Hilversum maakt nog weinig haast met ontwikkeling FM-techniek Contact tussen kerk en film WONDEREN IN GALMVRIJE KAMERS SCHOORSTEEN MANTEL Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant Taal en techniek KERKELIJK LEVEN 2 APRIL 1955 KLANKKLEUREN Portugees studentenkoor komt ook in Haarlem rige gezichten liepen ze terug naat het weiland, waar de lammetjes nog altgd waren. Wat deden ze? Ze stonden allen om iets heen en keken, keken hun ogen uit. „Wat doen jullie?" riepen de schapen moeders al van verre. „We hebben iets gevonden" riepen ze in koor, „iets moois!" Alle dieren stormden er op af en wit vonden ze tussen de witte lammetjes in? Een prachtig rose Paasei met een kaartje eraan. Het paard las hardop voor: „Welkom buiten allemaal". Ze juichten van blijdschap want er was maar eentje, die dat gestuurd kon heb ben! Nog voor ze uitgejuicht waren klonk achter hen een bekende stem: daar was de Paashaas! „Ik wou jullie verrassen", riep hy, „ik had dat ei neergelegd, maar niemand vond het. Het is maar goed dat er zó veel kleine nieuwe lammetjes zgn met helde re ogen. Anders lag mijn ei daar nu nog". Ze schudden hem allemaal de poot om hem te bedanken. Toen moest hij gauw- verder, maar voor hy ging maakten ze j met z'n allen een rondedans om hem heen, want iedereen wist dat met de Paashaas de lento pas goed begonnen was. MIES BOUHUYS 's Nachts, als wij naar ons bed toe zijn praten de dingen groot en klein. De vaas, de klok, de kandelaar, het varkentje van steen, soms met z'n allen door elkaar en dan weer één voor één. Ik ben, zegt Dunnehals de vaas, van jullie allemaal de baas. Ik kan het beste zien! Jij, Dunnehals, de baas? Niet waar! je bent het hoogst misschien, maar ik zegt Tal, de kandelaar, ik geef de mensen licht! Maar Klepelkind zegtmondje dicht, de baas van allemaal ben ik. Ik geef geluid, ik tik! En Bollebuik, het varken zegt: Ik ben de baas, ik ben het echt! Ik ben van binnen dik. Zo ruziën ze door elkaar,, de vaas, de klok, de kandelaar, totdat de spiegel zingt: Genoeg, wacht maar tot morgen vroeg. Dan wordt het dag en daar komt Klaas. Waar kijkt hij 't eerste naar? Niet naar de klok, niet naar de vaas en niet naar Tal, de kandelaar. Neenaar het varkentje van steen, daar loopt hij 't eerste heen. Wam tussen Bollebuik zijn staart en Bollebuik zijn kop zitten de centjes die Klaas spaart. Wie kan daar tegenop? MIES BOUHUYS Baas Paashaas wil naar dat mooie Paas ei. Weet jij, hoe hij gaan moet? Begin bij het pijltje. Wat hoor ik toch? Wat hoor ik toch? En zo laat in de avond nog! Ach ja, dat is de klok Bim Bom, die gaat een eindje om. En eig'lijk heeft hij het verdiend die goeie grote Bim-Bom-vriend. Altijd maar - stel je dat eens voor - luiden en luiden, al maar door, de mensen roepen naar hun werk, de mensen roepen naar de kerk, de mensen zeggen op te staan, de mensen zeggen, slapen gaan. 'k Begrijp best dat hij 's avonds laat een luchtje scheppen gaat. Dan rolt hij bim bom door de stad, hij hoort eens wat, hij ziet eens wat. Dag Laurens Janszoon Coster, dag, wat lees je, als ik vragen mag? Dag dames voor de winkelruit. Wat doet u daar? Lacht u mij uit? Dag zwarte bomen in de Hout. Wat zeggen jullie, vind je 't koud? Boven bij mij- wat praat ik nou? 't Is tijd, de toren in. En gauw! Rombombom vlug, vlug, vlug, vlug, hij is al op zijn plaatsje terug. Hoog boven alle slapers uit doet hij zijn bimbom-werk: hij luidt! En niemand, niemand heeft gezien, - alleen dan Laurens Jansz. misschien, die net doet of hij altijd leest - dat Bim Bom ooit is weggeweest. Met welke mand met paaseieren gaat de Paashaas op stap? Wat was dat een heeriyk ogenblik, misschien wel het mooiste ogenblik van het jaar, toen op een morgen in April alle dieren elkaar terugvonden in het weiland. Ze waren er allemaal opgewon den van. De koeien dansten met de staar ten in de lucht door het nieuwe groene gras. De schapen bewonderden om beur ten eikaars kinderen en de lammetjes zelf konden niet ophouden met vragen: „Wie is dat grote bruine dier?" vroegen ze hun moeder. „Het paard", zei moeder en ze knikten vroiyk naar Bles, die al dat leven rustig stond aan te zien. „En wie is dat, die dikkerd met die punt- snuit en dat gekke krulstaartje? En die witte die een huisje hebben boven in de lucht, wat zijn dat?" De schapenmoe ders gaven op alles antwoord. Ze vertel den hun kinderen over de koeien, over het paard, over het varken en de witte duiven, die roekoekend riepen hoe blij ze waren dat iedereen er weer was. „Ziezo", zeiden ze eindelijk, „nu weten jullie alles. Ga nu maar zoet spelen. Pas op dat je niet in het water valt en niet brutaal bent tegen mijnheer Bles of de koeien-dames". De lammetjes huppelden allemaal de zelfde kant uit en gingen in een kringe tje bij elkaar staan praten over alles wat ze zo juist gehoord hadden. Hun moeders stonden ook in een kring en praatten langzaam en deftig over gro te dierendingen. ,,'t Heeft anders lang genoeg geduurd, dit jaar", zuchtte Betsie het oudste schaap. „Wat bedoelt u?" vroeg Truitje, die een beetje dom was. „De winter natuurlijk", zei Bea, die al les altijd zo goed wist. „Nee", zei Betsie, „ik bedoel dat het lang genoeg geduurd heeft voor we er allemaal weer zijn. Hier buiten". „We zijn er niet allemaal", riep Roos je, de koe, die met haar vriendinnen, ook in e enkringetje, te luisteren stond. „Wie is er dan nog niet?" vroeg Bet sie en ze keek om zich heen. „De kievit", riep Bea, die het natuur- iyk weer wist. „Welnee", loeide Roosje, „de kievit is er al. Kijk maar, ginds zit hij in het gras". „Maar wie mis je dan?" vroeg Trui tje, die nog steeds rondkeek. „Herinner jullie je dan niet wie ons altijd welkom heet als we buitenko men?" vroeg Koosje, een andere koe. „Denk eens goed na", loeide weer een andere. „Het varken is er, de duiven zijn er, de eenden, het paard, de waakhond na tuurlijk, de poesBea, Betsie en Truitje noemden alle dieren op, die ze maar bedenken konden, maar Roosje, Koosje en de andere koeien schudden als maar van nee. „Ik weet het", hinnikte Bles, die ook dichterbij was gekomen, „ik weet het. Waar kan hij toch zitten?" „De Paashaas! Natuurlijk de Paas haas!" blaatte Betsie. „Waar zit-ie? Er zal hem toch niets gebeurd zijn?" „Hij had er al lang moeten zijn", riep Bles, „over een week is het Pasen". „Maar dat is verschrikkelijk", riepen alle anderen. „Wat zou er toch gebeurd zyn?" „Misschien heeft hij zich verslapen. Misschien denkt hg dat het nog lang geen Pasen is", zei één van de schapen, die stil geluisterd had. „We moeten hem gaan zoeken", riepen de koeien. „Maar waar?" riepen de schapen. „Hij woont altgd in de buurt van het boerenkoolveld", wist er één. „Laten we daar zoeken". In optocht draafden ze naar het veld. Ze zochten tussen de struiken boeren kool en toen ze daar niets vonden tus sen de andere groenten. Maar nergens was een spoor te vinden. Wel vond Bea, het schaap een leeg hol. Maar geen Paashaas en geen Paashaasvrouwtje en ook geen Paashaaskindertjes. Met treu- Het is nog niet zo lang geleden, dat de kerk en de film het nu niet bepaald al te goed met elkaar konden vinden. Langza merhand is de verhouding beter komen te liggen, al wil hiermee nog niet gezegd zijn, dat alle problemen zijn opgelost. Hoe zou dit trouwens ook anders kunnen! In „Film" het orgaan van de Ne derlandse Bioscoopbond is aan de ver houding tussen kerk en film een beschou wing gewijd, waarin begonnen wordt met een overzicht te geven, waaruit naar het oordeel van de schrijver althans moet duidelijk worden, dat bij de me ningvorming in de kerk ten aanzien van het filmvraagstuk vaak het vooroordeel een rol heeft gespeeld. Hoe dit ook zij: „Film" is van mening, dat vooral de kerken die deel uitmaken van de Oecumenische Raad in Nederland, de laatste jaren inzake het filmvraagstuk een houding aannemen, waaraan men, vooral in de kringen van het filmbedrijf, nog te weinig aandacht schenkt. In deze filmkringen neemt men vaak maar voet stoots aan, dat de kerken de film en de Bioscoop zonder meer afwijzen, hetgeen in zijn algemeenheid niet juist is, in het bijzonder niet met betrekking tot de ker ken, die bij de Oecumenische Raad zijn aangesloten. In deze kerken treft men de mening aan, dat er ten aanzien van de film een opvoedende taak bestaat, name lijk het richting geven aan het menselijk onderscheidingsvermogen, hetgeen in de eerste plaats een aangelegenheid van ouders en opvoeders wordt geacht, daar bij voorgelicht en geholpen door de kerken of de daartoe opgerichte verenigingen. Nu ruim vijf jaar geleden zonden de kerken, die van de Oecumenische Raad deel uitmaken, aan de Tweede Kamer een nota, waarin de filmvorming werd behan deld. Het zal wel het eerste officiële stuk zijn dat over dit onderwerp ooit aan de volksvertegenwoordiging werd gericht en waarin het r.u eens niet alleen over ver bodsbepalingen ging. Positieve taak Deze kerken achten de taak van de over heid ten opzichte van het culturele leven van het volk in het algemeen en van het filmwezen in het bijzonder een positieve voor zover zij betreft de bevordering van het onderscheidingsvermogen en de ont wikkeling van de kennis bij haar leden. Zij menen echter, dat deze taak zich, bij het preventieve toezicht in het belang van de naleving van de normen van openbare orde en goede zeden, noodzakelijkerwijs tot het negatieve criterium van het even tueel in strijd zijn met die normen dient te beperken. Dit geldt dan bijvoorbeeld voor de filmkeuring. „Film" verwacht van de zijde van deze kerken, dat zij de met de film en het film wezen samenhangende vraagstukken op een zoals het blad het uitdrukt „ob jectieve" wijze zullen benaderen. Even la ter wordt geconstateerd, dat dit ook in derdaad gebeurt, want zo leest men keer op keer hebben wij kunnen consta teren, hoe haar bedienaren en haar in stellingen trachten over de met de film samenhangende vraagstukken voorlichting te geven op een zo openhartig mogelijke en zakelijke wijze, welke respect afdwingt. Men kan van haar zeker niet getuigen dat zij iets als vanzelfsprekend aannemen, te meer daar zij gemeenplaatsen vermijden en zichzelf niet ontzien om heilige huisjes omver te werpen, indien zij dit voor een objectieve belichting van feiten en om standigheden nodig achten. Met vooroordelen en misverstanden wordt op deze wijze afgerekend. De onbe vangen benadering van de film en de per soonlijke deelneming in de met haar sa menhangende vraagstukken wordt aange moedigd, wat slechts vruchtbaar kan wer ken. Hierbij denkt men als voorbeeld aan de baanbrekende arbeid, welke door de Stich ting Filmcentrum van de Nederlands Hervormde Kerk nu ongeveer zeven jaar wordt verricht met haar „Critisch Film bulletin", dat zich als voorlichtingsorgaan een groot gezag heeft weten te verwer ven en dat zeker niet alleen in eigen kring. In de loop van de jaren hebben zich bij het Filmcentrum zovele organisa ties en instellingen aangesloten, dat deze stichting meer en meer een nationaal en oecumeniscn karakter heeft gekregen. „Film" is er van overtuigd, dat het door het volgen van deze gedragslijn niet kan uitblijven, dat ook in de kringen van het filmwezen de belangstelling en het begrip voor hetgeen er in de kerken leeft aan opvattingen en verlangens ten aanzien van de film zal groeien en dat men daar open hartige, opbouwende critiek, welke van kerkelijke zijde gegeven wordt, zal leren waarderen. V- OVER EEN STOEL in een der talloze zaaltjes en kamers in een tot het Tech nisch Centrum van de Nederlandse Radio Unie getransformeerde sigaren fabriek aan de Ampèrestraat in Hilver sum hing achteloos een jasje. „Pas op!" waarschuwde laboratoriumchef dr. ir. J. J. Geluk, toen we bijna tegen het jasje aanliepen. Want het bleek een minus cule zender en dito ontvanginstallatie te bevatten om radioverslaggevers in staat te stellen ongemerkt hun werk te doen, opdat de luisteraars zo authentiek moge lijke opmerkingen uit het publiek te ho ren krijgen. De microfoon van de repor ter bevindt zich onder zijn das. Dat jasje is een van de technische wonderen, welke op lekenbezoekers van het Tech nisch Centrum de meeste indruk maken, ten onrechte wellicht, omdat het hon derdvijfentwintig man omvattende perso neel van 't Technisch Centrum dagelijks gecompliceerder vraagstukken krijgt op te lossen dan het comprimeren van een draadloze omroepinstallatie in de kleinst denkbare vorm. ACHTER HET programma van elke zender gaat de techniek schuil. Inderdaad schuil, want kwaliteit en samenstelling van radioprogramma's spreken veel meer tot de verbeelding van het luisterend pu bliek dan de middelen waardoor de klan ken in zijn huiskamer komen. Het kan daarom geen kwaad eraan te herinneren, dat de techniek er eerder was dan het pro gramma en dat de waarde van het pro gramma ook nu nog in hoge mate bepaald wordt door de stand van zaken in de tech niek. Dit verklaart dan ook wel, dat ongeveer twintig percent van het budget van de Radio Unie aan de technische afdelingen wordt besteed of wel ruim vijf millioen gulden per jaar. Daarvan is twee millioen voor de zenderexploitatie en ruim drie millioen voor het Technisch Centrum be stemd. Het aandeel van de techniek in de financiën van de Nederlandse Radio Unie is eerder aan de lage dan aan de hoge kant, vergeleken bij het in het buitenland gebruikelijke percentage van vijfentwin tig. Het is trouwens twijfelachtig of men er in Hilversum in zal slagen de technische kosten op het huidige niveau te houden, want als de Wereldomroep eindelijk zijn drie zenders van honderd kilowatt in ge bruik zal hebben genomen, vergt alleen al de exploitatie daarvan een twee millioen per jaar. Daarnaast zal de ontwikkeling van een net van FM-zenders voor de bin nenlandse omroep al dan niet in combi natie met de televisie de Radio Unie voor hoge uitgaven stellen. Temeer nu men erover denkt deze FM-zenders niet tachtig, maar tweehonderd meter hoog te plaatsen op betonnen torens. De kosten van een dergelijke zender worden op drie ton geraamd. De reikwijdte samenval lende met de optische horizon is onge veer vijftig tot zestig kilometer, al is het onder bepaalde atmosferische toestanden zeker mogelijk geluid en beeld van veel verder weg gelegen FM-zenders te ont vangen. INTUSSEN is ons wel duidelijk gewor den, dat bepaalde omroepvertegenwoor- digers in het bestuur van de Nederlandse Radio Unie weinig haast willen maken met de ontwikkeling van de FM-techniek. Zij voeren daartoe tal van motieven aan, waarvan de naar buiten het best klinken de is, dat men grote groepen luisteraars niet op kosten wil jagen door ze te dwin gen een toestel, dat ook geschikt is voor het ontvangen van FM-zenders, te kopen. Een ander bezwaar is, dat men voor de programma-samenstelling dan niets meer heeft aan de ongeveer honderdvijftigdui zend handeisplaten omvattende, disco theek. Eén der kwaliteiten van de FM- teahniek is immers dat daarmee de hoge tonen onverkort doorgegeven worden. Bij de traditionele AM-techniek werden die altijd „afgesneden". Welke een funeste in vloed dit heeft gehad op de muzikale smaak der luisteraars bewijst wel de vaak gehoorde critiek, dat de muziek bij FM zo „schel" is. hetgeen in werkelijkheid een grotere klankrijkdom betekent. Dat geldt ook voor de nogal verbreide voorliefde van vele toestelbezitters om hun „klank kleur op de „diepe bassen" te fixeren. Maar juist omdat FM de hoge tonen vol ledig doorgeeft, wil dat zeggen dat de aan de vooroorlogse handelsplaten verkleefde „ruis" eveneens wordt gereproduceerd. En dat is inderdaad minder fraai. De derde bedenking van de omroepver- tegenwoordigers tegen een te snelle op bouw van een net FM-zenders (men denkt er tien jaar over te doen) is van golf- lengteoolitieke aard. Men zegt er niet ze ker van te zijn, dat Nederland op een volgende golflengteconferentie zijn beide middengolven zal behouden en men vreest, dat juist de aanwezigheid van een uitge breid FM-net een argument voor andere landen zal zijn om Nederland een van de twee middengolven afhandig te maken. Waar tegenover natuurlijk kan worden opgemei"kt, dat men het zelf in belang rijke mate in ziin hand heeft of dergelijke suggesties worden gedaan door een op voering van het antennevermogen der mid dengolfzenders, terwijl bovendien het niet gebruiken van de ons toegewezen kanalen in de FM-band tot gevolg kan hebben, dat ook deze frequenties weer verloren gaan. De praktijk bewijst dagelijks, dat men beter te veel dan te weinig zenders kan bezitten. BAND EN PLAAT vormen tegenwoor dig ongeveer zeventig percent van het radioprogramma. Het eerstgenoemde re gistratieprocédé geeft zowel technisch als financieel heel wat hoofdbrekens. Tech nisch niet zozeer uit een oogpunt van ge- luidweergeving, dan wel van stevigheid. Men spoelt in Hilversum een kilometer band in anderhalve minuut en het risico, dat de spiraal dan tot een kluwen ver vormt of dat de band door de vele las sen en merktekens voor het „faden" breekt, is niet gering. Vandaar dat in het Technisch Centriun de banden onder meer minutieus worden beproefd op rek en schok. Financieel betekent elk bandje dat niet meer wordt „uitgewist" een investe ring van dertig gulden en wanneer men bedenkt, dat er in het archief van de Ne derlandse Radio Unie nu al zesduizend van die banden liggen, omdat de een of andere programmasamensteller heeft gezegd „Je weet nooit hoe we het nog nodig kunnen hebben!" dan begrijpt men wel, dat men er nu toe over gaat de op de banden vastgelegde programma's weer op te ne men op een microgroefplaat. Bij het controleren van een magneto- foon bleek deze een hoog vibrerend ge luid te produceren. „Een flutter", zei de technicus. Zijn collega beproefde naast hem een ander registratie-appa raat. Er kwam het geluid van een jan kende hond uit. „Een wow", zei de technicus. Want zo is het jargon in Hilversum. Taalzuiveraars zal het ge rust stellen, dat er een commissie van Nederlandse en Belgische omroepdes- kundigen is gevormd, die een poging gaat ondernemen om de veelal Engels- Amerikaanse technische termen te ver vangen door Nederlandse. Het laatste nieuwtje Is het nog wel het laatste? is de dubbelsporige opname op een geluidsband, waardoor men een stereofoniscne weergeving verkrijgt. Wij hoorden een op die manier opgenomen fragment van een uitvoering in het Am sterdams Concertgebouw van de Mattheus Passie, waarbij men door diffusie boven dien nog de ruimtelijke werking van de zaal had gevoegd. Inderdaad: Bach in 3D. MEN ONTKOMT bij een rondgang door het Technisch Centrum dat ook een bouwbureau en een timmermanswerk plaats omvat niet aan een gevoel van grote bewondering van deze onder leiding van ir. P. A. L. Huydts werkende staf van technici, die als het ware de ontvangst kwaliteit van de omroepprogramma's in handen heeft. Alle studio-apparatuur wordt hier gecontroleerd, gerevideerd, verbouwd en hersteld. Maar ook ontwor pen, zoals thans het geval is met de uit rusting van de regelkamer voor de nieuwe studio's aan de Emm astraat en met een ge heel nieuwe apparatuur voor lijnuitzen- dingen. De sympathie die men het Technisch Centrum toedraagt wordt echter niet al leen veroorzaakt door het respect voor de kennis van deze medewerkers. Zij wordt ook teweeggebracht door de gedachte hoe schoon de Nederlandse omroep zou kun nen zijn, indien de eenheid van optreden niet beperkt bleef tot de technische af deling. Voor het Technisch centrum be staat er geen onderscheid tussen AVRO, KRO, NCRV, VARA, VPRO, IKOR, RVU, of wat er zich verder nog aan omroepko- meten in het Nederlandse aetherheelal mag bevinden: de versterkers zijn gelijk, de microfoons zijn gelijk, de registratie- apparatuur is gelijk. Even gelijk als de zes zijden van de galmvrije kamer in 't Tech nisch Centrum, waar wigvormige moppen tinslakkenwol het geluid voor 99.9 ab sorberen. Hier worden microfoons en luid sprekers op hun richtinggevoeligheid ge toetst. Maar dat is een andere richting gevoeligheid dan die welke de structuur van ons omroepbestel heeft bepaald. J.H.B. Laatste week van April Op Zondag 24 April zal het vijfentachtig leden tellende gemengde koor van de lit teraire faculteit van de universiteit te Coimbra in Portugal naar ons land komen op uitnodiging van de door Nederlandse studenten, die Portugees studeren, opge richte vereniging „Os Piratas Holandeses" in Utrecht. Het koor, dat onder leiding staat van dr. Francisco Faria, zal in een aantal grote steden uitvoeringen geven van volksliede ren en dansen in nationale klederdracht. Deze overeenkomst is georganiseerd door dra Maya Hoogveld uit Utrecht en moge lijk geworden door subsidies van het mi nisterie van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, de gemeente Amsterdam en het Spaans-Portugese Instituut. Op Maandag 25 April geeft hef koor de eerste uitvoering in Kasteel Nijenrode en de volgende dagen treedt het in Arnhem, Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Rotter dam en Haarlem op. De koorleden, die tij dens de uitvoeringen gekleed zijn in de traditionele Portugese studentencappa's, worden in Utrecht ondergebracht bij par ticulieren en zullen ook een aantal excur sies maken naar bezienswaardige plaatsen in ons land. Het voorjaar wekt bij de mensen een onbedwingbare lust om de klaarheid van lucht en land, de vernieuwing van de natuur, over te brengen op alles wat binnen hun bereik komt. Zij gaan poetsen en dweilen, schrobben en schuren, polijsten en verven wat oud en vermolmd is moet nieuw en stevig worden. En zo komt een leger van handwerkslieden in beweging, als de lentezon aan de blauwe hemel staat. Een toren, vingerwijzend naar boven als een vermaning tot bezonnenheid en deemoed, mag niet als een toonbeeld van verwaarlozing omhoogsteken in de helderheid van de dag. Daarom krijgt ook hij een nieuwe bekleding, waartoe de leidekker zich dag in dag uit in hoger sferen beijvert.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 13