PAEDAGOGISCH VERANTWOORD Zonder vrees en zonder blaam Jean Reverzy, winnaar van de Prix Goncourt Een avenue wordt verbreed Franse Litteratuur FRANSE PARAGRAAF De rivieren Première „De Huzaren" Met twee tekeningen door Poppe Dam ave Onderzoek naar graf van Jan van Eyck Orkest van Philadelphia komt naar Europa Sadler's Wells Ballet weer naar de V.S. (Uit ,,Tfc« New Yorker") De gemeenteraad van Parijs maakt zich ongerust over de verkeersproblemen, die gemak kelijker om over te praten dan op te lossen zijn. In 1949 reden er in Parijs 378.000 automobie len, thans zijn het er 800.000. Hoe groot de drukte wel is, be grijpt men uit het .volgende cijfer: 25*/» van 4e in heel Frankrijk verbruikte benzine, wordt in Parijs uitgegeven Tal van plannen zijn bestu deerd. Ondergrondse passages moeten worden gemaakt op de belangrijke knooppunten van het verkeer, maar dit alles vraagt enorme sommen, gelijk uit het volgende blijkt: wan neer de Avenue de l'Öpéra over een lengte van zevenhonderd meter verbreed moet worden, hetgeen men bereiken kan door de trottoirbreedte van ze ven op ruim vijf meter te brengen, kost dit een honderd millioen francs, want daarbij moeten lantaarns verplaatst, afvoeren van goten verlegd en het wegdek vernieuwd worden. Over enkele weken zal men dit grote werk beginnen, ten minste als het weer dit toe laat. Om het werk zo snel mo gelijk te doen verlopen, zal men met dubbele ploeger, werken. 111 WIJ LEVEN NOG STEEDS in de eeuw van het kind. Wanneer deze eindigt, is niet met zekerheid te zegggn, want daar voor zou men immers moeten weten, wan neer dit tijdperk precies begonnen is. Het merkwaardige hierbij is dat men blijkbaar zo stellig weet, dat het op de kop af hon derd jaar zal duren. Dat is weer een tref fend bewijs van onze vooruitgang. In vroe ger tijden had men geen idee van de toe komst ja, er zijn zelfs eeuwen voorbij gegaan waarin men helemaal geen idee had. Denk maar eens aan het jaar 1634, toen niemand wist dat de oorlog, die in de lage landen bij de zee aan de gang was, de tachtigjarige heette. Dat is nu allemaal heel anders. Wij leven in de eeuw van het kind, dat door het ganse huisgezin wordt toegejuicht als het binnenkomt. Behalve waarschijnlijk wanneer dat gebeurt met een winkelhaak in zijn broek of in haar jurk. Dan pleegt er wel eens wat te zwaaien. Sommige moeders slaan met haar handen of met een mattenklopper, andere met zulke ar gumenten als: „Denk je soms dat het geld op mijn rug groeit?" Dit is een volstrekt onzinnige veronderstelling, maar er zou een gevarieerd slaatje te maken zijn van dergelijke vruchten van paedagogische teeltveredeling. En het kind is daar altijd de pisang bij. Vermoedelijk is het allemaal begonnen, toen men in navolging van Sigmund Freud ontdekte, dat het kind in de wieg een voor indrukken vatbare ziel heeft meegekregen. Voor die tijd had het alleen maar honger en vuile luiers. Daarom schreeuwde en kryste het ook. Nu doet het dat als uiting van ontluikende complexen van onlust gevoelens, omdat het al naar gelang het een jongetje of een meisje is zijn vader wil vermoorden of haar moeder wil ver geven. Zo'n kinderziel is 'namelijk een teerbesnaard instrument: zonder het enigs zins te weten kunne» zelfs onmuzikale ouders er liedjes van de boosaardigste verlangens aan ontlokken, die tot in lengte van jaren blijven doorzingen als influiste ringen uit den boze. Volgens onze verlichte beginselen (men spreekt niet voor niets van het Electra- complexJ) moet de opvoeding een voor bereiding zijn op het leven, dat zoals gij weet pas bij veertig begint. Men heeft dus de tijd, maar men moet er al vroeg mee starten. En hierbij denk ik nu speciaal aan het uitgaansleven. ALS KINDEREN zelf toneelspelen, het geen zij graag doen, want het zijn geboren comedianten, improviseren zij bij voorkeur teksten als: „Toen was jij de vader en ik was de moeder en toen kwam jij thuis uit de kroeg en toen had ik ons kind doodge slagen." Verwerking van dagresten en ver dringing van gevoelens noemt men dat met geleerde termen. Later ziet men zulke spelletjes terug in de bioscoop. In de schouwburg stelt men het jeugd- vermaak echter andere normen. Daar moeten de voorstellingen paedagogisch en psychologisch verantwoord zijn. Wat dit is weet geen mens, maar dat doet er niet toe. Het is in ieder geval een mooie uitdruk king, die duur klinkt en dus stellig iets zal betekenen. Eén ding is trouwens zeker: sprookjes valjen er niet onder. In de eerste plaats zijn die uiteraard onwaar en in de tweede plaats krijgen de kinderen maar benauwende dromen van de daarin ge pleegde wreedheden. De militaire dienst, zo redeneert men, is nog vroeg genoeg om daarmee in aanraking te komen. Maar wat dan wel? Deze week zag ik een voorstelling door een stuk of wat komieken, die voornamelijk overeenkomst met paarden vertoonden doordat zij wel eens struikelden. Op fijnzinnige wijze wis ten zij zich van viervoeters te onderschei den door af en toe hun broeken te laten zakken en dat kunnen deze edele dieren niet. Dat is het zogenaamde lach-of-ik- schiet-werk. Daarnaast kent men het een voudige schietwerk, waarbij geen lach salvo's of breipatronen worden afgevuurd, maar losse flodders door bandieten, die geen goud delven maar het onderspit. In moderne versies gooit men voor alle zekerheid een atoombommetje of twee, drie. De kunst moet met haar tijd meegaan. Nee, dat is het ook niet. Toch vinden vele ouders het gezien de belangstelling voor dergelijke onzinkramen beter de smaak van hOn kinderen te bederven (trouwens: dat spaart later geld uit, want schouwburgen zijn duur) dan hen bang te laten maken. Dus vooral niet die ouder wetse sprookjes, waar de kinderen zo van houden omdat het zulke bekende, pakkende verhalen over vertrouwde motieven zijn. Iets moois moeten ze hebben, iets dat cul tureel verantwoord is. En de kinderen zelf? Die griezelen graag en die zijn toch bang in het donker voor inbrekers en vreemde zigeuners, die door het raam klimmen en naast hun bed komen staan. En "'.ie angst bezweren zij de volgende dag door er een naam aan te geven: „Toen was jij een rover en toen nam ik je gevangen en toen moest je naar de electrische stoel." Want ook de kinde ren gaan met hun tijd mee en weigeren langer op te groeien voor galg en rad. En als ze de kans krij gen gaan ze naar de poppenkast kijken, waar fikse slagen worden uitgedeeld en waar de Dood meneer Pierlala heet. KÓ BRUGBIER ZO DE JURY VAN DE PRIX GONCOURT een reeds be kende schrijfster, Simone de Beauvoir, bekroond heeft, die van de Prix Renaudot heeft de palm uitgereikt aan een geheel on bekende auteur: Jean Reverzy. En terwijl een groot gedeelte van „Les Mandarins" in beslag genomen wordt door de uit eenzetting van problemen, is Palabaud, de hoofdpersoon uit „Le Passage" van laatstgenoemde, volkomen probleemloos. De verteller, medicus evenals de schrijver, verhaalt het einde van het leven van Palabaud, die hij heeft leren kennen op Tahiti. Dat eiland, evenmin als de andere in de Stille Oceaan, behoudt in deze roman iets van de broeierige romantiek, waarmee de Westerling het, dank zij Loti en Gauguin, vol heimwee omgaf. De te weelde rige natuur werkt cr verlammend, verwor dend, verrottend, zowel op lichaam als geest. Palabaud heeft als een in zich zelf gekeerd mens vele jaren op een dier eilanden Raïatéa geleefd, zonder enig contact met Frankrijk Als blijkt, dat hij aan een ernstige leverziekte lijdt, besluit hij naar zijn geboorteplaats terug te gaan, om daar te sterven. De vriend-medicus nu is de realistische, maar bewogen waarnemer-verteller van Palabaud's passage: zijn overgang van leven naar dood. Niets wordt de lezer van dat ziektegeval onthouden: de uiterlijke verschijnselen noch de lichamelijke gevolgen van de voortschrijding der kwaal, noch de sectie, die op het lijk ver richt wordt. Dat dikwijls overbodig realisme, evenmin als de rauwheid van sommige, overigens zonder zucht naar ongezond ffect beschreven situaties zijn het hoofdthema van de roman. I)at wordt gevormd door de onbewogen gang van Palabaud naar de vervaldag van zijn leven. Zijn naderend einde stelt hem niet voor de vraag van leven en dood. Na een kortstondige ver wondering schikt hij zich in het onvermijdelijke en gaat het sterven tegemoet met een bijna schrikwekkende kalmte. Zijn berusting is cynisch noch uit wanhoop geboren. Hij aan- Naar aanleiding van de bij Julliard te Parijs verschenen bekroonde roman „Le Passa ge" van de schrijver-arts Jean Reverzy vaardt de dood als het natuurlijke einde van het leven. Daar hij aan het leven geen spirituele zin kan geven, bestaan er voor hem geen probleem en geen geheim. En daar, volgens Palabaud, alle leven gedoemd is tot een hopeloos lot en een verdwijnen in het niet, voelt hij geen spijt en geen angst. In de woorden van de schrijver klinkt meer ongerustheid om hel leven dan tegenover de dood. De vereenzaamde Palabaud, die los is van leven en dood, kent slechts één obsessie: de zee en verre landen. Is die liefde voor de zee en vage ver ten voor hem (en voor de schrijver?) niet een vervanging, een onbewuste vlucht uit zijn materialisme? Palabaud is eigenlijk een kleurloze, onbelangrijke persoonlijkheid. Zo de lezer zich toch voor hem gaat interesseren komt, omdat door de harde waarneming van de schrijver heen steeds diens met revolte doortrokken tederheid voor zijn medemensen klinkt. Men vraagt zich af hoe de onbewogen houding van Pala baud tegenover leven en dood verklaard kan worden. Uit diens jeugdervaringen en opvoeding? De auteur schijnt dat aan te duiden door de uitvoerige beschrijving van het verblijf van Palabaud op een katholiek internaat. Deze bladzijden zijn ech ter zo fel, dat men de hoofdpersoon vergeet en slechts een met bitterheid geladen auteur ziet, die de indruk wekt revanche te nemen op hen, die hem in zijn jeugd hebben gekwetst. Dezelfde indruk van afrekening geven de gedeelten, waarin de verteller zijn oud-professor en enkele collegae-medici uitbeeldt. Re verzy verdringt hier Palabaud en stelt zich storend op diens plaats. Deze substitutie zou doen vermoeden, dat dit sombere, maar gevoelige boek een zeer persoonlijke „ontlading" is. En men vraagt zich af, wat, na deze bevrijding, de volgende roman zal zijn van deze begaafde dokter-schrijver. S. ELTE PARIJS, Januari De Seine heeft een geruisloze manier van schade aan richten. Wie zich in de stad over een brug leuning buigt om het onrustige klei- kleurige oppervlak te bekijken, hoort het spoelen van de blanke krulletjes water tegen de pijlers, maar verder blijft het stil. Het lijkt zelfs stiller dan gewoonlijk, als men om zich heen ziet op de bruggen en de kaden: niet doordat er minder verkeer zou zijn, het is juist drukker dan ooit nu iedereen komt kijken naar de kale boom kruinen van de meerkaden, die uit de rivier opsteken en naar de opnieuw be roemde zouaaf van de Pont de l'Alma; maar terwijl de menigte groot genoeg is voor een feestgewoel, heeft niemand veel te zeggen. Wat is er toe te voegen aan de aanblik van het water: het is er, het stroomt, en de enkele ongewone bijzon derheden, zoals de gemeerde schepen, waarvan de masten nu boven de straat uitsteken, kan men alleen met de vinger aanwijzen. De toeschouwers lopen dus de brug af, en wandelen langs de rivier. Het water staat nog altijd zo diep onder de balustrade, dat de wandelaar van gemid delde grootte het niet vlak aan de kant kan zien tenzij hij voorover gaat hangen; telkens ziet men. hen hier en daar stil houden en hun neus naar voren steken, en anderen die het ook zien doen'hetzelfde. Misschien is er op dit punt iets ongewoons aan het water: maar integendeel, langs de ^<ant stroomt het zelfs niet, geremd door de opritten van de bruggen, en allen wan delen verder. In de stad is het soms moei lijk zich te overtuigen dat deze waterstand abnormaal is; pas als men de snelheid ziet waarmee een scheef-opstekende zwar te stok zich van de ene brug naar de vol gende rept, hervindt men een besef van het slechte humeur van de rivier. De bruggen tonen nog slechts lage platte boogjes, maar dat is voornamelijk een esthetische verandering, want zij blijven het water meester behalve, toegegeven, de oude Pont des Invalides, die de rivier god heeft weten te ontzetten. Het is bijna zijn enige triomf in Parijs geweest, maar wel heeft hij op één manier zijn mythologische waardigheid passend bevestigd: door het busstation voor de luchtreizigers, het Aérogare des Invalides dat naast de kade grotendeels ondergronds ligt, halfvol vuil stilstaand water te laten lopen, waar papieren en stukken hout in drijven. De rest van zijn drift leeft hij uit in makkelijke successen op de lage kaden in de banlieue en verder op in het land. Op Zaterdag en Zondag waren de wegen om Parijs traag van de auto's, temeer doordat enkele verbindingen afgesneden waren door overstroming. In de westelijke banlieue, aan de andere kant van het Bois de Boulogne, zag de Seine er, breed en grauw tussen laagbegroeide oevers, uit als de Mississippi. Sommige kaden in Saint- Cloud en Puteaux waren onder het water verdwenen, en uit de eerstvolgende paral lelstraat zag men het tot halverwege in de dwarsstraten spoelen. Hier en daar werd een fabrieksingang gebarricadeerd met een bakstenen muurtje, en twee mannen droegen het meubilair weg uit een huisje dat zij over planken op schragen moesten bereiken. Enige lanterfanters en nieuws gierigen zagen toe, en een paar jongens plasten rond in waterlaarzen, dromend over opdrachten van het allerhoogste be lang, maar verder waren de lelijke straat jes, onsamenhangend ombouwd met fa brieken, huizen en een enkel hoog oud flatgebouw met een reclame op de zij muur, zo leeg als ooit; in een raam van zo'n flatgebouw leunden twee vrouwen op het kozijn, de kin gesteund op de arm en de vingers een eindje in de mond gesto ken; al de gedempte geluiden werden overstemd door een vioolconcert van een radio. Ten oosten van Parijs in het oude stadje Meaux zag de Marne er wilder uit, on willig om zich door de scherpe bocht van de kademuren naar de tweede brug te laten dwingen. Maar daar kon de rivier niet overlopen; waar hij het wel kon, in de buitenwijken van Meaux en op de linkeroever in Lagny, ging het langzaam en stil, met een kabbelend randje tegen de huizen of op de hellende straten. Ge bogen roeiers in brede bootjes vervoerden kleinigheden langs de tuinhekken, en sterk uitziende mannen met lieslaarzen legden aan boodschappende jonge meisjes de toe stand uit. Ook hier was alles zonder ge weld, de bewoners van de huizen keken naar het water, of het daalde of steeg; het enige lawaai kwam van de auto's van Parijzenaars, die gekeerd werden in on begaanbare straten en weg snorden op zoek naar andere afgesneden wegen. De Haagse Comedie zal Zaterdagavond 5 Februari in de Koninklijke Schouwburg de première geven van „De Huzaren" van P. A. Breal, re°ie Psul Steenbergen. IN EEN NACHT van Zater dag op Zondag is de kazerne een kaal, neutraal ding, in het besef, dat achter haar silhouet de discipline is uitgesteld tot een andere week. Op 't kazer neterrein is weinig te zien be halve de mist, vaal oranje on der de natrium-lampen, die het exercitieveld flankeren. En er is weinig te horen, alleen hel touw aan de vlaggestok, dat klappert in de wind. En voor de poort de post geweer by een gesloten hek, een gesloten slagboom en een gesloten ket ting. Hij ziet toe, dat niemand over het hek klimt of er onder door kruipt. Hij zie't toe dat niemand het standbeeld voor de kazerne vernielt of schade toebrengt. Hij ziet toe, dat nie- IK BEN GEEN nieuweling meer. In de afgelopen vijf maanden maakte ik kennis met een gekleurde groep mensen van myn leeftijd en met een veel kleurlozer groep mensen, die mij leert hoe ik oorlog moet voeren. Vooral op de kennismaking met de laatsten bereidde ik my grondig voor, voornamelijk omdat zij mensen zyn met een weliswaar noodzakelijke maar niette min onaanvaardbare taak. Onaanvaard baar voor ieder? Kennelijk niet. „Dat is allemaal goed en wel", zei mijn kamergenoot Van Dijk een uur geleden. mand over het grasveld loopt, dat het standbeeld omringt. Hij ziet toe, dat het uitgaande ver keer voorrang heeft boven het ingaande verkeer. Officieel zijn de consignes ook nu van kracht, maar feitelijk zijn zij vervallen. Want wie wil van Zaterdag op Zondag onder een hek doorkruipen of een stand beeld vernielen? De post geweer is nauwelijks te zien voor hem die niet weet, dat hij er staat. Hij is goed te zien als hy het koud krygt en op en neer gaat lopen, het ge weer over de schouder. Als hij nu een tydje stilstaat, valt het op hoe regelmatig zyn stap was. Hy haalt het geweer lang zaam van de schouder en zet het by de voet. Niet erg model, maar wie let er op? En hy is weer verdwenen in het silhouet van de yzeren poort. Die poort is hem vyf maan den geleden helemaal niet op gevallen. Hy was toen wyd ge opend. Dat was op een heldere zotinige dag. By de ingang stond een soldaat met een ge weer strak voor zich uit te kij ken, zoals het soldaten past. Achter hem op de muur van een kazernegebouw prykte het embleem van het wapen. Een meter in doorsnee, eronder in grote blauwe letters: Zonder vrees en zonder blaam. Hy liep langs hem heen het kazerne terrein op, in zyn rechterhand een tas met wat boterhammen. in zgn binnenzak een bemoedi gende brief van zyn vader en voor in zyn hoofd een paar aphorismen. Hij kwam by een groot vierkant plein, Er liep een groepje soldaten. In het midden van het plein stond een soldaat alleen. Deze riep iets en het groepje draaide om. Toen het aan de rand van het plein was gekomen riep de sol- daar in het midden weer iets en het groepje draaide weer om. Totdat het aan de andere kant was gekomen en weer omdraaide toen de soldaat in het midden weer iets riep. Hij bleef even staan kyken en liep toen naar de andere nieuwelin gen, die in een groepje by el kaar stonden aan de andere zyde. BRUGGE (United Press) De Belgi sche oudheidkundige anderzoekingsddenst zal binnenkort in de Donatius-kerk een onderzoek instellen naar de juiste plaats waar de beroemde Vlaamse schilder Jan van Eyck begraven ligt. Uit de archieven is gebleken dat Van Eyck na zijn dood op 9 Juli 1440 in deze kerk werd bijgezet. Normaal was dit slechts voor de adel toegestaan, maar de bijzetting van Van Eyck in de crypt werd toegestaan, omdat de kunstenaar in dienst van Philip de Goede werkte. Ook hoopt men de stoffelijke resten te ontdekken van Margaretha van Konstan- tinopel, gravin van Vlaanderen en Hene gouwen, die in 1194 in de Donatius-kerk werd begraven, benevens van graaf De Nevers, die daar in 1346 moet zijn bij gezet. De kerk werd omstreeks 900 jaar na Christus gebouwd. In het jaar 1089 werd zij de voornaamste kerk van het graaf schap Vlaanderen. PHILADELPHIA (United Press) In Mei zal het symphonie-orkest van Phila delphia voor het eerst naar Europa reizen om drie concerten te Parys en één te Brus sel te geven. In 949 speelde het orkest in Engeland, doch dit zal de eerste continen tale reis van de musici worden. Mogelyk wordt de tournée nog uitgebreid en zullen ook in andere Europese landen nog con certen worden gegeven. lei in het hoofd slaande weet te houden. Misschien is het wel die apathie, die de mensen weerloos maakt en keer op keer in tanks en vliegtuigen en achter kanon nen doet plaatsnemen. My houdt die vraag nog maar matig bezig". Ik moet zwart voor me uit hebben geke ken. Van Dyk doopte onze kroezen nog eens in de gamelle met koude koffie. Daar na sloeg hij zijn armcii over elkaar en leunde voorover op de tafel tussen ons. „Hoeveel tijd heb je genomen om dit te 5 bedenken „Hoe bedoel je dat?" vroeg ik.- „Precies zoals ik het vraag", zei hy. „Nou, sinds ik in dienst ben". Van Dyk knikte. „Met hoeveel mensen lig jy op de kamer?" vroeg hij na een kor te stilte. „Hoe bedoel je dat?" vroeg ik. Zijn zake lijkheid hinderde mij een beetje. „We heb ben het over de oorlog en niet over de men sen op de kamer". Van Dyk keek me voortdurend aan en hy lachte ook nog. Ik bedacht ineens dat hy eigenlijk wol een lollige kop had. „Nou?" vroeg hy. „Vierenveertig geloof ik. „Wie is je slapie?" vroeg hy. „Bras, een Limburger". „Wat is dat voor een vent?" Ik begreep niet goed waar hij heen wilde, Ondanks het feit dat dat me wat ergerde probeerde ik toeh na te denken over Bras. Moe zag hy er uil? Kleren zoals ik, een pet zoals ik. En ik wist dat hij losse schouders had, met exercitie altyd de grootste moei te had zyn lichaum in bedwang te houden. Dat wist ik omdat hij altyd voor me liep. „Nou?" vroeg Van Dijk weer. Ik haalde myn schouders op. „Bras", lk aarzelde, „tja, hy is een Limburger en hy heeft losse schouders. Maar wat heeft Bras nu met de oorlog te maken? Van Dyk knabbelde op zijn duim en lachte nog steeds: „Niets", zei hy. „Hele maal niets". NEW YORK (United Pres) Het Sad ler's Wells Ballet zal aan het einde van de komende zomer begiynen aan zijn vierde tournée door de Verenigde Staten, aldus heeft S. Hurok, de Amerikaanse impresa rio bekend gemaakt Ik voelde ook nejging om te lachen, maar omdat ik me genomen voelde. „Van Dyk, je zit te pesten, je maakt er een spelletje van. Met jou is geloof ik ook niet te praten". „Ook niet?" vroeg Van Dijk. „Met wie dan nog meer niet?" „Met alle anderen op d.e kamer". „Met alle anderen?" vroeg Van Dijk. „Heb je dat dan wel eens ondervonden?" „Nee", zei ik, „maar dat hoef ik niet te ondervinden, dat weet ik zo wel". „Hoe weet je dat?" vroeg Van Dijk. „Dat is duidelijk", zei ik. „En laten we er verder maar niet over praten". Ik stond op, zette m'n helm op en liep naar buiten. HET WAS KOUDER en nog donker. Ik koek naar het exercitieveld, maar omdat ik niets kon zien, dat me bezig kon houden, draaide ik me weer om en wilde weer het wachtlokaal binnengaan, toen ik Van Dijk voor het raam zag staan. Hy had z'n han den in z'n zak en kauwde. Hy keek naar me. Toen draaide hy zich ook om en ging zitten op dezelfde plaats. Hij zat in een boek te lezen toen ik binnenkwam. Ik ging weer tegenover hem zitten, leunde achter over tegen de muur, sloeg myn armen over elkaar en keek nuar buiten. Ik ergerde me eraan, dat ik op wacht zat. Even later ging ik verzitten en legde m'n armen op tafel. „Zeg Van Dykzei ik. Hy keek op uit zijn boek en zag me met opgetrokken wenkbrauwen aan. „Je moet me toeh even duidelijk maken wat je net bedoelde". Hy schoof z'n boek opzij. „Da's goed", zei hy. En hy lachte weer. Het kon me wei nig schelen. „Ik zal je vertellen wat ik me het eerst herinner van vyf Augustus, de dag waarop wy in dienst gingen. Als ik me die dag te rugdenk zie ik het eerst jou. Ik zie je staan by de ingang van gebouw B 4, waar wy z.yn begonnen. Je had een enorme pruik, daarover maakten soldaten die langs kwa men allerlei opmerkingen, 't Was ook op vallend. Maar jy hoorde niets, je las onver stoorbaar door in een klein boekje, dat je even in je zak stopte als je een nieuwe pyp opstak. Je had een donker jasje aan, ik ge loof dat het zwart was. Alle nieuwelingen stonden in een groepje byelkaar en pro beerden van elkuar te weten te komen waar ze vandaan kwamen en wat ze had den gedaan vóór die dag, terwyi jy tegen de muur stond te lezen. Als 't groepje zich verplaatste In jouw richting om een truck door te laten, schoof jy van de muur weg zonder op te kyken uit je boek. En je ging stnn.n op de plaats wanr het groepje had gcs'aan voordat die truck erdoor moest. Vertel jy me nu wat jy je 't eerst herin nert van de vijfde Augustus. IK MOET Van Dyk star hebben aange keken want hy waaide even met zijn hand voor myn ogen. Ik ging iets achteruit zit ten. lk dacht na toen hy vroeg: „Nou?" Ik geloof dat ik nog steeds nadacht toen hy zei: „Goed. "We werden in dezelfde klas ingedeeld. We hadden weinig tyd voor ons zelf. Soms 's avonds nadat we alles ge poetst hadden en voordat 't licht uitging. Dan zat jy tegen je bed te lezen in dat kleine boekje, je pruik was je kwyt, je had oen hoofd als schuurpapier zoals wy alle maal, maar jou stond het extra opvallend. Na een maand had je het boekje uit, dat neem ik tenminste aan, want voor in Sep tember las je een ander boek, dat iets gro ter was. Achter in October had je weer een ander bock. Ik geloof dat je in de af gelopen vijf maanden vier boeken hebt ge lezen, op de grond met je rug tegen je bed, terwyi wy allemaal aan de tafels zaten, kaart speelden en praatten als we vry wa ren. Jy praatte zelden, je had je boek en je pijp. Daarom vroeg ik je straks hoeveel mensen er op je kamer slapen en wie je slapie is. Je kent ze niet eens. Straks zei je, dat je je destyds grondig voorbereidde op de kennismaking met de mensen die je nu leren hoe je oorlog moet voeren. Ik heb je toen gevraagd of je het niet logischer vond je eerst eens af te vragen waarom er oorlog ls. Ik ga nu nóg een stapje terug en ik vraag je: Lykt het je niet verstan diger je eerst eens af te vragen met wie je misschien nog eens oorlog moet voeren? Je weet niet wie Bras is. Onbetaalbaar was hy, in de eerste onwennige dagen vooral. Ik sloot op een avond de deur en zag in 't donker niet, dat er iemand door wilde. Ik vloekte omdat we toen om alles vloekten. Plotseling werd het licht aangedraaid en voor me stond een wachtmeester. Hy heeft toen enkele minuten behooriyk achter uit zyn keel gesproken. Ik was er van onder de indruk totdat hy verdween en lk Bras droog hoorde zeggen: „D'r zyn hier ook zoveel wachtmeesters, als je een deur dicht doet zit er een tussen". We hebben toen onbetameiyk gelachen". „Ga eens een keer naar Bras toe en vraag hem dan maar naar zyn belevenis sen in de eerste compagnie. Hy zal je mis schien even raar aankyken omdat jullie steeds in dezelfde klas hebben gezeten. Maar Bras denkt nooit zo lang over een ding na, zodat hy dan zeker van wal zal steken. Je moet 'm kennen. Hy is veel meer dan alleen een Limburger met losse schou ders. Maar, kom". Van Dyk stond op en ging naast de an deren op de brits liggen. „Je moet op wacht, k(jk maar op de ïyst", zei hy. ,,'t Is tyd". En terwyi hy zyn jas boog over zich heen trok lachte hy. IK BEN post geweer, ik zie toeen fin, ge weet myn consignes. Ik heb 't ge weer by de voet en ik moet lachen. Zondor vrees en zonder blaam. J. „maar lijkt het je niet logischer je eerst eens af te vragen waarom er oorlog is?" Hij sprak zakciyk. We zaten tegenover elkaar en waren, terwyl wy brood met kaas aten en koude koffie dronken, toevallig in gesprek gekomen. Vermoedelijk uit verve ling. De anderen lagen op britsen in onge makkelijke houdingen te slapen. Ik keek door het raam na?r de mist onder de na- triumlampen en bedacht, dat ik me die vraag al zo dikwyls had gesteld. Vooral nadat ik een oproep tot inlyving in militaire dienst in de bus had gevonden eu militairen thuis op bezoek kreeg die mij vroegen naar mijn verleden, naar myn fa milie, mijn belangstelling, myn eventuele voiffkeur voor het een of andere wapen, alsof het verschil maakte, dat men met een kogel of een bom dwaze dingen doet. Ik bedacht dat ik op die dag van inlyving er gens in het land een kazerne binnenstapte zonder een antwoord te hebben gevonden op die vraag en ook niet op de vraag hoe er mensen kunnen zyn, die in oorlogvoeren lesgeven. Ik keek weer naar myn kamer genoot, die geduldig, zyn kin rustend op een duim, wachtte tot ik myn antwoord had geformuleerd. „Ik heb er niets tegen in te brengen Van Dyk", zei ik. „Oorlog is oen verschynsel als de zon en de maan. dat er slechts is om te accepteren en waartegen een filosofie van eeuwen niet opgewassen is. Sommigen ver vult deze vraag tydclyk met verslagenheid, maar by velen wekt zy tenslotte meestal apathie, hoe hardnekkig z<1 zich ook ach-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 16