EN NIEUW
DIE P
Op kÏ-}
Volmaakt gelukkig met
Europese muziek
vlijt
stad
die
In
aan
een
onder
aat
ten
*t-^ ry
Hulp aan Hongarije
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Van letter naar letter
KERKELIJK LEVEN
Admiraal de Ruyterfonds
30 JULI 1955
Spaanse openbaring
Vernieuwde Orfeo
„Och, och, wat een drukte", zuchtte
de bosduif en boog zijn kopje van de
hoge tak, waar hij zat, naar beneden
om op het bospad te kijken. „Zeg dat
wel", zei zijn vrouwtje, dat naast hem
zat, „ik krijg er gewoon hoofdpijn van".
„Begrijpt u dat nou?" vroeg de eek
hoorn, die een boom verder ook stille
tjes zat te loeren, „maandenlang krijg
je geen mens te zien. Het lijkt wel of ze
tegelijk met de bloemen en de blaadjes
vertrekken. Het eerste blad zit nog niet
aan de boom, het eerste anemoontje
bloeit nog niet, of daar komen ze weer
op hun grote leren voeten door het bos
gestapt".
„Ja", knikte de bosduif, „en die klei
ne mensen zijn nog het ergste. Ze klim
men in bomen en ze schreeuwen en ik
heb er met mijn eigen ogen één ge
zien die de eitjes van de merel weg
haalde. Is het niet verschrikkelijk?"
„En die dingen, die glimmende din
gen waar ze op zitten en mee over het
bospad rollen, hoe vindt u die?" vroeg
de bosduifman.
„Fietsen", zei de eekhoorn gewichtig.
„Fietsen noemen ze dat. Dat heb ik van
de mussen gehoord. Die komen nogal
eens in de stad. Daar wemelt het van
die dingen. En Manus Mus, u weet wel,
die brutale, die heeft er zélf opgeze
ten".
„Maar waarom gebruiken ze hun be
nen niet?" vroeg de bosduif.
De eekhoorn lachte en strekte zijn
eigen vlugge pootjes. „Omdat", zei hij,
„omdat ze daar veel te langzaam mee
vooruit komen. Met de fiets gaan ze
harder dan u en ik samen".
„Nee maar", koerden de duiven. Maar
het vrouwtje, dat nog meer had willen
vragen over de fiets, was opeens stil.
Haar ronde oogjes gingen heel wijd
open. Ze wees met haar vlerk naar de
grond. „Kijk eens", fluisterde ze. Ze ke
ken alle drie.
„Weer een mens?" vroeg de eekhoorn.
„Nee, nee, daér!" wees de duif. De eek
hoorn wipte dichterbij en volgde met
zijn slimme oogjes de richting die haar
vlerk wees. Haar man zag het ook.
„Wat is dat?" fluisterde ook hij en hij
keek de eekhoorn, die altijd zoveel
wist, vol spanning aan. Die zag het nu
ook. Langs het pad, waar vandaag zo
veel mensen hadden gewandeld, snuf
felde een dier, dat niet veel groter was
dan hij zelf. Misschien nog kleiner. Net
als hij sleepte het een staart achter zich
aan, al was die dan lang zo mooi niet
als van de eekhoorn. Het maakte zach
te treurige geluidjes, alsof het iets kwijt
was. De eekhoorn keek met grote ogen.
„Het is géén hond", zei hij heel be
slist, want hij vond dat hij toch iets
moest zeggen.
„Nee", koerden de duiven terug, „dat
zien wij ook wel. Honden komen hier
helaas vaak genoeg. Nee, het is geen
hond. Maar wat is het dan?"
,Een nieuw dier", zei de eekhoorn
heel beslist. „Een aardig nieuw dier,
geloof ik. Weet je wat, ik ga eens naar
hem toe".
„Nee, nee, niet doen", riepen de dui
ven ongerust. „Hij ziet er helemaal niet
zo aardig uit. Zijn kop bevalt ons niet".
„Och kom", lachte de eekhoorn en
nadat hij eerst goed had gekeken of er
geen mensen meer in de buurt waren,
oooerrxxxjxiitrxxxxxjccccccccccccccccociCioccnxKECCCiCttxxxxx
liet hij zich langs de stam van de boom
naar beneden glijden. „Wat een moed",
zuchtten de duiven. Maar toen het
vreemde dier de eekhoorn achter zich
hoorde ritselen, ging het er met een
vaart van door, zijn staart in de lucht.
Het verdween in de struiken. De eek
hoorn keek hem verbaasd na, want hij
had niet verwacht, dat het dier zó vlug
kon zijn. „Hé, hallo, nieuw dier!" riep
hij. „Blijf eens staan. Ik wil je spre
ken".
Maar er was geen spoor meer van het
nieuwe dier te vinden. „Vooruit!" riep
de eekhoorn tegen de duiven boven
hem. „Roep alle dieren bij elkaar. We
moeten hem toch netjes ontvangen en
een hol of een nest voor hem zoeken.
Vooruit, roep de dieren!"
Koerend gingen de duiven op weg.
Overal brachten ze de boodschap van
de eekhoorn. Er waren dieren die hele
maal geen zin hadden om naar een ver
gadering te komen. De meesten maak
ten zich al klaar voor de nacht, want
het was avond. Anderen hadden de
hele warm dag thuisgezeten, omdat ze
zich met al die mensen niet op pad
waagden. Ze hadden honger en wilden
voor het donker werd op jacht gaan.
De uilenfamilie sliep nog. Maar ja, de
nieuwsgierigheid naar het nieuwe dier
won het toch en een half uur later za
ten alle bosdieren rond de eekhoorn,
die vreselijk gewichtig deed. Hij vertel
de wat ze gezien hadden en niemand
kon zich zo'n beest herinneren. Alleen
de mussen trokken nadenkend rimpel
tjes tussen hun ogen. „Het is heel een
voudig", kraste de uil, die alles altijd
eenvoudig vond. „We omsingelen hem,
jagen hem op tot hij in ons midden zit".
Het was niet eens zo erg moeilijk,
want toen de schemer begon en het tus
sen de takken al donker was, hoorden
ze het nieuwe dier zijn treurige geluid
jes weer maken. „Hij is iets kwijt", zei
de uil die de beste oren had, „hij is zijn
mand kwijt, roept hij. Weet één van
jullie wat een mand is?"
De mussen knikten. „De bakker heeft
een mand", tsjilpten ze. „Goed", zei de
uil, „dan is dat nieuwe dier een bakker."
„Welnee", riepen de mussen, „de bak
ker is een mens." Daar schrokken ze al
lemaal van, maar ze hadden geen tijd
om er verder over te praten, want hele
maal uit zichzelf kwam het nieuwe dier
uit de struiken te voorschijn. Met een
reuzenzwaai was alles wat vogel was in
de bomen verdwenen. De mussen trilden
van schrik. „Een poes!" riepen ze. „Het
is een poes!"
De eekhoorn, de enige die niet opzij
gesprongen was, liep op de poes toe.
„Dag nieuw dier", zei hij, „bent u een
poes?" De poes knikte. „Ik ben ver
dwaald", miauwde ze. „Ik zat in een
mandje op de fiets. Toen de mensen niet
keken, ben ik eruit gesprongen, maar
toen ik even later terug kwam, waren
de mensen, het mandje én de fiets ver
dwenen."
Ze huilde een beetje, maar ze was ook
nog maar heel klein, dat zagen ook de
mussen, die voorzichtig dichterbij kwa
men. „En ik heb zo'n honger," fluisterde
het poesje. De mussen en de veldmuizen
schoven verschrikt achteruit.
„Waarin hebt u honger, nieuw dier?"
vroeg de eekhoorn beleefd, want hij had
echt medelijden met dat dier, dat niet
groter was dan hij zelf. „In melk", zei
het poesje. Opgelucht wipten alle die
ren dichterbij. „Melk", zei de uil, die
vond dat hij ook iets zeggen moest.
„Komt u maar mee, nieuw dier!"
Het poesje tripte verbaasd achter die
grote vogel aan, die vlak boven zijn
hoofd bleef vliegen. Ze gingen het bos
door tot aan de rand, waar het weiland
begon. „Hier zijn de koeien, nieuw dier,"
riep de uil, „die kunnen u wel verder
helpen." Met een buiging keerde hij zich
om.
En zo gebeurde het dat 's avonds laat
op de boerderij een kleine poesje aan
kwam. De boerin hoorde het miauwen,
liet het binnen en gaf het een schoteltje
melk. Het poesje sliep in zacht hooi en
toen het de volgende dag zijn oogjes
opendeed, keek het in het lachende ge
zicht van zijn vrouwtje uit de stad. „Ja,
dat is het", zei ze en ze nam hem in
haar armen. „Domoor, waarom sprong
je ook uit je mandje?" vroeg ze. Miau
wend van plezier ging hij mee op de
fiets.
Toen ze even later door het bos fiet
sten, klonken uit alle bomen en over
al tussen de struiken vandaan stemme
tjes: „Dag nieuw dier, ga maar terug
naar de stad. Hier hoor je niet."
„Miauw, miauw," riep het poesje te
rug en het stak zijn pootje op naar de
slimme oogjes, die overal uit het groen
naar hem loerden.
Welke plaatsnaam staat er op deze
kaartjes? Begin bij één van de dub-
■bele letters en volg daarna de lijn
tjes van letter tot letter. Denk erom,
je kunt steeds verschillende lijnen
volgen.
Wij gaan met vacantie:
Hector, Pim en Loes.
Loes ben ik en de twee andreu
zijn een hond en poes.
Kijk, hier staan drie stoelen,
dat is onze trein.
Pim, jij mag voor 't raampje zitten
als je stil kunt zijn.
Daar komen de bergen,
Hector, let eens op.
Zie je dat er nu nog sneeuw ligt
op de hoogste top?
Heb je het een beetje koud, Pim?
'k Weet een warmer land:
Afrika! Maar dan niet bang zijn
voor de olifant.
Goed maar dat we met de trein zijn,
't Gaat zo lekker vlug,
nu maar eerst even naar Java
en langs China terug.
Maar net halverwege Java
hoort die Pim een duif,
Hector voelt de hete zon niet,
Hector ruikt een kluif.
Hup, de één en hup, de ander
wippen van hun bank.
Hector 't hek uit, Pim de boom in.
Is dat nou je dank?
MIES BOUHUYS.
OOOOOOOOOOOU
Kerk-zijn wil zeggen: hulp aan de mede
mens, die dat nodig heeft, te verschaffen.
Men treft deze mens zo men er oog voor
heeft overal aan. Om aan noodlijdende
Hongaren hulp te verlenen is door diaco
nale kringen van een viertal Nederlandse
Protestantse kerken besloten tot oprich
ting van de stichting „Admiraal de Ruyter
fonds".
Reeds na de eerste wereldoorlog kwa
men duizenden Hongaarse kinderen naar
ons land. Ze werden liefderijk opgenomen
in Nederlandse gezinnen, waar men er zijn
beste krachten aan wijdde om de kinderen
de lichamelijke en geestelijke uitputting te
boven te doen komen. Gelijktijdig werden
grote hoeveelheden voedsel en kleren naar
Hongarije gezonden. Men ging er zelfs toe
over om onder leiding van de onlangs
overleden Catharina Kuyper Neder
landse keukens in Hongarije op te richten.
Op deze wijze kon men vaak een uitermate-
nuttige bijdrage leveren bij het lenigen
van de nood in Midden-Europa.
Nog steeds staat, als een blijvende her
innering aa.n deze hulpverlening aan Hon
garije, in Boedapest de Christelijke Ju-
lianaschool, die opgericht kon worden,
dank zij het batig saldo van de hulpactie.
Na de tweede wereldoorlog aldus
„Woord en Dienst" werd het hulpwerk
van een kwarteeuw geleden hervat. On
danks het feit, dat Nederland zelf zeer
te lijden had gehad van de wereldramp,
gingen er zeer vele vrachtauto's vol naar
Hongarije. Ook de kinderuitzending werd
hervat. Zo kwamen er in 1948 en 1949
weer vijfhonderd Hongaarse kinderen naar
ons land.
Helaas betekende dit de laatste grote
kinderactie uit Hongarije, het was het
einde van deze vorm van hulpverlening.
Als gevolg van de toestanden in Hongarije
moest de grootscheepse hulpactie worden
stopgezet. De Julianaschool ging over in
handen van de staat. Werd voor de kerken,
die zich, getrouw aan haar roeping, het
lot van de medemens hadden aangetrok
ken, het werk wel zeer moeilijk, dit bete
kende niet, dat er geen particuliere ver
zoeken om hulp meer kwamen. En geluk
kig bleek, dat velen begrepen, dat de
Christelijke barmhartigheid niet mocht
verstommen.
Inmiddels was ook een andere vorm van
hulpverlening nodig geworden. De vluch
telingenkampen in West-Duitsland en
Oostenrijk werden steeds drukker bevolkt.
Er kwamen steeds meer uitgewekenen, die
in de droevigste omstandigheden leefden.
Er was van alles nodig. Het was ook hier,
dat al spoedig de Nederlandse kerken hulp
gingen bieden. Heel wat ouden van dagen
werden in Nederlandse tehuizen opgeno
men, verschillende transporten kinderen
brachten enkele maanden in Nederlandse
gezinnen door. Voorts vergat men niet om
de Hongaarse Christenen in de vluchtelin
genkampen op allerlei manieren bij te
staan.
Meer organisatie nodig
Zo werd er na de tweede oorlog veel
gedaan. Het bleek echter dat de hulpver
lening toch te weinig georganiseerd was.
Langzamerhand is het besef doorgedron
gen, dat het beslist nodig was de hulpver
lening te coördineren. Dit heeft thans ge
leid tot de oprichting van een landelijke
organisatie.
Als naam van de nieuwe stichting heeft
men gekozen „Admiraal de Ruyterfonds".
Men wil hierdoor de hulp bundelen en ge
lijktijdig nieuwe bronnen aanboren. Het
initiatief stamt uit diaconale kringen van
de Nederlandse Hervormde Kerk, de Ge
reformeerde Kerken (onderhoudende art.
31 K.O.) en de Christelijk Gereformeerde
Kerken.
De naam van De Ruyter wijst op
eeuwenoude banden, die bestaan tussen de
Nederlandse en de Hongaarse Protestantse
kerken. In 1676 bevrijdde De Ruyter zes
entwintig gevangen genomen predikanten.
In Debreczen staat een gedenkzuil als
herinnering aan deze daad, die wel be
schouwd wordt als een symbool van de
Christelijke hulpverlening aan in nood
verkerende Hongaren.
En zo lang er nog in nood verkerende
mensen zijn zal de kerk hulp moeten ver
lenen. Het is haar opdracht zowel in Hon
garije als in andere landen.
Vijftigduizend De internationale beel
dententoonstelling in het park Sonsbeek
te Arnhem heeft deze week de vijftigdui-
5 zendste bezoeker gehad. Het was een Duit
se aannemer, die een boekwerk over Ro
din kreeg aangeboden. De expositie duurt
nog tot 15 September.
Willink In Tilburg wordt van 30 Juli
tot 18 September een retrospectieve ten
toonstelling van werken van A. C. Willink
gehouden, di edoor Jan Engelman geopend Q
wordt.
De kathedraal Saint Sauoeur te Aix-
en-Provence, waar al de religieuze j
concerten in het jaarlijkse festival
worden gegeven.
AAN DIT TAFELTJE van Les Deux Gargons, een der zeven
entwintig bars en kroegjes, gelegen aan de brede voeten der
platanen die nog altijd de Cours Mirabeau omzomen en waar
van het intussen wat gedunde gebladerte, dat al eejx herfstige
kleur vertoont, het meedogenloos-felle Provengaalse licht tem
pert en zift aan dit tafeltje dan, geachte lezer, mag ik u eerst
wel weer even wat vertellen over het leven zoals dat reilt en
zeilt in Aix, waar nu het achtste internationale muziekfestival
wordt gehouden. Men valt hier nu eenmaal niet zo maar met de
deur in huis. Men neemt hier de tijd en men gaat er eerst eens
even breeduit bij zitten. Er wordt hier, in het Zuiden, zo zult
ge weten, met een verrukkelijke en benijdenswaardige gran
dezza geluierd. In alle kringen, standen en klassen, naar het
zich zo oppervlakkig laat aanzien. Daarom zijn die honderden
stoeltjes en banken langs de Mirabeau dan ook maar zelden
onbezet en zit men tot diep in de nacht hier genereus zijn tijd
te verleuteren.
Voor één der scholen zag ik hier zelfs een bordje hangen,
waarop de burgemeester zijn „geadministreerden" verzocht zich
niet onnodig voor de vensters op te houden en hun babbeltjes
liever elders te voeren. Dat zal wel geen overbodig verzoek
zijn geweest, want als twee Provengalen elkaar ontmoeten, dan
vloeit er automatisch uit hun begroeting een conversatie voort,
die op tamelijk luide toon pleegt te warden gevoerd en waar de
meest begenadigde paedagoog voor zijn klas onmogelijk tegen
zou kunnen concurreren.
Men praat hier dus graag en overvloedig. Rust roest, arbeid
adelt, zwijgen is goud en soortgelijke spreekwoorden, waarin
de fantasieloze Noorderling zijn levensfilosofie vervat, doen hier
niet alleen in het geheel geen opgeld, maar zouden zelfs met
goede wil en inspanning nog niet worden begrepen. Arbeid is
voor de Meridionaal eerder een noodzakelijk kwaad. Men
schaamt er zich een beetje voor, dat men zijn leven altijd nog
niet zo heeft weten in te richten, dat men ook zonder enig werk
van zijn handen aan de kost kan komen.
Aan ditzelfde tafeltje zat tegenover mij een half uur geleden
nog een man in zware en warme kleren met een verweerd en
bruin gezicht. Van het een kwam het ander. Hij had me al ta
melijk snel heel wat wetenswaardigs over zichzelf en zijn bloed
verwanten meegedeeld. Tenslotte vroeg ik waarmee hij eigen
lijk het bestaan van zichzelf en van de zijnen verzekerde. Hij
werkte op het land. In de druiven. Lang geen licht karwei.
Maar je moest nu eenmaal toch wat doen in deze boze wereld,
zo zei hij droef. Qu'est-ce-que vous voulez, mon cher ami
Die laatste woorden kwamen er uit als een soort bekentenis
ener erfzonde, waarvan het hem nog altijd maar niet was ge
lukt zich geheel en al te bevrijden. Hij
ging er loodzwaar onder gebukt. Hier in
de Provence zal de wereld aan vlijt intus
sen niet ten onder gaan.
WE KOMEN hier iedere zomer nu al
jaren achtereen en toch moeten we elke
keer weer even wennen aan deze wat pas
sieve levensgang, dit Zuidelijke dolce far
niente, waardoor het menselijke geluk op
aarde hier wordt bepaald en dichter dan
elders benaderd. Men moet nu eenmaal
overschakelen van de versnelling van ons
Noordelijk levensrhythme op een heel wat
lager aantal toeren. Het kan niet anders.
Met onze tempi zou men hier binnen bet
etmaal finaal van de kaart zijn gespeeld.
De artisten van het festival, die weer uit
alle muziekcentra ter wereld voor een paar
maanden naar Aix zijn gekomen, lijken
zich dit jaar, buiten de voorstellingen, wat
verscholen te willen houden. Vermoedelijk
omdat ze zich wel schrap moeten zetten
tegen de heersende Provengaalse gewoon
ten en die lediggang, die met hun taken nu
eenmaal bezwaarlijk zijn te rijmen. Zo vor
men ze een kaste apart, de werkbijen. Door
de rest van Aix worden ze met een mélange
van meelij en bewondering bejegend en
nagestaard.
Aix is een eilandje van zonnige vrucht
baarheid, moeiteloze welvaart en onbekom
merde gelukzaligheid, zoals het ook eens in
het paradijs moet zijn geweest.
Wat de keuze van de nieuwe stukken
betreft: die wordt in beginsel bepaald door
de vraag of het karakter van de voorge
stelde aanwinst met de omgeving in de
ruimste zin des woords: de „Mediterraan-
se" atmosfeer zal kunnen harmoniseren.
Acht jaar geleden, toen het eerste festival
werd voorbex-eid, zweefde bij de oprichters
het verlangen voor ogen van Aix een soort
Frans Salzburg te maken. Mozart werd toen
dan ook als opera-componist, als ideaal en
als graadmeter, in het middelpunt der pro
gramma's geplaatst. Die centrale plaats
heeft hij sedei'tdien ook wel behouden,want
iedere zomer worden er ten minste twee
opera's van de Oostenrijkse meester in
oude of nieuwe montering opgevoerd. Dit-
keer: Figaro en Cosi fan Tutte, waardoor
een solisten-ensemble bijeen was gebi'acht,
met de twintigjarige blonde Spaanse so
praan Pilar Lorengar als Cherubino (waar-
WANNEER de artistieke leiding van het
festival in Aix-en-Provence besluit een
nieuwe opera op het répertoire te plaatsen,
dan gaat ze even anders te werk dan in de
meeste theaters gebruikelijk is. Ten eei-ste
al omdat Aix geen eigen troep, geen eigen
orkest en eigenlijk niet eens een eigen
theater bezit. De voorstellingen en concer
ten worden hier, zoals bekend mag worden
verondersteld, namelijk gegeven in de open
lucht: in de binnenhof van het aartsbis
schoppelijk paleis, waar de vermaarde dé
corateur en affiche-kunstenaar Cassandre
na de oorlog een fagade in gouden kleuren
en met veel imitatiemarmer in de verruk
kelijke geest der Franse achttiende eeuw
ontwierp, die (met de fauteuils en balcons)
na het festival ieder jaar opnieuw wordt
gesloopt en opgeruimd.
(Uit: „The Hoffnunig Orchestra" een uitgave
van Dennis Dobson Ltd. te Londen).
op heel Aix op slag verliefd is geworden)
als openbaring, zo perfect van stemmen-
evenwicht als men hier nog niet eerder had
gehoord en ook elders zeldzaam is.
Nadat de programma's dus zijn opgesteld,
gaat monsieur Gabriel Dussurgot, een niet
te evenax-en speurder naar jonge zangtalen
ten, pas op zoek naar zijn voornaamste
medewerkers. Dat is dus in de tegenover
gestelde volgorde aan die, welke elders
gangbaar is. Het systeem heeft uiteraard
zijn voor en tegen, maar het is duidelijk
dat deze wei-kwijze ongemeen hoge eisen
stelt aan de dirigent, die binnen de beperk
te voorbereidingstijd van enkele weken
trachten moet zijn voortdurend wisselende
troep van medewerkers van zijn persoon
lijke inzichten te doordringen.
Aix heeft het onschatbare geluk gehad
na de oorlog in de toen nog bijna onbeken
de Duitse diligent Hans Rosbaud een kun
stenaar te ontdekken, die zich niet alleen
als een ideale Mozartvertolker ontpoppen
zou, maar die bovendien over de zeldzame
gave beschikte in een minimum van tijd
zijn naaste medewerkers tot een bijzonder
hoge graad van artistieke eensgezindheid
te bi-engen. En wanneer men dan ook
niet ten om-echte van een speciale Mo-
zartstijl van Aix mag spreken, een stijl die
door ti-anspax-ante lichtheid en lenige
scherpe lijnen en contouren wordt geken
merkt, dan dient dat eigen karakter vooral
te worden toegeschreven aan de persoon
van Rosbaud, die Aix van den beginne af
is tx-ouw gebleven en aan wie het festival
zijn internationale muzikale reputatie voor
een overwegend deel te danken blijft.
Deze maand is in Saint-Tropez een mu
seum voor moderne kunst in de niet meer
gebruikte kapel van „Notre Dame de l'An-
nonciade" geopend. Het bevat werken van
schilders en beeldhouwers zoals Dufy,
Utrillo, De Vlaminck, Rouault, Bonnard,
Maillol, Despiau en Dunoyer de Segonzac.
DE VERANTWOORDELIJKHEID voor
de opvoering van de nieuwe aanwinst uit
jaar: „Orfeo" van Gluck, was echter niet
aan Rosbaud opgedragen, die enkele con
certen en de genoemde opera's van Mozart
dirigeerde, maar aan diens landgenoot Karl
Ristenpart, die insprong voor zijn Italiaan
se collega Alcea Galliera, die zich kort voor
de repetities had laten afmelden. Wie
zoals wij Ristenpart kende en bewonder
de vanwege zijn uitnemende Bach-vertol-
kingen voor de gramofoon, die zal zich wel
even verwonderd hebben over de opvattin
gen, die hij nu inzake Gluck demonstreerde.
In het begin, bij de ouverture, moest de
dirigent nog even wennen aan de speciale
acoustische eisen, die door het spelen in
de open lucht worden gesteld, zodat vooral
het koper zich niet of onvoldoende mengde
met de overige orkestklank. Dat euvel werd
in het verdei-e verloop van de avond her
steld. De wel bijzonder voortvarende tempi
en de heel luchtige trant, waarin het stuk
wex-d uitgevoerd, wekten echter de indruk
dat men met Ristenpart dichter bij de
operette dan bij een klassiek bedoelde tra
gedie was aangeland. Nu was het duidelijk
de hele opzet van de uitvoering geweest
Gluck in een wat zonniger en onbekom
merder daglicht te plaatsen dan gewoon
lijk geschiedt en hem te bevrijden van het
pompeuze ceremonieel, dat de reputatie
van de componist, vooral sedert een ver
maard opstel van Debussy, voor vele Fran
sen nog altijd aankleeft.
Terwille van ditzelfde doel had een
Fi-anse musicoloog, Geoffrey Dechaume, de
partituur naar de oorspronkelijke teksten
(uit 1774) herzien. Maar de enige winst, die
men uit deze reconstructie bleek te kunnen
trekken, was wel dat de hoofdrol van Or
pheus niet langer (volgens de aanwijzingen
van Saint-Saëns) aan een vrouw doch aan
een man kon worden toebedeeld, in casu
aan Nicolai Gedda, een tenor met een glan
zend geluid, dat ook in de tophoogtcn, d;e
hier moesten worden bestegen, steeds
eenzelfde volume en eenzelfde schoon
heid bewaart. Gedda, die aan de
Pai-ijse Opera speciaal is verbonden
voor de hoofdrol in Oberon, had van de
treurende minnaar Orpheus, die zijn ge
storven geliefde in de onderwereld mag
opzoeken en haar daarna toch weer ver
liest, eer eéh figuur van vlees en bloed
willen maken dan een vage en dwepende
pseudo-mysticus. In die opvatting wist bij
ook wel te slagen.
Helaas echter had men bovendien, uit
musicologische ijver, de verschillende frag
menten in ere hersteld, die meestal gecou
peerd worden. Daardoor kwam er een
zwaar, te zwaar, accent te vallen op de al
legorische balletten van engeltjes, nimfen
en andere goede en boze geesten, waarmee
de choreograaf John Taras kennelijk geen
raad had geweten en die dan ook de indi-uk
maakten rechtstreeks uit een Frans her-
dersspelletje te komen aangehuppeld. Die
achttiende-eeuwse atmosfeer, waarin Aix
nog altijd voortleeft, moest zo mogelijk nog
wat sterker tot uiting komen in de aan
kleding, de décors en de costuums van Jean
Denis Maclès, die wel heel royaal met zijn
tubes rood, groen en purper was omge
sprongen en bovendien een paar van die
toneeltrucs had ingelast, die tegenwoordig
bij de Parijse Opera zo zeer in zwang zijn.
Zo stak in het eerste bedrijf, wanneer
Orpheus al zijn smarten uitzingt, plotseling
als een duveltje uit zijn doosje Amor het
hoofd door het struikgewas, nadat een
boomtop zichzelf eerst kunstig had verwij
derd. En in de laatste acte, nadat het met
Eurydice met gratie door Janine Mi-
cheau gezongen weer was misgelopen,
daalde diezelfde Amor, precies als in de
Folies Bergèx-e, in een wolk naar beneden
tot enkele meters boven de grond, waar het
arme schepsel zich toen geruime tijd in
wankel evenwicht moest zien te houden.
Van een geslaagd experiment zou ik dan
ook niet durven spreken. Gluck's partituur
blijft nu eenmaal een aaneenschakeling van
enkele sublieme fragmenten de koren in
het bijzonder en legio pagina's waar de
verveling en de burgerlijkheid van afdrui-
pen. Die aanvechtbare passages wax-en in
aantal nu eerder vermeerderd dan vermin
derd. De vraag, die men zich vorig jaar na
de „vernieuwde" première van Gounod's
„Mireille" stelde, dringt zich met deze „Or
feo" nogmaals op: had men al deze talen
ten, kosten en zorgen niet beter kunnen be
steden aan een werk, dat die inspanningen
muzikaal en dramatisch waardig was?
FRANK ONNEN.