GIEEN VUUR ZONDER ROOK
HET BED
DE KLEINE
VAN HET VERZET
Politieke overwegingen stelde 'hij
ten achter hij zijn oognierks
vernietiging van de nazkdeinon
WOENSDAG 4 MEI 1955
11
TIEN JAAR GELEDEN STIERF FRANKLIN DELANO ROOSEVELT
Kleine triptiek van
de bezetting
Kort verhaal door
Marga Minco
Dagtaak aan hulp
aan onderduikers
IN ZIJN BOEK „Kruistocht door Europa"
schreef generaal Eisenhower, toen opper
bevelhebber der geallieerde legers die op
trokken tegen Hitiers krijgsmacht, thans
president der Verenigde Staten: „Bradley,
Patton en ik zaten op die 12de April
's avonds nog laat te praten over de toe
komst, voornamelijk over de aanwijzing
van officieren en eenheden met het oog op
een spoedige overbrenging van de troepen
naar de Stille Oceaan. We gingen even voor
twaalf uur naar bed. Bradley en ik in een
klein huisje, dat»tot Patton's hoofdkwartier
behoorde. Patton zelf in een trailer. Zijn
horloge was stil blijven staan en hij scha
kelde zijn radio voor het tijdsignaal van de
B.B.C. in. Toen hoorde hij het bericht van
de dood van president Roosevelt. Hij ging
het huis weer binnen, wekte Bradley,
waarna beiden naar mijn kamer kwamen
om mij het verpletterende nieuws mee te
delen." En verder: „We gingen terneerge
slagen en bedroefd naar bed."
Eisenhower bevond zich op die dag in de
buurt van Dessau, dicht bij de Elbe. De dag
tevoren had hij met Patton en Bradley
samen voor het eerst een bezoek aan een
Duits concentratiekamp gebracht. „Nog
nooit had ik zulk een verpletterende erva
ring gehad," schreef hij daarover. „Ik heb
nooit de gevoelens kunnen beschrijven die
mij vervulden, toen ik voor de eerste keer
kwam te staan tegenover de onweerlegbare
bewijzen van wreedheid der nazi's en de
meedogenloze verachting voor elk schijn
van fatsoen." Nog vervuld van de gruwe
lijke tonelen die hij had aanschouwd, heftig
bewogen door dit afschuwelijke bewijs van
het feit dat de strijd van zijn legers tegen
Hitier niet louter een door politieke ont
wikkelingen veroorzaakte veldtocht, doch
waarlijk een kruistocht tegen demonische
krachten moest heten, vernam Eisenhower
de dood van de man, die zijn gehele ver
mogen als mens en als politieke figuur had
ingezet om deze kruistocht mogelijk te
maken. „Wij gingen terneergeslagen en be
droefd naar bed."
De militair Eisenhower is thans geklom
men tot het ambt, dat Roosevelt op het
tijdstip van zijn dood vervulde. Onder zijn
bewind heeft de partij, die hem naar de
presidentszetel voerde, de republikeinen,
haar best gedaan om de politieke beslissin
gen van Roosevelt als blunders te karak
teriseren en zijn betekenis voor de afloop
van de oorlog tegen Hitier en de Japanse
aggressoren te kleineren. Men heeft van
republikeinse zijde zelfs getracht de aan
val van Japan op Pearl Harbor als een
machinatie van Roosevelt voor te stellen,
die „een excuus zocht om in de oorlog te
kunnen treden." Men heeft Roosevelt ver
weten, dat hij in de kaart van de Russen
heeft gespeeld en geen ruimte heeft gelaten
voor een eventueel gebruik der Duitse
legers tegen Rusland na de geallieerde
overwinning in het Westen. De nagedachte
nis van de president der Verenigde Staten,
die door de onderdrukte volken in het Wes
ten als een redder en vriend werd geëerd,
is door een deel der Amerikanen naar het
vlak der verdachtmakingen neergehaald.
„Er is geen sprake van," zegt Eisenhower
in zijn militaire mémoires, „dat ik met
sommige van de politieke daden van Roo
sevelt ooit accoord zou kunnen gaan. Maar
ik kende hem slechts als leider van een
oorlogvoerend volk en als zodanig leek
hij mij aan alle eisen te voldoen."
VOLGENS zijn eigen getuigenis kende
Eisenhower de president slechts oppervlak
kig door louter formele besprekingen. Op
12 April maakte Eisenhower voor het eerst
kennis met de gruwelen, die de nazi's in
Europa hadden bedreven. Dat was in 1945.
Het is een tragische loop van het lot ge
weest, dat generaal Eisenhower pas op dat
tijdstip toen Roosevelt reeds ten dode
was opgeschreven een blik gegund werd
in de rauwe realiteit, die Roosevelt reeds
jaren geleden bewogen had om onmee
dogend partij tegen Hitier te kiezen en zijn
politieke daden te richten op één, on
loochenbaar, onontkoombaar doel: de ver
nietiging van de nazi-demon.
Met verbazing schreef Eisenhower op die
twaalfde April over de kampgruwelen.
Men proeft in zijn woorden een verbouwe
reerdheid, een neiging tot twijfel, een on
aangename verrassing. „Tot op dat ogen
blik had ik hiervan slechts in algemene
termen of uit de tweede hand iets ge
wetenDe veldtocht tegen Hitler was
„op dat ogenblik" practisch ten einde. De
soldaat Eisenhower had jarenlang gehoor
zaam en getrouw tegen Duitsland plannen
gemaakt en gevochten. Doch Roosevelt
vocht niet tegen Duitsland hij vocht
tegen het nazi-dom,oftewel tegen de
samenzwering van Wreedheid, Immorali
teit, Machtswellust en Waanzin.
Roosevelt vocht niet als militair, evenmin
als politicus. Hij vocht als mens tegen iets,
dat hij als onmenselijk zag. Hij maakte zijn
politiek ondergeschikt aan dat levensdoel
en nam alle kansen waar om het te berei
ken. Hij accepteerde de Russische hulp,
omdat hij daarin een nuttige steun zag
voor zijn doeleinden. Hij deed concessies
aan de Sovjet-Unie, omdat hij de wereld
wilde verlossen van een duivelse macht.
Men kan hem verwijten dat hij teveel als
mens en te weinig als politicus heeft nage
dacht over de na-oorlogse periode. Over de
periode, waarin niet humaniteit, doch poli
tiek weer de eerste factor op het wereld
toneel zou worden. Over de periode, waarin
het politieke spel weer met alle geslepen
heid en gevoelloosheid zou worden ge
speeld waarin politieke partijen hun
spelkansen zouden zoeken in intriges en
zwakheden van hun tegenstanders.
ROOSEVELT had een persoonlijke zwak
heid. Hij had een afschuw van alles, wat
Duitsland en Japan stempelde tot machts
factoren: de dictatuur, de machtshonger, de
wreedheid, de soldatendiscipline, de ter
reur, de brute geweldmethoden. Hij zag in
de Sovjet-Unie een welkome bondgenote,
die hij later door nauwer contact ook in
politiek opzicht hoopte te winnen voor het
Westen. Dat was althans volgens dege
nen die thans wellicht nog slechts hun hoop
en vertrouwen op een voorraad atoom
bommen stellen een blunder. Doch de
onderdrukte volken in het Westen vereer
den hem en stortten tranen toen hij stierf.
Het was een grauwe dag, toen Roosevelt
de ogen sloot. Hij zag niet meer de vlaggen
en juichende mensen in de bevrijde steden
van het Westen. Die volken hadden in de
sombere dagen van de woedende oorlog
hun vlaggetjes op de landkaarten verzet
volgens de mededelingen van de Engelse
zender, die zij met levensgevaar beluister
den. De vlaggetjes in het Westen, en ook
de vlaggetjes in het Oosten. Die Oostelijke
vlaggetjes kwamen te snel en te ver naar
het Westen, althans volgens sommige der
joolitici van vandaag. Doch de onderdrukte
volken maakten dezelfde blunders als
Roosevelt en verheugden zich erover. Om
dat zij, met de mens Roosevelt, ménsen
waren, wier afkeer van het demonische
hun klare politieke blik verblindde. J. L.
MORGEN IS HET FEEST. Morgen wapperen de vlaggen en
weerklinkt de muziek van de vroege ochtend tot de late avond,
dat het een lieve lust is. We vieren feest, we zetten de bloeme
tjes eens extra buiten. Tien jaar immers is het geleden, dat we
weer vrij en ruim konden adem halen, dat we een nieuw begin
maaktep met ons leven. We stroopten de mouwen op en gingen,
een beetje onwennig nog, aan het werk. En nu, 1955, is alles
weer gewoon. We gaan weer naar de burgerlijke stand om aan
gifte te doen van voorgenomen huwelijken of van nieuwe
wereldburgers, soms ook van een sterfgeval, we werken weer
en gaan voetballen, tennissen of dansen naar het ons belieft.
De treinen rijden weer op tijd, we draaien het knopje om en
het licht gaat aan. We gaan 's avonds rustig slapen en staan
's morgens met een lach weer op. Na tien jaar is immers alles
weer gewoon? Alles?
OP MIJN SCHRIJFTAFEL ligt wat drukwerk. Een paar
staatscouranten. Wat onaanzienlijke gestencilde boekjes van
het Nederlandse Rode Kruis. Enkele gedichten. En in een dik
ker boek in een zwarte band, waarop staat „De oorlog die
Hitler won". Die documenten zal ik dan maar beschouwen als
de plaatsvervangers van de 110.000 die er morgen niet bij zullen
zijn, de 110.000 wier levens ergens verloren zijn gegaan zonder
dat iemand er weet van had. Meer dan honderdduizend levens
die geruisloos en ongrijpbaar uit de Nederlandse samenleving
zijn verdwenen en wier herinnering ternauwernood kan voort
leven, omdat al degenen zijn ten onder gegaan die met elkaar
gezinnen en families en een gemeenschap vormden. Men roept
een naam en er komt geen antwoord, omdat er niemand meer
is voor wie die naam betekenis heeft.
Namen: in de bijvoegsels van de Nederlandse Staatscourant
zijn ze de laatste jaren bij tienduizenden vastgelegd. Keurig in
alphabetische volgorde met een registratienummer vpor de
familienaam, daarna de voornamen, geboortedatum en ge
boorteplaats, de laatst bekende woongemeenten en tenslotte weer
een datum en een plaats: tijdstip en omgeving waar de drager
van die naam ophield te bestaan. De lijdensweg, die zij hadden
te gaan, wordt in die simpele aanduidingen beter weergegeven
dan in een lang relaas. En ik denk aan het slot van het gedicht
„Afscheid der Joden van Nederland" van Sem Davids:
De trein raast in de nacht, door vele heiden,
Hoe sleurt ons zijn geweld over een brug -
Wij zien de donk're bossen langs ons glijden.
Een slapend dorp keren wij ooit terug?
De grens. Een laatste blik naar onze landouwen.
- En niemand staat ons bij in deze nood -
Vaarwel, vaarwel, het vaderland getrouwe
Zijn wij tot in de dood.
NEE, ze hossen morgen niet mee. En de dertigduizend Joden
die onze Nederlandse gemeenschap door geluk, toeval en mis
schien ook wel eens door de moed en de barmhartigheid van
een landgenoot gebleven zijn, zullen waarschijnlijk op de 5de
Mei 1955 ook wel hun eigen gedachten hebben.
In de boekjes van het Informatiebureau van het Nederlandse
Rode Kruis zijn al die doden, al die verdwenenen tot statistie
ken herleid. In grafieken kan men het lot aflezen van de 11.172
ongelukkigen die met de dertien treinen van 15 Juli 1942 (de
eerste) tot en met 24 Augustus 1942 van Westerbork naar de
gaskamers van Oswiecim zijn gereden. Op de laatste pagina
staan vijftien conclusies. Ik ben nooit verder gekomen dan het
lezen van de eerste vier, waarin staat, dat aangenomen moet
worden, dat alle vrouwen, die in gezelschap van hun kinderen
jonger dan vijftien jaar werden gedeporteerd, met deze kin
deren op of omstreeks de dag van aankomst in of in de onmid
dellijke nabijheid van Auschwitz zijn overleden; dat alleen
staande kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar op of
omstreeks de dag van aankomst zijn overleden; dat alle vrou
wen ouder dan vijftig jaar op of omstreeks de dag van aan
komst zijn overleden; dat alle andere vrouwen uiterlijk in de
daarop volgende Septembermaand zijn overleden. De mannen
hebben het een maand langer kunnen uithouden. Meer dan
tachtig treinen zijn er zo van Westerbork op de Drentse heide
naar Polen vertrokken, naar Oswiecim, dat in de lijsten van de
Staatscourant zo dikwijls voorkomt, dat men het maar tot O.
heeft afgekort.
In de monotone kolommen van de Staatscourant is de buit
van de moloch van het Derde Rijk voor goed vastgelegd, zijn
de tranen van zijn prooi verstold tot een blijvende aanklacht.
En ik lees op pagina 6 van het bijvoegsel van Donderdag 6
April 1950, dat op 17 September 1943 de zevenjarige Judith
Speijer met haar zesjarig broertje Abraham, haar vierjarig
broertje Joseph, haar driejarig zusje Mietje, haar éénjarig
broertje Engel tezamen met haar moeder, die misschien de in
Westerbork geboren zes weken oude Ludwig Arthur nog op
de arm droeg, vergast zijn. Zeven menselijke wezens, zeven
van de 110.000, neen van de zes millioen, die Hitiers bijdrage
tot de „Endlösung der Judenfrage" vormden.
Wanneer ik dit lees, komt, zelfs na tien jaren, nog machte
loze woede in mij op. Ik denk aan Jac. van Hattum:
Ze zijn gegaan. Verraden? Niet verraden?
Als zwak excuus gold ons de overmacht.
Maar éénmaal vraagt het leven werklijk daden,
maar éénmaal wordt de moed om hals gebracht.
TELKENS ALS IK die lijsten zie, die eindeloze lijsten met
namen, denk ik: Hadden we, had ik niet meer kunnen doen,
voor al die Cohens en Polaks, voor de Kornalijnslijpers en de
Zeehandelaren, voor de Spetters en de Speyers, de De Vriezen
en de Van Dams, voor de Querido's en de Ossendrijvers?
Gebrek aan moed kan heel een leven rouwen,
wie van ons wierp zich voor zo'n volle tram?
wie weende om de kinders en om al die vrouwen
en wie riep „moord" in 't Zondags Amsterdam?
ZEKER NIET DEGENEN, die in 1940 de eerste ontslagen
van hun Joodse landgenoten uit openbare diensten als „nor
maal", als „te verwachten" accepteerden. Niet de ijverigen die
nog voor de bezetters hen daartoe verplichtten de bordjes „Voor
Joden verboden" al vooraf deden gaan door de aankondiging
„Joden niet gewenst". Hoevelen hebben ternauwernood opge
merkt, dat reisverboden, dat het ophokken in de flats van Am
sterdam Zuid en Oost, dat het dragen van de Davidsster niet
alleen een materiële, maar veel meer nog een morele ontrech-
ting betekende. Dat de meesten bij de deportatie der Joden
naar Westerbork het niet veel verder brachten dan een mee
warig „Die brave mensen, we zullen ze wel nooit terug zien"
bij een kopje thee achter het veilige vensterglas? Want iedereen
kon begrijpen, dat het hier ging om de nationaal-socialistische
„Endlösung" van wat de bezetter en zijn trawanten het Joodse
vraagstuk beliefden te noemen. Helaas hebben veel te weinigen
beseft, dat die „Endlösung" begon op het ogenblik, dat er op
het ene persoonsbewijs een J werd gestempeld en op het andere
niet. Die oorlog heeft Hitier inderdaad glansrijk gewonnen.
Morgen is het feest. Terecht: de Vijfde Mei is voor altijd de dag
van ons leven geworden. Maar het bevrijdingsvuur zal nimmer
gezien worden zonder de rook van de crematoria van Oswiecim.
van Sobibor, van Birkenau, van Treblinka en zoveel andere
oorden, waar de Duitsers een einde maakten aan het leven van
hen wier kromme neus hun enige misdaad was. Aan deze voor
avond van de tiende verjaardag der bevrijding zien wij de
schimmen voorbijtrekken van hen waarvan de Psalmist schreef:
„Hun bloed, hun tranen en hun lijden zijn dierbaar in Zijn oog"
J. H. BARTMAN.
Triptiek van de bezetting: Links een een
zame soldaat van het duizendjarig rijk
tuurt op zijn post aan de kust van Kenne-
merland naar het hem beloofde Engeland.
De middelste foto heeft met de oorlog niet
veel te maken, maar deze op het station
Overveen gederailleerde trein gaf voedsel
aan tal van geruchten en die waren een
voor de bezettingstijd eveneens kenmer
kend verschijnsel. Foto rechts: De uitwer
king van een Engels bombardement op de
havenwijk van IJmuiden in September 1944
E jongen kwam met twee
fietsen aanrijden. Ik stond
bij de onbewaakte overweg
op hem te wachten en zag
zijn lichtblonde kuif wap
peren boven zijn roodver
brand gezicht. Hij zette de
fietsen tegen een paal, nam
mijn koffer en bond die op een van de
bagagedragers. Met een zakdoek wiste hij
zich het zweet uit de nek.
„We moeten die kant op", zei hij en hij
wees naar een pad, dat door een weiland
liep. Ik knikte en stapte op. Hij reed voor
mij uit en ik volgde hem over de zandweg.
Het was een warme dag. Het was een van
die warme Meidagen van 1943, die gevolgd
waren op een mild voorjaar en die een
stralende zomer beloofden. Maar in dat
jaar letten we nauwelijks op de weersge
steldheid. Hier en daar graasden wat
koeien, die» loom hun koppen omdraaiden
en ons nastaarden. Een paard stond bij een
sloot en joeg met zijn staart vliegen weg.
De jongen fietste door zonder om te kijken;
het pad werd steeds moeilijker berijdbaar
door het droge, losse zand. Men moest
hard trappen om niet te slippen. Maar na
dat we een andere weg hadden ingeslagen,
ging het beter. We kwamen uit op een
vaart, met aan weerszijden kleine huizen.
De jongen kwam naast mij fietsen en zei:
„We zijn er bijna". Hij had zijn zakdoek
om zijn nek gebonden.
Overal waren vrouwen bezig de steentjes
voor hun huizen te schrobben en de ramen
te zemen. Kinderen speelden op de gras
strook langs het water. Een visser zat on
beweeglijk naar zijn dobber te turen. Even
verder stapten we af. Ik had het gevoel of
mijn kleren aan mijn lichaam vastgeplakt
zaten.
„Hier is het", zei de jongen. We liepen over
een grindpad achterom, waar een deur open
stond die toegang gaf tot een keuken.
Een vrouw zat bij de tafel aardappels te
schillen. Ze had een mager gezicht met een
scherpe, smalle neus en blond haar dat in
slordige pieken hing.
„Hier is ze", zei de jongen.
„Wie?" vroeg de vrouw, opkijkend.
„Het meisje", zei de jongen weer.
„Nou al?" Ze bleef met een halfgeschilde
aardappel in haar hand zitten en veegde
met de andere hand een haarpiek weg.
„Je wist er toch van?" zei de jongen. „Je
had je toch opgegeven?"
„Ja, dat wel", zei de vrouw. Ze sprak met
een lijzige stem. „Maar ik wist niet dat ze
nu ai zou komen".
„Ze is nu gekomen", zei de jongen. Ik
stond half in de deuropening, met mijn ene
voet op het grind en mijn andere voet op
de drempel. De vrouw keek even naar me
en ging toen verder met schillen.
„We hebben geen bed", zei ze.
„Dat wordt gebracht", zei de jongen.
„Wanneer?"
„Misschien vandaag nog, anders morgen,
denk ik."
„Als het maar waar is", zei ze.
„Ik ga weer", zei hij. Hij liep naar buiten
en stak zijn hand omhoog. „Het beste", riep
hij tegen mij. En hij reed weg met de ene
fiets aan zijn hand.
„Ga maar zitten", zei de vrouw. Ik ging
aan de andere kant van de tafel zitten. De
aardappels vielen met een plons in de teil.
Het water spatte tegen mijn been en tel
kens rilde ik. Maar ik verplaatste mijn
been niet. Bij elke vers geschilde aard
appel wachtte ik op de druppels, als een
dorstige die bij beetjes te drinken krijgt.
„We eten veel aardappels", zei de vrouw
toen de teil vol was.
„U heeft zeker een groot gezin?", vroeg ik.
„We zijn met z'n zessen", zeide ze „En er
komt er weer een bij".
„Wij waren met zijn vijven", zei ik. Ik
Haarlem werd door het hoofd van de Duitse politie in bezet Nederland
S.S. Obergru
noemd. In on
ppenführer Hans Rauter een brandpunt van de illegaliteit ge
naerstaand artikel wordt een samenvattende indruk gegeven van
de verzetsbeweging en van de mentaliteit waaruit deze voortkwam door een
der vooraanstaande figuren uit een „ondergrondse" organisatie, die zich van
een zijner destijds aangenomen schuilnamen bedient.
OP DE DAG dat het Nederlandse leger
capituleerde voor de Duitse overweldi
ger, op de dag dat vele kortzichtige
Nederlanders de portretten van het Ko
ninklijk Huis in de prullemand smeten,
de regering en de bondgenoten verwens
ten, hun alcoholica door de gootsteen
spoelden en hun anti-Duitse lectuur ver
brandden, op die dag kwam er ergens in
Haarlem een groepje mannen bij elkaar
om te bespreken wat men als burger kon
doen nu het leger de strijd had opgege
ven. Op diezelfde dag schreef een an
dere Haarlemmer het eerste illegale
pamflet.
AFGEZIEN van deze weinigen, voor wie
het bezet zijn op zichzelf een reden was
om zich te gaan verzetten al wist men
nog niet hoe en al droomde men daarom
trent de wonderlijkste dromen aan
vaardde het merendeel van het volk met
grote gelatenheid de bezetting, menende
dat het maar voor enkele maanden zou
zijn, vertrouwende met een blind vertrou
wen dat de Duitsers hun rassenideologie,
hun concentratiekampen en hun terreur
tot Duitsland zouden beperken en in de
heilige overtuiging dat het met rust zou
worden gelaten, zolang het de Duitsers met
rust liet.
Van actief verzet is de eerste tijd nau
welijks sprake, toen op 1 Juni 1940, de
thee en de koffie op de bon gingen, vond
men dit belangrijker dan het feit, dat het
op dezelfde datum de Joden werd verboden
werkzaam te zijn bij de luchtbescherming.
Wel circuleerden de eerste maanden foto's
en hekeldichten (vliegers, die genade
kennenen wel leefde onder sommigen
de gedachte dat er iets moest gebeuren,
maar afgezien van een sabotagedaad in
Bloemendaal gebeurde er vrijwel niets.
Het verzet, dat werd geboden, was door
gaans individueel. Pas later kregen deze
mensen steun van hen, die door maatrege
len van de bezetter: aantasting van de
persvrijheid, het verbod van verenigingen,
het treiteren van Joden enzovoorts gepro
voceerd werden tot verzet. Het overgrote
deel van het Nederlandse volk leefde hier
onder rustig voort. Weliswaar kon het
gniffelen om die illegalen, die de Duitsers
bij de neus namen, maar het vond die ac-
titviteit toch wel griezelig en gevaarlijk.
kon me niet herinneren dat er bij ons thuis
zoveel aardappels geschild werden.
„Zijn de anderen allemaal weg?" vroeg ze.
„Ja", zei ik.
..D'r komt. niemand van terug, zeggen zü".
Ze keek op. Buiten had het grind ge
knerst. Een paar jongens holden de keuken
in, achter hen aan kwam een man. Het
was een grote, forse man met enorme han
den. Hij keek me zwijgend aan. Ook de
jongens waren plotseling blijven staan
toen ze me zagen.
„We hebben nog geen bed", zei de vrouw.
„Zo", zei de man. „Brengen ze dat dan
niet?"
„De jongen zei dat het misschien vandaag
of anders morgen zou komen".
„Nou ja", zei hij, „ze kan wel zolang bij
jou in bed, dan kriuip ik bij de jongens".
Hij viel in een oude leunstoel neer en leg
de zijn voeten op de rand van de tafel.
Hij droeg dikke zwarte sokken. Zijn klom
pen had hij voor de deur laten staan.
„We zullen maar zeggen dat je een nichtje
uit Rotterdam bent", zei hij tegen me.
„We hebben geen familie in Rotterdam",
zei de vrouw.
„We hebben wèl familie in Rotterdam",
zei hij. „In ieder geval heb ik een neef die
er gewoond heeft".
„En als ze het bed nu niet brengen?", be
gon de vrouw weer.
„Dan héél ik het", zei de man. Hij rolde
eèn sigaret. De vrouw gooide hout op de
kachel en zette er de pan met aardappels
op. Het hout knetterde en verspreidde een
lucht van hars en rook. De kinderen wa
ren naar buiten gegaan. Af en toe gluur
den ze door het raam naar binnen. Het
werd broeierig warm in de keuken. De
vrouw zette borden op de tafel.
Zeven borden, telde ik.
Het volk had dan ook nog niet voor de
grootste beslissing gestaan, de geestelijke
achtergrond van het verzet werd nog niet
begrepen en het feitelijke verzet vond het
nog te realistisch getint, dan dat het voel
de daaraan ook te moeten meedoen. Het
treurde om het lot van de achttien doden,
het was boos over het neerschieten van de
72 O.D.'ers, het vond de studentenstaking
en arbeidersstaking in Februari prachtig,
maar in diepste wezen lieten deze dingen
het onberoerd. Op 14 Juli 1942 echter
toen met de grote razzia's op de Joden in
Amsterdam het begin kwam van de „End
lösung der Judenfrage" werd het Ne
derlandse volk gesteld voor de vraag wat
het begreep onder het woord: naastenlief
de. Degenen, die zich aan de beantwoor
ding van deze vraag nog onttrokken, wer
den in Mei 1943 gedwongen een keus te
doen, toen de aanslag op onze arbeids
krachten begon. Gelukkig hebben velen
toen het goede antwoord gegeven en daar
door is men van het verzet van enkelen ge
komen tot het ondergrondse verzet, waar
aan op grotere schaal ook de gewone man
kon meedoen.
Dolle Dinsdag bracht een nieuwe toe
vloed van „verzetsstrijders" („September-
ridders" geheten) èn de oprichting van de
Binnenlandse Strijdkrachten, welke orga
nisatie na de oorlog ten onrechte werd ge
zien en dit ook enigszins in de hand
heeft gewerkt als de enige representan-
te van het verzet, hetgeen op zijn minst
bevreemdend aandoet als men bedenkt dat
ook de B.S. na de bevrijding moest worden
gezuiverd.
Het Limburgse dorpje Arcen werd door de oorlogshandelingen zwaar getroffen. De
foto geeft daarvan een beeld en een bizar contrast: een kerk in puin, het
Maria-beeld onbeschadigd....
DE ILLEGALE activiteit in Haarlem,
door Rauter een brandpunt van het verzet
genoemd, is een getrouwe afspiegeling van
die in het hele land. Begonnen met kleine
groepjes, met meer contacten buiten de
stad dan erbinnen, hun bonkaarten halen
de uit de Achterhoek, hun geld uit de
Zaanstreek en hun valse papieren weer
van elders, kwam men door het groeiend
getal onderduikers, Joden, arbeiders, sl
depten, krijgsgevangenen, piloten enz -
voorts langzamerhand met elkaar in con
tact. Ook landelijk werd gepoogd de werk
zaamheden te coördineren. Tenslotte wist
men waar men in Haarlem moest zijn voor
geldelijke steun voor zijn onderduikers,
hoe men aan bonkaarten en valse papieren
kon komen, waar men zich moest vervoe
gen om de knokploegen te bereiken en
waar men iltegale lectuur, variërend van
links tot rechts kon halen. Steeds ontmoet
te men dezelfde mensen en hoorde men
dezelfde namen, want het aantal verzets
lieden was maar klein en velen hielden
zich met meer dan één vorm van verzet
bezig. Men had meer dan een volle dag
taak aan het bezorgen van bonkaar
ten, lectuur en vervalste persoonsbe
wijzen, het zoeken van duikadressen, het
leggen van nieuwe contacten, het bezwe
ren van ruzies tussen gastheren en onder
duikers, het toedienen van paedagogische
wenken aan pleegouders van Joodse kin
deren, aan het voeren van eindeloze be
sprekingen in eigen kring en met andere
verzetsorganisaties en aan al die tientallen
andere bezigheden, waarmee het leven in
die dagen was gevuld.
Oneindig veel heeft deze kleine republiek
van mensen moeten leren voordat het spel
karakter van het illegale werk verbonden
werd met uiterst strenge veiligheidsmaat
regelen. Daar de meeste illegale organisa
ties zich ontwikkelden uit relaties van voor
de oorlog of uit vriendenkringen, werden
deze alleen uitgebreid door introductie.
Men wantrouwde in beginsel ieder die er
buiten stond en tenslotte leefde men in een
sfeer van eenzaamheid en heimelijkheid en
in het aanhoudend gevaar gearresteerd of
verraden te worden. Het gevaar bracht
mee dat men er tenslotte blind voor werd
en een van de grootste opgaven in die tijd
was dan ook zichzelf te dwingen voorzich
tigheid te betrachten.
In de persoonlijke verhoudingen kende
men geen verschil, men noemde elkaar bij
de meestal valse voornaam. De een
was niet minder dan de ander. In deze
maatschappij moest ieder bewijzen wat hij
waard was. De omgangstoon was op de
man af en verlucht met een speciaal soort
humor.
Het was geen eerzucht, waardoor deze
mannen en vrouwen, van alle leeftijden,
standen en overtuigingen gedreven wer
den. Zij deden dit omdat zij niet anders
konden. Tijdens de oorlog is er weinig over
de verzetsmotieven gesproken, maar men
kan wel zeggen dat deze varieerden tussen
de op geloofsovertuiging gebaseerde begin
selen en de houding van hem die zei: „Ik
moet dat Duitse zoodje niet". En uit al deze
motieven ontstond een saamhorigheid en
een zich verbonden weten met de ander,
die op zichzelf reeds een geestelijke basis
vormden.
Op 5 Mei 1945 verdwijnt deze illegale
werker en met hem behoort sindsdien ook
de saamhorigheid tot de verleden tijd.
IN DEZE DAGEN worden de doden van
het verzet herdacht. Nog is deze herden
king geen plechtigheid, die alleen tot hun
familie en vrienden spreekt. Laat het
daartoe niet komen, opdat jongere genera
ties nog tot ons kunnen komen met de
woorden van de dichter Leo Vroman:
Kom vanavond niet verhalen,
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderdmalen:
alle malen zal ik wenen.
VAN DINTEREN