Gebundelde reisherinneringen
van dichter Bertus Aafjes
Jï H VM iP" die sinds twee jaar met zijn ouders in Is-
Haydn's Sinfonia Berchtolsgadensis
HET EEUWIGE CRESCENDO
EN DIMINUENDO
SOMERSONNESCHIJN Voor militairen goed genoeg
In de schaduw der abrikozen
Twaalfjarige pianist
in de hoofdstad
Litteraire
Kanttekeningen
tPubpfliAtó
FRANSE PARAGR AAF
Goud en zilver
Japanse houtdrukken
WAT MIJ TIJDENS HET lezen van „Morgen bloeien de abrikozen"*) Bertus
Aafjes' eerste serie gebundelde reisherinneringen aan het Nabije Oosten onafge
broken in de weg gestaan heeft aan een argeloos genieten van deze charmante
verteltrant, wat het mij tenslotte vrijwel onmogelijk maakte om onbevooroordeeld
de litteraire balans op te maken van deze vlotweg-neergeschreven mémoires, was
mijn voortdurende vrees om in dit itinerarium de dichter Aafjes van de verzen
bundel „Het Koningsgraf" te ontmoeten. Met een bigotte verheerlijking van „de
poëet" heeft die vrees niets uitstaande, met een geringschatting voor goede journa
listiek allicht evenmin. Waarom zou men de dichter, die geen heilige is, ook niet eens
het genoegen gunnen, zijn krachten te beproeven op het feuilletonnistische.
Maar het één of het ander: de dicfoter óf bodene niet kon worden goed gemaakt -r-
de leuilletonnist. Egyptische reiservarin- voor mij tenminste niet, die Aafjes voor
gen óf het Koningsgraf. Aafjes geheel, met een dichter van tè uitzondteilijke mogelijlc-
alle wisselvalligheden van zijn poëtisch heden houdt, dan dat hü ze aan een al te
talent, of Aafjes niet. Maar geen Aafjes gemakkelijke schrijfroutine zou mógen
die er zich wél van bewust is, dat hij bezig verspillen. Noblesse oblige, het talent niet
is litteraire pasmunt te slaan uit zijn Egyp- minder.
tische duca ten vondst. Ziedaar de reden „Gedurende geheel mijn twee-en-een-half-
waarom ik, alle redelijke argumenten ten jarig verblijf in Egypte"', schrijft hij, „heb
spijt, tweehonderdvijftig bladzijden lang ik, verkerende in de natuur, steeds het ge-
Aafjes-de-dichter heb willen ontwijken, voel gehad betrokken te zijn geraakt in
Het is me niet gelukt, helaas. Hij is er, in een vreesaanjagend, door het lot voor mij
een enkele kleurschakering van zijn woord, geschreven scenario, waarvan ik, ten koste
in een enkele beeldende vondst, in een van alles, de dramatische ontknoping moest
rhythme, een echo, een zinswending en trachten te ontlopen." Wil men het erop
hy is er toch niet. Niet helemóél tenminste, houden, dat Aafjes in het beleven van
niet echt, niet onopzettelijk. déze avonturen het „lot" en in de beschrij-
Geen exotisch avontuur, geen treffend ving daarvan zichzélf ontliep, wil men ver
détail, geen derwischdans aan het graf van geten (als dat lukt) dat het Bertus Aafjes
een Mohammedaanse heilige, geen pitto- was, die deze reisherinneringen te boek
reske achterbuurt in Cairo kan, hoe onder- stelde, dan valt er in verscheidene van
De moderne minstreel Bertus Aafjes, zoals
hij in „Honderd schrijvers van deze eeuw"
staat afgebeeld.
Een twaalfjarige jongen uit Israel zal op
fJ Maart in het Concertgebouw te Amster-
deze ruim twintig hoofdstukken boeiende dam ten bate van jeugd-Alijah en Joods
en soms ook leerzame leesstof te vinden Nationaai Fonds met het Runstmaand-
Voor één fragment wil ik een uitzonde- kamer-Orkest pianowericen van Handel,
m «h, dat daarin een Bach Mozart en Grieg spelen. Het is Da-
voortreffelijk novellist de schrijver van
„De Zeemeerminnen" aan het woord is:
niël Barenboim, geboren in Argentinië, als
kind van een musicoloog en een pianiste,
houdend beschreven, beletten dat de schim
van Aafjes herinneringen oproept aan de
voor vrouwenharten
p; j.it j xviuvi van ccii iiiuoitviuvi; ^11 ten piwiujit,
d€..£!.C!lLeI:k_eiLnfr Fldel,°' di€ «en rael woont en daar met een omvangrijk
onweerstaanbare répertoire zowel op concerten als recitals
de aandacht heeft getrokken.
Zijn dispositie voor muziek in het alge
meen en de piano in het bijzonder bleek al,
toen hij nog geen vijf jaar oud was. Tege
lijk met zijn schoolopleiding voltrok zich
andere Aafjes, die in het stenen geheime- P°^z*® schreef op zijn verdwenen Yolande,
nis van de koningsgraven, in bet gigantes- deze Yolande hem twintig jaar lang
ke tempelcomplex van Karnak, de mas- a' a,s Z1J" wettige gade in de onafgebroken
sale vereeuwiging herkende van de dood »ban van "aar lichtschuwe ogen" houdt
die niet sterven wil. Dié ervaring beteken- ,d€ amoureuze lokgeur van zijn vers
dë voor hem in letterlijke zin een onthul- levend acrostichon onschadelijk te ma- muzikale ontwikkeling die door ziin
Itag, een sterven en herborenwerden, -.<»•» «r- In^SveSê
ouders werd geleid. Sinds zijn zevende
jaar treedt Daniël Barenboim in het open-
ER ZIJN, vooral 's avonds, op een rede
lijk goed radiotoestel honderden zenders te
horen: dat wil zeggen honderden 'program
ma's. En toch kan het gebeuren dat men
de naald op de golflengteschaal vergeefs
laat evolueren van Nice naar Beromiinster,
van Allonis naar Kalundborg, van Londen
naar Brazzaville: er wil niets uit de luid
spreker komen dat
kan boeien. Dat ligt
niet aan de program
ma's, maar aan de
gemoedstoestand van
de luisteraar: hij is
oververzadigd en hij
verlangt naar Iets
anders dan hij altijd al hoorde, naar iets
onbestemds, naar een programma dat
eigenlijk geen programma zou zijn.
De Franse journalist Paul Morand schreef
reeds in 1939 in zijn „Réflexes et réflexions"
onder meer: „Welk een vreugde om, de
knoppen omgedraaid en de lampen ge
doofd, te dromen van wat de radio zou
kunnen: poëzie en geen handel, waarheid
en geen propaganda, een keus van schone
klanken en geen reeks gesproken adver
tenties."
En hij verliest zich verder in een hallu
cinatie van radio-uitzendingen die uit vele
momenten stilte zouden bestaan, afgewis
seld door een wijsgerige gedachte of een
vers van Mallarmé of zomaar woorden in
de volgorde van de dictionnaire in een
onbekende taal, gekozen om haar schoon
heid: Sanskriet, Aramees of oud-Slavisch,
om dan weer bij wijze van verrassing niets
anders dan natuurlijke geluiden te repro
duceren: wie zou er geen waterval willen
horen?
Een radio, zo verzucht Morand, die strikt-
incognito zou blijven, maar toch het stem
pel zou dragen van sprekers die tussen al
die onzichtbare oren en hoofden een over
eenstemming van gedachten, een eenheid
van gevoelens zouden scheppen.
Aan die regels geschreven in een tijd
toen de radio tussen hanengeschrei en
volksliedfanfare ons leven al begeleidde
met zijn weerberichten en refreinen, moest
ik deze week weer denken, op Dinsdag
avond, luisterend naar Hilversum I, dat
een programma uitzond genaamd „Sur
prises". Maar het waren niet de surprises
van Paul Morand daar kon zelfs God
fried Bomans niets aan veranderen.
zondering, die voortvloeit uit een excursie
naar Rome, waar hij aan een concours
heeft deelgenomen. Aan het eind van een
dirigentencursus heeft hij verleden zomer
in Salzburg ook al eens een concert ge
leid.
J. H. B.
PARIJS (United Press) Het gaat
slecht met de piano-industrie in Frankrijk:
op een vergadering van fabrikanten van
muziekinstrumenten, welke dezer dagen te
Parijs is gehouden, werd medegedeeld dat
de verkoop van piano's op het ogenblik
slechts 2500 instrumenten per jaar beloopt.
VAN DE MEER dan honderd sym-
phonieën, die door Josef Haydn gecom
poneerd werden, zijn er zoals elke
concertbezoeker weet verscheidene
die een karakteristieke naam dragen.
Soms is die aanwijzing later ontstaan
naar aanleiding van een bepaald effect,
dat men by de uitvoering waarnam of
van een anecdote, die er het gevolg
waaraan hij, dichter van een bijzondere haa' .'s een. Ta**d»t en de uitwerking ervan
begenadiging, verplicht is om met zijn Jl*wee'- Maar afgezien van het amu- alleen in ziin school-
talent te woekeren voor zUn dichterschap ^t-charmant-anecdot.ehe bl«ft het daar HU mrt ritaen
te zwoegen, het urterstë van zichzelf te
eisen, in plaats van zich ontwijkend te be- C. J. E. DINAUX.
geven in een litteraire zóne, waarin hij het
op zijn stylistische sloffen af kan. Bertus Aafjes: „Morgen bloeien de abri-
Wie de gebundelde „Egyptische brieven' Hï1 ""ÏÏÏS *n 1'lU8*r/tLe.8 ,v"•,
heeft gelezen, die Aafjes destijds aan de hoff. Amsterdam*n"
dichteres Vasalis schreef, wie zich gerea-
li.TCCrd heeft wélke ervaring in het beste xxooccccocx.xxxxcoscccccooc<:c<xxxxx»^eoocccocccocc<xxxxxxxcooc<xxxx)cc<x»xttcc<]oo^y.ooccooooooc)00cocxx>Gocooor>xcccioo<>x>>>»>?w>socncoco>»ocooootx>xxxx
van de bundel „Het Koningsgraf" tot poë
zie werd, kan weten wat het zeggen wilde,
dat Aafjes deze voor het oog der men
sen lichtvoetige zanger van „De voetreis
naar Rome", van het aards-zinnelijke
Schoon zich door de overweldigende in
druk van dat massale mysterie „verplet
terd" voelde. Beide keren dat hy zich
daarover uitsprak, in proza en poëzie, stond
er meer op het spel dan een litterair waag
stuk, dan een aesthetische verwoording.
Aafjes, onder wiens bloeiende vers met
zijn weelde van beelden, zijn prilheid van
kleuren, zijn bedwelming van geuren,
steeds al het dodelijke verwelken had ge
woekerd Aafjes die het leven zo lief
had om het vergankelijke „aureool van
zichtbaar schoon", om de betoverende een
voud van „een graazge wei, een wulpse
rozengaarde, een vlindertje, een vlieg, een
anemoon", had in de wemeling van reliëfs,
In de verstardliggende Ramses van onvoor
stelbare afmeting, de gulzige eeuwigheids
drift van de dode Pharao herkend, van de
dood-zèlf, die via de onontkoombaar-be
zwerende macht van de stenen kolossus
alle vitale kracht om hem heen verzwolg.
Wat hij in zijn eerste verzenbundels ter
nauwernood had weten te ontgaan, wat hij
met geur van rozen, met paganistisch-hel-
leense tooi had omhuld (hoe beminnelijk,
dit alles!) was hier, oog in oog staande met
het Egyptische mysterie, duizelingwekken
de realiteit voor hem geworden: de levende
dood. Zo is en zo blijft het beeld van de
dichter Aafjes, zoals dit in het zuiverste
gedicht van zijn „Egyptische periode" staat
gegrift Dié Aafjes onder dezelfde hemel,
in hetzelfde landschap te ontmoeten als de
vlot-causerende kroniekschrijver, die i<n de
laatste helft van zijn schetsenbundel nog
maar net-aan aan zijn trekken komt
dat was een ervaring, waarvan het dubieu
ze genoegen door de kwaliteit van het ge-
Van 19 Februari tot 25 Maart wordt in
„Het oude Wevershuys" te Amersfoort een
expositie gehouden van Japanse houtdruk
ken van Hokusai (1760—1849). De tentoon
stelling is hedenmiddag geopend door de
heer Suemaso Okamoto, ambassadeur van
Japan in ons land.
van was. Dit is byvoorbeeld het geval
met de Symphonic met de paukenslag,
ook „La Surprise" genaamd, omdat een
verrassende formidabele paukenslag te
midden van een zacht gespeeld Andan
te-schema door de toehoorders begrepen
werd als een bulderend „hou je mond"
aan het adres van een stel pratende da
mes en heren onder hen. Zo kent men
ook de zinryke betekenis van de Af-
scheidssymphonie, waarvan het effect
(evenals dat van „La Surprise") door de
componist vooruit berekend was.
De bewerking van een lievelingslied
van Marie Antoinette in een symphonie,
die de naam „La Reine de France" ont
ving. zal ook wel opzettelijk geweest zyn
en de titels: Le Matin, Le Midi en Le
Soir zyn beslist door Haydn zelf gege
ven. Maar meestal was het toch het pu
bliek dat de namen verzon, vooral in
Frankrijk, waar men van oudsher op
programmatische effecten in de muziek
verzot was, naar welke tendenz de ge-
moedelyk-spirituële Haydn rykelyk te
gemoet kwam. Zo ontstonden dan onder
meer de namen: De Klok, De Beer, De
Kip, De Jacht enzovoorts. Wegens hun
bestemming heetten Haydn's sympho-
nieën de Londense of de Paryse en het
werk, dat hy bestemde voor zyn Engelse
promotie tot doctor honoris causa, ken
nen wy als de Oxford-Symphonie.
Doch er is er ook één, die officieel ge
noemd is naar het stadje in Oberbayern,
waarvan de naam een beruchte klank
gekregen heeft sinds Hitier er zyn „ade-
Hatjdns „Kindersymphonie" wordt
Woensdag als onderdeel van het pro
gramma van de Haarlemse Inter-
scholaire ten gehore gebracht.
laarsnest" bouwde: Berchtcsgaden dus.
Deze „Sinfonia Berchtolsgadensis" is
niets anders dan de overbekende „Kin
dersymphonie" voor twee violen, bas en
acht kinderinstrumenten.
OVER HET ONTSTAAN van deze
symphoniëtta in drie delen zyn ver
schillende verhalen In omloop. Iets hier
van is zeker, nameiyk dat de naam
„Sinfonia Berchtolsgadensis" verklaard
moet worden uit het feit, dat Haydn de
kinderinstrumenten: koekoek, nachte
gaal, triangel, bekkens, trompet, trom,
8chelleboom en ratel, uit Berchtesgaden
liet komen, dat, evenals Neurenberg,
een vry omvangryke speelgoedindustrie
bezat.
En hoe hy er toe kwam om het stuk
te schryven? Een aanvaardbare lezing
is deze, dat Haydn, die als kapelmeester
en componist van vorst Esterhazy ook
de taak had muziek te componeren voor
de marionettenvoorstelllngen, welke van
tijd tot tyd voor de hofhouding en de
gasten plaats hadden meestal voor
volwassenen, maar soms ook wel eens
voor kinderen zich verlustigde in de
pret, die deze aan de Jeugd schonken
en iets bedacht om hun meeleven met de
poppenvertoning nog intensiever te ma
ken, door haar zelf het spelen van de
instrumentale ouverture toe te vertrou
wen en geheel naar zyn levenslustige
en beminneiyke aard aan dit muzi
kale kinderspel mee te doen.
Wat daar nu van waar mag zijn, is
aiet belangrijk, maar wel is het van bij
zondere betekenis, dat een groot com
ponist als Haydn met deze „Sinfonia
Berchtolsgadensis" een onovertrroffen
voorbeeld schiep van een kindersympho
nie, waarmee velen, ook zy die nog in
de muzikale kinderschoenen staan of
deze nog niet eens aangemeten kregen,
gelegenheid krijgen om in orchestraal
verband op te treden.
JOS. DE KLERK
-COOOOOOCOCOOOCOOOOOCCIOOCOOOOCOOOOOOOOOOOOCOOOOOCX»OOOCOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOCOOO O I OOTOÜOOa
(oxooacon
Het feit, dat semi-professionele en voor een kleine serie voorstellingen bijeen
geraapte groepjes, waarbij onder uit artistiek en sociaal oogpunt onverantwoor
delijke condities wordt gewerkt, zich steeds weer aanbieden, werkt op het tot
stand komen van een behoorlijk regionaal toneel verwarrend. Aldus het zojuist
verschenen jaarverslag van de stichting Toneelcoördinatie, waaraan wij ook het
volgende ontlenen: Het ontbreken van contact tussen de regionale- en de rijks
overheden op het gebied van de toneelspreiding is daarom zorgwekkend, temeer
omdat het hier gaat om nieuwe voor het theater te winnen groepen uit het pu
bliek. Wanneer deze in aanraking komen met toneel van te geringe kwaliteit moet
smaakbederf worden gevreesd, terwijl dit publiek op den duur voor het toneel
weer verloren moet gaan.
Hetzelfde doet zich voor bij het toneel voor militairen. De door de Toneelcoördi
natie ondernomen stappen hebben er niet toe kunnen leiden enige militaire
autoriteit te overtuigen van het feit, dat de grote bedragen, die door de leger
leiding aan de ontspanning van militairen voor toneel worden uitgegeven, als
nutteloos besteed moeten worden beschouwd. Het standpunt wordt ingenomen,
dat het goedkoopste voor militairen goed genoeg is, hoewel de Toneelcoördinatie
meent te kunnen aantonen, dat een artistiek verantwoorde voorstelling hogere
uitgaven moet meebrengen, dan de legerleiding daarvoor over heeft.
3COOOOOXOOOOOOOCX
OOOOOOOOOOOOOOOOOOCOCOCOOOOOOCXX
roooooocoooooc
ooooooocoooocoo
ALS EEN' JORDANER ever het „Iefe"
spreekt dan bedoelt hij ontegenzeggelijk
iets anders dan wij met ons woordje
„leven," ook al lijken deze twee op elkaar.
Het is iets veel vrolijkers en gemeenschap-
pel ijkers en er wordt meestal bij gezongen.
Niet oppervlakkig maar helemaal onderuit.
En het gaat meestal niet over de gevoelens
van goedgeklede Amerikaanse jongens
maar over de Westertoren, de buren en de
„son" (ook al een veel dieper doorvoeld
begrip als ons woord zon, hoewel een
relatie tussen die twee niet ontbreekt).
Wij in het Overjordaanse ryk zyn deze
maanden wat stil en misschien zelfs een
beetje neerslachtig van al die neerslag, wy
laten ons ontmoedigen door het sieperen
van onze schoenen in het sneeuwwater,
maar zy zingen gewoon door alsof het
allemaal al Meiregentjes zijn.
Nu is er een Heemsteedse gramofoon-
platenfabriek, die begrepen heeft hoe groot
het gemis aan Jordaanse zang in ons leven
is. Zij heeft een advertentie in Amster
damse kranten gezet om gegadigden voor
de Beste Stem van de Jordaan. Er toen
zijn er ruim zeventig Jordaners komen op
draven in het vertrouwen dat zy deze
Beste Stem in zich omdragen. Hoezeer dat
vertrouwen gegrond is, heb ik kunnen
horen op een van de audities, die in het
Roothaanhuis aan de Rozengracht zijn ge
houden. In een vroeg-rokerig zaaltje van
dit gebouw kwamen vele geboortigen uit
dit gedeelte van Amsterdam bijeen om ge
hoord te worden. Er waren mooie jongens
by, maar ook wel stille jongens, wier oog
opslag de gedachte verried dat hun op
komst misschien verwondering zou wekken
omdat zy helemaal niet zulke lefgausers
waren, maar dat hun verborgen talent de
wereld niet langer mocht worden onthou
den. Wel werd er nu en dan een onderzoe
kende blik gevestigd op de jury, dat zijn
die mensen, die altijd een moeilijke taak
hebben. Zou deze wel capabel genoeg zyn
om de echte kwaliteit van de waterverf
te onderscheiden? Er zaten tenslotte man
nen als Fred Roeske, Louis Noiret en Theo
van der Bijl in, die er wel naar uitzagen,
dat zy zich geen bak lieten vertellen.
Voordat ik nu overga tot het bespreken
van enige treffende zangtechnieken, moet
mij van het hart, dat ongeschoolde s'tm-
men vaak zovéél meeslepender en ontroe
render zyn dan geschoolde stemmen. Wer
kelijk grote zangers als Eddy Christiani en
Frans Vroons hebben natuurlijk wel iets,
maar geen overredingskracht. Dat is mis
schien niet belangrijk maar de tantes
achter in de zaal en ik hechten er aan.
DE JORDANERS hebben het zeker. Zij
hebben geen jarenlange lessen gehad om
ongekunsteld te leren zingen. Zij zingen
gekunsteld dus ongedwongen. Zij laten hun
stem koppetje duikelen langs de toonlad
der in een lied als „Ik ken ure staan te
ture op die oude Willemsbrug ik
denk faak aan de bure en aan alles weer
terug" en wat daar verder volgt. Of in het
lied, dat werd aangekondigd als „Hei! de
Róslijn" en dat Heidenröslein bleek te zijn.
Kenmerkend was ook de behandeljng der
laatste lettergrepen, zoals die tot uiting
kwam in de hymne „Ik hou fe jou, mooi
Amsterdam"waarin de nadruk in de
slotregels als het volgt viel: „hebbe-ikke-
ook-nóóide-berouww, dadde-ikke-vanne-
Mokumme-hou." Een opvallende verschil
daarmee maakte een forse 68-jarige beton
werker in „Zilv're draden tussen 't goud,"
die, na zich op meesterlijke wijze te heb
ben neergelegd by de vergankelijkheid der
jeugd en de zorgen in het algemeen (,,'t
lefe was niet enkel son") verklaart zyn
echtgenote nog altijd graag te mogen „al-
komte-silvre-tussne-tgout." Juist in de
verwarring der overgangen lag de over
redingskracht, die hem zoveel bijval be
zorgde. Het publiek en vooral de tantes
achterin waren misschien niet in de eerste
plaats bekoord maar wel overtuigd en dat
7 is ook belangrijk. Wanneer men de bedoe
ling maar kent dan wekt zelfs een regel als
„hodelaiohohotutelitu," geen bevreemding
meer. Want deze werd ten gehore gebracht
door een meisje dat reeds had bekend dat
jodelen haar „lefe" was. Alleen de inhoud
van de Italiaanse aria „Fietsie d'Amore"
is my werkelijk ontgaan. Wellicht gaat het
over een tandem.
Er is met hartstocht gezongen, vooral
door de zwierige classificeerder, die de zaal
in beroering bracht met het vers: „Bij
ons.in de Jordaan.sie je de jonge6
en de meide dansend gaan." By zoveel
algemene vrolijkheid kan men zich de hou
ding van de bejaarde indenken, van wie in
het lied gezongen wordt: „hy pakte met
een schuifer sen ouwe toereloer."
Maar er waren ook ogenblikken vol eer
bied en vertedering, vooral toen een echt
paar een draaiorgel toezong: „Sing je lied
van somersonneschyn.
Die somersonneschijn is mij bijgebleven
toen ik de koude, glimmend zwarte straten
weer in moest. De Jordaners zijn een rijk
volk, ook wanneer zy niet of zelden zingen.
Zoals één hunner, die my toevertrouwde,
dat hy alleen wel eens zong op „héle rus
tige feessies voor ouwe, dofe dames met
angorakatte op der schoot."
KO BRUGBIER
WILT GE naar een kunstzinnig symbool
zoeken dat de drie phasen van begin, groei
en verval in de ontwikkelingssgang der
muziek tot uitdrukking zou kunnen bren
gen, dan zoudt ge dit wellicht in de meest
artistieke vorm kunnen vinden bij de
weefsels van de polyphonie. De veelheid
van stijlen, stromin
gen, verschijnings
vormen, in hun ont
staan, bloeien en ver
dorren, vindt men
volkomen terug in het
na elkaar optreden
van themata, die elk
een hoogtepunt berei
ken en weer heen
gaan vóór of nadat
andere stemmen de
gedachten hebben
overgenomen. De mu
ziekgeschiedenis is aldus in een klinkend
symbool gevangen. Want het is niet één lijn,
die de muziekhistorie te volgen geeft, het
is een veelstemmig lijnenspel. Ter illustra
tie moge ik uit de talrijke bewijzen hier
voor een tweetal voorbeelden geven.
De Middeleeuwse vocale muziek, nauw
gebonden aan de kerk, ontwikkelde zich
aanvankelijk uit een systeem van simpel-
samenklinkende stemmen tot een kunst,
waarin deze stemmen steeds meer zelfstan
digheid verkregen, waarin de samenklank
bijna bijzaak en de vrijheid der onderlinge
beweging hoofdzaak scheen te zijn. Deze
kunst, de vocale polyphonie, werd onder
ander ook door een groep Nederlanders
(juister gezegd: Zuid-Nederlanders, of mis
schien nóg juister: Groot-Nederlanders)
als Dufay, Okeghem, Obrecht en Josquin
des Prés, tot grote technische volkomen
heid opgevoerd. Ze vond in Lassus en de
grote Italiaan Palestrina haar laatste hoog
tepunten. Maar men raakte verzadigd door
deze gecompliceerde schoonheid. Als de
Middeleeuwen wyken en een nieuw mor
genrood andere kleur belooft, dan zal dit
voor de nog in zomerbloei prykende vocale
contrapuntiek herfstkleur betekenen. De
Renaissance kondigde zich aan met nieuwe
idealen. Zij zocht ook in de toonkunst an
dere wegen. Waar zó de mens in het mid
delpunt werd geplaatst, moest de machtige
invloed van de Kerk afnemen, maar moest
ook de muziek der gelijkgezindheid en ge
lijkwaardigheid, verbeeldend het geza
menlijk opgaan in theocentrische levens
houding, teruggedrongen worden door een
andere muziek, een muziek die de persoon-
ïykheid van de mens meer zou releveren.
De natuurwet van opbloei en uitbloei, het
eeuwige crescendo, had haar onontkoom
baarheid wederom bewezen.
Een nieuw crescendo was al begonnen,
want de kunst der éne overheersende me
lodie, door ondergeschikte stemmen of be
geleidingen gesteund, ving haar opgang
aan. De vocale homophonie nam bezit van
het gebied, dat door de denkbeelden der
Renaissance reeds bouwrijp was gemaakt.
In 1600 waren de tijden vol en een nieuwe
kunstvorm, de opera, ontstond. Italië, min
der dan de Noordelijker landen verknocht
aan een compositiestijl, waarin diepzinnig
heid en complicaties soYns de spontaneïteit
dreigden te verdrukken, w^ het vaderland
van het Dramma per musica, dat in de loop
der tijden tot stralende bloei zou komen.
Voortdurend leert ons de historie, dat
nieuws stromingen willen dóórdringen ter
wijl andere nog het tijdsgewricht beheer
sen. Zie de opkomst
der zelfstandige in
strumentale muziek,
zich in de vijftiende
eeuw langzaam maar
zeker loswoelend uit
de gebondenheid aan
haar oudere zuster,
de vocale muziek, die
haar tot dan behoed
zaam aan de hand
had geleid.
Na primitieve pogin
gen, voor ons nog al
leen van geschiedkundig belang, ontwikkel
de de zelfstandige litteratuur voor orgel,
clavecymbel en clavichord zich zo, dat de
zestiende eeuw over een weelde van mu
ziek voor klavier en orgel zou beschikken,
waarmee dan ook voor de voorlopers van
de moderne .piano de top was bereikt. Wei
nige jaren na elkaar werden Frangois Cou-
perin te Parijs, Rameau te Dyon, Domeni-
co Scarlatti te Napels, Handel en Bach in
Duitsland geboren En zo waren in de eerste
helft van de achttiende eeuw de Franse sa
lons vervuld van de teder-tinkelende klan
ken van de Pièces de clavecin. Op de kun
stig beschilderde instrumenten gaven fijne
vrouwenhanden de inspiratie weer van de
Couperins, van d'Anglebert, Daquin, Da-
gincourt. In Duitsland bleef nog lang de
familieband tussen clavecymbel en orgel
bestaan. Staat Bachs Wohltemperirte Kla
vier niet ver van de intieme Franse salon
kunst, zo vaardig in het weergeven van
buiten de muziek staande onderwerpen?
Italië bewonderde in Scarlatti een claveci-
nist, wiens sonates ook nu nog getuigen
van de spelvaardigheid van hun maker, die
de naam heeft de eerste klaviervirtuoos te
zijn geweest.
Het verval dezer stijlvolle kunst begon
echter in datzelfde Italië, ten tijde van de
rijkste artistieke oogst, toen door Cristo-
fori een uitvinding werd gedaan, die als
een houtworm zou gaan knagen aan het
schoonversierde clavecin en het zou ver
molmen tot het honderd jaar later zo goed
als verdwenen was. Het was de uitvinding
van het hamermechaniek. Heel langzaam
zou de toepassing daarvan het wezen van
de klaviermuziek veranderen De toonvor-
ming der nieuwe instumenten de „pia
nofortes" werd groot, de klank vol en
rond in plaats van de vroegere korte en
spitse, het toucher warm genuanceerd. De
composities voor de oude clavecymbels en
clavichords werden zeldzamer, het gehele
spel wijzigde zich, de nieuwe klavierlitte
ratuur, met als eerste en hoogste bergtop
Beethoven, was geboren.
Had de oude Fétis niet volkomen gelijk,
toen hy zei, dat de schoonheid onvatbaar
is voor progressie, dat de kunst niet voor
uitgaat, maar dat zy zich transformeert?
WILLEM ANDR1ESSEN
Parijs, Februari - - De Portugezen bly-
ken altijd een voorliefde voor goud en
zilverwerk gehad te hebben. In het Muséa
des Arts Décoratifs worden vijfhonderd
stukken uit de beste verzamelingen van
Portugal vertoond en een van de organi
satoren deelt by deze gelegenheid mee, dat
het door de eeuwen heen de gewoonte van
zijn landgenoten is geweest om hun over
tollige geld in edel-smeedwerk te beleggen,
vanwaar een uitdrukking „met het zilver
van het huis betaald" hetgeen wil zeg
gen: geheel uit eigen middelen bekostigd.
De Portugese „goudkast" moet o nee vee*
hetzelfde geweest zijn als de Nederlandse
porseleinkast. Volgens dezelfde organisator
kreunen de meubelen van de Portugese
eetkamers trouwens nog steeds onder het
gewicht van het goud en het zilver.
„Een zekere smaak voor vertoon en
weelde" die hy als een verklaring op
geeft onderscheidt de Portugese stijl
van de Nederlandse (de porseleinkast zou
men eerder opvatten als getuigenis van
een zekere smaak voor behoedzaamheid)
maar er is een merkwaardige overeen
komst: de verzilverde Portugese eetkamers
worden 's avonds veelal als huiskamers
gebruikt „waar om de tafel heen sommigen
werken, anderen studeren, lezen of breien
of spelletjes spelen".
Niet dat de tentoonstelling zich onder
scheidt als in de eerste plaats een voor
stelling van het Portugese gezinsleven. Een
dozijn gouden en vergulde schalen in een
vitrine doet al niet meer denken aan breien
of spelletjes spelen, maar bovendien hebben
de weelderigste uitstallingen er geen en
kele ervaring van. In twee vertrekken zijn
grote tafels met goudkleurige tafellakens
en serviezen van verguld zilver gedekt: het
ene is gemaakt voor de tsarina Maria Fe-
dorovna, het andere voor de tsarina Ca-
tharina, beide door achttiende-eeuwse
Franse goudsmeden. Op de ene tafel liggen
er naast de bordies maar één mes. één
vork en één lepel, waarmee vermoedelijk
een onrecht gedaan wordt aan de maal
tijden ten Russfischen hove. Dat is goed
gemaakt met zestien figuren van verguld
zilver, ongeveer twintig centimeter hoog
acht paren, gecostumeerd op de wijze
van acht landen. Zy houden de handen
omhoog: het is de bedoeling dat zij daar
een guirlande in dragen en zij nemen de
opgewekte houding aan die bij een der
gelijke functie past. Hun gouden costuums,
geven ook aan dat er een droge bries waait.
Zij zijn eon extra-tafelversiering, toege
voegd aan het verplichte „pièce de surtout",
dat in het midden de dekschalen van de
burgermanstafel vervangt: een rots met
een hond erop, die een vogel tussen zijn
tanden houdt, een boomstronk en andere
dode vogels hier en daar verspreid, of an
dere soortgelijke taf reien ontleend aan de
etensvangst. Aan de wand schilderijen uit
de achttiende eeuw (in één geval dat van
Thomas Germain, de beroemde goudsmid
van Lodewijk XV) en een serie wand
tapijten die geacht worden in geconcen
treerde vorm een Indruk van het Indische
natuurleven te geven. De tafel staat op
een Aubusson-tapüt dat sleets maar nog
herkenbaar is. Een slapeloze bewaker
wordt de kans niet geboden om een goud-
dief te betrappen, maar hij kan tenminste
gretige bezoekers telkens verbiedpn om de
voeten op dat tapijt te zetten.
Het is een prachtige vertoning. Men ziet
door een weldadig waas van sierlijke over
vloed de bloemenslingers, die tussen het
goud liggen: wit. lichtrose, lichteed en
mosgroen, de kleuren die men in de cor
sages op achttiende-eeuwse vrouwenDor-
tretten vindt. Uit twee gedempte luidspre
kers komt dan nog muziek van of
Mozart. Het enige gevaar is. dat m«n Por
tugal gaat vergeten: Haydn noch Mozart
heeft iets bij te dragen aan een Maria
beeld van goud en zilver uit de de-tiende
eeuw: een strakke gestalte met een rond
gezicht, een halsketting van fonkelende
rode stenen en tussen haar gewaden een
sjerp met het Portugese koninklijk wanen.