Hilversum maakt nog weinig haast
met ontwikkeling FM-techniek
Contact tussen
kerk en film
WONDEREN IN GALMVRIJE KAMERS
SCHOORSTEEN
MANTEL
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant
Taal en techniek
KERKELIJK LEVEN
2 APRIL 1955
KLANKKLEUREN
Portugees studentenkoor
komt ook in Haarlem
rige gezichten liepen ze terug naat het
weiland, waar de lammetjes nog altgd
waren. Wat deden ze? Ze stonden allen
om iets heen en keken, keken hun ogen
uit.
„Wat doen jullie?" riepen de schapen
moeders al van verre.
„We hebben iets gevonden" riepen ze
in koor, „iets moois!"
Alle dieren stormden er op af en wit
vonden ze tussen de witte lammetjes
in? Een prachtig rose Paasei met een
kaartje eraan. Het paard las hardop
voor: „Welkom buiten allemaal". Ze
juichten van blijdschap want er was
maar eentje, die dat gestuurd kon heb
ben! Nog voor ze uitgejuicht waren klonk
achter hen een bekende stem: daar was
de Paashaas!
„Ik wou jullie verrassen", riep hy, „ik
had dat ei neergelegd, maar niemand
vond het. Het is maar goed dat er zó veel
kleine nieuwe lammetjes zgn met helde
re ogen. Anders lag mijn ei daar nu nog".
Ze schudden hem allemaal de poot om
hem te bedanken. Toen moest hij gauw-
verder, maar voor hy ging maakten ze j
met z'n allen een rondedans om hem
heen, want iedereen wist dat met de
Paashaas de lento pas goed begonnen
was. MIES BOUHUYS
's Nachts, als wij naar ons bed toe zijn
praten de dingen groot en klein.
De vaas, de klok, de kandelaar,
het varkentje van steen,
soms met z'n allen door elkaar
en dan weer één voor één.
Ik ben, zegt Dunnehals de vaas,
van jullie allemaal de baas.
Ik kan het beste zien!
Jij, Dunnehals, de baas? Niet waar!
je bent het hoogst misschien,
maar ik zegt Tal, de kandelaar,
ik geef de mensen licht!
Maar Klepelkind zegtmondje dicht,
de baas van allemaal ben ik.
Ik geef geluid, ik tik!
En Bollebuik, het varken zegt:
Ik ben de baas, ik ben het echt!
Ik ben van binnen dik.
Zo ruziën ze door elkaar,,
de vaas, de klok, de kandelaar,
totdat de spiegel zingt: Genoeg,
wacht maar tot morgen vroeg.
Dan wordt het dag en daar komt Klaas.
Waar kijkt hij 't eerste naar?
Niet naar de klok, niet naar de vaas
en niet naar Tal, de kandelaar.
Neenaar het varkentje van steen,
daar loopt hij 't eerste heen.
Wam tussen Bollebuik zijn staart
en Bollebuik zijn kop
zitten de centjes die Klaas spaart.
Wie kan daar tegenop?
MIES BOUHUYS
Baas Paashaas wil naar dat mooie Paas
ei. Weet jij, hoe hij gaan moet? Begin
bij het pijltje.
Wat hoor ik toch? Wat hoor ik toch?
En zo laat in de avond nog!
Ach ja, dat is de klok Bim Bom,
die gaat een eindje om.
En eig'lijk heeft hij het verdiend
die goeie grote Bim-Bom-vriend.
Altijd maar - stel je dat eens voor -
luiden en luiden, al maar door,
de mensen roepen naar hun werk,
de mensen roepen naar de kerk,
de mensen zeggen op te staan,
de mensen zeggen, slapen gaan.
'k Begrijp best dat hij 's avonds laat
een luchtje scheppen gaat.
Dan rolt hij bim bom door de stad,
hij hoort eens wat, hij ziet eens wat.
Dag Laurens Janszoon Coster, dag,
wat lees je, als ik vragen mag?
Dag dames voor de winkelruit.
Wat doet u daar? Lacht u mij uit?
Dag zwarte bomen in de Hout.
Wat zeggen jullie, vind je 't koud?
Boven bij mij- wat praat ik nou?
't Is tijd, de toren in. En gauw!
Rombombom vlug, vlug, vlug, vlug,
hij is al op zijn plaatsje terug.
Hoog boven alle slapers uit
doet hij zijn bimbom-werk: hij luidt!
En niemand, niemand heeft gezien,
- alleen dan Laurens Jansz. misschien,
die net doet of hij altijd leest -
dat Bim Bom ooit is weggeweest.
Met welke mand met paaseieren gaat
de Paashaas op stap?
Wat was dat een heeriyk ogenblik,
misschien wel het mooiste ogenblik van
het jaar, toen op een morgen in April
alle dieren elkaar terugvonden in het
weiland. Ze waren er allemaal opgewon
den van. De koeien dansten met de staar
ten in de lucht door het nieuwe groene
gras. De schapen bewonderden om beur
ten eikaars kinderen en de lammetjes
zelf konden niet ophouden met vragen:
„Wie is dat grote bruine dier?" vroegen
ze hun moeder. „Het paard", zei moeder
en ze knikten vroiyk naar Bles, die al
dat leven rustig stond aan te zien. „En
wie is dat, die dikkerd met die punt-
snuit en dat gekke krulstaartje? En die
witte die een huisje hebben boven in de
lucht, wat zijn dat?" De schapenmoe
ders gaven op alles antwoord. Ze vertel
den hun kinderen over de koeien, over
het paard, over het varken en de witte
duiven, die roekoekend riepen hoe blij
ze waren dat iedereen er weer was.
„Ziezo", zeiden ze eindelijk, „nu weten
jullie alles. Ga nu maar zoet spelen. Pas
op dat je niet in het water valt en niet
brutaal bent tegen mijnheer Bles of de
koeien-dames".
De lammetjes huppelden allemaal de
zelfde kant uit en gingen in een kringe
tje bij elkaar staan praten over alles
wat ze zo juist gehoord hadden. Hun
moeders stonden ook in een kring en
praatten langzaam en deftig over gro
te dierendingen.
,,'t Heeft anders lang genoeg geduurd,
dit jaar", zuchtte Betsie het oudste
schaap.
„Wat bedoelt u?" vroeg Truitje, die
een beetje dom was.
„De winter natuurlijk", zei Bea, die al
les altijd zo goed wist.
„Nee", zei Betsie, „ik bedoel dat het
lang genoeg geduurd heeft voor we er
allemaal weer zijn. Hier buiten".
„We zijn er niet allemaal", riep Roos
je, de koe, die met haar vriendinnen,
ook in e enkringetje, te luisteren stond.
„Wie is er dan nog niet?" vroeg Bet
sie en ze keek om zich heen.
„De kievit", riep Bea, die het natuur-
iyk weer wist.
„Welnee", loeide Roosje, „de kievit is
er al. Kijk maar, ginds zit hij in het
gras".
„Maar wie mis je dan?" vroeg Trui
tje, die nog steeds rondkeek.
„Herinner jullie je dan niet wie ons
altijd welkom heet als we buitenko
men?" vroeg Koosje, een andere koe.
„Denk eens goed na", loeide weer een
andere.
„Het varken is er, de duiven zijn er,
de eenden, het paard, de waakhond na
tuurlijk, de poesBea, Betsie en
Truitje noemden alle dieren op, die ze
maar bedenken konden, maar Roosje,
Koosje en de andere koeien schudden
als maar van nee.
„Ik weet het", hinnikte Bles, die ook
dichterbij was gekomen, „ik weet het.
Waar kan hij toch zitten?"
„De Paashaas! Natuurlijk de Paas
haas!" blaatte Betsie. „Waar zit-ie? Er
zal hem toch niets gebeurd zijn?"
„Hij had er al lang moeten zijn", riep
Bles, „over een week is het Pasen".
„Maar dat is verschrikkelijk", riepen
alle anderen. „Wat zou er toch gebeurd
zyn?"
„Misschien heeft hij zich verslapen.
Misschien denkt hg dat het nog lang
geen Pasen is", zei één van de schapen,
die stil geluisterd had.
„We moeten hem gaan zoeken", riepen
de koeien.
„Maar waar?" riepen de schapen.
„Hij woont altgd in de buurt van het
boerenkoolveld", wist er één. „Laten we
daar zoeken".
In optocht draafden ze naar het veld.
Ze zochten tussen de struiken boeren
kool en toen ze daar niets vonden tus
sen de andere groenten. Maar nergens
was een spoor te vinden. Wel vond Bea,
het schaap een leeg hol. Maar geen
Paashaas en geen Paashaasvrouwtje en
ook geen Paashaaskindertjes. Met treu-
Het is nog niet zo lang geleden, dat de
kerk en de film het nu niet bepaald al te
goed met elkaar konden vinden. Langza
merhand is de verhouding beter komen te
liggen, al wil hiermee nog niet gezegd
zijn, dat alle problemen zijn opgelost. Hoe
zou dit trouwens ook anders kunnen!
In „Film" het orgaan van de Ne
derlandse Bioscoopbond is aan de ver
houding tussen kerk en film een beschou
wing gewijd, waarin begonnen wordt met
een overzicht te geven, waaruit naar
het oordeel van de schrijver althans
moet duidelijk worden, dat bij de me
ningvorming in de kerk ten aanzien van
het filmvraagstuk vaak het vooroordeel
een rol heeft gespeeld.
Hoe dit ook zij: „Film" is van mening,
dat vooral de kerken die deel uitmaken
van de Oecumenische Raad in Nederland,
de laatste jaren inzake het filmvraagstuk
een houding aannemen, waaraan men,
vooral in de kringen van het filmbedrijf,
nog te weinig aandacht schenkt. In deze
filmkringen neemt men vaak maar voet
stoots aan, dat de kerken de film en de
Bioscoop zonder meer afwijzen, hetgeen
in zijn algemeenheid niet juist is, in het
bijzonder niet met betrekking tot de ker
ken, die bij de Oecumenische Raad zijn
aangesloten. In deze kerken treft men de
mening aan, dat er ten aanzien van de
film een opvoedende taak bestaat, name
lijk het richting geven aan het menselijk
onderscheidingsvermogen, hetgeen in de
eerste plaats een aangelegenheid van
ouders en opvoeders wordt geacht, daar
bij voorgelicht en geholpen door de kerken
of de daartoe opgerichte verenigingen.
Nu ruim vijf jaar geleden zonden de
kerken, die van de Oecumenische Raad
deel uitmaken, aan de Tweede Kamer een
nota, waarin de filmvorming werd behan
deld. Het zal wel het eerste officiële stuk
zijn dat over dit onderwerp ooit aan de
volksvertegenwoordiging werd gericht en
waarin het r.u eens niet alleen over ver
bodsbepalingen ging.
Positieve taak
Deze kerken achten de taak van de over
heid ten opzichte van het culturele leven
van het volk in het algemeen en van het
filmwezen in het bijzonder een positieve
voor zover zij betreft de bevordering van
het onderscheidingsvermogen en de ont
wikkeling van de kennis bij haar leden.
Zij menen echter, dat deze taak zich, bij
het preventieve toezicht in het belang van
de naleving van de normen van openbare
orde en goede zeden, noodzakelijkerwijs
tot het negatieve criterium van het even
tueel in strijd zijn met die normen dient
te beperken. Dit geldt dan bijvoorbeeld
voor de filmkeuring.
„Film" verwacht van de zijde van deze
kerken, dat zij de met de film en het film
wezen samenhangende vraagstukken op
een zoals het blad het uitdrukt „ob
jectieve" wijze zullen benaderen. Even la
ter wordt geconstateerd, dat dit ook in
derdaad gebeurt, want zo leest men
keer op keer hebben wij kunnen consta
teren, hoe haar bedienaren en haar in
stellingen trachten over de met de film
samenhangende vraagstukken voorlichting
te geven op een zo openhartig mogelijke
en zakelijke wijze, welke respect afdwingt.
Men kan van haar zeker niet getuigen dat
zij iets als vanzelfsprekend aannemen, te
meer daar zij gemeenplaatsen vermijden
en zichzelf niet ontzien om heilige huisjes
omver te werpen, indien zij dit voor een
objectieve belichting van feiten en om
standigheden nodig achten.
Met vooroordelen en misverstanden
wordt op deze wijze afgerekend. De onbe
vangen benadering van de film en de per
soonlijke deelneming in de met haar sa
menhangende vraagstukken wordt aange
moedigd, wat slechts vruchtbaar kan wer
ken.
Hierbij denkt men als voorbeeld aan de
baanbrekende arbeid, welke door de Stich
ting Filmcentrum van de Nederlands
Hervormde Kerk nu ongeveer zeven jaar
wordt verricht met haar „Critisch Film
bulletin", dat zich als voorlichtingsorgaan
een groot gezag heeft weten te verwer
ven en dat zeker niet alleen in eigen
kring. In de loop van de jaren hebben
zich bij het Filmcentrum zovele organisa
ties en instellingen aangesloten, dat deze
stichting meer en meer een nationaal en
oecumeniscn karakter heeft gekregen.
„Film" is er van overtuigd, dat het door
het volgen van deze gedragslijn niet kan
uitblijven, dat ook in de kringen van het
filmwezen de belangstelling en het begrip
voor hetgeen er in de kerken leeft aan
opvattingen en verlangens ten aanzien van
de film zal groeien en dat men daar open
hartige, opbouwende critiek, welke van
kerkelijke zijde gegeven wordt, zal leren
waarderen.
V-
OVER EEN STOEL in een der talloze
zaaltjes en kamers in een tot het Tech
nisch Centrum van de Nederlandse
Radio Unie getransformeerde sigaren
fabriek aan de Ampèrestraat in Hilver
sum hing achteloos een jasje. „Pas op!"
waarschuwde laboratoriumchef dr. ir.
J. J. Geluk, toen we bijna tegen het jasje
aanliepen. Want het bleek een minus
cule zender en dito ontvanginstallatie te
bevatten om radioverslaggevers in staat
te stellen ongemerkt hun werk te doen,
opdat de luisteraars zo authentiek moge
lijke opmerkingen uit het publiek te ho
ren krijgen. De microfoon van de repor
ter bevindt zich onder zijn das. Dat jasje
is een van de technische wonderen,
welke op lekenbezoekers van het Tech
nisch Centrum de meeste indruk maken,
ten onrechte wellicht, omdat het hon
derdvijfentwintig man omvattende perso
neel van 't Technisch Centrum dagelijks
gecompliceerder vraagstukken krijgt op
te lossen dan het comprimeren van een
draadloze omroepinstallatie in de kleinst
denkbare vorm.
ACHTER HET programma van elke
zender gaat de techniek schuil. Inderdaad
schuil, want kwaliteit en samenstelling
van radioprogramma's spreken veel meer
tot de verbeelding van het luisterend pu
bliek dan de middelen waardoor de klan
ken in zijn huiskamer komen. Het kan
daarom geen kwaad eraan te herinneren,
dat de techniek er eerder was dan het pro
gramma en dat de waarde van het pro
gramma ook nu nog in hoge mate bepaald
wordt door de stand van zaken in de tech
niek.
Dit verklaart dan ook wel, dat ongeveer
twintig percent van het budget van de
Radio Unie aan de technische afdelingen
wordt besteed of wel ruim vijf millioen
gulden per jaar. Daarvan is twee millioen
voor de zenderexploitatie en ruim drie
millioen voor het Technisch Centrum be
stemd. Het aandeel van de techniek in de
financiën van de Nederlandse Radio Unie
is eerder aan de lage dan aan de hoge
kant, vergeleken bij het in het buitenland
gebruikelijke percentage van vijfentwin
tig. Het is trouwens twijfelachtig of men
er in Hilversum in zal slagen de technische
kosten op het huidige niveau te houden,
want als de Wereldomroep eindelijk zijn
drie zenders van honderd kilowatt in ge
bruik zal hebben genomen, vergt alleen al
de exploitatie daarvan een twee millioen
per jaar. Daarnaast zal de ontwikkeling
van een net van FM-zenders voor de bin
nenlandse omroep al dan niet in combi
natie met de televisie de Radio Unie
voor hoge uitgaven stellen. Temeer nu
men erover denkt deze FM-zenders niet
tachtig, maar tweehonderd meter hoog te
plaatsen op betonnen torens. De kosten
van een dergelijke zender worden op drie
ton geraamd. De reikwijdte samenval
lende met de optische horizon is onge
veer vijftig tot zestig kilometer, al is het
onder bepaalde atmosferische toestanden
zeker mogelijk geluid en beeld van veel
verder weg gelegen FM-zenders te ont
vangen.
INTUSSEN is ons wel duidelijk gewor
den, dat bepaalde omroepvertegenwoor-
digers in het bestuur van de Nederlandse
Radio Unie weinig haast willen maken
met de ontwikkeling van de FM-techniek.
Zij voeren daartoe tal van motieven aan,
waarvan de naar buiten het best klinken
de is, dat men grote groepen luisteraars
niet op kosten wil jagen door ze te dwin
gen een toestel, dat ook geschikt is voor
het ontvangen van FM-zenders, te kopen.
Een ander bezwaar is, dat men voor de
programma-samenstelling dan niets meer
heeft aan de ongeveer honderdvijftigdui
zend handeisplaten omvattende, disco
theek. Eén der kwaliteiten van de FM-
teahniek is immers dat daarmee de hoge
tonen onverkort doorgegeven worden. Bij
de traditionele AM-techniek werden die
altijd „afgesneden". Welke een funeste in
vloed dit heeft gehad op de muzikale
smaak der luisteraars bewijst wel de vaak
gehoorde critiek, dat de muziek bij FM
zo „schel" is. hetgeen in werkelijkheid een
grotere klankrijkdom betekent. Dat geldt
ook voor de nogal verbreide voorliefde
van vele toestelbezitters om hun „klank
kleur op de „diepe bassen" te fixeren.
Maar juist omdat FM de hoge tonen vol
ledig doorgeeft, wil dat zeggen dat de aan
de vooroorlogse handelsplaten verkleefde
„ruis" eveneens wordt gereproduceerd. En
dat is inderdaad minder fraai.
De derde bedenking van de omroepver-
tegenwoordigers tegen een te snelle op
bouw van een net FM-zenders (men denkt
er tien jaar over te doen) is van golf-
lengteoolitieke aard. Men zegt er niet ze
ker van te zijn, dat Nederland op een
volgende golflengteconferentie zijn beide
middengolven zal behouden en men vreest,
dat juist de aanwezigheid van een uitge
breid FM-net een argument voor andere
landen zal zijn om Nederland een van de
twee middengolven afhandig te maken.
Waar tegenover natuurlijk kan worden
opgemei"kt, dat men het zelf in belang
rijke mate in ziin hand heeft of dergelijke
suggesties worden gedaan door een op
voering van het antennevermogen der mid
dengolfzenders, terwijl bovendien het niet
gebruiken van de ons toegewezen kanalen
in de FM-band tot gevolg kan hebben,
dat ook deze frequenties weer verloren
gaan. De praktijk bewijst dagelijks, dat
men beter te veel dan te weinig zenders
kan bezitten.
BAND EN PLAAT vormen tegenwoor
dig ongeveer zeventig percent van het
radioprogramma. Het eerstgenoemde re
gistratieprocédé geeft zowel technisch als
financieel heel wat hoofdbrekens. Tech
nisch niet zozeer uit een oogpunt van ge-
luidweergeving, dan wel van stevigheid.
Men spoelt in Hilversum een kilometer
band in anderhalve minuut en het risico,
dat de spiraal dan tot een kluwen ver
vormt of dat de band door de vele las
sen en merktekens voor het „faden"
breekt, is niet gering. Vandaar dat in het
Technisch Centriun de banden onder meer
minutieus worden beproefd op rek en
schok. Financieel betekent elk bandje dat
niet meer wordt „uitgewist" een investe
ring van dertig gulden en wanneer men
bedenkt, dat er in het archief van de Ne
derlandse Radio Unie nu al zesduizend van
die banden liggen, omdat de een of andere
programmasamensteller heeft gezegd „Je
weet nooit hoe we het nog nodig kunnen
hebben!" dan begrijpt men wel, dat
men er nu toe over gaat de op de banden
vastgelegde programma's weer op te ne
men op een microgroefplaat.
Bij het controleren van een magneto-
foon bleek deze een hoog vibrerend ge
luid te produceren. „Een flutter", zei
de technicus. Zijn collega beproefde
naast hem een ander registratie-appa
raat. Er kwam het geluid van een jan
kende hond uit. „Een wow", zei de
technicus. Want zo is het jargon in
Hilversum. Taalzuiveraars zal het ge
rust stellen, dat er een commissie van
Nederlandse en Belgische omroepdes-
kundigen is gevormd, die een poging
gaat ondernemen om de veelal Engels-
Amerikaanse technische termen te ver
vangen door Nederlandse.
Het laatste nieuwtje Is het nog wel
het laatste? is de dubbelsporige opname
op een geluidsband, waardoor men een
stereofoniscne weergeving verkrijgt. Wij
hoorden een op die manier opgenomen
fragment van een uitvoering in het Am
sterdams Concertgebouw van de Mattheus
Passie, waarbij men door diffusie boven
dien nog de ruimtelijke werking van de
zaal had gevoegd. Inderdaad: Bach in 3D.
MEN ONTKOMT bij een rondgang door
het Technisch Centrum dat ook een
bouwbureau en een timmermanswerk
plaats omvat niet aan een gevoel van
grote bewondering van deze onder leiding
van ir. P. A. L. Huydts werkende staf van
technici, die als het ware de ontvangst
kwaliteit van de omroepprogramma's in
handen heeft. Alle studio-apparatuur
wordt hier gecontroleerd, gerevideerd,
verbouwd en hersteld. Maar ook ontwor
pen, zoals thans het geval is met de uit
rusting van de regelkamer voor de nieuwe
studio's aan de Emm astraat en met een ge
heel nieuwe apparatuur voor lijnuitzen-
dingen.
De sympathie die men het Technisch
Centrum toedraagt wordt echter niet al
leen veroorzaakt door het respect voor de
kennis van deze medewerkers. Zij wordt
ook teweeggebracht door de gedachte hoe
schoon de Nederlandse omroep zou kun
nen zijn, indien de eenheid van optreden
niet beperkt bleef tot de technische af
deling. Voor het Technisch centrum be
staat er geen onderscheid tussen AVRO,
KRO, NCRV, VARA, VPRO, IKOR, RVU,
of wat er zich verder nog aan omroepko-
meten in het Nederlandse aetherheelal
mag bevinden: de versterkers zijn gelijk,
de microfoons zijn gelijk, de registratie-
apparatuur is gelijk. Even gelijk als de zes
zijden van de galmvrije kamer in 't Tech
nisch Centrum, waar wigvormige moppen
tinslakkenwol het geluid voor 99.9 ab
sorberen. Hier worden microfoons en luid
sprekers op hun richtinggevoeligheid ge
toetst. Maar dat is een andere richting
gevoeligheid dan die welke de structuur
van ons omroepbestel heeft bepaald.
J.H.B.
Laatste week van April
Op Zondag 24 April zal het vijfentachtig
leden tellende gemengde koor van de lit
teraire faculteit van de universiteit te
Coimbra in Portugal naar ons land komen
op uitnodiging van de door Nederlandse
studenten, die Portugees studeren, opge
richte vereniging „Os Piratas Holandeses"
in Utrecht.
Het koor, dat onder leiding staat van dr.
Francisco Faria, zal in een aantal grote
steden uitvoeringen geven van volksliede
ren en dansen in nationale klederdracht.
Deze overeenkomst is georganiseerd door
dra Maya Hoogveld uit Utrecht en moge
lijk geworden door subsidies van het mi
nisterie van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen, de gemeente Amsterdam en het
Spaans-Portugese Instituut.
Op Maandag 25 April geeft hef koor de
eerste uitvoering in Kasteel Nijenrode en
de volgende dagen treedt het in Arnhem,
Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Rotter
dam en Haarlem op. De koorleden, die tij
dens de uitvoeringen gekleed zijn in de
traditionele Portugese studentencappa's,
worden in Utrecht ondergebracht bij par
ticulieren en zullen ook een aantal excur
sies maken naar bezienswaardige plaatsen
in ons land.
Het voorjaar wekt bij de mensen een onbedwingbare lust om de klaarheid van
lucht en land, de vernieuwing van de natuur, over te brengen op alles wat
binnen hun bereik komt. Zij gaan poetsen en dweilen, schrobben en schuren,
polijsten en verven wat oud en vermolmd is moet nieuw en stevig worden.
En zo komt een leger van handwerkslieden in beweging, als de lentezon aan de
blauwe hemel staat. Een toren, vingerwijzend naar boven als een vermaning
tot bezonnenheid en deemoed, mag niet als een toonbeeld van verwaarlozing
omhoogsteken in de helderheid van de dag. Daarom krijgt ook hij een nieuwe
bekleding, waartoe de leidekker zich dag in dag uit in hoger sferen beijvert.