EPISODE
r*
Groepswagenladingstation
Rotterdam Noord
Poulenc - een onafhankelijk
en openhartig componist
Vrije letterkunde in bezettingstijd
Groepstreitien en
buurttreinen
„Heuvelen meester, heuvelen!"
Meteen deskundige
op een heuvelpost
Des nachts worden
wagens tot trein
Kort verhaal
door Maria Schroder
ZIE JE, had Paul gezegd, als ik n-u deel
genoot kon worden in de zaken van Gerrit
zou dat voor ons prachtig zijn. Er zitten
enorme winsten aan. We zouden over vier
maanden, misschien al eerder, kunnen
trouwen.
Het had Nel geduizeld.
Zo gauw al, dan hebben we nog niet
eens alles bij elkaar. En kan het je broer
Willem echt niet schelen, als hij ons erbij
krijgt? Want het is zijn huis toch?
Integendeel, stelde hij haar gerust, Wim
vindt het gezellig. Alleen is maar alleen.
Dat heeft hij toch gezegd, toen hij laatst
hier was? Nou dan
Maar er zal nog zoveel gekocht moeten
worden en alles is zo duur, bedacht ze
weifelend. Hoe gaat het dan, met die zaak?
Krijg je een vast tractement?
Wat zit je toch te tobben, malle meid.
Het lijkt wel of je niet wil, of je hinder
palen zoekt. Je wilt toch wel met me trou
wen, Nellie?
Hij schoof zijn handen over de hare en
keek haar aan, lachend, met zijn ver
overaars glimlach. Douglas-Fairbanks-
achtig. Ze kon er helemaal niet tegenop,
al die weken al niet.
Dat weet je wel, zei ze op haar zachte
manier, ik hou immers van je. Maar hoe
gaat het dan met het geld?
Het was allemaal doodeenvoudig en helder
als glas en safe als de bank,'zei Paul. Hij
kreeg een vast maandsalaris plus aandeel
in de winst: duizenden per jaar, soms zelfs
per maand. De eerste drie maanden kregen
hij en Nellie hun handen vol geld en jan
dorie meid: ze zouden zich e»»n inrichting
kopen, die er wezen mocht. Al haar vrien
dinnen zouden jaloers worden.
Nel glimlachte hierom. Ze had niet veel
vriendinnen, wel een paar kennissen, maar
het was allerminst haar bedoe'ing die ja
loers te maken. Ze leefde haar kleine leven
tje van verouderend meisje op kantoor, niet
mooi en onoovallend. Soms dacht ze, dat
ze beslist Iel ijk was en daarom voorbijge
zien, maar Paul vond haar aantrekkelijk,
zo zacht en bescheiden en lang niet gek
om te zien. Zoals Paul had nog nooit een
man tegen haar gepraat, ze wist niet waar
ze dat grote geluk aan te dank én had.
Want ze was gelukkig, ze was nog nooit in
haar leven zo gelukkig geweest. Ze zou
trouwen net als andere vrouwen en kin
deren krijgen, net als haar eigen moeder.
Nu begon het leven, al was ze dan ver
over de dertig. Het verleden telde niet
meer.
En ze had hem het geld gegeven, driedui
zend gulden van haar spaarbankboekje,
bijna alles wat ze bezat. Omdat hij zelf
maar drieduizend had en Gerrit zesduizend
vroeg als beginkapitaal en hun toekomst
hierdoor verzekerd zou zijn.
Een paar dagen later was Paul terugge
komen met een prachtige bos rozen en erg
in zijn sas, de zaak begon prima te lopen.
Er was alleen nog één dine, een kleinigheid,
maar absoluut nood'zakelijk: Er moest direct
allerlei materiaal worden aangeschaft, wat
Paul's particulier eigendom zou blijven,
maar hij had net al zijn actief in de zaak
gestoken. Als Nellie nog iets kon voorschie
ten, een paar honderd gulden maar, dan
was alles in orde. Over ean week of drie
kreeg ze het terug met dubbele rervte.
Het waren haar laatste honderdjes, maar
Paul was zo lief geweest en zo blij. Dat een
mens een ander mens zo blij kon maken.
Dat was nu zes weken geleden en ze had
Paul iin die tijd maar een paar keer gezien,
zo druk had hij het. De rozen waren al lang
uitgebloeid en zo blij afcs toen leek Paul
niet meer, eerdereen beetia afwezig,
of onverschillig. En ze was aan het peinzen
geslagen. Het was een beetje vreemd, alle
maal.
EN TOEN werd er op een avond hard ge
beld en kwamen er twee heren de trap op
larvge jassen, donkere hoeden. Een be
leefde groet en daar stonden ze al midden
tn Nel's karper, de hoeden in de hand, op
lettend rondkijkend.
Of ze mejuffrouw Hesipe was. Die was ze.
Het spijt ons, zeiden ze, we zijn van de
politie. Recherche.
Nel's handen begonnen een beetje te beven.
Wilt u niet gaan zitten, vroeg ze.
De lamp bescheen hun gezichten, die ern
stig stonden, nadenkend.
Kijkt u eens hier, juffrouw, u hoeft ner
gens bang voor te zijn, we komen alleen
inlichtingen vragen. Kent u een man, die
zich Paul de Raat noemt?
De rechercheur hield haar meteen een foto
voor.
Nel kneep haar bevende handen samen.
Waarom zegt u, vroeg ze, even slikkend,
die zich Paul de Raat noemt?
Dus u kent die manDe rechercheurs
knikten elkaar bijna onmerkbaar even toe.
Hoe lang kent u hem?
Zowat drie maanden. Als er egn onge
luk is gebeurd, zegt u het dan meteen maar.
Met gesloten ogen wachtte ze de noodlots
tijding.
U bont abuis, er is geen ongeluk gebeurd.
Vertelt u eens, heeft deze man u een hu
welijk voorgespiegeld?
Ze knikte stom, ergens in haar stak het.
Juist, dachten we wel. En toep heeft hij
u geld te leen gevraagd, nietwaar? Hoeveel
geld?
Nel was niet dom en begreep, waarop dit
ging uitdraaien. Als een momentopname
flitste Paul's gezicht voor haar op, jong en
aantrekkelijk met zijn veroveraarsglimlach
en ondanks de bekende trekken o zo
vreemd. Een vreemde man, die ze een
korte poos gekend had en die haar gelukkig
had gemaakt, zielsgelukkig. En nu zaten
daar twee kerels, breed en zelfverzekerd,
die rukten haar geluk doodkalm uit haar
handen en verbrijzelden het onder' hun
zware hakken. Krak, krak, of ze op héér
trapten. Ze kromp in elkaar van pijn en
verdriet. Paul had haar voor de gek ge
houden, hij had niets om haar gegeven, het
was hem alleen te doen geweest om haar
spaarbankboekje. Maar ze had het immers
al geweten vóór vanavond, diep in zich
had ze het geweten. Haar trouwen, was een
illusie geweest, zijn liefde was een illusie
geweest. Ze had geleefd in een illusie, zo
gelukkig als een sterveling maar zijn kan.
En ze had ervoor betaald met alles wat ze
bezat, wat ze met oneindig geduld en
moeite bij elkaar gekregen had. Drie maan
den geluk voor drieduizend gulden, con
tant. Was het te dirnr geweest? Zij was de
enige, die het kon beoordelen, het ging nie
mand anders aan, niemand op de gehele
wereld.
Nu juffrouw, viel zwaar de stem van de
rechercheur in de stilte, hoeveel heeft hij
u afhandig gemaakt? Zegt u het maar ge
rust, u hoeft zich niet te generen. Deze
man is een doortrapt oplichter. U bent
helaas niet zijn enige slachtoffer.
Onder de tafel klemde Nel haar handen
vaster ineen. Haar gezicht werd waswit.
Slachtoffer? Haar stem was ijl, onvast.
U bedoelt.heeft hij iemandis er
iemand
Nee, nee, haastte de rechercheur zich
om haar gerust te stellen, zo erg is het niet.
Slachtoffer van oplichting bedoelen we.
Een blauwbaard is ons mannetje niet.
Even haalde ze verlicht adem. Toen voelde
ze woede tegen de twee zelfverzekerde
mannen daar aan haar tafel. Ze stond op,
iets resoluter dan haar gewoonte was.
Moest zich wel aan de tafel vastgrijpen.
Boordevol ellende was ze, om haar verioren
geluk, om de toekomst zonder geld, zonder
zekerheid, om de afgrijselijke eenzaamheid,
waarin de twee mannen haar gestort had
den. Ze slikte.
Ik hebuw mannetje.... geen geld
geleend, ik heb hem geld gegeven. Is dat
bij de wet verboden?
Een beetje verbluft keken de heren haar
aan, een bleek angstig Juffertje, dat het
opn^m voor de man, die haar zo laf be
drogen had.
Kom juffrouw, begon de een op over
redende toon, probeer nu maar niet ons
wat wijs te maken. We weten precies hoe
hij werkt, deze Jan Drent, want zo heet
hij. Hij neemt elke keer een andere naam
aan. Gaat u nu eens rustig zitten en vertel
ons, hoe alles is gegaan. Dan kunnen we u
het beste helpen.
Ze vertelde, zo kort morel ijk.
We zouden trouwen. Toon had Paul
geld nodig voor zijn zaken en ik gaf het
hem. Dat is niet vreemd als je verloofd
bent.
Verloofd, zei één *van de rechercheurs
op verachtelijke toon. Nou. enfin.
Ja, zei Nel, steunzoekend aan de tafel,
toen weren we verloofd. Misschien meende
hij het toch ernstig. Toch kan een verloving
altijd af raken. U zegt, dat hij me moed
willig heeft bedrogen, maar hoe weet u
dat? Omdat hij anderen ook bedrogen
heeft? Maar dat zegt niets. Een bedrieger
bedriegt toch niet iedereen.
Hij heeft u willens en wetens uw spaar
duitjes afhandig gemaakt. U moet ons de
waarheid vertellen. U gelooft toch zelf
geen woord van wat u vertelt? Toe
juffrouw!
Het klonk .wat ongeduldig, maar op Nd
maakten zijn woorden geen indruk meer.
De herinnering aan de gelukkigste periode
van haar hele kleine dorre leven verhief
haar boven gevoelens van haat en wraak,
die om vergelding riepen. Zij had het ern
stig gemeend, ze kon haar eigen gevoelens
niet verloochenen.
De rechercheurs moesten het opgeven, er
was die avond niets met haar te beginnen.
Ze zouden wel terugkomen en haar een
oproep sturen om te getuigen: de waarheid
en niets dan de waarheid.
NADAT ZE de trap waren afgestommeld
en de deur met een klap achter hen was
dichtgevallen, bleef Nel alleen achter in de
doodstille kamer. Ze zat aan de tafel onder
de lamp, haar handen trilden en haar hoofd
voelde vreemd strak. Ze bezat niets meer,
maar hoe vreemd het ook leekze was
niet ongelukkig. Ze kon niet haten, niet
veroordelen, haar wezen was bereid elke
zonde te vergeven. Het was zoet iemand
zijn zonden te vergeven. Nog eenmaal
doorleefde ze haar geluk met Paul, de op
lichter, de zwendelaar. Ze hoorde de klik
van de handboeien, zag als in een benauw
de droom hoe hij door politiemannen werd
weggevoerd. Nog eenmaal keek hij om en
glimlachte.
Bij het verhoor was er niets uit haar te
krijgen, maar er waren ook andere ge
tuigen. Hij kreeg twee jaar.
Nel ging weer naar kantoor, stil en bleek,
als altijd. Dat met Paul was maar een
episode geweest, een duister avontuur.
Onder het ratelen van de schrijfmachine
droomde ze van het echte geluk, het won
der, dat eens, misschien, zou komen. Ook
voor haar.
„De vrije letterkunde tijdens de bezet
ting" zo heet een tentoonstelling, inge
richt door het bestuur van de Maatschappij
der Nederlandse Letterkunde te Leiden in
samenwerking met dr. A. Kessen, bestuurs
lid der universiteitsbibliotheek. De expo
sitie is samengesteld uit het bezit van leden
der genoemde maatschappij en van de
Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Er
zijn ongeveer driehonderd letterkundigo
werken, nagenoeg alle eerste drukken,
welke in oorlogstijd illegaal zijn versche
nen. Het zijn zowel litteraire teksten in
dichtvorm en in proza als werken van min
der kuns*7:nnige waarde, die op de bezet-
t-nc
7!!n ender m°er
de uitgaven van de Mansarde-pers en de
Volière-pers, waaraan de drukker H. N.
Werkman uit Groningen, die op 10 April
1045 te Bakkevcen is terechtgesteld, zijn
medewerking heeft verleend.
De werken liggen auteursgewijze alfa
betisch, met vermelding van schuilnaam.
Enkele typische voorbeelden zijn: „Moffen-
spiegel" met caricaturen, „Berijmd Ver
zet" van Bertus Aafjes, met tekeningen van
C. A. B. Bantzingcr, verzen en rijmprënten
van Gerrit Achterberg, Jan Engelman, Ed.
Hoornik, Muus Jacobse, Koos Schuur, S.
Vestdijk en vele anderen.
De tentoonstelling in de Universiteits-
b v-v thee); tsidn duurt tot 19 Mei.
IN NEDERLAND waardeert men de
thans 56-jarige Francis Poulenc misschien
meer door de artistieke wijze, waarop hij
als begeleider van de zanger Pierre Ber-
nac is opgetreden, dan door zijn compo
sities. Poulenc heeft echter in zijn beste
werken (en ik denk hierbij in het bij
zonder aan die voor
piano en aan zijn
liederen)' bladzijden
geschreven die on
getwijfeld de Franse
muziek hebben ver
rijkt. Dat is veel en
wellicht méér dan
van menig kwasi-
diepzinnige of kwasi-
revolutionnaire com
ponist kan worden
getuigd. Poulenc geeft
zich in zijn* werk
zonder omwegen zoals hij is: een Frans
man die helderheid en doorzichtigheid
lief heeft. Als jongeman van twintig
schudde hij de droomsferen, de broosheden
en de vertederingen van Debussy van zich
af: hij schreef een Suite voor piano, waar
van de klare taal meer aan Mozart en
Haydn verwant is dan men ooit van een
jonge Galliër na Debussy zou verwacht
hebben. Maar ook en nog meer in zijn
latere werken treft men een eigen
schap aan, die men misschien eerder on
afhankelijkheid dan oorspronkelijkheid
kan noemen. Hij heeft wellicht onbewust,
de uitspraak van Saint-Saëns gevolgd, dat
de kunst het recht heeft af te dalen in de
diepten, binnen te dringen in de geheime
schuilhoeken van duistere of verlaten zie
len, maar dat dit recht geen plicht daartoe
betekent. Doch zelfs van dit recht maakt
Poulenc slechts zelden gebruik. Zijn kunst
wekt de indruk, eenvoudig schoonheid en
vreugde te willen geven aan degenen, dio
daar ontvankelijk voor zijn, en daar in
hun leven behoefte aan hebben.
Enkele maanden geleden verscheen bij
Julliard te Parijs een publicatie: „Francis
Poulenc, entreiiens a vee Claude Rostand"
Achttiep gesprekken tussen de Parijse
muziekcriticus Rostand en de componist
Poulenc, welke interviews in 19531954
door de Radiodiffusion Frangaise zijn uit
gezonden. In deze gesprekken doet Pou
lenc zich, evenals in zijn muziek, kennen
als een onafhankelijk denkend en in hoge
mate openhartig man. Men moge het
zeker niet onjuiste standpunt innemen,
dat componisten niet altijd de meest objec
tieve beoordeelaars van andere compo
nisten zijn en voor Poulenc moge dit hier
en daar eveneens opgaan, hij weet zich in
ieder geval ook op zeer radicale wijze van
zijn eigen werk te distanciëren. Als Ros
tand hem vraagt, welke werken voor
piano nog genade bij hem vinden, dan
zegt hij: „Dat is heel eenvoudig. Ik erken
nog de Mouvements perpétuels, mijn oude
Suite in C, de Trois Pièces, ik hou veel
van mijn twee banden Improvisations, een
Intermezzo in As en enkele Nocturnes,
maar zonder pardon veroordeel ik Napoli
en de Soirées de Nazelles".
Het merkwaardige is, dat anderen wel
licht heel anders over deze werken zouden
oordelen. Mocht schrijver dezes op de
rechterstoel zitten, hij liet de Mouvements
afvallen, maar zou de Suite Napoli, die
tal van bewijzen be
vat van Poulencs be
gaafdheid, behouden.
Erger verging het
zijn strijkkwartet.
„Dit kwartet is de
schande van mijn
leven. Het schaam
rood stijgt mij nog
naar mijn hoofd als
ik eraan denk." Cal-
vet nam het werk
eens op een repetitie
door. „Ik had maar
één gedachte: Vluchten! Met wat een
plezier heb ik, van Calvet komend, mijn
manuscript in een riool op de Place Pé-
reire gesmeten!"
Ook over andermans werken kan hij fel
oordelen. De vioolsonate en de kwartetten
van Fauré zijn de zwarte schapen van zijn
jeugd. „Natuurlijk, met de leeftijd heb ik er
mij rekenschap van gegeven, dat Fauré een
zeer groot musicus was, maar zijn Requiem
zou mij mijn geloof doen vérliezen en het is
een echte foltering voor mij 't aan te horen."
Interessant is, wat Poulenc antwoordt
op een vraag naar de Groupe des Six, naar
men weet een groep van componisten, on
geveer dertig jaar geleden vaak beschouwd
als representatief voor de jonge Franse
muziek. Het waren Auric, Durey, Mil-
haud, Germaine Ta i lief er re, Honegger en
Poulenc. Natuurlijk werd door buiten
staanders verondersteld, dat de jonge men
sen een gemeenschappelijk artistiek credo
beleden. „Iedereen kent deze afgezaagde
geschiedenis.... Henri Collet, criticus van
Comoedia, doopte ons de zes Fransen,
naar het voorbeeld van de Cinq, de vijf
beroemde Russen (In Rusland sprak men
indertijd over het machtige hoopje Bala-
kireff, Cui, Moessorgski, Rimski-Korsa-
koff en Borodine. - W. A.). De uitdruk
king was gemakkelijk, maar de jeugd is
begerig naar publiciteit en wij accepteer
den een etiket, dat in wezen niet veel te
betekenen had. De tegenstelling tussen
onze muziek, tussen onze sympathieën en
antipathieën beletten een gemeenschappe
lijke aesthetiek. Was er groter contrast
denkbaar dan de muziek van Honegger en
Auric? Milhaud bewonderde Magnard, ik
niet. Wij hielden beiden niet van Florent
Schmitt, die weer door Honegger werd
gerespecteerd. Deze laatste minachtte Sa-
tie, die Auric, Milhaud en ik vereerden."
Het boek staat vol van zulke openhar
tige bekentenissen. Men leest het met het
groeiende besef, dat hier een man aan het
woord is, die zonder enige pose zijn me
ning zegt. En dat is op zichzelf al een
bijzonder aangename gewaarwording.
WILLEM ANDRIESSEN
.Slofferser komen autootjes op je af, hou ze in de kiere, ze lopen hard".
Wij lopen over het nieuwe langgerekte rangeerstation Rotterdam-Noord, nauw
keurig laverend op smalle paadjes en koolas, die tussen talrijke kaarsrechte sporen
zijn aangelegd. Luidsprekers brullen over het immense terrein. Lange slierten
goederenwagens, getrokken door sonoor brommende en diepglanzende electrische
locomotieven of dóór oude getrouwe stoomvehikels, die blazen en kreunen door
de heldere frisheid van de vroege ochtend, rollen van de hoofdbaan het emplace
ment op. In de verte, aan het einde van wazige akkers staan molens te wieken.
Wij zijn op weg naar het dienstgebouw, dat wij in de verte kunnen onderscheiden.
„Willem, op spoor 10 komt een Dirk voor 6310. Hij loopt lekker, pik 'm an...".
Recht voor ons komen wagens en groepen wagens aanrollen over verschillende
sporen. Bijna geruisloos. Alleen het getiktak op de raillassen dringt tot ons door.
Een rangeerder legt met een snel gebaar een schoenvormig stuk ijzer op een rail.
„Dat gaat verkeerd!" Er komen op hetzelfde spoor met flinke snelheid twee wagens
aanlopen. Met een dof schurend geluid schuiven ze op het ijzeren ding. Vuur spat
uit de rails. Terwijl onze hartslag zich versnelt, komen de wagens tot stilstand.
„Stoffers, de sik komt spoor 15 doordrukken, help eens een handje". Terwijl dit
bericht in onze oren tuit, stappen wij het dienstgebouw binnen.
„IK BEN BLIJ, dait u zo vroeg bent
gekomen", zegt de stationschef, de heer E.
Lammertirvk, als wij in zijn heldere mo
derne kantoor zijn neergestreken. „Het
zwaartepunt van ons werk ligt in de SVond,
nacht en vroege ochtend. Overdag doen wij
kleine klusjes, zoahs wagens ter lossing
plaatsen, wagens wegen, wissels smeren,
dus werkjes waar weinig enerverends inzit,
maar die toch moeten gebeuren.
Rotterdam-Noord is een groepswagen
ladingstation. Voor het vervoeren van
wageroladingen is heel Nederland namelijk
verdeeld in groepen, ieder met een centraal
verdeelpunt, het groepswagenladingstation.
Tussen deze knooppunten rijden de groeps-
wagenladingtreinen. Zij bevatten wagens
bestemd voor een of meer groepen. Van
een groepswagenladingstation uit wordt de
groep bediend met buurttreinen. De groep
Rotterdam-Noord omvat Den Haag, Leiden,
Delft, Schiedam, Vlaardinigen, Hoek van
Holland. Rodenrijs, Nieuwerkerk. enzo
voorts. Deze stations ontvangen en verzen
den wagenladingen afkomstig uit of be
stemd voor het hele land via Rotterdam-
Noord.
Wij sorteren de wagens aangekomen uit
onze groep met buurttreinen in groepsbe-
stemmingen. Dit gebeurt in de avond. Van
de gesorteerde wagens stéllen wij grpeps-
treinen samen, die in de voornacht naar
Boxtel, Hengelo, Apeldoorn, Eist, Onnen
bij Groningen, Roosendaal en Zwolle ver
trekken. Omgekeerd sorteren wij wagens,
aangekomen met groepstreimen uit andere
groepen, in buurtbestommingen. Hiervan
stellen wij buurttreinen samen. Dit gebeurt
De „anpikkeradeur": dag en nacht tussen
de wielen als koppelaar.
in de nanacht, 's Morgens tot ongeveer 11
uur vertrekken deze buurttreintjes naar
onze onderstations. U moet over deze buurt
treinen niet zo min denken. Het zijn vaak
treinen, die het maximum aantal wagens,
dat is zestig, vervoeren. Op het ogenblik
zijn wij bezig deze buurttreinen in elkaar
te draaien uit de aankomende groepstrei-
nen.
- Wij ontvangen per dag twaalf buurttrei
nen en elf groepstneinen,waarvan wij zeven
groepstrcinen en tien buurttreinen fabricc-
reft. De meeste buurttreinen worden nog
met stoom gereden, maar bijna alle groeps-
treinen worden electrisch vervoerd.Meestal
met locomotieven, die overdag internatio
nale of binnenlandse lange-afstandtreinen
getrokken hebben. Zoals u waarechijnliijk
wel zult weten, zijn deze electrische karren
23 van de 24 uur in bedrijf, stoomlocomo
tieven leveren maar 13 uur rendement.
Het groepswagenladingsysteem is het
meest economische gebleken, vraagt de
minste tijd en trekkracht en heeft tot ge
volg, dat iedere wagon,, de ene dag ge
laden, de volgende dag, waar ook in ons
land, ter lossing gereed staat.
Om u een kras voorbeeld van het streng
doorgevoerde principe te geven, noem ik
u de verzending van een wagon van Leiden
naar Haarlem. Daar Leiden tot de groep
Rotterdam-Noord behoort, gaat deze wagon
's avonds met een buurttrein naar Rotter
dam-Noord. Vandaar in de voornacht met
een groepstrein via Rotterdam-Zuid naar
Amsterdam-Watergraafsmeer en vervol
gens in de ochtend met een buurttrein naar
Haarlem, dat namelijk tot de groep Am
sterdam behoort.
Het sorteren van de wagens, die binnen
komen, gebeurt door middel van de heuvel,
waarover de wagens naar twintig verdeel-
sporen aflopen. Op het ogenblik worden
ongeveer 16800 wagens per maand over de
heuvel gedrukt. Als wij per wagen een ge
middelde lengte van tien meter aanhouden,
betekent dit, dat wij per maand 163 kilo
meter goederenwagens sorteren.
Alhoewel wij een gloednieuw station
hebben het is pas sinds 17 Januari van
dit jaar volledig in gebruik geven deze
cijfers wel een indruk van het belangrijke
aandeel, dat wij leveren in het Nederlandse
goederenvervoer. Rotterdam-Noord is dan
ook al snel een van de belangrijkste ze
nuwknopen van het goederenvervoer ge
worden en geeft als zodanig een behoor
lijke bijdrage aan de Nederlandse econo
mie met zijn steeds toenemende productie.
Maar gaat u zelf eens op het heuvelsein
huis kijken, dan kunt u zien wat wij hier
doen. Ik zal u een deskundig geleide mee
geven.
HET DESKUNDIG gelolde wordt ge
vormd door de commies J. Uitdenbogerd.
een zeer lange, schrale, doch blozende
figuur. Op het eerste gezicht meer een
letterlievend lid Van een kunstgenootschap
dan een ambtenaar bij het railvervoer. Hg
spreekt een langzaam doch zuiver Neder
lands, zoekt liever even naar het juiste
woord dan dat hij het minder goede zou
gebruiken. Staat bekend om het feilloos
beantwoorden van lastiee correspondenties.
Zeer gedecideerd in het spuien van sooor-
kennis. Beroemd van hem is het verhaal,
dat hij eens met ziin enorme schoenen over
een verdwaalde dwarsligger sfn'VpMe en
met zijn twee-meter-drie laroguit over twee
sporen kwam te lie>gen, daarmee bet heu
vel bedrijf even stopzettend. Terwijl hij op
krabbelde, zag hij zijn voormrm-ran."eer
der staan, in stille devotie voor dit fpno-
meen. Toen sprak Uitdenbogerd: „Daar
was ik toch bijna gevallen. Jan!"
Het heuvelseinhuis is een ho«e klomp
steen met een glazen kop en een stalm trap.
„Oprijden tot de heuveltop, over" horen
wij bij binnenkomst iemand in een tele
foonhoorn zeggen. „Tk druk 'm tegen 't
heuveltje op, begrepen?" brult een luid
spreker terug. Het is een mobilofoonge-
sprek tussen de seinhuiswachter en de
meester van een dieselrangeerlocomotief,
die een kilometer verder epn sleep goede
renwagens tegen de heuvel opdrukt.
„Die trein is twintig minuten peietien
binnengekomen op een van de vijf aan
komstsporen, die u daar achter de heuvel
kunt zien," zegt de heer Uitdenbogerd1.
„Een groep rangeerders is toen direct be
gonnen de trein los te schroeven. Zij heb
ben de koppelingen helemaal uitgedraaid,
maar de haken in laten hangen. Daarna
zijn er van de trein briefjes gemaakt,
waarop het aantal wagens, de sporen waar
zij voor bestemd zijn en de volgorde van
aflopen zijn vermeld.
Iedereen, die met het heuvelen te ma
ken krijgt, ontvangt zo'n heuvèlbriefje.
De seinhuiswachter, hier op de post, even
als de remmer. De knuppelaar, die boven
op de bult met een smalen knuppel de los
gedraaide koppelingen uit de haak wipt
en de sloffers, die achter in de put de wa
gens op remsloffen afremmen. Iedereen
weet dus al van te voren op welke sporen
wagens te verwachten zijn en hoeveel.
Aan deze kant van de heuvel waaieren
twintig verdeelsporen üit over het terrein.
De seinhuiswachter bedient de wissels tus
sen de aflopende wagens en laat ze zo naar
het juiste spoor lopen. Op spoor 15 komen
de wagens voor Schiedam, op spoor 19
Vfaardingen, op spoor 9 Leiden enzovoorts.
Hier vlak voor het seinhuis liggen twee
rembruggen direct na de eerste splitsing
vanaf de heuvel. Met die railremmen knijpt
de remmer door middel van zijn handels
tegen de wielen van de aflopende wagens
en kan de snelheid, die bij het afkomen
ongeveer 25 kilometer per uur bedraagt,
naar believen regelen. Hij kan, als dat no
dig is, zelfs de zwaarst beladen bakken
geheel tot stilstand brengen op de helling."
„Er is nu een sprotje wagens onderweg
naar de bult Daar komen ze aan." Inder
daad, daar komen de daken van de eerste
wagens achter de heuvel omhoog. De op
komende zon beschildert ze met een rossige
gloed. Zy steken fel af tegen de lucht
„Stoppen meester, stoppen!" roept de
seinhuiswachter in de mobilofoon en op de
top komt de hele reut rammelend tot stil
stand. Het signaal boven op de bult strekt
zyn macabere armen in v-vorm. Er is vei
lig gegeven. „Overgaan in heuveltempo,
meester, heuvelen maar."
„Ik druk 'm d'r over, begrepen," brult
de luidspreker terug en de machinist draait
aan zijn krukken. Twee tot drie kilometer
per uur is de heuvelsnelheid. De knuppe
laar scharrelt langs de wagens en wipt
hier en daar een koppeling uit de haak.
De eerste wagen loopt af. De remmer
verzet zyn -handles en zoemend komen de
rembruggen omhoog. De wagen kraakt er
op, verliest zij-n grootste snelheid en rolt
kalm verder de put in, waar de sloffers
gereed staan om hem op te vangen. Wissels
klappen om en de volgende wagen dendert
al naar beneden.
De wachter manipuleert aan zijn tableau
met wissel knoppen, rode en witte lichtjes.
„Nou komen er negen aan 'n bossie,
zwiep ze d'r maar over, meester." De ma
chinist verhoogt zijn snelheid. Negen be
laden kolenbakken scheuren de bult af.
„Maak de wiele goed schoon Willem, ze
lopen hard." De remmer voert de remdruk
op. Vuur spat uit de wielen en het trekkie
van negen zeilt kalm de bundel in.
„Sloffers, negen zware bakke op spoor
10, neem ze in je knuisies, ze lopen door,"
galmen de luidsprekers over het terrein.
Ver in de put wriemelen kleine figuur
tjes tussen de aanrollende wagens. De
sloffers zijn in actie! Zg moeten hard kun
nen lopen en snel reageren, want iedere
niet-geslofte wagen betekent een botsing.
„Sloffers, een wagen met een ipo, kgk
uit het is een vuilak." Bg nadere informa
tie blijkt een ipo iedere wagen met een
niet dadelijk te identificeren en breekbaar
apparaat te zijn, dat met zorg behandeld
dient te worden.
De wagens rollen af, de een na de «ander.
Soms spant het, als zij elkaar dreigen in te
halen in de wissels. Dan heb je een tim
mermansoog nodig om te zien of ze elkaar
zullen raken of niet. Vaak lijkt het of eg-
geen vlieg meer tussendoor kan. Maar de
wachter bespeelt zijn tableau met de rust
van een dorpsorganist. Zestig wagens zgn
in tien minuten uitgeheuveld. Daarnet nog
een bonte trein met vyftien tot twintig
bestemmingen door elkaar op de aankomst
sporen, nu netjes bosje bg bosje gesorteerd
in de bundel.
HET ZIJN de laatste wagens geweest
voor deze afvoer. De buurttreinen worden
nu gereed gemaakt.
Locomotieven plaatsen zich kreunend
voor de rissen wagens in de bundel. Con
ducteurs sjouwen er Langs om ze allemaal
met hun volledige personalia op wagen-
lijsten te noteren.Een wagenmeester neemt
remproeven en tikt hier en daar op een
wiel om te horen, of de wielband nog vast
zit. Een ladingmeester loopt met bossen
vrachtbrieven, om die over de treinen te
verdelen. De sloffers, vuil en bezweet, een
piraatje in de mond, slenteren naar het
dienstgebouw, waar de koffie bruin is.
De eerste buurttrein heeft al veilig ge
kregen en trekt er langzaam tussenuit, op
weg naar Schiedam.
Over de hoofdbaan Rotterdam C.S.-Gouda
razen de personentreinen lane/s met een
snelheid van honderdtwintig kilometer per
uur. Een veldmuisje loopt behoedzaam tus
sen de sporen op het emplacement en
neemt met veel krachtsinspanning het
hoge obstakel, dat een rail voor hem vormt.
Een wagen rolt aan en verplettert hem, als
h\j op het glijvlak staat te laveren.
Rotterdam-Noord, een wirwar van ge
luiden, bewegingen, kleuren en mensen, tot
een gesmeerd lopende machine bijeenge
voegd. Een nieuwe geweldige wagontrech
ter, in bedrijf gehouden door slechts enkele
tientallen vakkundige mannen, die dag en
nacht hun deel bijdragen aan een grootse
manifestatie van rationeel wagenlading-
vervoer.
Rotterdam-Noord, gewichtig knooppunt
voor het Nederlandse goederenvervoer per
rail, kent geen ogenblik rust. De foto hier
boven geeft een „r< mantisch" stemmings
beeld van die bedrijvigheid.