EN NIEUW DIE P Op kÏ-} Volmaakt gelukkig met Europese muziek vlijt stad die In aan een onder aat ten *t-^ ry Hulp aan Hongarije Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Van letter naar letter KERKELIJK LEVEN Admiraal de Ruyterfonds 30 JULI 1955 Spaanse openbaring Vernieuwde Orfeo „Och, och, wat een drukte", zuchtte de bosduif en boog zijn kopje van de hoge tak, waar hij zat, naar beneden om op het bospad te kijken. „Zeg dat wel", zei zijn vrouwtje, dat naast hem zat, „ik krijg er gewoon hoofdpijn van". „Begrijpt u dat nou?" vroeg de eek hoorn, die een boom verder ook stille tjes zat te loeren, „maandenlang krijg je geen mens te zien. Het lijkt wel of ze tegelijk met de bloemen en de blaadjes vertrekken. Het eerste blad zit nog niet aan de boom, het eerste anemoontje bloeit nog niet, of daar komen ze weer op hun grote leren voeten door het bos gestapt". „Ja", knikte de bosduif, „en die klei ne mensen zijn nog het ergste. Ze klim men in bomen en ze schreeuwen en ik heb er met mijn eigen ogen één ge zien die de eitjes van de merel weg haalde. Is het niet verschrikkelijk?" „En die dingen, die glimmende din gen waar ze op zitten en mee over het bospad rollen, hoe vindt u die?" vroeg de bosduifman. „Fietsen", zei de eekhoorn gewichtig. „Fietsen noemen ze dat. Dat heb ik van de mussen gehoord. Die komen nogal eens in de stad. Daar wemelt het van die dingen. En Manus Mus, u weet wel, die brutale, die heeft er zélf opgeze ten". „Maar waarom gebruiken ze hun be nen niet?" vroeg de bosduif. De eekhoorn lachte en strekte zijn eigen vlugge pootjes. „Omdat", zei hij, „omdat ze daar veel te langzaam mee vooruit komen. Met de fiets gaan ze harder dan u en ik samen". „Nee maar", koerden de duiven. Maar het vrouwtje, dat nog meer had willen vragen over de fiets, was opeens stil. Haar ronde oogjes gingen heel wijd open. Ze wees met haar vlerk naar de grond. „Kijk eens", fluisterde ze. Ze ke ken alle drie. „Weer een mens?" vroeg de eekhoorn. „Nee, nee, daér!" wees de duif. De eek hoorn wipte dichterbij en volgde met zijn slimme oogjes de richting die haar vlerk wees. Haar man zag het ook. „Wat is dat?" fluisterde ook hij en hij keek de eekhoorn, die altijd zoveel wist, vol spanning aan. Die zag het nu ook. Langs het pad, waar vandaag zo veel mensen hadden gewandeld, snuf felde een dier, dat niet veel groter was dan hij zelf. Misschien nog kleiner. Net als hij sleepte het een staart achter zich aan, al was die dan lang zo mooi niet als van de eekhoorn. Het maakte zach te treurige geluidjes, alsof het iets kwijt was. De eekhoorn keek met grote ogen. „Het is géén hond", zei hij heel be slist, want hij vond dat hij toch iets moest zeggen. „Nee", koerden de duiven terug, „dat zien wij ook wel. Honden komen hier helaas vaak genoeg. Nee, het is geen hond. Maar wat is het dan?" ,Een nieuw dier", zei de eekhoorn heel beslist. „Een aardig nieuw dier, geloof ik. Weet je wat, ik ga eens naar hem toe". „Nee, nee, niet doen", riepen de dui ven ongerust. „Hij ziet er helemaal niet zo aardig uit. Zijn kop bevalt ons niet". „Och kom", lachte de eekhoorn en nadat hij eerst goed had gekeken of er geen mensen meer in de buurt waren, oooerrxxxjxiitrxxxxxjccccccccccccccccociCioccnxKECCCiCttxxxxx liet hij zich langs de stam van de boom naar beneden glijden. „Wat een moed", zuchtten de duiven. Maar toen het vreemde dier de eekhoorn achter zich hoorde ritselen, ging het er met een vaart van door, zijn staart in de lucht. Het verdween in de struiken. De eek hoorn keek hem verbaasd na, want hij had niet verwacht, dat het dier zó vlug kon zijn. „Hé, hallo, nieuw dier!" riep hij. „Blijf eens staan. Ik wil je spre ken". Maar er was geen spoor meer van het nieuwe dier te vinden. „Vooruit!" riep de eekhoorn tegen de duiven boven hem. „Roep alle dieren bij elkaar. We moeten hem toch netjes ontvangen en een hol of een nest voor hem zoeken. Vooruit, roep de dieren!" Koerend gingen de duiven op weg. Overal brachten ze de boodschap van de eekhoorn. Er waren dieren die hele maal geen zin hadden om naar een ver gadering te komen. De meesten maak ten zich al klaar voor de nacht, want het was avond. Anderen hadden de hele warm dag thuisgezeten, omdat ze zich met al die mensen niet op pad waagden. Ze hadden honger en wilden voor het donker werd op jacht gaan. De uilenfamilie sliep nog. Maar ja, de nieuwsgierigheid naar het nieuwe dier won het toch en een half uur later za ten alle bosdieren rond de eekhoorn, die vreselijk gewichtig deed. Hij vertel de wat ze gezien hadden en niemand kon zich zo'n beest herinneren. Alleen de mussen trokken nadenkend rimpel tjes tussen hun ogen. „Het is heel een voudig", kraste de uil, die alles altijd eenvoudig vond. „We omsingelen hem, jagen hem op tot hij in ons midden zit". Het was niet eens zo erg moeilijk, want toen de schemer begon en het tus sen de takken al donker was, hoorden ze het nieuwe dier zijn treurige geluid jes weer maken. „Hij is iets kwijt", zei de uil die de beste oren had, „hij is zijn mand kwijt, roept hij. Weet één van jullie wat een mand is?" De mussen knikten. „De bakker heeft een mand", tsjilpten ze. „Goed", zei de uil, „dan is dat nieuwe dier een bakker." „Welnee", riepen de mussen, „de bak ker is een mens." Daar schrokken ze al lemaal van, maar ze hadden geen tijd om er verder over te praten, want hele maal uit zichzelf kwam het nieuwe dier uit de struiken te voorschijn. Met een reuzenzwaai was alles wat vogel was in de bomen verdwenen. De mussen trilden van schrik. „Een poes!" riepen ze. „Het is een poes!" De eekhoorn, de enige die niet opzij gesprongen was, liep op de poes toe. „Dag nieuw dier", zei hij, „bent u een poes?" De poes knikte. „Ik ben ver dwaald", miauwde ze. „Ik zat in een mandje op de fiets. Toen de mensen niet keken, ben ik eruit gesprongen, maar toen ik even later terug kwam, waren de mensen, het mandje én de fiets ver dwenen." Ze huilde een beetje, maar ze was ook nog maar heel klein, dat zagen ook de mussen, die voorzichtig dichterbij kwa men. „En ik heb zo'n honger," fluisterde het poesje. De mussen en de veldmuizen schoven verschrikt achteruit. „Waarin hebt u honger, nieuw dier?" vroeg de eekhoorn beleefd, want hij had echt medelijden met dat dier, dat niet groter was dan hij zelf. „In melk", zei het poesje. Opgelucht wipten alle die ren dichterbij. „Melk", zei de uil, die vond dat hij ook iets zeggen moest. „Komt u maar mee, nieuw dier!" Het poesje tripte verbaasd achter die grote vogel aan, die vlak boven zijn hoofd bleef vliegen. Ze gingen het bos door tot aan de rand, waar het weiland begon. „Hier zijn de koeien, nieuw dier," riep de uil, „die kunnen u wel verder helpen." Met een buiging keerde hij zich om. En zo gebeurde het dat 's avonds laat op de boerderij een kleine poesje aan kwam. De boerin hoorde het miauwen, liet het binnen en gaf het een schoteltje melk. Het poesje sliep in zacht hooi en toen het de volgende dag zijn oogjes opendeed, keek het in het lachende ge zicht van zijn vrouwtje uit de stad. „Ja, dat is het", zei ze en ze nam hem in haar armen. „Domoor, waarom sprong je ook uit je mandje?" vroeg ze. Miau wend van plezier ging hij mee op de fiets. Toen ze even later door het bos fiet sten, klonken uit alle bomen en over al tussen de struiken vandaan stemme tjes: „Dag nieuw dier, ga maar terug naar de stad. Hier hoor je niet." „Miauw, miauw," riep het poesje te rug en het stak zijn pootje op naar de slimme oogjes, die overal uit het groen naar hem loerden. Welke plaatsnaam staat er op deze kaartjes? Begin bij één van de dub- ■bele letters en volg daarna de lijn tjes van letter tot letter. Denk erom, je kunt steeds verschillende lijnen volgen. Wij gaan met vacantie: Hector, Pim en Loes. Loes ben ik en de twee andreu zijn een hond en poes. Kijk, hier staan drie stoelen, dat is onze trein. Pim, jij mag voor 't raampje zitten als je stil kunt zijn. Daar komen de bergen, Hector, let eens op. Zie je dat er nu nog sneeuw ligt op de hoogste top? Heb je het een beetje koud, Pim? 'k Weet een warmer land: Afrika! Maar dan niet bang zijn voor de olifant. Goed maar dat we met de trein zijn, 't Gaat zo lekker vlug, nu maar eerst even naar Java en langs China terug. Maar net halverwege Java hoort die Pim een duif, Hector voelt de hete zon niet, Hector ruikt een kluif. Hup, de één en hup, de ander wippen van hun bank. Hector 't hek uit, Pim de boom in. Is dat nou je dank? MIES BOUHUYS. OOOOOOOOOOOU Kerk-zijn wil zeggen: hulp aan de mede mens, die dat nodig heeft, te verschaffen. Men treft deze mens zo men er oog voor heeft overal aan. Om aan noodlijdende Hongaren hulp te verlenen is door diaco nale kringen van een viertal Nederlandse Protestantse kerken besloten tot oprich ting van de stichting „Admiraal de Ruyter fonds". Reeds na de eerste wereldoorlog kwa men duizenden Hongaarse kinderen naar ons land. Ze werden liefderijk opgenomen in Nederlandse gezinnen, waar men er zijn beste krachten aan wijdde om de kinderen de lichamelijke en geestelijke uitputting te boven te doen komen. Gelijktijdig werden grote hoeveelheden voedsel en kleren naar Hongarije gezonden. Men ging er zelfs toe over om onder leiding van de onlangs overleden Catharina Kuyper Neder landse keukens in Hongarije op te richten. Op deze wijze kon men vaak een uitermate- nuttige bijdrage leveren bij het lenigen van de nood in Midden-Europa. Nog steeds staat, als een blijvende her innering aa.n deze hulpverlening aan Hon garije, in Boedapest de Christelijke Ju- lianaschool, die opgericht kon worden, dank zij het batig saldo van de hulpactie. Na de tweede wereldoorlog aldus „Woord en Dienst" werd het hulpwerk van een kwarteeuw geleden hervat. On danks het feit, dat Nederland zelf zeer te lijden had gehad van de wereldramp, gingen er zeer vele vrachtauto's vol naar Hongarije. Ook de kinderuitzending werd hervat. Zo kwamen er in 1948 en 1949 weer vijfhonderd Hongaarse kinderen naar ons land. Helaas betekende dit de laatste grote kinderactie uit Hongarije, het was het einde van deze vorm van hulpverlening. Als gevolg van de toestanden in Hongarije moest de grootscheepse hulpactie worden stopgezet. De Julianaschool ging over in handen van de staat. Werd voor de kerken, die zich, getrouw aan haar roeping, het lot van de medemens hadden aangetrok ken, het werk wel zeer moeilijk, dit bete kende niet, dat er geen particuliere ver zoeken om hulp meer kwamen. En geluk kig bleek, dat velen begrepen, dat de Christelijke barmhartigheid niet mocht verstommen. Inmiddels was ook een andere vorm van hulpverlening nodig geworden. De vluch telingenkampen in West-Duitsland en Oostenrijk werden steeds drukker bevolkt. Er kwamen steeds meer uitgewekenen, die in de droevigste omstandigheden leefden. Er was van alles nodig. Het was ook hier, dat al spoedig de Nederlandse kerken hulp gingen bieden. Heel wat ouden van dagen werden in Nederlandse tehuizen opgeno men, verschillende transporten kinderen brachten enkele maanden in Nederlandse gezinnen door. Voorts vergat men niet om de Hongaarse Christenen in de vluchtelin genkampen op allerlei manieren bij te staan. Meer organisatie nodig Zo werd er na de tweede oorlog veel gedaan. Het bleek echter dat de hulpver lening toch te weinig georganiseerd was. Langzamerhand is het besef doorgedron gen, dat het beslist nodig was de hulpver lening te coördineren. Dit heeft thans ge leid tot de oprichting van een landelijke organisatie. Als naam van de nieuwe stichting heeft men gekozen „Admiraal de Ruyterfonds". Men wil hierdoor de hulp bundelen en ge lijktijdig nieuwe bronnen aanboren. Het initiatief stamt uit diaconale kringen van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Ge reformeerde Kerken (onderhoudende art. 31 K.O.) en de Christelijk Gereformeerde Kerken. De naam van De Ruyter wijst op eeuwenoude banden, die bestaan tussen de Nederlandse en de Hongaarse Protestantse kerken. In 1676 bevrijdde De Ruyter zes entwintig gevangen genomen predikanten. In Debreczen staat een gedenkzuil als herinnering aan deze daad, die wel be schouwd wordt als een symbool van de Christelijke hulpverlening aan in nood verkerende Hongaren. En zo lang er nog in nood verkerende mensen zijn zal de kerk hulp moeten ver lenen. Het is haar opdracht zowel in Hon garije als in andere landen. Vijftigduizend De internationale beel dententoonstelling in het park Sonsbeek te Arnhem heeft deze week de vijftigdui- 5 zendste bezoeker gehad. Het was een Duit se aannemer, die een boekwerk over Ro din kreeg aangeboden. De expositie duurt nog tot 15 September. Willink In Tilburg wordt van 30 Juli tot 18 September een retrospectieve ten toonstelling van werken van A. C. Willink gehouden, di edoor Jan Engelman geopend Q wordt. De kathedraal Saint Sauoeur te Aix- en-Provence, waar al de religieuze j concerten in het jaarlijkse festival worden gegeven. AAN DIT TAFELTJE van Les Deux Gargons, een der zeven entwintig bars en kroegjes, gelegen aan de brede voeten der platanen die nog altijd de Cours Mirabeau omzomen en waar van het intussen wat gedunde gebladerte, dat al eejx herfstige kleur vertoont, het meedogenloos-felle Provengaalse licht tem pert en zift aan dit tafeltje dan, geachte lezer, mag ik u eerst wel weer even wat vertellen over het leven zoals dat reilt en zeilt in Aix, waar nu het achtste internationale muziekfestival wordt gehouden. Men valt hier nu eenmaal niet zo maar met de deur in huis. Men neemt hier de tijd en men gaat er eerst eens even breeduit bij zitten. Er wordt hier, in het Zuiden, zo zult ge weten, met een verrukkelijke en benijdenswaardige gran dezza geluierd. In alle kringen, standen en klassen, naar het zich zo oppervlakkig laat aanzien. Daarom zijn die honderden stoeltjes en banken langs de Mirabeau dan ook maar zelden onbezet en zit men tot diep in de nacht hier genereus zijn tijd te verleuteren. Voor één der scholen zag ik hier zelfs een bordje hangen, waarop de burgemeester zijn „geadministreerden" verzocht zich niet onnodig voor de vensters op te houden en hun babbeltjes liever elders te voeren. Dat zal wel geen overbodig verzoek zijn geweest, want als twee Provengalen elkaar ontmoeten, dan vloeit er automatisch uit hun begroeting een conversatie voort, die op tamelijk luide toon pleegt te warden gevoerd en waar de meest begenadigde paedagoog voor zijn klas onmogelijk tegen zou kunnen concurreren. Men praat hier dus graag en overvloedig. Rust roest, arbeid adelt, zwijgen is goud en soortgelijke spreekwoorden, waarin de fantasieloze Noorderling zijn levensfilosofie vervat, doen hier niet alleen in het geheel geen opgeld, maar zouden zelfs met goede wil en inspanning nog niet worden begrepen. Arbeid is voor de Meridionaal eerder een noodzakelijk kwaad. Men schaamt er zich een beetje voor, dat men zijn leven altijd nog niet zo heeft weten in te richten, dat men ook zonder enig werk van zijn handen aan de kost kan komen. Aan ditzelfde tafeltje zat tegenover mij een half uur geleden nog een man in zware en warme kleren met een verweerd en bruin gezicht. Van het een kwam het ander. Hij had me al ta melijk snel heel wat wetenswaardigs over zichzelf en zijn bloed verwanten meegedeeld. Tenslotte vroeg ik waarmee hij eigen lijk het bestaan van zichzelf en van de zijnen verzekerde. Hij werkte op het land. In de druiven. Lang geen licht karwei. Maar je moest nu eenmaal toch wat doen in deze boze wereld, zo zei hij droef. Qu'est-ce-que vous voulez, mon cher ami Die laatste woorden kwamen er uit als een soort bekentenis ener erfzonde, waarvan het hem nog altijd maar niet was ge lukt zich geheel en al te bevrijden. Hij ging er loodzwaar onder gebukt. Hier in de Provence zal de wereld aan vlijt intus sen niet ten onder gaan. WE KOMEN hier iedere zomer nu al jaren achtereen en toch moeten we elke keer weer even wennen aan deze wat pas sieve levensgang, dit Zuidelijke dolce far niente, waardoor het menselijke geluk op aarde hier wordt bepaald en dichter dan elders benaderd. Men moet nu eenmaal overschakelen van de versnelling van ons Noordelijk levensrhythme op een heel wat lager aantal toeren. Het kan niet anders. Met onze tempi zou men hier binnen bet etmaal finaal van de kaart zijn gespeeld. De artisten van het festival, die weer uit alle muziekcentra ter wereld voor een paar maanden naar Aix zijn gekomen, lijken zich dit jaar, buiten de voorstellingen, wat verscholen te willen houden. Vermoedelijk omdat ze zich wel schrap moeten zetten tegen de heersende Provengaalse gewoon ten en die lediggang, die met hun taken nu eenmaal bezwaarlijk zijn te rijmen. Zo vor men ze een kaste apart, de werkbijen. Door de rest van Aix worden ze met een mélange van meelij en bewondering bejegend en nagestaard. Aix is een eilandje van zonnige vrucht baarheid, moeiteloze welvaart en onbekom merde gelukzaligheid, zoals het ook eens in het paradijs moet zijn geweest. Wat de keuze van de nieuwe stukken betreft: die wordt in beginsel bepaald door de vraag of het karakter van de voorge stelde aanwinst met de omgeving in de ruimste zin des woords: de „Mediterraan- se" atmosfeer zal kunnen harmoniseren. Acht jaar geleden, toen het eerste festival werd voorbex-eid, zweefde bij de oprichters het verlangen voor ogen van Aix een soort Frans Salzburg te maken. Mozart werd toen dan ook als opera-componist, als ideaal en als graadmeter, in het middelpunt der pro gramma's geplaatst. Die centrale plaats heeft hij sedei'tdien ook wel behouden,want iedere zomer worden er ten minste twee opera's van de Oostenrijkse meester in oude of nieuwe montering opgevoerd. Dit- keer: Figaro en Cosi fan Tutte, waardoor een solisten-ensemble bijeen was gebi'acht, met de twintigjarige blonde Spaanse so praan Pilar Lorengar als Cherubino (waar- WANNEER de artistieke leiding van het festival in Aix-en-Provence besluit een nieuwe opera op het répertoire te plaatsen, dan gaat ze even anders te werk dan in de meeste theaters gebruikelijk is. Ten eei-ste al omdat Aix geen eigen troep, geen eigen orkest en eigenlijk niet eens een eigen theater bezit. De voorstellingen en concer ten worden hier, zoals bekend mag worden verondersteld, namelijk gegeven in de open lucht: in de binnenhof van het aartsbis schoppelijk paleis, waar de vermaarde dé corateur en affiche-kunstenaar Cassandre na de oorlog een fagade in gouden kleuren en met veel imitatiemarmer in de verruk kelijke geest der Franse achttiende eeuw ontwierp, die (met de fauteuils en balcons) na het festival ieder jaar opnieuw wordt gesloopt en opgeruimd. (Uit: „The Hoffnunig Orchestra" een uitgave van Dennis Dobson Ltd. te Londen). op heel Aix op slag verliefd is geworden) als openbaring, zo perfect van stemmen- evenwicht als men hier nog niet eerder had gehoord en ook elders zeldzaam is. Nadat de programma's dus zijn opgesteld, gaat monsieur Gabriel Dussurgot, een niet te evenax-en speurder naar jonge zangtalen ten, pas op zoek naar zijn voornaamste medewerkers. Dat is dus in de tegenover gestelde volgorde aan die, welke elders gangbaar is. Het systeem heeft uiteraard zijn voor en tegen, maar het is duidelijk dat deze wei-kwijze ongemeen hoge eisen stelt aan de dirigent, die binnen de beperk te voorbereidingstijd van enkele weken trachten moet zijn voortdurend wisselende troep van medewerkers van zijn persoon lijke inzichten te doordringen. Aix heeft het onschatbare geluk gehad na de oorlog in de toen nog bijna onbeken de Duitse diligent Hans Rosbaud een kun stenaar te ontdekken, die zich niet alleen als een ideale Mozartvertolker ontpoppen zou, maar die bovendien over de zeldzame gave beschikte in een minimum van tijd zijn naaste medewerkers tot een bijzonder hoge graad van artistieke eensgezindheid te bi-engen. En wanneer men dan ook niet ten om-echte van een speciale Mo- zartstijl van Aix mag spreken, een stijl die door ti-anspax-ante lichtheid en lenige scherpe lijnen en contouren wordt geken merkt, dan dient dat eigen karakter vooral te worden toegeschreven aan de persoon van Rosbaud, die Aix van den beginne af is tx-ouw gebleven en aan wie het festival zijn internationale muzikale reputatie voor een overwegend deel te danken blijft. Deze maand is in Saint-Tropez een mu seum voor moderne kunst in de niet meer gebruikte kapel van „Notre Dame de l'An- nonciade" geopend. Het bevat werken van schilders en beeldhouwers zoals Dufy, Utrillo, De Vlaminck, Rouault, Bonnard, Maillol, Despiau en Dunoyer de Segonzac. DE VERANTWOORDELIJKHEID voor de opvoering van de nieuwe aanwinst uit jaar: „Orfeo" van Gluck, was echter niet aan Rosbaud opgedragen, die enkele con certen en de genoemde opera's van Mozart dirigeerde, maar aan diens landgenoot Karl Ristenpart, die insprong voor zijn Italiaan se collega Alcea Galliera, die zich kort voor de repetities had laten afmelden. Wie zoals wij Ristenpart kende en bewonder de vanwege zijn uitnemende Bach-vertol- kingen voor de gramofoon, die zal zich wel even verwonderd hebben over de opvattin gen, die hij nu inzake Gluck demonstreerde. In het begin, bij de ouverture, moest de dirigent nog even wennen aan de speciale acoustische eisen, die door het spelen in de open lucht worden gesteld, zodat vooral het koper zich niet of onvoldoende mengde met de overige orkestklank. Dat euvel werd in het verdei-e verloop van de avond her steld. De wel bijzonder voortvarende tempi en de heel luchtige trant, waarin het stuk wex-d uitgevoerd, wekten echter de indruk dat men met Ristenpart dichter bij de operette dan bij een klassiek bedoelde tra gedie was aangeland. Nu was het duidelijk de hele opzet van de uitvoering geweest Gluck in een wat zonniger en onbekom merder daglicht te plaatsen dan gewoon lijk geschiedt en hem te bevrijden van het pompeuze ceremonieel, dat de reputatie van de componist, vooral sedert een ver maard opstel van Debussy, voor vele Fran sen nog altijd aankleeft. Terwille van ditzelfde doel had een Fi-anse musicoloog, Geoffrey Dechaume, de partituur naar de oorspronkelijke teksten (uit 1774) herzien. Maar de enige winst, die men uit deze reconstructie bleek te kunnen trekken, was wel dat de hoofdrol van Or pheus niet langer (volgens de aanwijzingen van Saint-Saëns) aan een vrouw doch aan een man kon worden toebedeeld, in casu aan Nicolai Gedda, een tenor met een glan zend geluid, dat ook in de tophoogtcn, d;e hier moesten worden bestegen, steeds eenzelfde volume en eenzelfde schoon heid bewaart. Gedda, die aan de Pai-ijse Opera speciaal is verbonden voor de hoofdrol in Oberon, had van de treurende minnaar Orpheus, die zijn ge storven geliefde in de onderwereld mag opzoeken en haar daarna toch weer ver liest, eer eéh figuur van vlees en bloed willen maken dan een vage en dwepende pseudo-mysticus. In die opvatting wist bij ook wel te slagen. Helaas echter had men bovendien, uit musicologische ijver, de verschillende frag menten in ere hersteld, die meestal gecou peerd worden. Daardoor kwam er een zwaar, te zwaar, accent te vallen op de al legorische balletten van engeltjes, nimfen en andere goede en boze geesten, waarmee de choreograaf John Taras kennelijk geen raad had geweten en die dan ook de indi-uk maakten rechtstreeks uit een Frans her- dersspelletje te komen aangehuppeld. Die achttiende-eeuwse atmosfeer, waarin Aix nog altijd voortleeft, moest zo mogelijk nog wat sterker tot uiting komen in de aan kleding, de décors en de costuums van Jean Denis Maclès, die wel heel royaal met zijn tubes rood, groen en purper was omge sprongen en bovendien een paar van die toneeltrucs had ingelast, die tegenwoordig bij de Parijse Opera zo zeer in zwang zijn. Zo stak in het eerste bedrijf, wanneer Orpheus al zijn smarten uitzingt, plotseling als een duveltje uit zijn doosje Amor het hoofd door het struikgewas, nadat een boomtop zichzelf eerst kunstig had verwij derd. En in de laatste acte, nadat het met Eurydice met gratie door Janine Mi- cheau gezongen weer was misgelopen, daalde diezelfde Amor, precies als in de Folies Bergèx-e, in een wolk naar beneden tot enkele meters boven de grond, waar het arme schepsel zich toen geruime tijd in wankel evenwicht moest zien te houden. Van een geslaagd experiment zou ik dan ook niet durven spreken. Gluck's partituur blijft nu eenmaal een aaneenschakeling van enkele sublieme fragmenten de koren in het bijzonder en legio pagina's waar de verveling en de burgerlijkheid van afdrui- pen. Die aanvechtbare passages wax-en in aantal nu eerder vermeerderd dan vermin derd. De vraag, die men zich vorig jaar na de „vernieuwde" première van Gounod's „Mireille" stelde, dringt zich met deze „Or feo" nogmaals op: had men al deze talen ten, kosten en zorgen niet beter kunnen be steden aan een werk, dat die inspanningen muzikaal en dramatisch waardig was? FRANK ONNEN.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 13