Allerlei
boeken
De Ëroeïende auto
Honingdans vertelt de bijen hoe ver
zij moeten en in welke richting
Oriëntatie op
zonnestand
Waaieren van
„volksgeur"
Magische navigatie
De negen Muzen FRANSE PARAGRAAF f
Catalogus
Het eerste portret
van Willem III
Kort verhaal door
Kathinka Lannoy
ococccococccccrx
EVEN MERKWAARDIG als de voortplanting en de arbeidsverdeling
onder de bijenvolken zijn hun onderlinge middelen van communica
tie en navigatie. Dat zij die nodig hebben en er dan ook over be
schikken staat wel vast, al is de werking ervan uiteraard nog lang
niet in alle détails bekend. De ontdekkingen van de onderzoekers in
deze materie dateren nog maar van de laatste tien jaar. Zij hebben
een duidelijker beeld verschaft van het leven in de bijenstaat en
de verbazing doen toenemen over de vermogens, waarmee deze dier
tjes z^jn uitgerust. Men moet maar eens op enige afstand van een
bijenstand (dat zijn enige kasten naast elkaar) een bij op een
schoteltje honing lokken. Zij tankt gretig en zoemt weg om na een
paar ogenblikken weer terug te keren. Kort na haar volgen tientallen
en later hondertallen andere bijen van hetzèlfde volk. Men kan dat
laatste nagaan door de bijen met verf stipjes te merken. Zij komen
niet in een zwerm, maar elk op eigen houtje, zoals dit by het ver
zamelen altijd het geval is. Zij moeten het dus op een of andere
manier vernomen hebben. En inderdaad, de plaats en de afstand
zijn haar nauwkeurig medegedeeld in de honingdans, dat allerver-
wonderlijkste medium, dat zo'n vrolijke, opwindende indruk op de
waarnemer maakt, maar dat zo'n optimum aan wiskundige zeker-
EEN VERKENNENDE bij, die
in de omgeving van de kast honing
heeft gevonden, begint vaak al
op de vliegplank te dansen. Zo
dra zij zich binnen van haar
honing heeft ontdaan, zet zij haar
dans op de raat voort, waarbij
zij door een opgewonden menigte
volksgenoten omringd wordt. De
bijen, die het dichtst bij haar
zijn, betasten haar met haar
voelsprieten en maken alle zwen
kingen mee, die zij in haar ron
dedans volvoert. Terwijl de dan
sende bij naar een ander deel
van de raat tippelt en daar voor
een even grote belangstelling
een reprise geeft, maken de bijen
uit haar gevolg zich klaar voor
de vlucht. Zij begeven zich naar
het vlieggat. Even later zitten zij
ook op de plek waar de dansende
bij vandaan kwam. Zij hebben
de geur van de bloemen aan haar
voorgangster bespeurd en nemen
die ook waar op de drachtplant.
Wanneer zij onder het volk zijn
teruggekeerd, beginnen zij op
haar beurt te dansen, zodat even
later een veelvoud van haar
aantal naar de aangegeven plaats
zoemt. Wanneer er volop nectar
te halen* is bijvoorbeeld in een
koolzaadveld, waarin de bij on
mogelijk kan misvliegen dan
zijn de honingdansen niet langer
noodzakelijk en dan is er alleen
de drukke regelmaat van aan
komende en vertrekkende bijen.
kast honing te halen, dan vol
staan de binnenkomende bijen
met een eenvoudige rondedans en
heeft ook het zoeken naar stuif
meel resultaat opgeleverd, dan
bewegen zij bovendien het ach
terlijf al dansend heen en weer.
Ligt de drachtbron echter verder
dan vijftig meter van de korf,
dan wordt er een geheel andere
dans uitgevoerd, de „kwispel-
dans". De bij beschrijft een
halve cirkelboog en loopt daarna
regelrecht naar het beginpunt
van die boog terug. Daar aange
komen beschrijft zij naar de an
dere kant zo'n boog, die samen
met de eerste een gesloten cirkel
vormt. Daarna gaat het weer in
rechte lijn naar het uitgangspunt
en op deze wijze danst de bij
voort, vaak minutenlang op
dezelfde plek: halve cirkel links
om, rechtuit terug, halve cirkel
rechtsom, rechtuit terug enzo
voort.
In deze dans worden de bijen
nauwkeuriger ingelicht over de
afstand van het honingdragend
gewas, die dus in elk geval verder
is dan vijftig meter. De bij danst
langzamer en ingetogener naar
mate de afstand tot de drachtbron
groter is. Steeds langzamer en
nadrukkelijker wordt daarbij ook
de recht baan tussen de beide
bogen, de middellijn van de cir
kel, afgelegd. Met een chronome-
OM HET HOE en het waartoe
van deze magische dansen te
onderzoeken hebben de mensen
waarnemingskasten ingericht en
grote aantallen bijen rugnum
mertjes gegeven. Zij hebben
shoteltjes met honing gezet en
verzet en nog eens verzet, zij
hebben elkaar door veldtelefoons
hun waarnemingen doorgegeven,
hele tijdstudies gemaakt en bloc
notes volgekrabbeld met notities,
allemaal om het raadsel van die
honingdansen te ontsluieren. De
resultaten van dit boeiende sa
menspel van mensen en bijen
zijn verbazingwekkend. Een der
grootste bijenkenners van deze
tijd, prof. dr. K. von Frisch,
wiens woorden wij al eens eerder
aanhaalden, heeft er tal van
bladzijden aan gewijd in zijn
boek „De honingbij haar
leven, eigenschappen en vermo
gens" (vertaald door mejuffrouw
H. C. Mansveld en uitgegeven
door de Uitgeverij Born N.V. te
Assen).
Hij heeft er zelfs grafieken bij
nodig gehad om aan te tonen wat
deze „rare prikbeecten" zoals
een imker de bijen wel eens lief
kozend noemt allemaal „van
zelf" doen. Is er binnen een
straal van vijftig meter om de
Oude bijenwoningen aan de bosrand, drie korven en een kardi
naalsmuts. Zolang deze huisvestingsvorm voor de bijenvolken
overheerste, waren de waarnemingen uiteraard zeer moeilijk.
Door de komst van de bijenkasten is dat geheel veranderd en
kan men meer met zo'n volk „meeleven"
ter in de hand het schouwspel op
de raat gadeslaande, heeft men
vastgesteld, dat de bij voor een
afstand van honderd meter dat
rechte stuk negen d tien keer in
een kwart minuut aflegt, voor
vijfhonderd meter ongeveer zes
keer in een kwart minuut, voor
duizend meter vier of 5 keer,
voor tweeduizend meter drie keer,
voor drieduizend m. nog slechts
iets meer dan twee keer. „Des te
merkwaardiger, daar de bijen im
mers geen horloge bezitten",
schryft Von Frisch bijna verbou
wereerd, „zij moeten wel een zeer
fijn gevoel voor tijd in zich heb
ben
HOE DAN OOK, de omringen
de bijen weten dus hoevèr het is.
Maar daar zijn zij nog niet klaar
mee, want de richting, waarin
genavigeerd moet worden, is
haar nog onbekend. Ook daar
van worden zij echter tegelijkei-
tijd door de „kwispeldans" op de
hoogte gesteld. Zij zien het aan
de rechtebaan welke het danse
resje tussen de beide halve cir
kels beschrijft. Bij het bepalen
van de richting van de dracht
bron gaan de bijen uit van twee
punten, de kast en de zonnestand.
Tussen die twee trekken zij altijd
een dènkbeeldige lijn. De hoek,
die de lijn van de kast naar de
honingbron daarmee maakt,
wordt door de dansende thuis
komers weergegeven.
Het moeilijke van zo'n rich-
tingaangevende dans is, dat zij
niet op een horizontaal liggend
vlak geschiedt, maar op een ver
ticaal hangende raat. Maar dat is
voor de bijen geen bezwaar. De
lijn tussen de kast en de zonne
stand is altijd loodrecht omhoog
of loodrecht omlaag op de raat.
Dansen de bijen het rechte stuk
tussen hun twee halve cirkels in
diezelfde richting, dan is dat een
teken, dat de honingvindplaats
precies op de lijn van de kast
naar de zonnestand ligt. Ligt dat
rechte stuk echter ergens schuin
op de raat, dan moet men de
hoek nagaan welke er hierdoor
gemaakt wordt met de genoemde
„loodlijn". De bijen, die de kast
verlaten, vliegen niet recht in of
uit de richting van de zon, maar
zoemen uit onder de aangegeven
hoek. Niet alleen dit zonder aar
zelen vaststellen van de richting
boezemt ontzag in, maar vooral ook
het aangeven van de richting
op de verticale raat. De mensen
hebben wel eens geprobeerd het
te verstoren door zo'n raat, ter-
De sprookjes van de met elkaar sprekende dieren worden zeer
dicht benaderd door de resultaten van de onderzoekingen naar
de eigenschappen en vermogens der bijen. Sprietentaal noemt
men dit onderhoud tussen twee werkbijen. De linkse betast de
rechtse met haar voelsprieten zoals dat ook onafgebroken
gebeurt tijdens de honingdans.
wijl de dans in volle gang was,
horizontaal te leggen. Tot hun
grote verwondering draaide de
danseres onmiddellijk bij met de
zekerheid van een kompasnaald
HET GROTE oriëntatievermo
gen van de bjjen is een kwestie
van leren. Een voor het eerst
uitvliegende bij zweeft niet on
middellijk een eind weg maar
beschrijft tientallen zich lang
zaam verwijdende cirkels rond
om haar woning. Zo prent zij
zich de plaats daarvan in, mede
door het opnemen van andere
markante punten in de omgeving.
Dat is echter niet eens zo nood
zakelijk, want men heeft ook wel
eens kasten op een gladde vlakte
zonder enig herkenningspunt ge
zet, waardoor dus het wat de
piloten noemen „huisje-boompje-
beestje-vliegen" onmogelijk was.
Er bleef geen andere mogelijk
heid over dan dat de verzame-
laarsters zich helemaal op de
stand van de zon instellen. Door
een volkomen andere samenstel
ling van haar ogen, die uit vele
duizenden, dicht tegenelkaar aan
liggende segmenten zijn opge
bouwd, kunnen zij de plaats van
de zon ook bij een volkomen be
wolkte hemel vaststellen.
DE VLUCHTEN duren over het
algemeen niet zo bang, zodat de
zonnestand in dat korte tijdsbe
stek niet veel verandert. De bij,
die op haar heenvlucht de zon
onder een hoek van bijvoorbeeld
dertig graden schuin achter heeft,
zorgt er wel voor, dat zij deze op
haar retourvlucht onder dezelfde
hoek rechts voor heeft. Men heeft
dit kunnen aantonen door zo'n bij
na aankomst op de honingwin-
plaats een paar uur in een don
ker kastje op te sluiten, in welke
tijd de zon dan naar een andere
plaats aan de hemel was ge
schoven. Daarna liet men het
beestje weer vliegen: het bewoog
zich prompt in een verkeerde
richting. Maar juist die verkeer
de richting was zo interessant,
want zij hield daarbij zorgvuldig
dezelfde hoek met de zonnestand
vóór zich als zij een paar uur
geleden achter zich had gehad.
Dat bijtje is overigens niet ver
dwaald: n* in de verkeerde rich
ting eem nnd te hebben doorge-
vloger dat precies overeen kwam
met dv afstand van de kast tot de
honingwinplaats, staakte het
dier zijn rechtlijnige vlucht en be
gon zoekend rond te zoemen,
waarbij het tenslotte dank zij de
goed ingeprente omgeving van de
kast bij zijn volk terugkeerde. Zij
kan zich dus de lengte van de
afgelegde weg nauwkeurig her
inneren. Vandaar dat zij ook, met
honing terug in de korf, hun
volksgenoten afstand zowel als
richting in de honingdans nauw
keurig kunnen mededelen.
Wanneer er een aantal kasten
vlak bij elkaar onder één dak
staat een „bijenstand" kan
de imker zijn verzamelaarsters
het onderscheid tussen hun eigen
kast en die van andere volken
duidelijker maken, door deze
voor het bijenoog waarneembare,
onderling verschillende kleuren
te geven. De bijen doen er zelf
wel het een en ander aan door op
de vliegplank te stertselen, dat is:
de eigen „volksgeur" naar buiten
te waaieren, maar dat is niet vol
doende. Vooral bij de bruids
vlucht van de jonge koningin,
waarover in het tweede artikel
van deze serie al werd geschre
ven, is het met een dergelijke
geurende „gronddienst" alléén
nog maar de vraag of de bruid
behouden terugkeert. Dat merk
ten de paters van het klooster St.
Ottilia in Ober-Bayern, die in de
jaren 1920 en 1921, toen zij hun
kasten nog niet met dergelijke
kleuren hadden aangeduid: zes
tien van hun ter bruidsvlucht
opgestegen koninginnen keerden
nimmer bij hun volk terug. Alle
activiteit van de stertselende
bijen op de vliegplank was ver
geefs. Maar nadat de paters hun
kasten de gewenste kleurenscha-
kering hadden gegeven, kwamen
er van de sindsdien uitgevlogen
veertig jonge koninginnen slechts
drie niet aan. H. B.
Het bestuur van de vereniging
„Oranje Nassau Museum" heeft
dezer dagen, dank zij de vermeer
dering van subsidie, een geschil
derd portret van Stadhouder
Willem III kunnen aankopen. Het
portret is ioi 1674 geschilderd,
door of naar Netscher, niet gesig
neerd.
KLAAS TOXOPEUS, de
schrijvende reeder uit Oost-
mahorn, heeft aan zijn boeken
„Vliegende storm" en „Woest
water" thans een derde toege
voegd, dat onder de titel
„Stormnacht" bij de NV. Inter
nationale Uitgeversmaatschap
pij „Het Wereldvenster" te
Baarn is verschenen. Onopge
smukt, recht op de man af geeft
hij uitdrukking aan zijn her
inneringen aan avonturen met
smokkelaars, schipbreuken en
de harde leerschool tijdens he
vig noodweer, wederom in de
vorm van een dubbelverhaal,
waarin een oude vriend een
grote rol vervult. Zijn vorige
publicaties zijn niet alleen in
Nederland verscheidene keren
herdrukt, maar ook voor En
gelse en Amerikaanse lezers
vertaald en men mag gerust
aannemen dat ook dit epos van
de strijders ter zee even gretig
aftrek zal vinden. Naar litte
raire kwaliteiten moét men
niet zoeken maar daarvoor
koopt men dergelijke werken
nu eenmaal niet. Bij dezelfde
uitgeverij zagen twee nieuwe
speurdersromans het licht van
W. H. van Eemlandt, die zich
in een verbazend korte tijd tot
grote populariteit wist op te
werken. De titels luiden: „Ge
vaarlijk ijs" en „De Odeon-
moorden".
Klaas Toxopeus en (met baard) x
W. H. van Eemlandt, van wie
nieuwe publicaties verschenen
INTUSSEN gaat de uitgeve- i
rij Het Spectrum te Utrecht en
Antwerpen onversaagd door
met het herdrukken in de won
derbaarlijk goedkope „Pris-
ma"-reeks van meesterwerken
uit de wereldlitteratuur. De
nieuwste aanwinsten zijn: „De
dode zielen" van Nicolai Gogol
in de door Theo J. van der
Wal herziene vertaling van S.
van Praag en „Zwarte Enge
len" van Francois Mauriac.
Waarlijk benieuwd zijn wij
naar de ontvangst bij het gro
te publiek die „Tien jaren uit
de Tachtigjarige Oorlog" van
Robert Fruin, onze grootste ge
schiedschrijver uit de negen
tiende eeuw, ten deel zal val
len Wij kunnen dit werk niet
hartelijk genoeg aanbevelen,
niet alleen omdat een boeiende
stof hier binnen ieders bereik
wordt gebracht, maar ook om
dat de waarlijk brillante stijl
na een eeuw nog kan gelden
als een meesterwerk van in
alle gewenste exactheid tot de
verbeelding sprekend taalge
bruik. Hulde aan de uitgevers
voor dit gedurfde initiatief.
IN OCTOBER 1954 waagde
de combinatie Daamen N.V. in
Den Haag en De Sikkel te Ant
werpen het experiment om in
zakformaat een bloemlezing uit
de poëzie der avant-garde te
laten verschijnen. „Nieuwe
griffels, schone leien" heet deze
door Paul Rodenko samenge
stelde en ingeleide bundel, die
de naderbepalcnde ondertitel
„Van Gorter tot Lucebert, van
Gezelle tot Hugo Claus"
draagt, daarmee Noord en
Zuid van ons taalgebied ver
enigend. Een risico, deze pu
blicatie? Nog geen vijf maan
den later waren de eerste tien
duizend exemplaren uitver
kocht en bleek een herdruk
noodzakelijk. Er is dus wel de
gelijk belangstelling voor
dichtkunst! En uit deze proef
ondervindelijk verworven we
tenschap heeft men de moed
geput om thans in dezelfde
„Ooievaarreeks" een keuze uit
de poëzie van Gerrit Achter
berg „Voorbij de laatste 8
stad" te laten verschijnen.
De Nederlandse actrice Elisabeth An
dersen treedt begin April op uitnodiging
van het Weense Burgtheater en de Neder
lands-Oostenrijkse Vereniging te Wenen
op in het Akademietheater, waar zij onder
meer ook Nederlandse poëzie ten gehore
zal brengen.
Het Symphonie-Orkest van de Ame
rikaanse stad Philadelphia, dat een tour-
née door Europa gaat maken, zal op 18
Mei in Amsterdam concerteren. Het con
cert wordt geleid door Eugene Ormandy.
De Russische componist Aram Khat-
sjatoerian heeft na drie jaren een nieuw
ballet aan het répertoire toegevoegd. Het
werk is getiteld „Spartacus" en gebaseerd
op de geschiedenis der exploitatie van sla
ven in het Rome van tweeduizend jaar ge
leden. De repetities in het Bolsjoi Theater
te Moskou zijn reeds begonnen.
Voor de tentoonstelling „Keizer Karei V
en zijn tijd" die van 2 April tot 30 Juni
in Gent wordt gehouden heeft Koningin
Juliana twee schilderijen uit haar particu
lier bezit afgestaan. Het betreft een portret
van Keizer Karei door Joost van Cleve en
een portret van 's keizers zuster, koningin
Eleonore van Frankrijk
Spanje heeft aan de tentoonstelling af
gestaan de twaalf beroemde wandtapijten,
die de verovering van Tunis door de keizer
voorstellen. Deze tapijten werden door de
Nederlandse schilder Jan Vermeyen ont
worpen. Het is de eerste keer, dat Spanje
deze tapijten voor een tentoonstelling in
het buitenland afstaat.
I)e Franse beeldhouwer Ossip Zad-
kine heeft c'e opdracht aanvaard tot het
vervaardigen van een aluminium-orna
ment aan een nieuwe fabriek van metaal
waren te Etten-Leur.
PARIJS, Maart, Op de tentoon
stelling over Het Geluk (dat dit jaar het
onderwerp is van de „Peintres Témoins de
leurs Temps") is een catalogus te krijgen
voor vijfhonderd fréncs, ofwel vijf gulden.
Wie nog niet aan Parijs gewend is, ver
baast zich over zo'n prijs, zoals ook in de
schouwburgen, waar het programma in het
gunstigste geval negentig francs kost,
maar niet zelden honderdvijftig, ook wel
tweehonderd en waar het bovendien de be
doeling is dat men de ouvreuse gedenkt in
overeenstemming met de kwaliteit van zijn
„beleefdheid". Men hoeft zich anders over
zo'n document als de catalogus van het
Musée Galliera niet te beklagen. Niemand
is gedwongen die te kopen, want alle schil
derijen zijn met naam en toenaam gemerkt
en overigens is het een zwaar boek van ge-
ROME (Un. Press) Italië is het
vorig jaar bezocht door 9.327.512 toe
risten, hetgeen een toeneming is van
1.645.642 of 21.42 percent in vergelijking
met 1953.
De meeste bezoekers kwamen uit
Zwitserland, namelijk 1.739.850. Daarna
volgde Duitsland met 1.691.646 (bijna
het dubbele van het aantal in 1953) en
Oostenrijk met 1.500.000, Frankrijk met
1.250.000, Engeland met 700.000, Ame
rika met 580.000, België met 330.000 en
Nederland met 287.390(in 1953: 243.311).
WIL JE een kop thee, vent? vroeg Mies.
Ze vroeg het op een quasi opgewekte toon van ik-wil-je-niet-
storen.
Haastig dook ik op vanachter mijn krant, waar ik lekker was
weggedommeld in stede van verdiept te zijn in de politiek of
het plaatselijk nieuws.
Hm, ja, ja graag....
Mies snoof even. Zij had mij dus door. Ik keek haar na door
de kamer, zag haar thee schenken in mijn mooie grote kop, die
de trots van de kinderen is. „Voor Vader" staat er op. De
kinderen.... nou ja, het zijn mijn kinderen, ze zijn geweldig.
Als ik ze zo gedrieën bij onze Zondagswandelingen voor ons
uit zie stappen, nou, ik wil wel bekennen dat ik dan trots ben.
Dan vergeet ik mijn wat kale winterjas, want zij hebben alle
drie gloednieuwe jekkers. Dan koop ik in plaats van een pakje
sigaretten voor ons een ijsje voor hen en dan vind ik geen
vrouw zo geweldig als mijn Mies, want al kan ik haar geen
auto geven en geen haute-couture-japonnen, ze is toch maar
de moeder van ons drietal.
Hier Frits, zegt ze en zet de grote kop voor mij op tafel.
Dromerig zie ik hoe zij tegenover mij gaat zitten, een kleine
jongenskous over de maasbal trekt en begint te stoppen. Op
het kloostertafeltje van ons zitje staat vergeten een kleine
blauwe auto, die ons jongste ventje voor zijn verjaardag ge
kregen heeft. Het stukje speelgoed is kleiner dan mijn thee
kop, maar zo te zien heeft het alle kenmerken en gemakken
van een dure slee.
Verdikkie, als je toch met vrouw en kinderen in zo'n ding kunt
rondtoeren, 's Zomers naar buiten, je niet meer lam trappen
met kinderen voor- en achterop de fiets. Altijd droog op kan
toor komen, rustig achter je stuur naar de radio luisteren als
je op reis moet. Beslist, daar zit wat in. Ik moet eens meedoen
aan een prijsvraag waarbij je een auto kunt winnen.
Ach wat, ik win nooit wat. Dat weet ik drommels goed. En nu
ik dan toch over een auto bezig ben, nu wil ik ook meteen zo'n
wagen als deze, zo een waarvoor de mensen nog eens omkijken
en bewonderend en benijdend over hoofdschudden. Zei ik zo
even niet dat het autootje kleiner dan mijn theekop is? Ik
heb mij beslist vergist. Hij is iets groter. Er zitten echte hand
grepen aan de portieren en echte lampjes voorop. Ik ben be
nieuwd of die ook echt kunnen brander, en ook of de portieren
heus open kunnen. Maar ik ben te lui om
overeind te komen om het te proberen.
De auto is ruim twee keer zo groot als mijn
theekop. Mies heeft hem gekocht voor Pim, ik
ben benieuwd wat ze ervoor betaald heeft.
Die dingen zijn duur. Maar Mies is een zui
nige vrouw Ze zal nooit een cent boven ons
budget uitgeven. Alleenzo'n auto bijna
half zo groot als de tafel heeft beslist een slordige duit gekost.
Ik begrijp het wel. Keesje, ons buurjongetje, heeft een trap
auto, natuurlijk. Pim heeft vaak genoeg gezegd dat hij óók
een wagentje wilde hebben, waarin hij zelf kan rijden en....
Goeie genade, de tafel zakt door. Wie zet er nu ook een grote
kinderauto op een kloostertafeltje! Rinkeldekinkel, daar gaat
mijn mooie kop in scherven.
Wat zullen we nou hebben? vraagt Mies verschrikt.
Dat zou ik ook wel eens willen weten, zeg ik nijdig. Wie
versiert er nu zijn tafel met zo'n groot brok auto? Pim moet
zijn spullen beter opbergen....
Pas op, onderbreekt Mies ontsteld, straks zit je klem met
je stoel tussen de auto en de muur.
Ze heeft gelijk. Nauwelijks kan ik nog overeind komen en weg
springen. Achter mij versplintert krakend mijn mooiste crapaud.
Alle duivels! De auto groeit, nu snap ik het. Ik krijg een
mooie slee, een juweel van een wagen. Als de muren en de
vloer het maar houden. Het is niet eens leuk. het is luguber.
Mies staat in de deuropening, ze heeft de deur opengezet,
anders is er straks geen ruimte meer om die open te krijgen.
Krak, zegt de deur en zijgt langzaam zijdelings uit de schar
nieren. Is die ellendige auto nu nog niet groot genoeg? Maar
ik geloof wel dat wij het ergste nu gehad hebben. Ik zie nog
juist hoe aan de andere zijde van de kamer de piano de borst
kas wordt ingedrukt. Met een wrange dissonant buigt het
bovenstuk zich over de neus van de auto. Hij is er, mijn auto,
volwassen en wel.
Maar hoe krijg ik het ding eruit zonder dat het halve huis
eraan gaat?
Wat nu? vraagt Mies.
Ik weet het niet, zeg ik, proberend een portier te openen.
Het lukt niet, zit klem tegen de kant van het dressoir.
Misschien rijdt hij zo wel het raam uit.
De hemel beware me, driehoog naar beneden! Dan is hij
voor niets gegroeid. Hij heeft mijn huisraad vernield, nu wil ik
er ook plezier van hebben.
Loop even naar de garage op de hoek en haal er iemand
bij, die er verstand van heeft, raadt Mies helder.
Dat is een idee, zeg ik en laveer zijdelings naar de deur.
Wat ga je zeggen? vraagt Mies.
Wel, wat zou ik zeggen? Dat er muizen zijn, die van de
kaas hebben gesnoept?
Flauw, zegt Mies, ik bedoel alleen: kón je het wel zeggen?
Wat? vraag ik.
Nou dat, zegt Mies, dat er een auto in de kamer staat.
Natuurlijk wel, helden moeten er ook zijn.
Toch blijkt het niet zo gemakkelijk iemand van de waarheid
te overtuigen.
Wat zegt u, mijnheer? vraagt de man in overall en laat zijn
crick los om mij aan te grijnzen.
Er staat een auto in mijn kamer boven, herhaal ik, wilt
u die voor m(j weghalen?
Was het een goeie oorrel, mijnheer? vraagt grinnikend de
monteur.
Het was geen borrel, het is een auto en een flinke ook, zeg
ik wrevelig,loop nou even mee en kijk zelf.
De man aarzelt. Waarschijnlijk denkt hij, dat je iemand, die
niet goed bij het hoofd is, niet mag tegenspreken. Hij houdt
mij goed in het oog.
Vooruit dan maar, wijst u maar waar ik moet wezen.
Zwijgend lopen wij een paar huizen verder en beklimmen de
trappen.
Maar mijnheerbegint de monteur, maar dan zwijgt hij
en wordt een beetje wit om zijn neus. Door de deuropening
van mijn kamer ziet hij de achterwielen.
Mies staat op de gang.
Gelukkig dat de kinderen er doorheen sla
pen, ze zouden zich doodschrikken.
Misschien niet, zeg ik ze hebben meer
begrip voor zulke situaties. Ik geloof eerder
dat ze zouden dansen als Indianen.
Mogelijk, zegt Mies.
Nou en? vraag ik aan de monteur, die zich verbijsterd op
het hoofd krabt.
Hoehoe is ie daar gekomen, mynheer?
Sint Nicolaas heeft hem door de schoorsteen gegooid, zeg
ik kregel. Wat komt het erop aan hoe hij er gekomen is, ik wil
hebben dat je hem wegneemt.
Maar hoe kan dat nou, mijnheer? vraagt hij klagelijk. Ik
kan hem toch niet in mijn vestjeszak stoppen.
Haal hem dan uit elkaar, zeg ik.
Toe maar, 's avonds om half twaalf een auto uit elkaar
nemen. Waarom hebt u hem niet buiten in elkaar gezet als u
dan per se zelf een auto moest maken?
Maar ik heb hem nietbegin ik mijn verdediging.
Sst, zegt Mies en knipoogt valselijk, mijnheer heeft gelijk.
Het is jouw schuld dat die auto daar staat. Maar nu zijn zijn
schroevendraaier en zijn moersleutel uit het raam gevallen,
terwijl hij zijn tanden poetste, ziet u. Wilt u nu de auto demon
teren, toe maar, om mij een pleziertje te doen.
Ik zie de man medelijden krijgen met de arme vrouw die met
zo'n knettergekke vent in het huwelijksbootje zit.
Nou vooruit dan maar, zegt hij
VIER UUR is het als wij de laatste stukken de trap af sjouwen
naar de garage. Morgen zal de auto daar weer in elkaar worden
gezet. In de geruïneerde kamer kijken Mies en ik elkaar aan.
Doodmoe zak ik neer op het kussen van mijn vernielde crapaud.
Daar, zegt Mies, een nijdige trap gevend tegen een grote
scherf van mijn arme kop en schotel, daar, nou heb je een
auto. Nog geen kilometer gereden en hij heeft ons al een bom
duiten gekost, want geloof maar dat die vent voor dit nacht
karwei ons zal weten te vinden. En geloof ook maar dat die
slee voortaan al ons geld zal opslikken aan onderhoudskosten
en benzine. Je zult geen aandacht meer over hebben voor je
kinderen of voor je vrouw, en voor geen enkel pretje zal er
meer een cent over zijn.
Hondsellendig voel ik me. Straks heeft ze nog gelijk ook. Ver
der en verder zie ik mij van mijn gezin afdrijven. Ik maak
een onbeheerst geluid, een snorkende snik....
Drink je thee op, zegt Mies, die is ijskoud geworden.
Ik knipper met mijn ogen, zie haar grinniken.
Op de kloostertafel naast mijn grote kop staat klein en nietig
het blauwe autootje.
Mijn kop is heel, mijn mooie kop „Voor Vader".
En dan bulder ik van een heerlijk, bevrijdend lachen.
glansd papier, dat het bezoek van de ten
toonstelling eerder vermoeiender dan mak
kelijker maakt: tweehonderddertig pagi
na's, de advertenties aan het eind niet mee
gerekend, waarvoor alle tekeningen ge
maakt zjjn door de schilders die aan de ten
toonstelling hebben bijgedragen. Alle hon
derd geëxposeerde schilderijen zijn er ge
reproduceerd, sommige in staat van schets
of studie als kleurloze foto's weliswaar,
maar daar staat tegenover dat ieder van
de schilders er een getekend zelfportret
voor heeft geleverd. Op de omslag staat de
affice vertoond, die Kees van Dongen voor
de tentoonstelling heeft gemaakt. Hij heeft
ook een schilderij bijgedragen: een blondine
alleen gekleed in kous en bebloemde kouse
band, in de wolken aan de dans met een
heer in rok met engelenvleugels, die haar
oriderwjjl in de hals kust, dit alles onder de
zinspreuk „Het geluk is een illusie".
Maar nog is het daarmee niet afgelopen:
behalve de toelichtingen bij de reproducties
zijn er ook onafhankelijke teksten op het
thema Geluk, waarvan het de moeite waard
kan zijn nog iets mee te delen, nadat vo
rige week al over de schilderijen gesproken
is. Er ls er één van Jean Giono over de
jacht op het geluk: „Ik verbaas mij altijd
dat ik wreed ben. Komt er een verlangen
op, dan trek ik er gewapend op uit om het
te bevredigen, met het gevoel dat ik, als ik
anders deed, een fout, ja zelfs een zonde
zou begaan tegen het essentiële. Er zijn
anderen die op het geluk uitgaan alsof ze
aardbeitjes gaan plukken: dat zijn degenen
die teruggevonden worden in het hospitaal
der verzuurden, der rancuneuzen en men
senhaters van alle slag, of onder de wijzen,
wat nog erger is. Het geluk heeft niets uit
te staan met de goedheid: het verheugt,
verlicht, versterkt, maar dat alles gaat
buiten de maatschappij om, het is de men
selijkheid onversneden".
Het tegenovergestelde daarvan wordt ge
formuleerd in een stukje van Georges Du-
hamel: pas in de eerste wereldoorlog, toen
hü al meer dan dertig jaar oud was, heeft
hii het geluk als de hoofdzaak leren zien
en is hij gaan begrijpen dat het iets anders
was dan de vreugde, het genot en andere
elementaire bevredigingen. Maar er wordt
bij Duhamel van geen jacht gesproken: al
leen van het besef dat het nog meer waard
was om anderen gelukkig te maken dan
om het zelf te worden en van een veertig
jarige poging om daar zoveel mogelijk in
te bereiken. „Nu durf ik mijn resultaten en
mijn mislukkingen niet op de weegschaal
te leggen. Ik durf niet, ik durf niet". Het
duurzame geluk ls een droom gebleken.
Maar: „Laat het geluk ons niet geheel
vergeten! Als het nog maar een enkele
keer een vluchtige glimlach voor ons over
heeft.
Zelfs als men altijd op tijd bedenkt dat
het geluk van de een dat van de ander niet
is, doet het zich weer als een verrassing
voor, dat twee behandelingen van ditzelfde
onderwerp zo verschillend kunnen zijn. De
opvatting van Giono is duidelijk de gezond
ste van de twee, maar men zal zich niet
verbeelden dat Duhamel daarmee is uitge
praat. Om een keuze te bepalen, kan men
zich misschien het best voorstellen hoe men
gelukkig zou willen zyn: met Giono ver
slagen naast zich ter aarde, of met Duha
mel behoedend over zich heen gebogen. Of
anders hoe ongelukkig: uitgelachen door
Giono, of getroost door Duhamel.