schóól
boi7dfi/7.
De Paeeekoeikduifjes
Belangstelling
voor zending
ïle£aaó uil een qeAtoten Puiió
OVER HET RECHT DER ONVEROORDEELDEN
Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Een rand
eendjes
KERKELIJK LEVEN
op dat ogenblik horen we een bel en
daar komen onze baasjes. Vol bewonde
ring, omdat ze het zó lang kunnen vol
houden op hun school, gaan we hen
kwispelstaartend tegemoet.
MIES BOUHUYS
Bertram, de grote bulldog van de sla
ger heeft iets bedacht. Alle honden, dus
in U ook, heeft hy gevraagd op het wei
landje te komen. „Flip", zei hij, „we
moeten iets doen. Alle bazen en baasjes
gaan overdag aan het werk en naar
school. Waarom wij eigenlijk niet? We
maken een hondenschool".
Nou weet ik natuurlijk niet precies
wat een school Is, maar dat durfde ik
tegen Bertram niet te zeggen. Misschien
kryg je er wel kluiven. Ik ben dus maar
op weg en hoe verder ik loop hoe meer
honden en hondjes ik tegen kom. Kijk
eens aan, de dashondjes van mevrouw
Vermeer zjjn er ook. En Lobbes, die
meer op een kalf dan op een hond lijkt,
zie ik ook al aan komen stappen. Dat
zal me wat worden! Hallo, ga jij ook,
Bello? (Dat ls mgn vriendje, weet je.)
Laten we samen gaan, blaft Bello.
„Weet Jij?" begin ik. „Weet jij..." zegt
h(j meteen en tegelijkertijd blaffen we,
„wat een school is?" „Nee", zeg ik,
„maar Bertram zal het wel weten".
„Hy is er geweest", zegt Bello en we
kyken allebei vol bewondering naar Ber
tram, want we zijn ondertussen al op
het weilandje aangekomen. Bertram
staat heel groot en dik bg de ingang.
„Wat gaan we doen?" vraag ik. „Is
het leuk?" vraagt Bello.
„Daar gaan zitten", wgst Bertram met
zyn staart, „twee aan twee".
Hy heeft het zeker goed afgekeken op
die school waar hy geweest is, want als
we allemaal zitten, twee aan twee zoals
hy gezegd heeft, gaat hg zelf voor ons
staan.
„Geen kik meer", bromt hij en hij kijkt
heel boos. We kgken elkaar verbaasd
aan. Is dat nou een leuk spelletje. Geen
kik geven? En hij zelf? Bello begint al
te blaffen:
„Hé Bertram en jg zelf dan?" Alle
honden beginnen heel hard te lachen. En
een lawaai dat dat is, want we zgn wel
met zijn twintigen! Maar Bertram vindt
het helemaal niet leuk. Hij slaat boos
met zyn voorpoot en laat al zijn tanden
zien. „Wie wat te zeggen heeft moet een
poot opsteken", gromt hg. „En wie toch
iets zegt, moét in de hoek staan, daar
by de schuur!"
Dat vinden we zó gek dat we nog veel
harder gaan lachen. Als Bello niet meer
op kan houden, komt Bertram naar hem
toe en duwt hem voor zich uit naar de
hoek, met zyn neus erin, moet je den
ken! En wg lachen, lachen! Aan Bello
zgn staartje kun je zien dat hg ook nog
lacht en als Bertram even niet kijkt,
wipt hy uit zyn hoek en springt weg, de
school uit. Bertram springt hem boos
achterna, maar als hg ziet dat wg ook
mee willen, achter Bello aan, komt hy
terug en zet ons één voor één weer op
onze plaats. „We gaan iets zingen", zegt
hy. „Zingen?" roepen wij. „Stilte" zegt
Bertram en hy laat weer zijn tanden
zien. „Toen onze Mop een Mopje was",
zegt Bertram. Niemand kent het, maar
hy zingt het eerst voor en wij vinden het
wel een mooi lied. Een heleboel krijgen
de tranen in de ogen zó mooi vinden ze
hun eigen stem.
„Nu zal ik jullie vertellen over een
schooi", zegt Bertram. „Is het leuk Ber-
tram?" vraag ik. „Geen kik geven?"
bromt hy meteen weer. „En daarnet
dan, toen we zingen moesten, toen kik
ten we toch ook?" zeg ik. „Je bent bru
taal". bromt hy. Maar ik weet al weer
niet wat dat is en ik vraag: „Ben jy ook
brutaal, Bertram?" Want ik denk dat
dat een soort hond ia. Daar wordt hij
me toch boos! „Ik heet geen Bertram",
zegt hij.
Onze monden vallen open van verba
zing; dat hebben we nooit geweten!
„Waarom heb je dat nooit verteld?"
blaffen we in koor. „Ik heet meester",
zegt hy. „Meester, zó moeten jullie my
noemen".
Daar moeten we natuurlgk weer alle
maal om lachen en als Bertram met veel
gebrom weer stilte heeft gemaakt en
ons weer op onze plaats heeft gezet,
komt Bello weer aanstappen. „Kef, kef",
roept hy, „de slager heeft afval en als we
er niet vlug by zyn, dan hebben de kat
ten alles al opgegeten".
Uit is de school. Geen hond kan blgven
zitten als hy over afval en katten hoort.
We rennen om het hardst en wie denk
je nou, dat er vooraan loopt? Bertram,
de dikke bulldog. Maar iedereen is boos
op hem en we pikken de stukjes voor
zijn neus weg. Opeens zie ik hem niet
meer. „Daar zit-ie, om de hoek", fluis
tert Bello. „Hg huilt", zie ik. Omdat we
medciyden hebben brengen we hem een
velletje. „Hier meester", zeg ik, want zo
zei hy toch dat hy heette. Maar hy
schudt zijn kop. „Nee nee, geen meester
hoor, ik ben Bertram. Laat de mensen
hun gang maat gaan met hun scholen,
ik begin er niet meer aan".
Als we dat biyde nieuws aan de an
deren vertellen, juichen ze in koor. Net
Dit randje kun je gebruiken als ver
siering aan de wand of op de tafel.
Vouw een reepje gekleurd papier van
ongeveer 7 centimeter breed in zig-zag-
vorm zoals tekening A aangeeft. Knip
dan het eendje van tekening B uit, maar
denk er om, by de pyitjes niet doorknip
pen. Vouw het papier open en teken op
alle eendjes het oog en de vleugel.
In het dorp van Zoeterwou
woont de punnekoekenvrouw
in een pannekoekenhuisje.
Naast haar glimmende fornuisje
zit zij op een houten stoel
b\j de pannekoekenboel:
stroop- en melk- en waterkan,
zakken meel en koekepan,
pannekoekenmes en schaal,
ja, dat staat er allemaal.
Maar toen ze vandaag wou bakken
waren meel- en suikerzakken
en het zakje zout voor 't deeg
tot de laatste kruimel leeg.
Daarbij was, hoe kan 't zo gek,
Welk water in Nederland staat hier?
ook de koekepan nog lek
en de pannekoekenschaal
lag in stukken, helemaal.
't Pannekoekenmes was bot
en de kannetjes kapot.
En de pannekoekenvrouw
die net aan het bakken zou,
zat te huilen op haar stoel
tussen de kapotte boel.
Maar toen kwamen zeven duifjes
en die schudden met hun kuifjes:
koekeroekoe, koekeroe.
Elk vloog weg, maar waar naar toe?
Eén vloog naar de molenaar:
roekoe, staat het meel al klaar?
Eén vloog naar de kruidenier:
stroop, zout, suiker, geef maar hier.
Eén vloog naar de smederij:
roekoe, maak die pan voor mij.
Ééntje naar de kannenman:
lijm die oortjes er eens an!
Ééntje vloog niet, maar hij liep,
roekoe, naar de scharensliep.
En een nieuwe schaal? Geen nood!
Als een wagenwiel zo groot
werd die door een roekoekoe
voortgerold naar 't huisje toe.
Denk maar niet dat ik vergeet
wat het laatste duifje deed
voor de pannekoekenvrouw.
Met de vlag van Zoeterwou
- van de kerk gehaald, heel hoog -
veegde hij haar ogen droog.
Met haar mes, zo scherp en glad,
met haar schaal, zo groot en plat,
met haar koekepan weer heel,
met haar baaltje tarwemeel,
met haar huis vol volle zakken
om voor honderd man te bakken,
ging de pannekoekenvrouw
aan het werk in Zoeterwou
op haar glimmende fornuisje
in het pannekoekenhuisje.
Van het dak, roekoe, roekoe,
kijken zeven duifjes toe.
MIES BOUHUYS.
immuUAAA
AAA.AAAJLAJ1A a»AAAAAXAi KA A AA A AA KKAJ A AA KA SA A
„De Raad besloot in dit jaar enkele nieu
we zendingsarbeiders uit te zenden. Zij
zijn bereid om te gaan naar een land, waar
alles in gisting is en de toekomst onzeker,
maar waar juist in deze revolutionnaire
tijden de ontvankelijkheid voor het Evan
gelie, vooral onder de jongeren, groter is
dan ooit."
Deze woorden kan men lezen in een op
roep aan de Christenen, die uitgegaan is
van de (Nederlands Hervormde) Raad voor
de Zending, ondertekend door de Bloemen-
daalse pastor, dr. J. H. Stelma, als voor
zitter van deze Raad, de oud-Haarlemse
predikant ds. P. J. Maekaay, als secretaris
en door ds. J. Batelaan als director van de
Gereformeerde Zendingsbond.
In deze rubriek, waarin we enkele keren
schreven over de gang van zaken op zen-
dingsvelden, waar buitenlandse kerken
krachten heenzenden, willen we ditmaal
eens wat „dichter bjj huis" blijven, waar
mee we bedoelen eens te zien hoe het staat
op die zendingsvelden, waaraan uit het
bekende zendingsbureau in Oegstgeest aan
dacht wordt besteed. Het is begrijpelijk,
dat de veranderde constellatie in het Verre
Oosten vele vragen opwerpt en dat steeds
nauwkeurig in het oog wordt gehouden,
welke mogelijkheden er nog zijn. Hierbij
zijn al heel wat wenkbrauwen gefronst.
En hoe gaat het nu? Welnu, de boven
aangehaalde oproep spreekt duidelijke
taal: de ontvankelijkheid voor het Evan
gelie is, vooral onder de jongeren groter
dan ooit! Het is dan ook begrijpelijk, dat
de zending niet stil zit.
Onlangs richtte de synode der kerk van
Timor een verzoek tot de Raad om een
predikant voor haar werk beschikbaar te
stellen. Inmiddels is toegezegd, dat hier
aan zal worden voldaan. In verband hier
mede is de predikant van Ritthem in Zee
land zich aan het voorbereiden voor het
zendingsexamen. Voorts heeft ook de sy
node van de kerk in de Minahassa ge
vraagd om de overkomst van een zendings
predikant.
In de laatste jaren komen steeds onge
veer tweeduizend Mohammedanen over tot
de Christelijke kerk. Door de Raad zijn
thans voor 31 jongelui in Indonesië beur
zen beschikbaar gesteld om te studeren
voor predikant of christen-arts.
Nicuw-Gulnea
Het is goed om vooral nu zo juist het
honderdjarig bestaan van de zending op
Nieuw-Guinea is herdacht te zien hoe
op dit veelbesproken eiland de zaken er
voor staan.
Het is hier'al niet anders gesteld dan
elders. In het bijzonder valt het hier op
hoe de Inheemse bevolking steeds meer
zelf de zaken gaat aanpakken. Men heeft
enkele maanden geleden een kerkorde voor
de kerk op dit eiland ontworpen. Verloopt
de ontwikkeling verder, zoals men die zich
indenkt, dan zal deze kerk, na bespreking
van deze kerkorde in de classes, in 1956
waarschijnlijk zelfstandig zgn.
Dan zullen alle protestantse Christenen
In Nleuw-Guinea. zowel Hervormden als
Gereformeerden. Lutheranen en Doopsge
zinden. lid zijn van deze Papoease kerk,
waarin zij samen een classis zullen vormen.
Evenals in alle andere kerken ter wereld
is ook daar veel geld nodig. Een deel hier
van komt uit ons land. maar de Papoea's
blijven zelf niet achter. Onomstotelijk
hebben zij bewezen, dat hun heus niet
meer geleerd behoeft te worden wat offe
ren is. Met haar ongeveer honderddertig
duizend gedoopten brengt de wordende
Evangelisch-Christelijke kerk op Nieuw-
Guinea per jaar reeds honderdduizend gul
den bijeen voor de arbeid van haar evan
gelisten en predikanten Hierbij komt dan
nog. dat alle kerkgebouwen en wonintgen
van de voorgangers door de gemeenten
zelf worden gebouwd en bekostigd.
Wat dit laatste wil zeggen, wordt enigs
zins duidelijk wanneer men weet. dat na
de oorlog vple tientallen nieuwe kerken
zijn gebouwd, waaronder er ziin. die tot
dertigduizend gulden hebben gekost.
Er wordt veel aandacht besteed aan de
opleiding van Papoease krachten. Er ziin
er reeds heel wat wat werkzaam, waar
onder een zestal vrouwelijke evangelisten,
die vooral onder de vrouwen en meisjes
werken. Er zijn zeventien Papoease predi
kanten in opleiding, evenals enkele onder
wijzeressen. Een jubileumfonds, gesticht
ter gelegenheid van het eeuwfeest der pre
diking op Nieuw-Guinea, zal er zoveel
mogelijk voor zorgen, dat er voor bijzonder
begaafde Papoea's gelegenheid zal zijn voor
voortgezette studie en opleiding. Alle ge
meenten zullen in dit fonds bijdragen.
Natuurlijk zijn er grote problemen en
soms heel wat moeilijkheden te overwin
nen. Bovenstaande voorbee'den tonen ech
ter aan, dat er nog heel wat mogelijkheden
ziin. waarbij vooral opvalt hoezeer de be
woners zelf, met hulp van de Nederlanders,
het werk ter hand nemen.
19 FEBRUARI 1955
Erbij
De volgende week is het carnaval.
De fotograaf Massimo Ascani maakte
onderstaande prent in een winkel in
Rome, die maskers voor de dansfees
ten en vrolijke optochten te koop
aanbiedt. Bij wijze van aardigheid
in de dubbele zin van het woord
heeft hij het kopje van de charmante
verkoopster ertussen genomen
naar de uiteraard illusoire mogelijkheid
van een verzoek aan de minister.
Nogmaals: het is best mogelijk, dat de
heer Sloos onfortuinlijk is geweest en het
slachtoffer van een toevallige voor een
gedetineerde ongunstige constellatie in de
Haagse Huizen-van-bewaring.
GEGEVENS OVER de behandeling el
ders staan vrijwel niet ter beschikking.
Het aantal mensen dat kan waarnemen
én de pen voeren is beperkt en slechts
een gering deel daarvan komt in de ge
vangenis. De meesten hebben daarna rede
nen te over om zich niet nogmaals in de
openbaarheid te begeven. De heer Sloos
deed dat wel: hg gelooft zich nog steeds
onschuldig en geeft daar uiting aan. Voor
hem zijn de ervaringen uit de detentie
slechts een aanloop voor zijn visie op zijn
strafzaak.
Voor ons zijn ze echter belangrijk,
omdat ze meer voedsel hebben gegeven
aan onze twijfel of in onze rechtspraak
wel voldoende de overtuiging leeft, dat
een verdachte een onveroordeelde is,
een burger die ten dienste van de
rechtsgang uit de gemeenschap van zijn
gezin en zijn werk wordt gehaald, maar
die dan ook, zolang Justitia geen uit
spraak heeft gedaan, beschouwd en ln>-
handeld dient te worden als een vol
waardig lid der maatschappij. Het is
eigenlijk droevig, dat een dergelijk bo-
toog nog steeds nodig blijkt to zijn.
J. II. BARTMAN
DE EERSTE 78 bladzijden van „Pro
Justitia" handelen over het wedervaren
van de heer Sloos gedurende het voor
arrest. Wat hij daarvan meldt, lijkt ons
belangrijk genoeg om er hier de aandacht
op te vestigen.
Wij distanciëren ons nadrukkelijk van
deze hoofddirecteur van vijftien naamloze
vennootschappen variërende van schrif
telijke cursussen tot een handel in oven
tjes en van uitgeverijen tot textielwin
kels waar hij de ook bij zich veronge
lijkt voelende politieke delinquenten ge
bruikelijke vergelijkingen trekt tussen Ne
derlandse gevangenistoestanden en de ont-
rechting der Duitse concentratiekampen.
De heer Sloos heeft voorts zijn eigen men
taliteit tamelijk duidelijk weergegeven in
de vermelding, dat hij een zenuwinzinking
heeft gekregen van zes weken type-werk:
„dat gepriegel op zo'n machine" was na
tuurlijk niets voor een man, gewend aan
het denken in grote lijnen: hetzelfde ex
cuus dat hij aanvoerde om fouten in de
bedrijfsvoering in zijn vijftien naamloze
vennootschappen te ontgaan. Wanneer we
gemeenzame wijze waarop door het be
wakend personeel tegen de gedetineerden
wordt opgetreden.
De heer Sloos heeft zich geërgerd aan
het „jijen-en-jou(w)en" waaraan hij werd
onderworpen, niet alleen door het lagere
personeel, maar ook door een substituut
officier van Justitie: slecht voorbeeld doet
slecht volgen. Men werpe niet tegen, dat
de heer Sloos het misschien een beetje on
gelukkig heeft getroffen en misschien ook
door zijn eigen houding een onwelwillende
bejegening uitlokte: iedereen die geregeld
een rechtzaal betreedt weet, dat er maar
al te dikwijls ten opzichte van de ver
dachte een no«Ai door verwantschap, noch
door vriendschapsbanden gerechtvaardigde
familiariteit wordt betracht. Éénzijdige
familiariteit ohgetwijfeld, want de ver
dachte, die zijnerzijds aan het tutoyeren
heer Sloos gewaagt. De Beginselenwet be
paalt uitdrukkelijk, dat aan de zich in
preventieve hechtenis bevindende gevan
genen geen andere beperkingen mogen
worden opgelegd, dan die voor het doel
hunner opsluiting of in het belang der
orde volstrekt noodzakelijk zijn.
Uit de opsomming welke de auteur van
„Pro Justitia" geeft, blijkt duidelijk, dat
de gevangenismaatregelen heel wat mo
gelijkheden aan de onveroordeelden bie
den om zich een klimaat te scheppen dat
aan hun eigen levenssfeer is aangepast.
De heer Sloos stelt twee dingen vast: in
de eerste plaats worden de voor de ge
detineerden gunstige maatregelen niet of
nauwelijks bekend gemaakt en ten tweede
wordt, wanneer men van een dergelijke
bepaling gebruik wenst te maken, vaak
afwijzend beschikt met een verwijzing
„HIJ SCHRIJFT de gehele dag. Hij
is en uas een maniakale schrijver. Alles
wat los en vast zit, wat maar in zijn ge
dachten komt, kalkt hij op, het ene vel
na het andere. Dat is zijn tweede na
tuur. Hij leert het nooit meer af, ook
niet als hij geheel ten onrechte ove
rigens het slachtoffer van zijn schrijf
woede wordt."
ZO HEEFT de Haagse advocaat mr. A.
Mout zijn cliënt I. J. S. geschetst, die zich
twee jaar geleden voor de Haagse recht
bank had te verantwoorden wegens een
groot aantal delicten waarvan hij beticht
werd, uiteenlopende van valsheid in ge
schrifte tot oplichting. Lang niet alle fei
ten welke hem ten laste werden gelegd,
konden ook bewezen worden. De enkele,
welke overbleven, leverden hem in eerste
instantie twee jaar, in appèl voor het Hof
een jaar en acht maanden gevangenisstraf
op, een vonnis dat door de Hoge Raad werd
bevestigd. Toen het Hof arrest wees kon
S. direct in vrijheid worden gesteld, om
dat de opgelegde straf gelijk was aan de
in voorarrest doorgebrachte tijd.
Nadat I. J. S. weer de heer I. J. Sloos
was geworden heeft hij zich opnieuw aan
het schrijven gezet, zodat althans de hier
boven geciteerde passage uit het pleidooi
van zijn raadsman voor weinig tegen
spraak vatbaar lijkt. De heer Sloos heeft
zijn gedurende zijn detentie verworven er
varingen alsmede zijn visie op de tegen
hem gerichte rechtsgang te boek gesteld
onder de titel „Pro Justitia" welk werk
van 455 bedrukte bladzijden werd uit
gegeven bij een nieuwe door hem in het
leven geroepen uitgeverij „De Cyclus"
en dat het woord uit III Ezra 4 vers 35
tot motto draagt: „De waarheid is groot en
sterker dan allen". Om aan alle dubbel
zinnigheid dadelijk een einde te maken:
de heer Sloos gelooft zich nog steeds on
schuldig aan de hem ten laste gelegde
feiten, zodat zomin de titel van zijn docu
mentaire, als het citaat als een lof
prijzing zijner rechters bedoeld is. Wél
wordt met instemming een circulaire van
de minister van Justitie, mr. L. A. Donker,
aan de procureurs-generaal bij de ge
rechtshoven over de toepassing van de
preventieve hechtenis geciteerd. We zullen
aanstonds zien waarom.
HET BELANG van het boek van de heer
Sloos want het heeft een belang
schuilt in de eerste 78 pagina's. De overige
377 bladzijden zijn gewijd aan de straf
zaak waarvan hij de hoofdpersoon was en
behelzen voornamelijk een polemiek tegen
de twee rijksaccountants, die in de balan
sen en rekeningen van verlies en winst
van de vijftien ondernemingen, waarvan
de heer Sloos hoofddirecteur was, het be
lastend materiaal hebben gevonden, dat
tot zijn veroordeling heeft bijgedragen.
Dat deel heeft ons niet bovenmatig ge
boeid omdat het nogal eenzijdig is.
WANNEER WE DESONDANKS aan het
boek van de heer Sloos enige aandacht
besteden, dan geschiedt dat omdat hij een
vraagstuk van onze rechtspleging aanroert,
dat weliswaar zo oud is als er een ge
organiseerde justitie bestaat, maar dat de
laatste jaren toch urgent is geworden.
De reeds gesignaleerde circulaire van
minister Donker is daar ook een symptoom
van. De bewindsman wijst daarin op de
noodzaak van een voldoende motivering
voor een voorlopige hechtenis en op de
noodzakelijkheid het voorarrest te beper
ken. De minister wijst erop, dat juist de
vertegenwoordigers van het openbaar
ministerie een taak hebben.
„De aangelegenheid in deze circulaire
behandeld, acht ik voor de handhaving
van de rechtsstaat van het allergrootste
belang", zo schreef de minister van Justi
tie, die elders zei: „De onafhankelijke
rechterlijke macht staat aan critiek van
vele kanten bloot en niet alleen op de
rechterlijke beslissingen zelf, maar ook op
haar apparatuur. Het mag de regering
niet onverschillig laten, indien door min
der doeltreffend werk, mede als gevolg
van gebrek aan begrip voor de eisen van
het maatschappelijk leven, onnodig ver
wijdering zou ontstaan tussen de rechter
lijke macht en het rechtzoekende publiek."
DE GRIEVEN welke door de heer Sloos
worden geuit, zijn te onderscheiden in be
zwaren van materiële en van morele aard.
De eerste hebben betrekking op de inrich
ting der cellen in politiebureaux en hui-
zen-van-bewaring en op het voedsel.
er verder nog aan herinneren, dat de heer
Sloos een keer de faeces-ton met inhoud
door zijn cel heen had getrapt, maar dat
overigens voorarrest noch veroordeling
verhinderden dat er een landhuis voor
hem werd gebouwd, menen we ddt de
lezer wel zal begrijpen, dat de heer Sloos-
wellicht wel de meest gefortuneerde, maar
niet de meest bescheiden gedetineerde is
geweest, welke men binnen de muren van
de Nederlandse strafinrichtingen kon aan
treffen.
Ook als men ervan uitgaat, dat een
hoofddirecteur van vijftien naamloze ven
nootschappen meer noten op zijn zang
zou hebben dan een glazenwasser, dan nog
ls het niet duideiyk waarom een verblUf
voor een onveroordeelde gedetineerde
reeds alle kenmerken draagt van een straf
inrichting. Reeds dit geringe onderscheid
zo het er al is tussen de cellen In een
huis-van-bewarlng en een strafgevangenis
duidt erop, dat men In de onveroordeelde
gedetineerden reeds gestraften ziet. En in
die zin worden de materiële klachten van
de heer Sloos even zovele bezwaren tegen
het geestelijk klimaat, dat blijkbaar bij
het voorarrest behoort.
Die sfeer wordt mede bepaald door de
slaat, moeten we nog zien verschijnen.
We gaan voorbij aan de opmerkingen
van de heer Sloos over het luchten in de
befaamde luchtkooien. Niet omdat we die
belevenissen niet belangrijk vinden, maar
omdat we deze luchtmethode dermate
mensonterend achten, dat we haar alleen
kunnen zien als een blijkbaar als curio
sum in stand gehouden aspect van het
gevangeniswezen.
TENSLOTTE iets over „het gesol met
de wettelgke voorschriften", waarvan de