Twee manieren van toneelspelen VAN BINNNEN-UIT EN VAN BUITEN-AF Over Identificatie en historificatie Critische bezinning Humanisme als doorleefde verantwoordelijkheid TWEE MANIEREN VAN TONEELSPELEN in één persoon verenigd Paardenmiddel voor betere ontvangst Twee nieuwe romans Waardige berusting en onsamenhangendheid Franse Litteratuur „Contour 1955" in Delft SINDS TWEE WEKEN heerst er weer rust op het front der lange golven: de in Saarland opererende Franse reclamezen der Radio-Europa I heeft zichzelf het zwij gen opgelegd onder mededeling aan de luisteraars, dat men eerst een comfortabe le plaats in de aether ging zoeken. De fre quenties welke men had beproefd, hadden niet alleen achtereenvolgens Kalundborg en Radio-Luxemburg ernstig gestoord, maar ook de ontvangst van Radio-Europa zelf was verre van vlekkeloos. Een onbe rispelijke ontvangst is wel de eerste voor waarde voor een profijtelijke exploitatie van een commercieel radiostation. De technici van Radio-Europa I zijn er blijkbaar nog niet in geslaagd een plaats in de aether te vinden welke aan hun ver langens tegemoet komt. Dat is niet te verwonderen by de hui dige overbezetting der drie belangrijkste golfbereiken. Het is ook mogeiyk en zelfs aannemelijk, dat er tijdens het zwijgen van het Saarlandse krachtstation een hevig partijtje wordt touwgetrokken door de exponenten van politieke en financiële machten. Want het optreden van Radio- Europa heeft de be langstelling van vele Fransen wakker ge roepen voor de rol van bepaalde staats lieden in de toeken- ring van concessies aan radio- en televisie maatschappijen. Daarbij vallen vier stro mingen te onderscheiden. In de eerste plaats de grote groep van Fransen, die vindt, dat de activiteit der reclamezen ders in de dwergstaten aan Frankryks grenzen afbreuk doet aan de Radiffusion- Télévision Frangaise. In de tweede plaats zijn er mensen, die menen, dat de staat door middel van zijn holding-company de Sofirad zoveel mogelijk profijt van die commerciële omroepen moet trekken. In feite is dit alleen het geval met Radio- Monte-Carlo. Met Radio-Andorra heeft men al enige jaren een kostbaar conflict, omdat de Spaanse medevorst over Andor ra, de bisschop van Seo de Urgel, de Sofi rad niet erkent als belanghebbende in de exploitatie van Radio-Andorra. Dit heeft ertoe geleid, dat de Sofirad toen zelf nog een zender in de rpiniatuurstaat in de Py reneeën heeft gebouwd Andorradio welke echter nimmer aan uitzenden toe is gekomen, omdat dit door de Andorraanse regering werd verhinderd. De derde groep wordt gevormd door de paladijnen van het onafhankelijke Radio-Luxemburg, schep ping van de Banque de Paris en enige grote industrieën op radiogebied en ten slotte is er dan de groep Images et Sons, welke het goed recht bepleit van Radio- Europa. Al dat gemanoeuvreer in de aether zou zo erg niet zijn als de luisteraar er niet de dupe van werd. Omdat er aan de stichting van nieuwe zenders geen halt wordt toege roepen en aan het antenne-vermogen geen beperkingen worden gesteld, worden de kansen op een zuivere ontvangst steeds ge ringer. Van de genoemde reclamezenders bevinden er drie zich op een illegale golf lengte (Radio-Luxemburg I, Radio-Euro pa en Radio-Andorra), het grootst is de chaos in West-Duitsland, waar niet minder dan een dozijn stations op niet toegewezen golflengten werkt, ongeacht de zenders van het Amerikaanse bezettingsleger. Ook Oost-Duitsland en Oostenrijk trekken zich van de golflengte-overeenkomst van Ko penhagen geen zier aan. In die conventie was de onderlinge afstand tussen de sta tions al aan de krappe kant geprojecteerd, het optreden van zovele „illegalen" maakt de toestand vrijwel onhoudbaar. Om hier in verandering te brengen is een paarde- middel nodig. Het recept dat wy voorge schreven zouden willen zien, zou erin be staan, dat per land ten hoogste twee mid dengolven gebruikt zouden mogen worden. Aan uitgestrekte staten, welke bovendien voor een bepaalde cultuur representatief zouden moeten zijn, zou bovendien een lange-golfstation toegestaan kunnen wor den. Hierdoor zou een aanmerkelijk betere ra dio-ontvangst ontstaan: het radiogenot zou terugkeren. Bovendien zal het stilleggen van zovele zenders op de middengolven een massale verhuizing naar de F M.-band, waar plaats genoeg is en de kans op onder linge storingen door de kleinere reikwijdte der zenders geringer, ten gevolge hebben. Op deze wijze zou een logische verdeling der golfbereiken op grond van het doel waarvoor zij het meest geschikt zijn ont staan: de lange golven voor nationaal en internationaal verkeer, de middengolven voor nationale programma's, de korte gol ven voor intercontinentaal verkeer en de ultrakortegolven voor regionale uitzendin gen. Te vrezen is slechts, dat internationaal wantrouwen en het ontbreken van een in ternationaal machtsmiddel de verwezen lijking dezer gedachten in de weg zullen staan. J. H. B. Een hand van Stanislavski als Kroutitski in het blij spel Iedere wijze heeft zyn zwakke punt" uan Ostrovski (1910) Karakteristiek gebaar van Stanislavski als dr. Stock maan in ,,Een vijand des volks'' van Ibsen (Moskou, 1906) HET EERSTE NUMMER van de vierde jaargang van het onder auspiciën van de UNESCO verschijnende tijdschrift „World Theatre Le Théatre dans le Monde" is zo goed als geheel gewijl aan de acteur. De voornaamste der heersende denkbeel den over de kunst van de toneelspeler worden hierin uitvoerig uiteengezet: die van Konstantin Stanislavski (18631938) door Nina Gourfinkel, die deze Russische toneelhervormer van nabij heeft gekend en in zijn werk gadegeslagen, die van Bertolt Brecht (wellicht bij het grote publiek het meest bekend als de librettoschrijver van de film ,.De Driestuiversopera") door hem zelf. Behalve de vaste kronieken met vermeldingen van pre mières uit geheel Europa en Amerika is er nog een zeer lezens waardig artikel van Michel Saint-Denis over de opleiding bij Jacques Copeau in Frankrijk, de Old Vic School in Londen en zijn huidige studio in Straatsburg, waar men bezig is voor zijn gezelschap in wording een schouwburg te bouwen. De opvattingen van Stanislavski, die aan het eind van de vorige eeuw het Moskouse Kunsttheater in het leven riep en die men als de eerste practische promotor van het „ensemble" mag be schouwen, zijn vrij algemeen bekend. Hij leerde de acteur zijn weg tot de rol van binnen-uit vinden, door een inlevingsproces dus. Tot dit „psychologisch realisme" kwam hij mede door de kennismaking met de werken van de naturalisten Ibsen en Hauptmann, schrijvers die voor het eerst sinds lange tijd weer iets van wezenlijke waarde te zeggen hadden en die menselijke problemen gebruikten om tot conflictsituaties te komen. Maar het was vooral de tegenwoordig opnieuw populaire Tsjechov, die hem dwong tot een manier van interpretatie, die berustte op doorgronding van het innerlijke leven van het weer te geven karakter. Ergens hij heeft maar twee boeken nagelaten van de zeven die hij had willen schrijven stelde hij vast: „De acteur moet alle gevoelens en ervaringen van zijn personage doormaken, maar deze emoties op het toneel onderwerpen aan de contróle van het verstand". Natuurlijk, dat zag hij heel goed in, blijft de toneelspeler zichzelf maar Stanislavski meende dat men zich evenals de schrijver in de toestand van een ander diende te kunnen verplaatsen. Daarvoor moet men natuurlijk zoveel mo gelijk van diens leven weten. Bekend ls het verhaal hoe hij, toen „Nachtasyl" van Maxim Gorki werd ingestud,eerd, met zyn hele gezelschap een tijdlang „onderdook" in de sloppen van Moskou om de omstandigheden van de daarin optredende figu ren van nabij te leren kennen. Men besteedde dan ook gemid deld een half jaar aan de repetities voor één stuk! Dat is in Nederland natuurlijk ondenkbaar, afgezien nog van de vraag of het wel wenselijk zou zijn. Maar op bescheiden schaal is iets dergelijks mogelijk. Ik herinner mij een repetitie van „Een maand op het land" van Toergènjev onder leiding van Peter Scharoff, de zo vaak binnen onze grenzen werkzaam geweest zijnde vroegere leerling en later ook medewerker van Stanis lavski, die zijn „systeem" samenvatte in de stelregel: Als men het „hoe" van een zin of een gebaar wil weten, moet men eerst het „waarom" ontdekken. Bij die gelegenheid kwam Rika Hop per, als de vrouw des huizes binnen met een naaimandje. Zij vroeg haar regisseur: „Waar moet ik dit neerzetten?" Waarop Scharoff uitbarstte: „Vraagt u dat mij? Het is toch uw eigen huis!" Het is niet de bedoeling om hier een uiteenzetting te geven van wat Stanislavski allemaal heeft aanbevolen ter beheersing van de volgens hem benodigde „innerlijke techniek" en de inschake ling van het onderbewustzyn, waar het creatieve proces zich grotendeels afspeelt. Hij wees de middelen aan ter stimulering van „de verbeelding, die de acteur in staat stelt te geloven in een wereld, die door de auteur wordt opgeroepen, met een zich steeds vernieuwende emotie". Het dient naar zijn mening zover te komen, dat de toneelspeler kan verklaren: „Als dit en dat waar was, dan zou ik zus en zo handelen". Afgezien van de benodigde en door zijn zogenaamde navolgers zo vaak verwaar loosde contróle door training van het physieke instrument, het menselijk lichaam dus, vraagt dit op een gegeven moment wat men „inspiratie" pleegt te noemen. En deze komt nooit tot de luien.... Intensief werken is nodig om voor inspiratie ont vankelijk te zyn. Iets dergelijks heeft de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff eens gezegd: „Reeds weinig schrijven schenkt meer ingeving dan veel denken". Emmy Lopes Dias en Cruys Voorbergh in één der komische nummers van het programma „Van licht en donker". De derde medewerker daaraan is de pianist-componist Cor Lemaire. Cruys Voorbergh in „Maikomashmelon" LIJNRECHT HIERTEGENOVER staat de theorie van Bertolt Brecht, directeur van een theater in Oost-Berlijn, waar hij als regisseur „revolutionnair" werk poogt te verrichten, schrijver van de opzienbarende stukken „Trommels in de nacht" en „Moeder Courage en haar kinderen". Brecht is communist, maar dat betekent geenszins dat hij het eens is met Stanislavski, wiens inzichten in Sovjet-Rusland nog steeds als hoogste wijs heden gelden op het gebied der dramatische kunst. In plaats van diens „van binnen-uit" stelt hO de benadering „van buiten-af'. Brecht wil op geen enkele wijze de illusie wek ken, dat wat men op het toneel ziet ook werkelijk gebeurt. Bij hem dus ook geen zogenaamde „vierde muur" of traditionele sfeerwerking. De acteur „speelt" openlijk voor een publiek, hij werkt mee aan een vertoning. Hij wil dat de toneelspeler critisch argwanend met zijn rol omgaat. Zijns inziens mag de acteur zich nooit vereenzelvigen met de figuur, die hij heeft uit te beelden: hij is niet Lear of Harpagon, hij stelt dezen voor. Let terlijk zegt hij: „Hij spreekt zijn woorden zo goed hij kan, hij geeft hun gedragingen zo goed weer als zijn kennis van de men selijke natuur hem dat veroorlooft maar hij probeert zich zelf noch anderen wijs te maken, dat hij daardoor een complete transformatie zou hebben ondergaan". De acteur mag ook gerust laten uitkomen dat het andermans woorden zijn die hij vertolkt, als hy het maar zo expressief mogelijk doet, om de bedoeling en de bijbehorende emoties duidelijk te maken Ook zijn mimiek is dus steeds een nabootsing. Kort en goed: Brecht beveelt een afstand nemen tot de rol aan. Middelen daartoe zijn: transpositie in de derde persoon of In de verleden tijd, benevens het ernstig nota nemen van de toneel aanwijzingen. Maar de toneelspeler behoeft, evenmin als een acrobaat zegt hij, te verbergen dat hij gerepeteerd, geoefend heeft. Er is van enigerlei identificatie dus geen sprake, integen deel, de acteur moet een bepaald standpunt ten opzichte van de uit te beelden persoon innemen. Hij kan zijn opinie daaromtrent openbaren en zodoende het publiek uitnodigen eventuele critiek te delen. Hiermede komt eigenlijk een propagandistische, zelfs zo men wil agitatorische factor in het spel. Bertolt Brecht noemt dit proces: historificatie. Dat wil zeggen: de acteur speelt scènes als waren het historische gebeurtenissen. Hij wenst dezelfde afstand en objectiviteit, die de historicus ten aanzien van zijn stof in acht neemt. Het vertellende element overheerst daardoor en het is dan ook geen wonder, dat Brecht bij voorkeur van „episch theater" spreekt, waarin een boeiend verhaal overzichtelijk vorm krijgt. Er is in deze denkbeelden veel waars. Men denke vooral aan de toepasselijkheid op de dra matische kroniekstukken van Shakespeare en men voelt een grote verwantschap met het baanbrekende streven van Jean Vilar in Frankrijk, maar deze kwesties zyn thans niet aan de orde. (Men leze verder op pagina 5) 4 LIEP IK NIET DOOR DE beangstigende devaluatie van beginselen tot leuzen en van begrippen tot frazen vrijzeker de kans om te worden misverstaan, ik zou zonder commentaar de grondgedachte van de twaalf essays, die Pierre H. Dubois onlangs onder de titel „Voor eigen rekening" bundelde, variaties op een humanistisch thema kunnen noemen. Sterker nog: ik zou dit zelfverhoor, dit tweegesprek tussen mens en schrijver, kunnen en zelfs moeten karakteriseren als een principiële, een uiterst consciëntieuze omcirkeling van hetgeen steeds hoe ook geformuleerd, hoe ook ver loochend, vertreden en vervalst in de loop der eeuwen als de kern heeft gegolden van een humanistische levensbeschouwing, telkens wanneer de mens, door de nood gedwongert, zich met hart en hoofd rekenschap gaf van zijn menselijke situatie, sccecococooi Vierenvijftig jaar geleden ging een jonge vrouw de stoep van een huis aan het Singel te Amsterdam op, met haar eerste manuscript onder de arm en bood dit de aldaar wonende uitgever Van Kampen aanZo begint een prospec tus, dat de jubileumeditie aankondigt van „De klop op de deur" door Ina Boudier Bakker, die op 15 April haar tachtigste verjaardag hoopt te vieren. Dit 786 „compres doch duidelijk" ge drukte pagina's tellende boek is in een huls met meerkleurige tekeningen van Fiep Westendorp verkrijgbaar. De be jaarde schrijfster heeft tevens een nieu- Humanisme in diè zin, humanisme als een strijdbare afrekening met idealen en ideologieën, is geen heilsleer, geen „pseudo- religie", geen wijsgerig stelsel, geen gees telijke stroming. En al even weinig heeft het van doen en wil het van doen hebben met zwevend-ethische gevoelens en een gecodificeerde moraal. Het is en daarin ontmoeten Socrates en Unamuno, Mon taigne en Nietzsche, Voltaire en Thomas Mann elkaar en ontmoet Dubois al dezen een persoonlijke levenshouding, een geeste lijke gezindheid als men wil, die het om der waarheid wille bij de twijfel, bij de onzekerheid houdt in plaats van heul te zoeken by een dubieus dogma, en uit die onzekerheid de kracht put tot.tóch een moraal. En wel deze: het menselyk tekort onverschrokken te confronteren met de menselijke waardigheid en uit die con frontatie onvoorwaardelijk de consequen ties te trekken omtrent de persoonlijke verantwoordelijkheid jegens die waardig heid. Natuurlijk, ook dit, ook de menselijke waardigheid is een „idee," een geloof als men wil, een axioma. Maar is er één, dat in zijn volstrektheid compromis noch vrij blijvendheid duldt. Het is er één, waarmee de zin van ons doen en laten, van een „ja" en ons „neen", staat en valt. Het is en zo verstaat Pierre Dubois het hier en ver stond hij het in zijn gedichten, zijn beide romans en zijn vroegere essays een levensvoorwaarde, die we, hoe dan ook, stellen willen en stellen móéten, wil het menszijn het leven waard zyn. Terecht naar mijn overtuiging noemt Dubois het een beginsel „dat de mens rechtvaardigt," een conditie die hem „de kracht geeft om over zijn tekort te zegevieren," zich tegen het mens-vernederende te verzetten en de menselijke ontoereikenheid als het ware te logenstraffen door desondanks boven zich zelf uit te scheppen. Vóórt te scheppen aan de menselijke geest, opdat deze telkens op nieuw en telkens meer waar zal maken wat hij diént te zijn: voornaam. Uit voornaamheid verheft de geest zich boven het dier in de mens, ook al kent hij het al te goed, begeert hij het Niets, ook «1 houdt hij het voor mogelyk. Uit voor naamheid eerbiedigt hij de menselijke waardigheid als het alpha en omega van zijn werkzaamheid, ook al zou die waardig heid een fictie zyn. En tenslotte: uit voor naamheid is hy opstandig tegen het ón- voorname, waar en hoe het zich ook voor doet, is hij het wapen van de ongenoeg zame, de onvervulbare, de „eeuwige" Don Quichotte, die zich teweer stelt tegen de windmolens van het onmenswaardige, ook al regeert het de wereld. Dat dan is de strekking van deze twaalf essays, van deze rekenschap die Pierre Dubois aflegt aan zichzelf als mens en aan hen die hem zullen lezen als schryver. Deze strekking, deze „moraal van de onzeker heid" zoals Dubois het in zijn vorige essaybundel „Een houding in de tyd" for muleerde is zelfs de inzet van zyn schryverschap, zo goed als ze de inzet is van zijn leven, zijn persoon, zijn „waar heid." En daarmee wordt zijn creatieve bezigheid een menseiyke aangelegenheid, wordt het persoonlijk getuigenis een zich meten met de problematiek van deze tijd; wordt zyn schriftuur een actuele diagnose van boven-persoonlyke aard, al neemt hij die diagnose „voor eigen rekening" dat wil zeggen voor rekening van zijn verant woordelijkheid en zijn geweten. Als Dubois zijn standpunt bepaalt tegen- over de zogenaamde „progressiviteit", als hij de eerlykheid van Gide toetst aan diens werk, als hij zich rekenschap geeft van de zin van zyn schrijverschap, van zyn ver antwoordelijkheid, van het „enngagement" in de letteren, van de hedendaagse situatie onzer litteratuur, van wat hem scheidt van Sartre en aantrekt in Camus, van wat hem distanciëert van „het" humanisme en ver plicht tot „zijn" humanisme dan mag hij voor zichzelf een pynlyk nauwgezet onder zoek instellen naar de plaats waar hy staat en krachtens zijn menselyke verantwoor- delykheid wénst te staan, het essayistisch verslag daarvan beschouw ik als een soort réveil, een geestelyk „te wapen" tegen het önhumane, dat als een sluipend gif onze cultuur, ons menszijn, tot in het merg dreigt aan te vreten. „Voor eigen rekening" is een weerbaar boek, weerbaar in de geest van Thomas Mann, toen hy anno 1936 schreef: „Europa is een met de humanistische idee nauw verbonden gedachte. Maar Europa zal alleen dan bestaan als het humanisme zich bewust wordt van zijn mannelykheid; als het leert om zich te harnassen en te han delen naar het inzicht dat de vrijheid (en daarmee bedoelt Mann zeer nadrukkelijk de menselyke waardigheid en niet enkel een politiek begrip) niet een vrijbrief mag zijn voor degenen die het op haar vernieti ging hebben gemunt." Weerbaar humanisme als „persoonlyke waarheid", als „doorleefde verantwoorde lijkheid," een humanisme dat men „voor eigen rekening" durft te nemen: het is het IN 1953 HEEFT de in 1926 geboren Vé- y raldi bijna de Prix Concourt gekregen voor zijn eerste roman „A la mémoire d ua ange". Deze bekroning zou juist geweest zijn wegens de opmerkelijke kwaliteiten van brillant stylist en scherpzinnig psy choloog, waarmee de jonge auteur de lezeri - verrastte. Thans is aan de schryver voor zijn tweede roman de Prix Fémina toege kend en de damesleden van die Jury heb ben hem daarmee geen dienst bewezen. Hij loopt namelijk het gevaar, dat het lezend publiek zijn talenten zal beoordelen naar „La Machine humaine", dat de indruk maakt van een in der haast in elkaar ge- flantste mislukking. Men vindt er nog wel in terug een scherpe intelligentie, een pun tige satire, een soms bondige formulering, maar de elementen waaruit de roman is opgebouwd en die elkaar onthutsend snel afwisselen, missen elk logisch verband. Kroniek naar aanleiding van de met de Prix Femina bekroonde roman „La ma chine liumaine" van Gabriel Véraldi (verschenen bij Gallimard te Parijs) en „Une fleur de sang" van Jean Rous- selot (een uitgave van Albin Michel, we roman voltooid, die onder de titel „Kleine Kruisvaart" en met een band versiering door Jenny Dalenoord gelijk tijdig is verschenen. Het hierbij afge drukte portret is een reproductie van j een schilderij door Josef Israels. xxxxxxxxjocx»<»ococ)cooooocx>oocooocooooo=oooocooociooooooc ferment van deze essays, die ik op diè grond tot de belangwekkendste boeken van de laatste tyd reken. C. J. E. DINAUX Pierre H. Dubois: „Voor eigen rekening" (G. A. van Oorschot, Amsterdam). Voor de vierde keer zal te Delft onder de auspiciën van de vereniging voor scho ne kunsten „De Kring" een tentoonstel ling „Contour der Nederlandse beeldende kunst" worden gehouden. De expositie wordt ingericht in het stedelyk museum „Het Prinsenhof" en wordt Zaterdag 26 De voorbereiding is weer in handen ge steld van een college van adviseurs, ge vormd uit kunstcritici. Teneinde verstar ring te voorkomen is het college, dat van zes op vijf personen is gebracht, iets ge wijzigd. Het bestond uit de critici C. Doel man, W. Jos de Gruyter, Pierre Janssen, Jan Engelman, Jan H. Ooster- loo en Ch. Wen- tinck, waarvan de drie laatste- genoemden by loting zyn af gevallen. Als nieuwe advi seur zijn aan gezocht drs. H. Redeker en dr. H. Mooren. (Overgenomen uit het nieuwe Pocket-book „Too funny for words") (Vervolg van pagina 4) IN DE PRACTIJK vallen trouwens de onderscheidingen vaak weg. Niet alleen omdat er, zoals Jean-Louis Barrault in het ge noemde tijdschrift in een commentaar opmerkt, vele wegen zijn die naar Rome leiden. Of omdat er, om Michael Redgrave te citeren, met name in het werk van Shakespeare „onbe staanbare" figuren bestaan in de realiteit van het toneel. Der gelijke paradoxen werden trouwens een eeuw geleden reeds op gesteld. De hier herhaalde tegenstellingen zyn honderden jaren oud, al werden zij in andere vormen gesteld: die tussen het Apollonische en het Dionysische kunstenaarschap, die tussen acteur en comediant. Men kan, met een geoefend oog, die ver schillen steeds weer aanwijzen, maar by de geniaal begaafden vallen zij weg. Dat bleek mij dezer dagen, toen ik kort na het lezen van de hier beknopt (en met andere gegevens aangevulde) weergege ven beschouwingen het optreden zag van Cruys Voorbergh in diens „kleinkunsf'-programma „Van licht en donker" in het Leidseplein Theater te Amsterdam, waaraan ik te zyner tijd een normale critiek zal wijden. Want het komt natuurlijk ook naar Haarlem: men mag het eenvoudig niet missen. Vrijwel het ge hele programma bestaat uit gemimeerde chansons: liedjes van eeuwen her soms en anoniem, die door hun algemeen-mense lijk aspect levend zijn gebleven. Men ziet Cruys Voorbergh hierin enkele keren twee soortgelijke maar wezensverschillende typen uitbeelden: de domme en de lepe boer, de waanzinnige klokkenluider en de onverschillige spotvogel bijvoorbeeld. Met een enkele beweging en een kleine verandering van intonatie weet hij zulke mensen ten voeten uit neer te zetten. Dat is niet alleen de nabootsing van buiten-af. Want men herkent of voelt er veel meer achter. Men kan zich ook voorstellen, hoe zo'n boer thuis komt of zich in een herberg zou gedragen. Men kan zich nog met zo'n figuur bezig houden, als hij al uit het gezicht is verdwenen. Het sterkste geval van een dergelijke magie ondergaat men bij het Jiddische volkslied Maikomashmelon Wat heeft het me te zeggen? Er is een foto van Cruys Voorbergh in deze „creatie". Maar het wonder gebeurt eigenlijk als hij vlak voor het voet licht staande een korte uitleg vooraf heeft gegeven en met een klein, maar volstrekt uit de gepersonifieerde figuur voortko mend gebaar de opening van het toneelgordijn zoekt. Er gaat iets humoristisch-verzoenends met de troosteloosheid van deze hele verschijning van uit, men voelt dat merkwaardige mengsel van trots en onderworpenheid, dat het oude volk kenmerkt. Imitatie of inleving? Acteur of comediant? Wie zal het zeggen. Het één zowel als het ander, denk ik. Dit geheim van de kunstenaar is niet te doorgronden. Maar zulke momenten, zelfs al duren ze maar enkele seconden, maken een toneel criticus een gelukkig mens. DAVID KONING Er is van allerlei te vinden in „La Ma chine humaine": een science-fiction-his- torie, die in Amerika speelt, een koude- oorlog-spionnage-romnn met omkoopbare ministers en een volmaakte misdaad in Zwitserland, een zedenroman, die speelt in de Paryse milieus, waar Franse dames bladen gefabriceerd worden, tenslotte oc cultisme van leden van een Maya-secte. Van alle daarin optredende personen is de redacteur der vrouwentydschriften de eni ge aannemelijke, de anderen zijn kunst matig of in de grondverf gebleven. In elke Fransman schuilt een moralist. Heeft de schryver in het science-fiction- gedeelte willen aantonen wat het lot van het mensdom zal zijn, wanneer zoals hy zegt i „technè" al meer en meer „Théos" zal hebben verdrongen? In ondergrondse laboratoria in Amerika worden afschuwe- lyk geperfectionneerde robots vervaardigd, waardoor de homo sapiens vervangen zal worden door de machina sapiens.... die zich voedt met de Ziel van haar construc teurs. Zendt de laatst geconstrueerde robot niet enkele maten van het Derde Branden- burgse Concert uit dat de physicus, wiens persoonlykheid de robot ontstolen heeft „tot de dood er op volgde" gewoon was te fluiten? De niet door critische zin geleide ver beeldingskracht van de schrijver heeft van al deze gegevens iets caricaturaals en ver wards gemaakt. Van fantastische uitbeel ding tot grillige onsamenhangendheid is slechts een stap. Een misstap. Het is jam mer, dat de zeer begaafde Véraldi die be gaan heeft. HET THEMA, dat de dichter-criticus- romancier Rousselot behandelt is interes sant: de omvorming der liefde en de poging van een middelmatig mens om de grenzen van zyn bestaan te doorbreken. Daar het dagelijks bestaan in het alge meen bekrompen is. heeft Rousselot als hoofdfiguur een onbelangrijke Pierre Var nier gekozen, ondergeschikte ambtenaar op een provincie-gemeentehuis. Door het schryven van een Journal intime (de ro man is in ik-vorm) tracht deze zich van zijn middelmatigheid te bevryden of ten slotte redenen te vinden deze te aanvaar den. Voor Pierre Varnier is de vrouw niet dat speciale wezen van vlees en bloed tot wie een man zich aangetrokken voelt, maar een ideale schepping. Door haar te zoeken tracht hij boven zichzelf en zyn alledaags heid uit te komen. Zyn huwelyk met Mathilde breekt door zyn realiteit, het ge loof, dat hy in de „Vrouw" had. De erva ring met zyn maltresses Claire brengt hem, natuuriyk, evenmin dichter bij het absolute, dat hij nastreeft: een abstract. Verlangen is nu eenmaal niet te bevredigen door de verwezenlijking van een reëel ver langen. Varnier's zoeken naar een onmoge lijke liefde moet wel verklaard worden uit het feit, dat hij, wiens vader onbekend is, in zijn gekrenkte jeugd de tederheid ont beerd heeft van zyn jonggestorven moeder, over wier kortstondige levenswandel zijn naasten angstvallig zwijgen. De oprechte en zorgvuldige analyse van Varnier's onmogelykheid om zichzelf te overtreffen en van zyn vergeefse poging de Liefde te ervaren in de praktijk van het liefdeleven is beurtelings rauw en treffend. Dat laatste vooral daar, waar Rousselot de pietluttigheid van Varnier's leven over goten heeft met poëzie. Dat geeft een war me, zuivere tederheid aan het laatste ge deelte der roman, waarin Varnier een be rustend evenwicht vindt in de eenvoudige aanvaarding van de menselyke plicht en zich bewust wordt, dat hy vastzit aan een orde binnen welker grenzen ieder zijn verantwoorde vrijheid moet zoeken. S. ELTE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 14