Allerlei boeken De Ëroeïende auto Honingdans vertelt de bijen hoe ver zij moeten en in welke richting Oriëntatie op zonnestand Waaieren van „volksgeur" Magische navigatie De negen Muzen FRANSE PARAGRAAF f Catalogus Het eerste portret van Willem III Kort verhaal door Kathinka Lannoy ococccococccccrx EVEN MERKWAARDIG als de voortplanting en de arbeidsverdeling onder de bijenvolken zijn hun onderlinge middelen van communica tie en navigatie. Dat zij die nodig hebben en er dan ook over be schikken staat wel vast, al is de werking ervan uiteraard nog lang niet in alle détails bekend. De ontdekkingen van de onderzoekers in deze materie dateren nog maar van de laatste tien jaar. Zij hebben een duidelijker beeld verschaft van het leven in de bijenstaat en de verbazing doen toenemen over de vermogens, waarmee deze dier tjes z^jn uitgerust. Men moet maar eens op enige afstand van een bijenstand (dat zijn enige kasten naast elkaar) een bij op een schoteltje honing lokken. Zij tankt gretig en zoemt weg om na een paar ogenblikken weer terug te keren. Kort na haar volgen tientallen en later hondertallen andere bijen van hetzèlfde volk. Men kan dat laatste nagaan door de bijen met verf stipjes te merken. Zij komen niet in een zwerm, maar elk op eigen houtje, zoals dit by het ver zamelen altijd het geval is. Zij moeten het dus op een of andere manier vernomen hebben. En inderdaad, de plaats en de afstand zijn haar nauwkeurig medegedeeld in de honingdans, dat allerver- wonderlijkste medium, dat zo'n vrolijke, opwindende indruk op de waarnemer maakt, maar dat zo'n optimum aan wiskundige zeker- EEN VERKENNENDE bij, die in de omgeving van de kast honing heeft gevonden, begint vaak al op de vliegplank te dansen. Zo dra zij zich binnen van haar honing heeft ontdaan, zet zij haar dans op de raat voort, waarbij zij door een opgewonden menigte volksgenoten omringd wordt. De bijen, die het dichtst bij haar zijn, betasten haar met haar voelsprieten en maken alle zwen kingen mee, die zij in haar ron dedans volvoert. Terwijl de dan sende bij naar een ander deel van de raat tippelt en daar voor een even grote belangstelling een reprise geeft, maken de bijen uit haar gevolg zich klaar voor de vlucht. Zij begeven zich naar het vlieggat. Even later zitten zij ook op de plek waar de dansende bij vandaan kwam. Zij hebben de geur van de bloemen aan haar voorgangster bespeurd en nemen die ook waar op de drachtplant. Wanneer zij onder het volk zijn teruggekeerd, beginnen zij op haar beurt te dansen, zodat even later een veelvoud van haar aantal naar de aangegeven plaats zoemt. Wanneer er volop nectar te halen* is bijvoorbeeld in een koolzaadveld, waarin de bij on mogelijk kan misvliegen dan zijn de honingdansen niet langer noodzakelijk en dan is er alleen de drukke regelmaat van aan komende en vertrekkende bijen. kast honing te halen, dan vol staan de binnenkomende bijen met een eenvoudige rondedans en heeft ook het zoeken naar stuif meel resultaat opgeleverd, dan bewegen zij bovendien het ach terlijf al dansend heen en weer. Ligt de drachtbron echter verder dan vijftig meter van de korf, dan wordt er een geheel andere dans uitgevoerd, de „kwispel- dans". De bij beschrijft een halve cirkelboog en loopt daarna regelrecht naar het beginpunt van die boog terug. Daar aange komen beschrijft zij naar de an dere kant zo'n boog, die samen met de eerste een gesloten cirkel vormt. Daarna gaat het weer in rechte lijn naar het uitgangspunt en op deze wijze danst de bij voort, vaak minutenlang op dezelfde plek: halve cirkel links om, rechtuit terug, halve cirkel rechtsom, rechtuit terug enzo voort. In deze dans worden de bijen nauwkeuriger ingelicht over de afstand van het honingdragend gewas, die dus in elk geval verder is dan vijftig meter. De bij danst langzamer en ingetogener naar mate de afstand tot de drachtbron groter is. Steeds langzamer en nadrukkelijker wordt daarbij ook de recht baan tussen de beide bogen, de middellijn van de cir kel, afgelegd. Met een chronome- OM HET HOE en het waartoe van deze magische dansen te onderzoeken hebben de mensen waarnemingskasten ingericht en grote aantallen bijen rugnum mertjes gegeven. Zij hebben shoteltjes met honing gezet en verzet en nog eens verzet, zij hebben elkaar door veldtelefoons hun waarnemingen doorgegeven, hele tijdstudies gemaakt en bloc notes volgekrabbeld met notities, allemaal om het raadsel van die honingdansen te ontsluieren. De resultaten van dit boeiende sa menspel van mensen en bijen zijn verbazingwekkend. Een der grootste bijenkenners van deze tijd, prof. dr. K. von Frisch, wiens woorden wij al eens eerder aanhaalden, heeft er tal van bladzijden aan gewijd in zijn boek „De honingbij haar leven, eigenschappen en vermo gens" (vertaald door mejuffrouw H. C. Mansveld en uitgegeven door de Uitgeverij Born N.V. te Assen). Hij heeft er zelfs grafieken bij nodig gehad om aan te tonen wat deze „rare prikbeecten" zoals een imker de bijen wel eens lief kozend noemt allemaal „van zelf" doen. Is er binnen een straal van vijftig meter om de Oude bijenwoningen aan de bosrand, drie korven en een kardi naalsmuts. Zolang deze huisvestingsvorm voor de bijenvolken overheerste, waren de waarnemingen uiteraard zeer moeilijk. Door de komst van de bijenkasten is dat geheel veranderd en kan men meer met zo'n volk „meeleven" ter in de hand het schouwspel op de raat gadeslaande, heeft men vastgesteld, dat de bij voor een afstand van honderd meter dat rechte stuk negen d tien keer in een kwart minuut aflegt, voor vijfhonderd meter ongeveer zes keer in een kwart minuut, voor duizend meter vier of 5 keer, voor tweeduizend meter drie keer, voor drieduizend m. nog slechts iets meer dan twee keer. „Des te merkwaardiger, daar de bijen im mers geen horloge bezitten", schryft Von Frisch bijna verbou wereerd, „zij moeten wel een zeer fijn gevoel voor tijd in zich heb ben HOE DAN OOK, de omringen de bijen weten dus hoevèr het is. Maar daar zijn zij nog niet klaar mee, want de richting, waarin genavigeerd moet worden, is haar nog onbekend. Ook daar van worden zij echter tegelijkei- tijd door de „kwispeldans" op de hoogte gesteld. Zij zien het aan de rechtebaan welke het danse resje tussen de beide halve cir kels beschrijft. Bij het bepalen van de richting van de dracht bron gaan de bijen uit van twee punten, de kast en de zonnestand. Tussen die twee trekken zij altijd een dènkbeeldige lijn. De hoek, die de lijn van de kast naar de honingbron daarmee maakt, wordt door de dansende thuis komers weergegeven. Het moeilijke van zo'n rich- tingaangevende dans is, dat zij niet op een horizontaal liggend vlak geschiedt, maar op een ver ticaal hangende raat. Maar dat is voor de bijen geen bezwaar. De lijn tussen de kast en de zonne stand is altijd loodrecht omhoog of loodrecht omlaag op de raat. Dansen de bijen het rechte stuk tussen hun twee halve cirkels in diezelfde richting, dan is dat een teken, dat de honingvindplaats precies op de lijn van de kast naar de zonnestand ligt. Ligt dat rechte stuk echter ergens schuin op de raat, dan moet men de hoek nagaan welke er hierdoor gemaakt wordt met de genoemde „loodlijn". De bijen, die de kast verlaten, vliegen niet recht in of uit de richting van de zon, maar zoemen uit onder de aangegeven hoek. Niet alleen dit zonder aar zelen vaststellen van de richting boezemt ontzag in, maar vooral ook het aangeven van de richting op de verticale raat. De mensen hebben wel eens geprobeerd het te verstoren door zo'n raat, ter- De sprookjes van de met elkaar sprekende dieren worden zeer dicht benaderd door de resultaten van de onderzoekingen naar de eigenschappen en vermogens der bijen. Sprietentaal noemt men dit onderhoud tussen twee werkbijen. De linkse betast de rechtse met haar voelsprieten zoals dat ook onafgebroken gebeurt tijdens de honingdans. wijl de dans in volle gang was, horizontaal te leggen. Tot hun grote verwondering draaide de danseres onmiddellijk bij met de zekerheid van een kompasnaald HET GROTE oriëntatievermo gen van de bjjen is een kwestie van leren. Een voor het eerst uitvliegende bij zweeft niet on middellijk een eind weg maar beschrijft tientallen zich lang zaam verwijdende cirkels rond om haar woning. Zo prent zij zich de plaats daarvan in, mede door het opnemen van andere markante punten in de omgeving. Dat is echter niet eens zo nood zakelijk, want men heeft ook wel eens kasten op een gladde vlakte zonder enig herkenningspunt ge zet, waardoor dus het wat de piloten noemen „huisje-boompje- beestje-vliegen" onmogelijk was. Er bleef geen andere mogelijk heid over dan dat de verzame- laarsters zich helemaal op de stand van de zon instellen. Door een volkomen andere samenstel ling van haar ogen, die uit vele duizenden, dicht tegenelkaar aan liggende segmenten zijn opge bouwd, kunnen zij de plaats van de zon ook bij een volkomen be wolkte hemel vaststellen. DE VLUCHTEN duren over het algemeen niet zo bang, zodat de zonnestand in dat korte tijdsbe stek niet veel verandert. De bij, die op haar heenvlucht de zon onder een hoek van bijvoorbeeld dertig graden schuin achter heeft, zorgt er wel voor, dat zij deze op haar retourvlucht onder dezelfde hoek rechts voor heeft. Men heeft dit kunnen aantonen door zo'n bij na aankomst op de honingwin- plaats een paar uur in een don ker kastje op te sluiten, in welke tijd de zon dan naar een andere plaats aan de hemel was ge schoven. Daarna liet men het beestje weer vliegen: het bewoog zich prompt in een verkeerde richting. Maar juist die verkeer de richting was zo interessant, want zij hield daarbij zorgvuldig dezelfde hoek met de zonnestand vóór zich als zij een paar uur geleden achter zich had gehad. Dat bijtje is overigens niet ver dwaald: n* in de verkeerde rich ting eem nnd te hebben doorge- vloger dat precies overeen kwam met dv afstand van de kast tot de honingwinplaats, staakte het dier zijn rechtlijnige vlucht en be gon zoekend rond te zoemen, waarbij het tenslotte dank zij de goed ingeprente omgeving van de kast bij zijn volk terugkeerde. Zij kan zich dus de lengte van de afgelegde weg nauwkeurig her inneren. Vandaar dat zij ook, met honing terug in de korf, hun volksgenoten afstand zowel als richting in de honingdans nauw keurig kunnen mededelen. Wanneer er een aantal kasten vlak bij elkaar onder één dak staat een „bijenstand" kan de imker zijn verzamelaarsters het onderscheid tussen hun eigen kast en die van andere volken duidelijker maken, door deze voor het bijenoog waarneembare, onderling verschillende kleuren te geven. De bijen doen er zelf wel het een en ander aan door op de vliegplank te stertselen, dat is: de eigen „volksgeur" naar buiten te waaieren, maar dat is niet vol doende. Vooral bij de bruids vlucht van de jonge koningin, waarover in het tweede artikel van deze serie al werd geschre ven, is het met een dergelijke geurende „gronddienst" alléén nog maar de vraag of de bruid behouden terugkeert. Dat merk ten de paters van het klooster St. Ottilia in Ober-Bayern, die in de jaren 1920 en 1921, toen zij hun kasten nog niet met dergelijke kleuren hadden aangeduid: zes tien van hun ter bruidsvlucht opgestegen koninginnen keerden nimmer bij hun volk terug. Alle activiteit van de stertselende bijen op de vliegplank was ver geefs. Maar nadat de paters hun kasten de gewenste kleurenscha- kering hadden gegeven, kwamen er van de sindsdien uitgevlogen veertig jonge koninginnen slechts drie niet aan. H. B. Het bestuur van de vereniging „Oranje Nassau Museum" heeft dezer dagen, dank zij de vermeer dering van subsidie, een geschil derd portret van Stadhouder Willem III kunnen aankopen. Het portret is ioi 1674 geschilderd, door of naar Netscher, niet gesig neerd. KLAAS TOXOPEUS, de schrijvende reeder uit Oost- mahorn, heeft aan zijn boeken „Vliegende storm" en „Woest water" thans een derde toege voegd, dat onder de titel „Stormnacht" bij de NV. Inter nationale Uitgeversmaatschap pij „Het Wereldvenster" te Baarn is verschenen. Onopge smukt, recht op de man af geeft hij uitdrukking aan zijn her inneringen aan avonturen met smokkelaars, schipbreuken en de harde leerschool tijdens he vig noodweer, wederom in de vorm van een dubbelverhaal, waarin een oude vriend een grote rol vervult. Zijn vorige publicaties zijn niet alleen in Nederland verscheidene keren herdrukt, maar ook voor En gelse en Amerikaanse lezers vertaald en men mag gerust aannemen dat ook dit epos van de strijders ter zee even gretig aftrek zal vinden. Naar litte raire kwaliteiten moét men niet zoeken maar daarvoor koopt men dergelijke werken nu eenmaal niet. Bij dezelfde uitgeverij zagen twee nieuwe speurdersromans het licht van W. H. van Eemlandt, die zich in een verbazend korte tijd tot grote populariteit wist op te werken. De titels luiden: „Ge vaarlijk ijs" en „De Odeon- moorden". Klaas Toxopeus en (met baard) x W. H. van Eemlandt, van wie nieuwe publicaties verschenen INTUSSEN gaat de uitgeve- i rij Het Spectrum te Utrecht en Antwerpen onversaagd door met het herdrukken in de won derbaarlijk goedkope „Pris- ma"-reeks van meesterwerken uit de wereldlitteratuur. De nieuwste aanwinsten zijn: „De dode zielen" van Nicolai Gogol in de door Theo J. van der Wal herziene vertaling van S. van Praag en „Zwarte Enge len" van Francois Mauriac. Waarlijk benieuwd zijn wij naar de ontvangst bij het gro te publiek die „Tien jaren uit de Tachtigjarige Oorlog" van Robert Fruin, onze grootste ge schiedschrijver uit de negen tiende eeuw, ten deel zal val len Wij kunnen dit werk niet hartelijk genoeg aanbevelen, niet alleen omdat een boeiende stof hier binnen ieders bereik wordt gebracht, maar ook om dat de waarlijk brillante stijl na een eeuw nog kan gelden als een meesterwerk van in alle gewenste exactheid tot de verbeelding sprekend taalge bruik. Hulde aan de uitgevers voor dit gedurfde initiatief. IN OCTOBER 1954 waagde de combinatie Daamen N.V. in Den Haag en De Sikkel te Ant werpen het experiment om in zakformaat een bloemlezing uit de poëzie der avant-garde te laten verschijnen. „Nieuwe griffels, schone leien" heet deze door Paul Rodenko samenge stelde en ingeleide bundel, die de naderbepalcnde ondertitel „Van Gorter tot Lucebert, van Gezelle tot Hugo Claus" draagt, daarmee Noord en Zuid van ons taalgebied ver enigend. Een risico, deze pu blicatie? Nog geen vijf maan den later waren de eerste tien duizend exemplaren uitver kocht en bleek een herdruk noodzakelijk. Er is dus wel de gelijk belangstelling voor dichtkunst! En uit deze proef ondervindelijk verworven we tenschap heeft men de moed geput om thans in dezelfde „Ooievaarreeks" een keuze uit de poëzie van Gerrit Achter berg „Voorbij de laatste 8 stad" te laten verschijnen. De Nederlandse actrice Elisabeth An dersen treedt begin April op uitnodiging van het Weense Burgtheater en de Neder lands-Oostenrijkse Vereniging te Wenen op in het Akademietheater, waar zij onder meer ook Nederlandse poëzie ten gehore zal brengen. Het Symphonie-Orkest van de Ame rikaanse stad Philadelphia, dat een tour- née door Europa gaat maken, zal op 18 Mei in Amsterdam concerteren. Het con cert wordt geleid door Eugene Ormandy. De Russische componist Aram Khat- sjatoerian heeft na drie jaren een nieuw ballet aan het répertoire toegevoegd. Het werk is getiteld „Spartacus" en gebaseerd op de geschiedenis der exploitatie van sla ven in het Rome van tweeduizend jaar ge leden. De repetities in het Bolsjoi Theater te Moskou zijn reeds begonnen. Voor de tentoonstelling „Keizer Karei V en zijn tijd" die van 2 April tot 30 Juni in Gent wordt gehouden heeft Koningin Juliana twee schilderijen uit haar particu lier bezit afgestaan. Het betreft een portret van Keizer Karei door Joost van Cleve en een portret van 's keizers zuster, koningin Eleonore van Frankrijk Spanje heeft aan de tentoonstelling af gestaan de twaalf beroemde wandtapijten, die de verovering van Tunis door de keizer voorstellen. Deze tapijten werden door de Nederlandse schilder Jan Vermeyen ont worpen. Het is de eerste keer, dat Spanje deze tapijten voor een tentoonstelling in het buitenland afstaat. I)e Franse beeldhouwer Ossip Zad- kine heeft c'e opdracht aanvaard tot het vervaardigen van een aluminium-orna ment aan een nieuwe fabriek van metaal waren te Etten-Leur. PARIJS, Maart, Op de tentoon stelling over Het Geluk (dat dit jaar het onderwerp is van de „Peintres Témoins de leurs Temps") is een catalogus te krijgen voor vijfhonderd fréncs, ofwel vijf gulden. Wie nog niet aan Parijs gewend is, ver baast zich over zo'n prijs, zoals ook in de schouwburgen, waar het programma in het gunstigste geval negentig francs kost, maar niet zelden honderdvijftig, ook wel tweehonderd en waar het bovendien de be doeling is dat men de ouvreuse gedenkt in overeenstemming met de kwaliteit van zijn „beleefdheid". Men hoeft zich anders over zo'n document als de catalogus van het Musée Galliera niet te beklagen. Niemand is gedwongen die te kopen, want alle schil derijen zijn met naam en toenaam gemerkt en overigens is het een zwaar boek van ge- ROME (Un. Press) Italië is het vorig jaar bezocht door 9.327.512 toe risten, hetgeen een toeneming is van 1.645.642 of 21.42 percent in vergelijking met 1953. De meeste bezoekers kwamen uit Zwitserland, namelijk 1.739.850. Daarna volgde Duitsland met 1.691.646 (bijna het dubbele van het aantal in 1953) en Oostenrijk met 1.500.000, Frankrijk met 1.250.000, Engeland met 700.000, Ame rika met 580.000, België met 330.000 en Nederland met 287.390(in 1953: 243.311). WIL JE een kop thee, vent? vroeg Mies. Ze vroeg het op een quasi opgewekte toon van ik-wil-je-niet- storen. Haastig dook ik op vanachter mijn krant, waar ik lekker was weggedommeld in stede van verdiept te zijn in de politiek of het plaatselijk nieuws. Hm, ja, ja graag.... Mies snoof even. Zij had mij dus door. Ik keek haar na door de kamer, zag haar thee schenken in mijn mooie grote kop, die de trots van de kinderen is. „Voor Vader" staat er op. De kinderen.... nou ja, het zijn mijn kinderen, ze zijn geweldig. Als ik ze zo gedrieën bij onze Zondagswandelingen voor ons uit zie stappen, nou, ik wil wel bekennen dat ik dan trots ben. Dan vergeet ik mijn wat kale winterjas, want zij hebben alle drie gloednieuwe jekkers. Dan koop ik in plaats van een pakje sigaretten voor ons een ijsje voor hen en dan vind ik geen vrouw zo geweldig als mijn Mies, want al kan ik haar geen auto geven en geen haute-couture-japonnen, ze is toch maar de moeder van ons drietal. Hier Frits, zegt ze en zet de grote kop voor mij op tafel. Dromerig zie ik hoe zij tegenover mij gaat zitten, een kleine jongenskous over de maasbal trekt en begint te stoppen. Op het kloostertafeltje van ons zitje staat vergeten een kleine blauwe auto, die ons jongste ventje voor zijn verjaardag ge kregen heeft. Het stukje speelgoed is kleiner dan mijn thee kop, maar zo te zien heeft het alle kenmerken en gemakken van een dure slee. Verdikkie, als je toch met vrouw en kinderen in zo'n ding kunt rondtoeren, 's Zomers naar buiten, je niet meer lam trappen met kinderen voor- en achterop de fiets. Altijd droog op kan toor komen, rustig achter je stuur naar de radio luisteren als je op reis moet. Beslist, daar zit wat in. Ik moet eens meedoen aan een prijsvraag waarbij je een auto kunt winnen. Ach wat, ik win nooit wat. Dat weet ik drommels goed. En nu ik dan toch over een auto bezig ben, nu wil ik ook meteen zo'n wagen als deze, zo een waarvoor de mensen nog eens omkijken en bewonderend en benijdend over hoofdschudden. Zei ik zo even niet dat het autootje kleiner dan mijn theekop is? Ik heb mij beslist vergist. Hij is iets groter. Er zitten echte hand grepen aan de portieren en echte lampjes voorop. Ik ben be nieuwd of die ook echt kunnen brander, en ook of de portieren heus open kunnen. Maar ik ben te lui om overeind te komen om het te proberen. De auto is ruim twee keer zo groot als mijn theekop. Mies heeft hem gekocht voor Pim, ik ben benieuwd wat ze ervoor betaald heeft. Die dingen zijn duur. Maar Mies is een zui nige vrouw Ze zal nooit een cent boven ons budget uitgeven. Alleenzo'n auto bijna half zo groot als de tafel heeft beslist een slordige duit gekost. Ik begrijp het wel. Keesje, ons buurjongetje, heeft een trap auto, natuurlijk. Pim heeft vaak genoeg gezegd dat hij óók een wagentje wilde hebben, waarin hij zelf kan rijden en.... Goeie genade, de tafel zakt door. Wie zet er nu ook een grote kinderauto op een kloostertafeltje! Rinkeldekinkel, daar gaat mijn mooie kop in scherven. Wat zullen we nou hebben? vraagt Mies verschrikt. Dat zou ik ook wel eens willen weten, zeg ik nijdig. Wie versiert er nu zijn tafel met zo'n groot brok auto? Pim moet zijn spullen beter opbergen.... Pas op, onderbreekt Mies ontsteld, straks zit je klem met je stoel tussen de auto en de muur. Ze heeft gelijk. Nauwelijks kan ik nog overeind komen en weg springen. Achter mij versplintert krakend mijn mooiste crapaud. Alle duivels! De auto groeit, nu snap ik het. Ik krijg een mooie slee, een juweel van een wagen. Als de muren en de vloer het maar houden. Het is niet eens leuk. het is luguber. Mies staat in de deuropening, ze heeft de deur opengezet, anders is er straks geen ruimte meer om die open te krijgen. Krak, zegt de deur en zijgt langzaam zijdelings uit de schar nieren. Is die ellendige auto nu nog niet groot genoeg? Maar ik geloof wel dat wij het ergste nu gehad hebben. Ik zie nog juist hoe aan de andere zijde van de kamer de piano de borst kas wordt ingedrukt. Met een wrange dissonant buigt het bovenstuk zich over de neus van de auto. Hij is er, mijn auto, volwassen en wel. Maar hoe krijg ik het ding eruit zonder dat het halve huis eraan gaat? Wat nu? vraagt Mies. Ik weet het niet, zeg ik, proberend een portier te openen. Het lukt niet, zit klem tegen de kant van het dressoir. Misschien rijdt hij zo wel het raam uit. De hemel beware me, driehoog naar beneden! Dan is hij voor niets gegroeid. Hij heeft mijn huisraad vernield, nu wil ik er ook plezier van hebben. Loop even naar de garage op de hoek en haal er iemand bij, die er verstand van heeft, raadt Mies helder. Dat is een idee, zeg ik en laveer zijdelings naar de deur. Wat ga je zeggen? vraagt Mies. Wel, wat zou ik zeggen? Dat er muizen zijn, die van de kaas hebben gesnoept? Flauw, zegt Mies, ik bedoel alleen: kón je het wel zeggen? Wat? vraag ik. Nou dat, zegt Mies, dat er een auto in de kamer staat. Natuurlijk wel, helden moeten er ook zijn. Toch blijkt het niet zo gemakkelijk iemand van de waarheid te overtuigen. Wat zegt u, mijnheer? vraagt de man in overall en laat zijn crick los om mij aan te grijnzen. Er staat een auto in mijn kamer boven, herhaal ik, wilt u die voor m(j weghalen? Was het een goeie oorrel, mijnheer? vraagt grinnikend de monteur. Het was geen borrel, het is een auto en een flinke ook, zeg ik wrevelig,loop nou even mee en kijk zelf. De man aarzelt. Waarschijnlijk denkt hij, dat je iemand, die niet goed bij het hoofd is, niet mag tegenspreken. Hij houdt mij goed in het oog. Vooruit dan maar, wijst u maar waar ik moet wezen. Zwijgend lopen wij een paar huizen verder en beklimmen de trappen. Maar mijnheerbegint de monteur, maar dan zwijgt hij en wordt een beetje wit om zijn neus. Door de deuropening van mijn kamer ziet hij de achterwielen. Mies staat op de gang. Gelukkig dat de kinderen er doorheen sla pen, ze zouden zich doodschrikken. Misschien niet, zeg ik ze hebben meer begrip voor zulke situaties. Ik geloof eerder dat ze zouden dansen als Indianen. Mogelijk, zegt Mies. Nou en? vraag ik aan de monteur, die zich verbijsterd op het hoofd krabt. Hoehoe is ie daar gekomen, mynheer? Sint Nicolaas heeft hem door de schoorsteen gegooid, zeg ik kregel. Wat komt het erop aan hoe hij er gekomen is, ik wil hebben dat je hem wegneemt. Maar hoe kan dat nou, mijnheer? vraagt hij klagelijk. Ik kan hem toch niet in mijn vestjeszak stoppen. Haal hem dan uit elkaar, zeg ik. Toe maar, 's avonds om half twaalf een auto uit elkaar nemen. Waarom hebt u hem niet buiten in elkaar gezet als u dan per se zelf een auto moest maken? Maar ik heb hem nietbegin ik mijn verdediging. Sst, zegt Mies en knipoogt valselijk, mijnheer heeft gelijk. Het is jouw schuld dat die auto daar staat. Maar nu zijn zijn schroevendraaier en zijn moersleutel uit het raam gevallen, terwijl hij zijn tanden poetste, ziet u. Wilt u nu de auto demon teren, toe maar, om mij een pleziertje te doen. Ik zie de man medelijden krijgen met de arme vrouw die met zo'n knettergekke vent in het huwelijksbootje zit. Nou vooruit dan maar, zegt hij VIER UUR is het als wij de laatste stukken de trap af sjouwen naar de garage. Morgen zal de auto daar weer in elkaar worden gezet. In de geruïneerde kamer kijken Mies en ik elkaar aan. Doodmoe zak ik neer op het kussen van mijn vernielde crapaud. Daar, zegt Mies, een nijdige trap gevend tegen een grote scherf van mijn arme kop en schotel, daar, nou heb je een auto. Nog geen kilometer gereden en hij heeft ons al een bom duiten gekost, want geloof maar dat die vent voor dit nacht karwei ons zal weten te vinden. En geloof ook maar dat die slee voortaan al ons geld zal opslikken aan onderhoudskosten en benzine. Je zult geen aandacht meer over hebben voor je kinderen of voor je vrouw, en voor geen enkel pretje zal er meer een cent over zijn. Hondsellendig voel ik me. Straks heeft ze nog gelijk ook. Ver der en verder zie ik mij van mijn gezin afdrijven. Ik maak een onbeheerst geluid, een snorkende snik.... Drink je thee op, zegt Mies, die is ijskoud geworden. Ik knipper met mijn ogen, zie haar grinniken. Op de kloostertafel naast mijn grote kop staat klein en nietig het blauwe autootje. Mijn kop is heel, mijn mooie kop „Voor Vader". En dan bulder ik van een heerlijk, bevrijdend lachen. glansd papier, dat het bezoek van de ten toonstelling eerder vermoeiender dan mak kelijker maakt: tweehonderddertig pagi na's, de advertenties aan het eind niet mee gerekend, waarvoor alle tekeningen ge maakt zjjn door de schilders die aan de ten toonstelling hebben bijgedragen. Alle hon derd geëxposeerde schilderijen zijn er ge reproduceerd, sommige in staat van schets of studie als kleurloze foto's weliswaar, maar daar staat tegenover dat ieder van de schilders er een getekend zelfportret voor heeft geleverd. Op de omslag staat de affice vertoond, die Kees van Dongen voor de tentoonstelling heeft gemaakt. Hij heeft ook een schilderij bijgedragen: een blondine alleen gekleed in kous en bebloemde kouse band, in de wolken aan de dans met een heer in rok met engelenvleugels, die haar oriderwjjl in de hals kust, dit alles onder de zinspreuk „Het geluk is een illusie". Maar nog is het daarmee niet afgelopen: behalve de toelichtingen bij de reproducties zijn er ook onafhankelijke teksten op het thema Geluk, waarvan het de moeite waard kan zijn nog iets mee te delen, nadat vo rige week al over de schilderijen gesproken is. Er ls er één van Jean Giono over de jacht op het geluk: „Ik verbaas mij altijd dat ik wreed ben. Komt er een verlangen op, dan trek ik er gewapend op uit om het te bevredigen, met het gevoel dat ik, als ik anders deed, een fout, ja zelfs een zonde zou begaan tegen het essentiële. Er zijn anderen die op het geluk uitgaan alsof ze aardbeitjes gaan plukken: dat zijn degenen die teruggevonden worden in het hospitaal der verzuurden, der rancuneuzen en men senhaters van alle slag, of onder de wijzen, wat nog erger is. Het geluk heeft niets uit te staan met de goedheid: het verheugt, verlicht, versterkt, maar dat alles gaat buiten de maatschappij om, het is de men selijkheid onversneden". Het tegenovergestelde daarvan wordt ge formuleerd in een stukje van Georges Du- hamel: pas in de eerste wereldoorlog, toen hü al meer dan dertig jaar oud was, heeft hii het geluk als de hoofdzaak leren zien en is hij gaan begrijpen dat het iets anders was dan de vreugde, het genot en andere elementaire bevredigingen. Maar er wordt bij Duhamel van geen jacht gesproken: al leen van het besef dat het nog meer waard was om anderen gelukkig te maken dan om het zelf te worden en van een veertig jarige poging om daar zoveel mogelijk in te bereiken. „Nu durf ik mijn resultaten en mijn mislukkingen niet op de weegschaal te leggen. Ik durf niet, ik durf niet". Het duurzame geluk ls een droom gebleken. Maar: „Laat het geluk ons niet geheel vergeten! Als het nog maar een enkele keer een vluchtige glimlach voor ons over heeft. Zelfs als men altijd op tijd bedenkt dat het geluk van de een dat van de ander niet is, doet het zich weer als een verrassing voor, dat twee behandelingen van ditzelfde onderwerp zo verschillend kunnen zijn. De opvatting van Giono is duidelijk de gezond ste van de twee, maar men zal zich niet verbeelden dat Duhamel daarmee is uitge praat. Om een keuze te bepalen, kan men zich misschien het best voorstellen hoe men gelukkig zou willen zyn: met Giono ver slagen naast zich ter aarde, of met Duha mel behoedend over zich heen gebogen. Of anders hoe ongelukkig: uitgelachen door Giono, of getroost door Duhamel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 16