GIEEN VUUR ZONDER ROOK HET BED DE KLEINE VAN HET VERZET Politieke overwegingen stelde 'hij ten achter hij zijn oognierks vernietiging van de nazkdeinon WOENSDAG 4 MEI 1955 11 TIEN JAAR GELEDEN STIERF FRANKLIN DELANO ROOSEVELT Kleine triptiek van de bezetting Kort verhaal door Marga Minco Dagtaak aan hulp aan onderduikers IN ZIJN BOEK „Kruistocht door Europa" schreef generaal Eisenhower, toen opper bevelhebber der geallieerde legers die op trokken tegen Hitiers krijgsmacht, thans president der Verenigde Staten: „Bradley, Patton en ik zaten op die 12de April 's avonds nog laat te praten over de toe komst, voornamelijk over de aanwijzing van officieren en eenheden met het oog op een spoedige overbrenging van de troepen naar de Stille Oceaan. We gingen even voor twaalf uur naar bed. Bradley en ik in een klein huisje, dat»tot Patton's hoofdkwartier behoorde. Patton zelf in een trailer. Zijn horloge was stil blijven staan en hij scha kelde zijn radio voor het tijdsignaal van de B.B.C. in. Toen hoorde hij het bericht van de dood van president Roosevelt. Hij ging het huis weer binnen, wekte Bradley, waarna beiden naar mijn kamer kwamen om mij het verpletterende nieuws mee te delen." En verder: „We gingen terneerge slagen en bedroefd naar bed." Eisenhower bevond zich op die dag in de buurt van Dessau, dicht bij de Elbe. De dag tevoren had hij met Patton en Bradley samen voor het eerst een bezoek aan een Duits concentratiekamp gebracht. „Nog nooit had ik zulk een verpletterende erva ring gehad," schreef hij daarover. „Ik heb nooit de gevoelens kunnen beschrijven die mij vervulden, toen ik voor de eerste keer kwam te staan tegenover de onweerlegbare bewijzen van wreedheid der nazi's en de meedogenloze verachting voor elk schijn van fatsoen." Nog vervuld van de gruwe lijke tonelen die hij had aanschouwd, heftig bewogen door dit afschuwelijke bewijs van het feit dat de strijd van zijn legers tegen Hitier niet louter een door politieke ont wikkelingen veroorzaakte veldtocht, doch waarlijk een kruistocht tegen demonische krachten moest heten, vernam Eisenhower de dood van de man, die zijn gehele ver mogen als mens en als politieke figuur had ingezet om deze kruistocht mogelijk te maken. „Wij gingen terneergeslagen en be droefd naar bed." De militair Eisenhower is thans geklom men tot het ambt, dat Roosevelt op het tijdstip van zijn dood vervulde. Onder zijn bewind heeft de partij, die hem naar de presidentszetel voerde, de republikeinen, haar best gedaan om de politieke beslissin gen van Roosevelt als blunders te karak teriseren en zijn betekenis voor de afloop van de oorlog tegen Hitier en de Japanse aggressoren te kleineren. Men heeft van republikeinse zijde zelfs getracht de aan val van Japan op Pearl Harbor als een machinatie van Roosevelt voor te stellen, die „een excuus zocht om in de oorlog te kunnen treden." Men heeft Roosevelt ver weten, dat hij in de kaart van de Russen heeft gespeeld en geen ruimte heeft gelaten voor een eventueel gebruik der Duitse legers tegen Rusland na de geallieerde overwinning in het Westen. De nagedachte nis van de president der Verenigde Staten, die door de onderdrukte volken in het Wes ten als een redder en vriend werd geëerd, is door een deel der Amerikanen naar het vlak der verdachtmakingen neergehaald. „Er is geen sprake van," zegt Eisenhower in zijn militaire mémoires, „dat ik met sommige van de politieke daden van Roo sevelt ooit accoord zou kunnen gaan. Maar ik kende hem slechts als leider van een oorlogvoerend volk en als zodanig leek hij mij aan alle eisen te voldoen." VOLGENS zijn eigen getuigenis kende Eisenhower de president slechts oppervlak kig door louter formele besprekingen. Op 12 April maakte Eisenhower voor het eerst kennis met de gruwelen, die de nazi's in Europa hadden bedreven. Dat was in 1945. Het is een tragische loop van het lot ge weest, dat generaal Eisenhower pas op dat tijdstip toen Roosevelt reeds ten dode was opgeschreven een blik gegund werd in de rauwe realiteit, die Roosevelt reeds jaren geleden bewogen had om onmee dogend partij tegen Hitier te kiezen en zijn politieke daden te richten op één, on loochenbaar, onontkoombaar doel: de ver nietiging van de nazi-demon. Met verbazing schreef Eisenhower op die twaalfde April over de kampgruwelen. Men proeft in zijn woorden een verbouwe reerdheid, een neiging tot twijfel, een on aangename verrassing. „Tot op dat ogen blik had ik hiervan slechts in algemene termen of uit de tweede hand iets ge wetenDe veldtocht tegen Hitler was „op dat ogenblik" practisch ten einde. De soldaat Eisenhower had jarenlang gehoor zaam en getrouw tegen Duitsland plannen gemaakt en gevochten. Doch Roosevelt vocht niet tegen Duitsland hij vocht tegen het nazi-dom,oftewel tegen de samenzwering van Wreedheid, Immorali teit, Machtswellust en Waanzin. Roosevelt vocht niet als militair, evenmin als politicus. Hij vocht als mens tegen iets, dat hij als onmenselijk zag. Hij maakte zijn politiek ondergeschikt aan dat levensdoel en nam alle kansen waar om het te berei ken. Hij accepteerde de Russische hulp, omdat hij daarin een nuttige steun zag voor zijn doeleinden. Hij deed concessies aan de Sovjet-Unie, omdat hij de wereld wilde verlossen van een duivelse macht. Men kan hem verwijten dat hij teveel als mens en te weinig als politicus heeft nage dacht over de na-oorlogse periode. Over de periode, waarin niet humaniteit, doch poli tiek weer de eerste factor op het wereld toneel zou worden. Over de periode, waarin het politieke spel weer met alle geslepen heid en gevoelloosheid zou worden ge speeld waarin politieke partijen hun spelkansen zouden zoeken in intriges en zwakheden van hun tegenstanders. ROOSEVELT had een persoonlijke zwak heid. Hij had een afschuw van alles, wat Duitsland en Japan stempelde tot machts factoren: de dictatuur, de machtshonger, de wreedheid, de soldatendiscipline, de ter reur, de brute geweldmethoden. Hij zag in de Sovjet-Unie een welkome bondgenote, die hij later door nauwer contact ook in politiek opzicht hoopte te winnen voor het Westen. Dat was althans volgens dege nen die thans wellicht nog slechts hun hoop en vertrouwen op een voorraad atoom bommen stellen een blunder. Doch de onderdrukte volken in het Westen vereer den hem en stortten tranen toen hij stierf. Het was een grauwe dag, toen Roosevelt de ogen sloot. Hij zag niet meer de vlaggen en juichende mensen in de bevrijde steden van het Westen. Die volken hadden in de sombere dagen van de woedende oorlog hun vlaggetjes op de landkaarten verzet volgens de mededelingen van de Engelse zender, die zij met levensgevaar beluister den. De vlaggetjes in het Westen, en ook de vlaggetjes in het Oosten. Die Oostelijke vlaggetjes kwamen te snel en te ver naar het Westen, althans volgens sommige der joolitici van vandaag. Doch de onderdrukte volken maakten dezelfde blunders als Roosevelt en verheugden zich erover. Om dat zij, met de mens Roosevelt, ménsen waren, wier afkeer van het demonische hun klare politieke blik verblindde. J. L. MORGEN IS HET FEEST. Morgen wapperen de vlaggen en weerklinkt de muziek van de vroege ochtend tot de late avond, dat het een lieve lust is. We vieren feest, we zetten de bloeme tjes eens extra buiten. Tien jaar immers is het geleden, dat we weer vrij en ruim konden adem halen, dat we een nieuw begin maaktep met ons leven. We stroopten de mouwen op en gingen, een beetje onwennig nog, aan het werk. En nu, 1955, is alles weer gewoon. We gaan weer naar de burgerlijke stand om aan gifte te doen van voorgenomen huwelijken of van nieuwe wereldburgers, soms ook van een sterfgeval, we werken weer en gaan voetballen, tennissen of dansen naar het ons belieft. De treinen rijden weer op tijd, we draaien het knopje om en het licht gaat aan. We gaan 's avonds rustig slapen en staan 's morgens met een lach weer op. Na tien jaar is immers alles weer gewoon? Alles? OP MIJN SCHRIJFTAFEL ligt wat drukwerk. Een paar staatscouranten. Wat onaanzienlijke gestencilde boekjes van het Nederlandse Rode Kruis. Enkele gedichten. En in een dik ker boek in een zwarte band, waarop staat „De oorlog die Hitler won". Die documenten zal ik dan maar beschouwen als de plaatsvervangers van de 110.000 die er morgen niet bij zullen zijn, de 110.000 wier levens ergens verloren zijn gegaan zonder dat iemand er weet van had. Meer dan honderdduizend levens die geruisloos en ongrijpbaar uit de Nederlandse samenleving zijn verdwenen en wier herinnering ternauwernood kan voort leven, omdat al degenen zijn ten onder gegaan die met elkaar gezinnen en families en een gemeenschap vormden. Men roept een naam en er komt geen antwoord, omdat er niemand meer is voor wie die naam betekenis heeft. Namen: in de bijvoegsels van de Nederlandse Staatscourant zijn ze de laatste jaren bij tienduizenden vastgelegd. Keurig in alphabetische volgorde met een registratienummer vpor de familienaam, daarna de voornamen, geboortedatum en ge boorteplaats, de laatst bekende woongemeenten en tenslotte weer een datum en een plaats: tijdstip en omgeving waar de drager van die naam ophield te bestaan. De lijdensweg, die zij hadden te gaan, wordt in die simpele aanduidingen beter weergegeven dan in een lang relaas. En ik denk aan het slot van het gedicht „Afscheid der Joden van Nederland" van Sem Davids: De trein raast in de nacht, door vele heiden, Hoe sleurt ons zijn geweld over een brug - Wij zien de donk're bossen langs ons glijden. Een slapend dorp keren wij ooit terug? De grens. Een laatste blik naar onze landouwen. - En niemand staat ons bij in deze nood - Vaarwel, vaarwel, het vaderland getrouwe Zijn wij tot in de dood. NEE, ze hossen morgen niet mee. En de dertigduizend Joden die onze Nederlandse gemeenschap door geluk, toeval en mis schien ook wel eens door de moed en de barmhartigheid van een landgenoot gebleven zijn, zullen waarschijnlijk op de 5de Mei 1955 ook wel hun eigen gedachten hebben. In de boekjes van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis zijn al die doden, al die verdwenenen tot statistie ken herleid. In grafieken kan men het lot aflezen van de 11.172 ongelukkigen die met de dertien treinen van 15 Juli 1942 (de eerste) tot en met 24 Augustus 1942 van Westerbork naar de gaskamers van Oswiecim zijn gereden. Op de laatste pagina staan vijftien conclusies. Ik ben nooit verder gekomen dan het lezen van de eerste vier, waarin staat, dat aangenomen moet worden, dat alle vrouwen, die in gezelschap van hun kinderen jonger dan vijftien jaar werden gedeporteerd, met deze kin deren op of omstreeks de dag van aankomst in of in de onmid dellijke nabijheid van Auschwitz zijn overleden; dat alleen staande kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar op of omstreeks de dag van aankomst zijn overleden; dat alle vrou wen ouder dan vijftig jaar op of omstreeks de dag van aan komst zijn overleden; dat alle andere vrouwen uiterlijk in de daarop volgende Septembermaand zijn overleden. De mannen hebben het een maand langer kunnen uithouden. Meer dan tachtig treinen zijn er zo van Westerbork op de Drentse heide naar Polen vertrokken, naar Oswiecim, dat in de lijsten van de Staatscourant zo dikwijls voorkomt, dat men het maar tot O. heeft afgekort. In de monotone kolommen van de Staatscourant is de buit van de moloch van het Derde Rijk voor goed vastgelegd, zijn de tranen van zijn prooi verstold tot een blijvende aanklacht. En ik lees op pagina 6 van het bijvoegsel van Donderdag 6 April 1950, dat op 17 September 1943 de zevenjarige Judith Speijer met haar zesjarig broertje Abraham, haar vierjarig broertje Joseph, haar driejarig zusje Mietje, haar éénjarig broertje Engel tezamen met haar moeder, die misschien de in Westerbork geboren zes weken oude Ludwig Arthur nog op de arm droeg, vergast zijn. Zeven menselijke wezens, zeven van de 110.000, neen van de zes millioen, die Hitiers bijdrage tot de „Endlösung der Judenfrage" vormden. Wanneer ik dit lees, komt, zelfs na tien jaren, nog machte loze woede in mij op. Ik denk aan Jac. van Hattum: Ze zijn gegaan. Verraden? Niet verraden? Als zwak excuus gold ons de overmacht. Maar éénmaal vraagt het leven werklijk daden, maar éénmaal wordt de moed om hals gebracht. TELKENS ALS IK die lijsten zie, die eindeloze lijsten met namen, denk ik: Hadden we, had ik niet meer kunnen doen, voor al die Cohens en Polaks, voor de Kornalijnslijpers en de Zeehandelaren, voor de Spetters en de Speyers, de De Vriezen en de Van Dams, voor de Querido's en de Ossendrijvers? Gebrek aan moed kan heel een leven rouwen, wie van ons wierp zich voor zo'n volle tram? wie weende om de kinders en om al die vrouwen en wie riep „moord" in 't Zondags Amsterdam? ZEKER NIET DEGENEN, die in 1940 de eerste ontslagen van hun Joodse landgenoten uit openbare diensten als „nor maal", als „te verwachten" accepteerden. Niet de ijverigen die nog voor de bezetters hen daartoe verplichtten de bordjes „Voor Joden verboden" al vooraf deden gaan door de aankondiging „Joden niet gewenst". Hoevelen hebben ternauwernood opge merkt, dat reisverboden, dat het ophokken in de flats van Am sterdam Zuid en Oost, dat het dragen van de Davidsster niet alleen een materiële, maar veel meer nog een morele ontrech- ting betekende. Dat de meesten bij de deportatie der Joden naar Westerbork het niet veel verder brachten dan een mee warig „Die brave mensen, we zullen ze wel nooit terug zien" bij een kopje thee achter het veilige vensterglas? Want iedereen kon begrijpen, dat het hier ging om de nationaal-socialistische „Endlösung" van wat de bezetter en zijn trawanten het Joodse vraagstuk beliefden te noemen. Helaas hebben veel te weinigen beseft, dat die „Endlösung" begon op het ogenblik, dat er op het ene persoonsbewijs een J werd gestempeld en op het andere niet. Die oorlog heeft Hitier inderdaad glansrijk gewonnen. Morgen is het feest. Terecht: de Vijfde Mei is voor altijd de dag van ons leven geworden. Maar het bevrijdingsvuur zal nimmer gezien worden zonder de rook van de crematoria van Oswiecim. van Sobibor, van Birkenau, van Treblinka en zoveel andere oorden, waar de Duitsers een einde maakten aan het leven van hen wier kromme neus hun enige misdaad was. Aan deze voor avond van de tiende verjaardag der bevrijding zien wij de schimmen voorbijtrekken van hen waarvan de Psalmist schreef: „Hun bloed, hun tranen en hun lijden zijn dierbaar in Zijn oog" J. H. BARTMAN. Triptiek van de bezetting: Links een een zame soldaat van het duizendjarig rijk tuurt op zijn post aan de kust van Kenne- merland naar het hem beloofde Engeland. De middelste foto heeft met de oorlog niet veel te maken, maar deze op het station Overveen gederailleerde trein gaf voedsel aan tal van geruchten en die waren een voor de bezettingstijd eveneens kenmer kend verschijnsel. Foto rechts: De uitwer king van een Engels bombardement op de havenwijk van IJmuiden in September 1944 E jongen kwam met twee fietsen aanrijden. Ik stond bij de onbewaakte overweg op hem te wachten en zag zijn lichtblonde kuif wap peren boven zijn roodver brand gezicht. Hij zette de fietsen tegen een paal, nam mijn koffer en bond die op een van de bagagedragers. Met een zakdoek wiste hij zich het zweet uit de nek. „We moeten die kant op", zei hij en hij wees naar een pad, dat door een weiland liep. Ik knikte en stapte op. Hij reed voor mij uit en ik volgde hem over de zandweg. Het was een warme dag. Het was een van die warme Meidagen van 1943, die gevolgd waren op een mild voorjaar en die een stralende zomer beloofden. Maar in dat jaar letten we nauwelijks op de weersge steldheid. Hier en daar graasden wat koeien, die» loom hun koppen omdraaiden en ons nastaarden. Een paard stond bij een sloot en joeg met zijn staart vliegen weg. De jongen fietste door zonder om te kijken; het pad werd steeds moeilijker berijdbaar door het droge, losse zand. Men moest hard trappen om niet te slippen. Maar na dat we een andere weg hadden ingeslagen, ging het beter. We kwamen uit op een vaart, met aan weerszijden kleine huizen. De jongen kwam naast mij fietsen en zei: „We zijn er bijna". Hij had zijn zakdoek om zijn nek gebonden. Overal waren vrouwen bezig de steentjes voor hun huizen te schrobben en de ramen te zemen. Kinderen speelden op de gras strook langs het water. Een visser zat on beweeglijk naar zijn dobber te turen. Even verder stapten we af. Ik had het gevoel of mijn kleren aan mijn lichaam vastgeplakt zaten. „Hier is het", zei de jongen. We liepen over een grindpad achterom, waar een deur open stond die toegang gaf tot een keuken. Een vrouw zat bij de tafel aardappels te schillen. Ze had een mager gezicht met een scherpe, smalle neus en blond haar dat in slordige pieken hing. „Hier is ze", zei de jongen. „Wie?" vroeg de vrouw, opkijkend. „Het meisje", zei de jongen weer. „Nou al?" Ze bleef met een halfgeschilde aardappel in haar hand zitten en veegde met de andere hand een haarpiek weg. „Je wist er toch van?" zei de jongen. „Je had je toch opgegeven?" „Ja, dat wel", zei de vrouw. Ze sprak met een lijzige stem. „Maar ik wist niet dat ze nu ai zou komen". „Ze is nu gekomen", zei de jongen. Ik stond half in de deuropening, met mijn ene voet op het grind en mijn andere voet op de drempel. De vrouw keek even naar me en ging toen verder met schillen. „We hebben geen bed", zei ze. „Dat wordt gebracht", zei de jongen. „Wanneer?" „Misschien vandaag nog, anders morgen, denk ik." „Als het maar waar is", zei ze. „Ik ga weer", zei hij. Hij liep naar buiten en stak zijn hand omhoog. „Het beste", riep hij tegen mij. En hij reed weg met de ene fiets aan zijn hand. „Ga maar zitten", zei de vrouw. Ik ging aan de andere kant van de tafel zitten. De aardappels vielen met een plons in de teil. Het water spatte tegen mijn been en tel kens rilde ik. Maar ik verplaatste mijn been niet. Bij elke vers geschilde aard appel wachtte ik op de druppels, als een dorstige die bij beetjes te drinken krijgt. „We eten veel aardappels", zei de vrouw toen de teil vol was. „U heeft zeker een groot gezin?", vroeg ik. „We zijn met z'n zessen", zeide ze „En er komt er weer een bij". „Wij waren met zijn vijven", zei ik. Ik Haarlem werd door het hoofd van de Duitse politie in bezet Nederland S.S. Obergru noemd. In on ppenführer Hans Rauter een brandpunt van de illegaliteit ge naerstaand artikel wordt een samenvattende indruk gegeven van de verzetsbeweging en van de mentaliteit waaruit deze voortkwam door een der vooraanstaande figuren uit een „ondergrondse" organisatie, die zich van een zijner destijds aangenomen schuilnamen bedient. OP DE DAG dat het Nederlandse leger capituleerde voor de Duitse overweldi ger, op de dag dat vele kortzichtige Nederlanders de portretten van het Ko ninklijk Huis in de prullemand smeten, de regering en de bondgenoten verwens ten, hun alcoholica door de gootsteen spoelden en hun anti-Duitse lectuur ver brandden, op die dag kwam er ergens in Haarlem een groepje mannen bij elkaar om te bespreken wat men als burger kon doen nu het leger de strijd had opgege ven. Op diezelfde dag schreef een an dere Haarlemmer het eerste illegale pamflet. AFGEZIEN van deze weinigen, voor wie het bezet zijn op zichzelf een reden was om zich te gaan verzetten al wist men nog niet hoe en al droomde men daarom trent de wonderlijkste dromen aan vaardde het merendeel van het volk met grote gelatenheid de bezetting, menende dat het maar voor enkele maanden zou zijn, vertrouwende met een blind vertrou wen dat de Duitsers hun rassenideologie, hun concentratiekampen en hun terreur tot Duitsland zouden beperken en in de heilige overtuiging dat het met rust zou worden gelaten, zolang het de Duitsers met rust liet. Van actief verzet is de eerste tijd nau welijks sprake, toen op 1 Juni 1940, de thee en de koffie op de bon gingen, vond men dit belangrijker dan het feit, dat het op dezelfde datum de Joden werd verboden werkzaam te zijn bij de luchtbescherming. Wel circuleerden de eerste maanden foto's en hekeldichten (vliegers, die genade kennenen wel leefde onder sommigen de gedachte dat er iets moest gebeuren, maar afgezien van een sabotagedaad in Bloemendaal gebeurde er vrijwel niets. Het verzet, dat werd geboden, was door gaans individueel. Pas later kregen deze mensen steun van hen, die door maatrege len van de bezetter: aantasting van de persvrijheid, het verbod van verenigingen, het treiteren van Joden enzovoorts gepro voceerd werden tot verzet. Het overgrote deel van het Nederlandse volk leefde hier onder rustig voort. Weliswaar kon het gniffelen om die illegalen, die de Duitsers bij de neus namen, maar het vond die ac- titviteit toch wel griezelig en gevaarlijk. kon me niet herinneren dat er bij ons thuis zoveel aardappels geschild werden. „Zijn de anderen allemaal weg?" vroeg ze. „Ja", zei ik. ..D'r komt. niemand van terug, zeggen zü". Ze keek op. Buiten had het grind ge knerst. Een paar jongens holden de keuken in, achter hen aan kwam een man. Het was een grote, forse man met enorme han den. Hij keek me zwijgend aan. Ook de jongens waren plotseling blijven staan toen ze me zagen. „We hebben nog geen bed", zei de vrouw. „Zo", zei de man. „Brengen ze dat dan niet?" „De jongen zei dat het misschien vandaag of anders morgen zou komen". „Nou ja", zei hij, „ze kan wel zolang bij jou in bed, dan kriuip ik bij de jongens". Hij viel in een oude leunstoel neer en leg de zijn voeten op de rand van de tafel. Hij droeg dikke zwarte sokken. Zijn klom pen had hij voor de deur laten staan. „We zullen maar zeggen dat je een nichtje uit Rotterdam bent", zei hij tegen me. „We hebben geen familie in Rotterdam", zei de vrouw. „We hebben wèl familie in Rotterdam", zei hij. „In ieder geval heb ik een neef die er gewoond heeft". „En als ze het bed nu niet brengen?", be gon de vrouw weer. „Dan héél ik het", zei de man. Hij rolde eèn sigaret. De vrouw gooide hout op de kachel en zette er de pan met aardappels op. Het hout knetterde en verspreidde een lucht van hars en rook. De kinderen wa ren naar buiten gegaan. Af en toe gluur den ze door het raam naar binnen. Het werd broeierig warm in de keuken. De vrouw zette borden op de tafel. Zeven borden, telde ik. Het volk had dan ook nog niet voor de grootste beslissing gestaan, de geestelijke achtergrond van het verzet werd nog niet begrepen en het feitelijke verzet vond het nog te realistisch getint, dan dat het voel de daaraan ook te moeten meedoen. Het treurde om het lot van de achttien doden, het was boos over het neerschieten van de 72 O.D.'ers, het vond de studentenstaking en arbeidersstaking in Februari prachtig, maar in diepste wezen lieten deze dingen het onberoerd. Op 14 Juli 1942 echter toen met de grote razzia's op de Joden in Amsterdam het begin kwam van de „End lösung der Judenfrage" werd het Ne derlandse volk gesteld voor de vraag wat het begreep onder het woord: naastenlief de. Degenen, die zich aan de beantwoor ding van deze vraag nog onttrokken, wer den in Mei 1943 gedwongen een keus te doen, toen de aanslag op onze arbeids krachten begon. Gelukkig hebben velen toen het goede antwoord gegeven en daar door is men van het verzet van enkelen ge komen tot het ondergrondse verzet, waar aan op grotere schaal ook de gewone man kon meedoen. Dolle Dinsdag bracht een nieuwe toe vloed van „verzetsstrijders" („September- ridders" geheten) èn de oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten, welke orga nisatie na de oorlog ten onrechte werd ge zien en dit ook enigszins in de hand heeft gewerkt als de enige representan- te van het verzet, hetgeen op zijn minst bevreemdend aandoet als men bedenkt dat ook de B.S. na de bevrijding moest worden gezuiverd. Het Limburgse dorpje Arcen werd door de oorlogshandelingen zwaar getroffen. De foto geeft daarvan een beeld en een bizar contrast: een kerk in puin, het Maria-beeld onbeschadigd.... DE ILLEGALE activiteit in Haarlem, door Rauter een brandpunt van het verzet genoemd, is een getrouwe afspiegeling van die in het hele land. Begonnen met kleine groepjes, met meer contacten buiten de stad dan erbinnen, hun bonkaarten halen de uit de Achterhoek, hun geld uit de Zaanstreek en hun valse papieren weer van elders, kwam men door het groeiend getal onderduikers, Joden, arbeiders, sl depten, krijgsgevangenen, piloten enz - voorts langzamerhand met elkaar in con tact. Ook landelijk werd gepoogd de werk zaamheden te coördineren. Tenslotte wist men waar men in Haarlem moest zijn voor geldelijke steun voor zijn onderduikers, hoe men aan bonkaarten en valse papieren kon komen, waar men zich moest vervoe gen om de knokploegen te bereiken en waar men iltegale lectuur, variërend van links tot rechts kon halen. Steeds ontmoet te men dezelfde mensen en hoorde men dezelfde namen, want het aantal verzets lieden was maar klein en velen hielden zich met meer dan één vorm van verzet bezig. Men had meer dan een volle dag taak aan het bezorgen van bonkaar ten, lectuur en vervalste persoonsbe wijzen, het zoeken van duikadressen, het leggen van nieuwe contacten, het bezwe ren van ruzies tussen gastheren en onder duikers, het toedienen van paedagogische wenken aan pleegouders van Joodse kin deren, aan het voeren van eindeloze be sprekingen in eigen kring en met andere verzetsorganisaties en aan al die tientallen andere bezigheden, waarmee het leven in die dagen was gevuld. Oneindig veel heeft deze kleine republiek van mensen moeten leren voordat het spel karakter van het illegale werk verbonden werd met uiterst strenge veiligheidsmaat regelen. Daar de meeste illegale organisa ties zich ontwikkelden uit relaties van voor de oorlog of uit vriendenkringen, werden deze alleen uitgebreid door introductie. Men wantrouwde in beginsel ieder die er buiten stond en tenslotte leefde men in een sfeer van eenzaamheid en heimelijkheid en in het aanhoudend gevaar gearresteerd of verraden te worden. Het gevaar bracht mee dat men er tenslotte blind voor werd en een van de grootste opgaven in die tijd was dan ook zichzelf te dwingen voorzich tigheid te betrachten. In de persoonlijke verhoudingen kende men geen verschil, men noemde elkaar bij de meestal valse voornaam. De een was niet minder dan de ander. In deze maatschappij moest ieder bewijzen wat hij waard was. De omgangstoon was op de man af en verlucht met een speciaal soort humor. Het was geen eerzucht, waardoor deze mannen en vrouwen, van alle leeftijden, standen en overtuigingen gedreven wer den. Zij deden dit omdat zij niet anders konden. Tijdens de oorlog is er weinig over de verzetsmotieven gesproken, maar men kan wel zeggen dat deze varieerden tussen de op geloofsovertuiging gebaseerde begin selen en de houding van hem die zei: „Ik moet dat Duitse zoodje niet". En uit al deze motieven ontstond een saamhorigheid en een zich verbonden weten met de ander, die op zichzelf reeds een geestelijke basis vormden. Op 5 Mei 1945 verdwijnt deze illegale werker en met hem behoort sindsdien ook de saamhorigheid tot de verleden tijd. IN DEZE DAGEN worden de doden van het verzet herdacht. Nog is deze herden king geen plechtigheid, die alleen tot hun familie en vrienden spreekt. Laat het daartoe niet komen, opdat jongere genera ties nog tot ons kunnen komen met de woorden van de dichter Leo Vroman: Kom vanavond niet verhalen, hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderdmalen: alle malen zal ik wenen. VAN DINTEREN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 13