorns om de weekbladen in te zamelen. Hij nam ze mee naar achteren en gebruikte de vel len als onderleggertje voor de boterham of het jagertje een vers gebakken visje in de middaguren. OP DE VISSERIJ kwamen de mannen aan weinig rust toe en tussen de trekken door, wanneer de haring van dek af was en de volgende trek was uitgezet, gingen ze er zo gauw mogelijk even bij liggen om nog wat slaap mee te nemen. De kachel stond er gloeiend bij; op de radio zong een meisje van „Zie de maan schijnt...." Tja, thuis reed nu de Sint. Maar het was al weer halen; weerbericht nog gehoord? Ja. Waarschuwing voor storm tussen Zuid en Zuidwest. Daar gingen we weer, voor de derde maal van deze reis. De winch draaide de lijnen al in. De mannen trokken de laarzen aan de benen, de gummijassen werden omgesjord, de Zuidwester ging op. En dan weer aan dek. Heeft-ie getekend, vroeg Gijs aan de schip per. „Ja". Om vijf minuten over elf lag dc kuil langszij. Met zes pakken haring van veertig mi nuten trekken. We hadden visserij gevonden. Nu kwam het er op aan zo enel mogelijk terug te stomen naar de plek waar we hadden uitgezet en dezelfde route, uitee- past op de decca-kaart lanigs te trekken. Maar eerst moest de haring scheep. Jomp er op, klonk het zesmaal. Jomp er op. Uit de onderkant van het net plonsde de de haring als pap aan dek in de last. De stuurman stond telkens onder eillk drui pend pak om de pooklijn los te trekken. Tot over de knieën stapten de stuurman en Arie Modder door de zilveren haring- vijver aan dek. Het begon weer te regenen EEN GEDEELTE van de papierrol van het schrijvende echolood. A stelt de opper vlakte van de zee voor en C is de bodem van het Engelse Kanaal op ongeveer' 20 vaam diepte. Bij B is een „punt" te zien, een rotsachtige piek of een wrak op de zeebodem, waaraan de trawlerschippers vaak hun netten verspelen. Door manoeu vreren of snel het net scheep te halen is nettenschade soms te voorkomen. De witte vlekken tussen de oppervlakte van het water en de zeebodem zijn de vis waarop wordt gejaagd: haring in enorme scholen. D is bijvoorbeeld zo'n school haring. „Klaar Gijs?" Op de bak was de stuur man met enige mannen verschenen om het anker te laten vallen. „Ay". De telegraaf ging op vol achter uit. „Vallen maar". Er werd een lichtje bij de voormast ge hesen, ten teken dat de „Vios" ten anker lag. „Vijf?". „Ja, vijf." Er zaten vijf maal vijftien vaam ketting op het anker. De wacht kwam op de brug en om het uur was er een van de andere matrozen aan te treffen. Ouwehand liep er die nacht zijn wachtje, Modder was er, Van Beelen liep er van stuur- naar bakboord en terug en Visser stond er uit het raampje geleund. Allen om de beurt uit de kooi getrommeld om uitkijk te lopen. In het schrijfbloc in de kaartenkamer tekenden zij aan het einde van iedere wacht de koers op: 21 uur Oost, 22 uur OTN, 23 uur OTZ, 12 tot 5 uur ZW en 6 uur ZWV^W. Na een half uur was het weer tijd om anker op te gaan en tegen een felle bries de paardenstal uit te steken en langs het vuurschip de ruimte op te zoeken om die Maandag de visserij voort te zetten. Het echolood stond bij. Zou de haring er nog zitten en zou ze van daag beter te verschalken zijn? Gediscipli neerd zou ik bijna zeggen, stoomden de Duitsers allen een kant op om te gaan zoeken. Ze gaven elkaar de resultaten van dit speurderswerk met het echolood door. Niets, hier niet en daar niet. Waar was die haring gebleven. DIE MAANDAG KWAMEN de loggers heb ik hem de machinekamer zien ingaan, langs dé ketel zien gaan, de trapjes op en zien verdwijnen door een klein deurtje in de wand van de kolenbunker. Tijdens zijn wacht van twee maal zes uur op een dag werkte hij daar in een benauwde ruimte. Visser stouwde de kolen uit afgelegen hoeken naar de gaten bij de stookplaat. Stoker Meindert Tebak uit IJmuiden of Vergers uit Haarlem liepen daar hun wachten, zes uur op en zes uur af. Negen tot tien ton kolen wierpen zij per dag in de drie vuren. In de helle gloed werkten zij wanneer de vuren uitgehaald moesten worden. Drie maal op elke wacht; om de twee uur één. Vaak heb ik ze door het luik van dek af op het kistje bij de werkbank in de machinekamer zien zitten. Af en toe eens even pratend met de meester of met de tweede; vervolgens weer verdwijnend via het nauwe gangetje naar de stookplaat. Meester W. Eerland uit Alkmaar kwam je meestal met een sleutel of met de olie spuit in handen tegen. En trof je de an dere wacht dan liep daar tweede machi nist Jacob Guyt uit IJmuiden. Overal smerend, controleren en daarbij de tele graaf in het oog houdend om zo spoedig mogelijk op elk bevel van de brug te rea geren. Elke beweging, die de trawler moet maken, kunnen zij aflezen. Van de vis serij zagen zij niet veel. DE MAANDAG werd een goede dag op deze reis; het weer in aanmerking ge nomen. We deden die dag negen trekken met harde vlagen. Ik ging met de meester naar de machinekamer. TERWIJL DE MANNEN aan dek onder allerlei weersomstandigheden werkten, in regen, hagel en bij storm, waren op de warmste plek in de trawler de machi nisten, de stokers en de tremmer te vin den; een dun hemd aan en een handdoek om de hals geknoopt of soms een overall over de onderkleding. Daar onder in het schip was het ongetwijfeld het schoonste plekje van de gehele trawler. Goed, ook hier maakte je de handen vuil, maar er zat tenminste nog kleur en flonkering in de zaak. De tremmer, Jan Visser uit Eg- mond, was de man aan boord van de „Vios", die ik het minst heb gesproken en gezien. Overdag zat hij in de donkere kolenbunkers van het schip. „De enige plek van het schip, waar nog nooit een gast is geweest", zei hij me. Tal van keren en stopten 's avonds om acht uur met de visserij. Er waren twee trekken bij ge weest voor geen enkele haring, drie trek ken hadden elk 30 manden gegeven, een trek gaf twee pakken, twee trekken vijf pakken en een trek zes pakken. Zeven en een half uur had de trawler die dag aan het net liggen trekken en daarbij hadden we bijna zes uur nodig gehad om te ver stomen. Na de trek met zes pakken kregen we aldra gezelschap van de andere trawlers. Binnen een uur telde ik er al weer 132. De „Neptun" was er al weer, de „Julius Foch" trok met ons mee en ook de Franse „Cabillaud" van Boulogne beviel het best in deze wat meer noordelijke contreien. Uit de luidspreker kraakte een gesprek tussen de „Dirkje" en de Franse „Otter- bank". „Hallo Diekje, Diekje, je vous l'ecoute". „Ne rien, nieks", kwam er van de Nederlander. Die dag dook ook de Sch. 54 „Oceaan 9" op in het internationale gezelschap. ,Waar zes haringen in de Noordzee zwemmen, zijn er vijf en drie kwart voor die Scheve- ninger", zei de roerganger. „Die is wel zo gelukkig". En inderdaad: 's avonds gaf Jan Hartevelt iets door van de vangst resultaten, hij had trekken gedaan van 6, 4 en 3 pakken haring. Trouwens, er waren meer van die wonderlijke resul taten. De „Vios" deed Maandagmiddag een trek gelijk op met de Duitse „Julius Fock". De Duitser haalde na een uur trekken een pakje haring scheep en de mannen van de IJm. 24 konden vijf maal „Jomp er op" horen roepen. Een van de uitstomende trawlers, die juist IJmuiden had verlaten, kwam 's mid dags in de aether. Het was Huib Krab met da „Medan", die het nieuws voor elke trawleropvarende meedeelde: de „Thorina" had 1700 kisten uitgelost en maakte van daag 27.000. De „Zeelandia" haalde voor de verse vis niet meer dan 5.600. „De vis wordt onb'etaallbaar aan de kant met al die stormen op zee," zei de stuur man. En de roerganger voegde er aan toe: „Je denkt gewoon aan zelfmoord als je de Noord in moet om een reis op verse vis te doen naar de zestigste breedtegraad. Het stormt daar het hele jaar al." Die storm bezorgt de trawlvisserij trou wens veel last. Er kan Ijijna niet gevist worden, maar omdat deze mensen wel met een schip haring of vis thuis moeten komen, wordt het telkens maar weer ge waagd. „Je moet wel," zeiden de schippers die middag, „Je moet wel, je krijgt toch geen beter weer. Zo zijn we het hele jaar nu al aan het prutsen." De netten worden bij deze trekken tijdens stormweer ook vaak vernield of beschadigd. Of: gaan ver loren. De bodem van het Kanaal zit name lijk vol pieken of punten, zoals de schipper de oneffenheden noemt en daartussen liggen nog ontelbare wrakstukken van de invasie en konvooien. Tegen de Maandagavond werd het weer wit en licht groen op zee. De „Elie" liep die middag vast, de „Allanwater" liep twee maal vast in een wrak en de dag vangsten van alle schepen waren bedroe vend slecht. Ondanks die paar goede trek ken van enkele schepen. De Postboy had 130 manden bij elkaar, de Allanwater 100 manden, zij legden al op de paardenstal aan. OOK DE „VIOS" zocht de paardenstal weer op. De stokers betwistten elkaar ach terin de eigendomsrechten op een rode poon. Tenslotte werden ze het eens: het was een horsmakreel en ze zouden het met elkaar bij waterstaat gaan navragen. Op de brug gingen de gesprekken van schip tot schip, nadat het anker was gevallen en de wacht op de brug was gekomen. Het ging over vastlopen en steken, over plem pen, over harinkjes, die allemaal in de rug van het net zaten en over de paardenstal, waar Huib Ouwehand van de „Allanwater" de trog al drie keer leeg vond en waar de „Postboy" naar de mening van diens schipper altijd binnenliep, wanneer de dui vel jarig was. „En ik ben het zwarte schaap," zei schipper Vooys van de Mary, „Goede drijf allemaal, goede steek of goeie anker. ïk doe nog een trek aan de sigaar en ga te kooi. Armoe is nog het beste joh." De mannen van de „Vios" waren al te kooi. Schipper Korbee ging ook plat. Op de brug stond matroos Eenhoorn leunend in een van de geopende ramen op wacht. „Nog een half uur," zei hij me. De lichten van Calais waren achter die van de voor anker liggende vloot te zien. Het lichtschip „Dijck" liet de stralen in de brug van de „Vios" binnendringen. De trawler lag tamelijk kalm in de „stal". Er piepte een blok, de ketting schavield. wat en een van de borden klapte met lichte doffe slagen tegen een galg. Van zestien trekken lagen ongeveer 800 manden haring in het ruim. W. N. (Enige lezers vroegen naar de naam van de trawler op de foto bij de eerste repor tage. Dit was de Duitse „Eckernförde").

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 9