HET SLOT ZUYLEN 1
De openhartige Belle van Zuylen werd
de eenzame Madame de Charrière
Anderhalve eeuw geleden stierf
en zijn intérieur
Schrijfster van menselijke dlociuimenten
BELLE VAN ZUYLEN
IIET SLOT ZUYLEN staat in het licht van deze zomerdag
met zijn stapelwolkenzoals het er ongetwijfeld zeer dikwijls
moet hebben uitgezien in de loop der eeuwen aan het onver
getelijke Hollandse water van de Vecht in het licht dat
vochtig blonk op de bloemen in de tuin langs de grote muur
en dat Belle van Zuylen, de vermaarde schrijfster, nooit
heeft vergeten. Ook al heeft ze dit land verlaten voor de
eeuwige bergen, dalen en vergezichten in Colombier.
HET DOOR WINGERD omrankte kasteel, een juweel van
onderhoud tussen onze kastelen, wordt al genoemd in de
twaalfde eeuw, toen Zuylen nog aan de machtige abdij van
Oostbroek behoorde. In het wapen zijn de zuylen (zuilen) af
gebeeld, niet te verwarren met het wapen van de familie Van
Tuyll, met de vier hondekoppen, dat in de gevel aanwezig is.
Sinds 1953 ligt het kasteel in de gemeente Utrecht, sinds 1952
is het gaan behoren tot de stichting Zuylen en is het geopend als
museum. En nog dit jaar zullen zeer velen, ook uit het buiten
land, ter bedevaart gaan naar Zuylen om te herdenken dat
honderdvijftig jaar geleden Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll
van Serooskerken van Zuylen, later de Zwitserse madame de
Charrière, die haar jeugd en meisjesjaren op Zuylen heeft door
gebracht, is overleden. Men kan daar haar niet alleen geden
ken, maar ook als het ware terugzien in haar kamer, waarin een
afgietsel van de buste staat, die Houdon eens van haar maakte.
Het onsterfelijke werk, waarvan Geoffrey Scott in 1927 zei:
„Houdon heeft ons een buste van haar nagelaten gehouwen op
zijn eigen fijne manier beschaafd, een beetje sceptisch en op
een afstand". En Scott zei eveneens: „La Tour heeft Mme de
Charrière geschilderd" (met daarentegen) „een gezicht dat bijna
te bloeiend is om mooi te noemen, een portret dat spreekt van
vernuft en eigenzinnigheid, waarin de geest en de zinnen ont
stellend levendig zijn; een impulsief temperament, vitaal, dat
opschudding te weeg kon brengen; een scherpe geest, snel,
amusant en geamuseerd". De kenmerken, die de beide kunste
naars naar voren brengen, ontdekt men inderdaad in het wezen
van Belle van Zuylen.
In deze kamer is ook een schilderij van Jacob Maurer uit
1770, Belle voorstellend vlak voor haar huwelijk, benevens het
door haarzelf in pastel geschilderde verdienstelijke portret van
haar moeder, enige familiesilhouetten, een pastel door Maurice
de Quentin La Tour van Belle's lievelingsbroer Diederik en
eveneens een pastel door J. E. Liotard van de gravin van Reede
en Athlone, haar nicht en vriendin. Verder bevinden zich in
deze kamer nog stoeltjes uit het hoepelrokkentijdperk, die zij
heeft gebruikt, benevens een Japanse rok van haar genoemde
broer. In het boekenkastje vindt men naast vele bekende wer
ken van en over haar de huwelijkse voorwaarden tussen de
heer Charles Emanuel de Charrière en haar Isabella Agneta
Elisabeth van Tuyll van Serooskerken.
In de blauwe kamer staat haar hamerklavier, waarop ze
speelde en componeerde. Wij kunnen nog meer bewonderen in
het kasteel, zo niet met de ogen waarmee Belle van Zuylen
het zag, dan toch uit de tijd waarin zij dit aanschouwde. De
vele familieportretten in staatsie, de zeldzaam mooie gobelins,
de stenen kamer met bijzondere kasten en porselein, de keuken,
de vaak gebruikte logeerkamer, statige gangen en de voor ons
altijd belangrijke schilderijen van Van Cuyp, Honthorst, Mo-
reelse en anderen. Zo oneinding veel is er te zien, dat men er
dagen zou kunnen doorbrengen.
Van het kasteel, eens haar woning, zegt professor Ter Kuile:
„Zoals het zich thans (1954) voordoet, is het een vrij regel
matig edelmanshuis, welks vleugels drie zijden van een bin
nenplein omsluiten en op de hoeken zijn voorzien van slanke
achtkante torentjes. Buiten het hoofdcomplex op een der hoe
ken ligt de voorpoort. Hoewel die voorpoort en ook het meeste
muurwerk en de torentjes kennelijk nog wel middeleeuws zijn
kan dit onmogelijk meer het kasteel zijn, waar de eerste gene
raties van het vooraanstaande Stichtse geslacht Van Zuilen
hebben geresideerd". De vader van Belle van Zuylen, Diederik
Jacob van Tuyll van Serooskerken, heeft omstreeks 1750 dit
slot gemoderniseerd. Het was hem blijkbaar te ouderwets en te
donker. Maar de hoektorens bleven behouden.
VOLGENS OVERLEVERING zou het geslacht Zuylen met
Karei de Grote hier gekomen zijn: „Heer Sweder gekomen soo
men seyt van de stamme Columna te Roomen, quam met de
Keijser Kaerel de Groote in GelderlandMaar de eerste
vermeldingen in de geschiedbronnen zijn van het jaar 1153
(over de verkoop door aartsbisschop Arnold II van „Sulen") en
van het einde van de twaalfde eeuw, de tijd van de Utrechtse
kerkvoogd Boudewijn van Holland, toen daar woonden „die
Here van Aenholt ende van Zulen".
Een feit is, dat een zekere Alionora van Zuylen met een
Frank van Borsselen van Ter Veere huwde. Diens kleinzoon
Frank van Borsselen had, toen hij Jacoba van Beieren ontving,
een zaal van Zuylen versierd met ineengestrengelde wilgetak-
ken. Op haar vraag wat dit betekende, antwoordde hij: „Ik
ben Uw willighen dienaar", haar zo bekennende zijn liefde. Hij
heeft daarna zijn geheime huwelijk met Jacoba en de openlijke
plechtigheid later vier korte jaren, tot haar dood, doorgebracht,
waaraan de geweldige moerbeiboom, door haar geplant in de
tuin, ons nu nog herinnert. Door verervingen, na bezit te zijn
geweest van vele Lalaings, graven van Hoogstraten, kwam dit
kasteel tenslotte aan de overgrootvader van Belle van Zuylen,
genaamd Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken.
Deze naam Tuyll (Thule of Tule) stamt uit de Tielerwaard,
uit even oude tijden. Een naam die in de archieven van de Gel
derse toren is vastgelegd en werd verwaarloosd tot omstreeks
1600, omdat de nazaten de namen van andere heerlijkheden
aannamen. De Van Tuylls bekleedden hoge posten in 's lands
bestel als gecommitteerde ter Staten Generaal, Rentmeester-
Generaal der Domeinen in de provincie Utrecht, enzovoort. Uit
het huwelijk van Diederik Jacob van Tuyll van Serooskerken
(1706—1776) en Jacoba Helena de Vicq (1724—1768) werd in
1740 geboren, als oudste dochter, de voortreffelijke, uitzonder
lijke Belle van Zuylen, met haar grote artisticiteit en onbe
krompen geest.
Diederick van Tuyll van Serooskerken was, zoals we hem
ook afgebeeld zien op de portretten, met zijn zeer fijne ge
sloten gezicht, een aristocraat in hart en nieren, hangend aan
traditie, aan rang, weinig uitbundig, tactvol. Belle hield veel
van haar vader en bijna nog meer van haar moeder, met wie
zij waarschijnlijk meer overeenkomst vertoonde. Jacoba Helena
de Vicq stamde uit een patricisch geslacht, dat oorspronkelijk
'jit Antwerpen kwam en veel rijkdom had vergaard. De vader
had een zeer winstgevende handel met de Oost gedreven en
was schepen van Amsterdam geworden. De moeder van Belle
van Zuylen werd zestien jaar, toen zij de vier en dertigjarige
baron Van Tuyll huwde. Toen zij Isabella ter wereld bracht was
zij zeventien. Geen wonder, dat zij met haar vrolijke, uitbun
dige natuur, haar muzikaliteit en geschiktheid om kasteelvrou-
we te zijn en moeder van haar zeven kinderen, Belle behalve
als haar kind ook als haar jongste zuster beschouwde, zoals
men kan afleidden uit de beschrijvingen van haar samenzijn.
En ook later nog uit de heftige woordenwisselingen, die er voor
vielen, maar die door even grote verzoeningen werden gevolgd.
MET EEN VAN DE eerste gouvernantes, mademoiselle Pré-
vost, een Zwitserse, is Belle van Zuylen al op zeer jeugdige
leeftijd naar Zwitserland, Frankrijk en Engeland gereisd. Uit
de brieven van Mile Prévost blijkt, dat zij erg gesteld was op
haar zuster en de broers, maar op Isabella het allermeest. De
gouvernante schreef vaak haar brieven als antwoord op Belle's
meisjes brieven. Toen ze negen jaar was ging ze mee naar Ge-
nève en verbleef in Parijs en Versailles, op haar tiende jaar was
Belle met deze gouvernante te Chambéry in Savoye, waarover
ze later schreef: „Ik was nog geen tien jaar, maar toch herinner
ik me alles nog heel goed. Ik herinner me nog een grot van
groen lover, een echte kleine waterval, die me een oneindig ple
zier verschafte. Ik ben twee keer naar de baden van Aix ge
weest. De armoede van de Savoyards trof me". En verder zegt
ze in deze brief aan Constant d'Hermenches, die in dit land
woonde: „Maar ik hield er van de mensen, die mij uitstekende
mensen leken en zeer wellevend
Op haar elfde jaar bezocht ze Engeland en op haar dertiende
jaar volgde er een (volgens professor Godet) smartelijk af
scheid. In talrijke brieven daarna richtte Mile Prévost tot
Belle vriendelijkheden over haar karakter. Godet merkte hier-
over op: „Mlle Prévost beoordeelde met
rechtvaardigheid het spontane, eigenzin
nige karakter, dat iemand van zijn stuk
kon brengen. Maar er moet aan toegevoegd
worden, dat Mlle Prévost het type was
van een geleerde opvoedster van vroeger
tijden, die er bijzonder veel van hield
preken ten beste te geven en zich daar
met gratie van kwijtte".
Belle van Zuylen, die door temepera-
ment en karakter niets met de deftigheid
en gestrengheid van opvattingen der Van
Tuylls gemeen had, behalve de trots en de
eigenzinnigheid, was ook opgevoed in de
Franse klassieken. Dr. Victor E. van Vries
land zegt in zijn inleiding tot zijn ver
taling van haar roman „Caliste" dat zij
op zeer jeugdige leeftijd al Montaigne,
Pascal en Mme de Sévigné las en daar
door al niet zo aan de tradities van het
geloof hechtte als haar ouders (en voor
vaderen). Prof. P. Valkhoff noteerde in De
Gids van 1928, dat zij nooit zonder de
werken van Racine en Molière op reis
ging. Later heeft zij Voltaire, Rousseau en
Montesquieu gelezen. Er is een groot arti
kel van haar hand in de bibliotheek te
Neuchatel over Rousseau, beginnende:
„Wat ik het meest bewonder in Rousseau
zijn diens idealen. Moet men om te schrij
ven en te lezen geen idealen hebben? Vol
taire wilde zij niet ontmoeten, ze mocht
hem niet, hetgeen voor het karakter van
Madame de Charrière is. Zij heeft enorm
veel geschreven. Haar bekendste wer
ken zijn veelal in briefvorm tussen
de personen. Hiervan moeten genoemd
worden „Le Noble" (waarin zij de adel op
een Voltairiaanse wijze hekelt) en „Mis
tress Henley" (de geschiedenis van een
temperamentrijke vrouw, die een zeer kal
me echtgenoot heeft, waardoor eindeloze
innerlijke moeilijkheden worden veroor
zaakt). Het laatste is niet geheel autobio
grafisch, wel spreekt ze hierin zichzelf uit.
En dan natuurlijk „Histoire de Cécile" en
„Caliste" het vervolg van deze „Brie
ven uit Lausanne" waarin de lotgeval
len beschreven worden van een jong meis
je en haar moeder in de uitgaande wereld,
verder Honorine d'Userche (waarin de in
vloed van de geest op de materie naar vo
ren wordt gebracht) en „Trois Femmes"
(waarin Mme de Charrière haar denkbeel
den uiteenzet over de begrippen deugd,
dankbaarheid, toewijding en weldadig
heid). Van de „Lettres Neuchateloises"
verklaarde zijzelf, dat zij op „Sara Bur
gerhart" geïnspireerd zijn. De aanhef van
haar werk is meestal zeer mooi. In de
tweede brief uit Neuchêtel bijvoorbeeld
is de landschapbeschrijving treffend, mede
door de bijzondere rangschikking van de
fijn gekozen woorden, die ik hier poog
weer te geven:
„Ik ben hier aangekomen, het duurt drie
dagen, beste vriend, dwars door een land
van wijnbergen en over een tamelijk
slechte lijnrechte weg, versperd door drui
venplukkers en door al het gereedschap
dat bij een wijnoogst behoort. Men zegt
dat dit alles vrolijk aandoet. En ik zou dat
zelf ook gevonden hebben, indien er niet
zoveel wolken geweest waren en het weer
niet nat en kil, zodat ik slechts tamelijk
vuile druivenpluksters heb gezien, die
halfbevroren waren van de kou".
HET IS EEN typische trek van de uiterst
sociaal gerichte natuur van Mme de Char
rière om direct over te springen op het
werk, dat haar voor vrouwen niet geschikt
lijkt en het medelijden met de misdeelden
onder hen in het algemeen. Wie tijd heeft
om te lezen mag niet verzuimen om van
de prachtige vertaling van Caliste door
Victor E. van Vriesland kennis te nemen.
Mme de Charrière strijdt voor het recht
van de verdrukten. Ze verafschuwt het
gevangeniswezen, de lijfstraf! Ze is, te
kent Godet op, niet minder edelmoedig
dan democratischer geworden. Voor haar
(zie verder pagina 5)
(vervolg van pagina 4)
neef Willem van Tuyll, die in de laatste
jaren van haar leven bij haar logeerde,
schreef zij „Sir Walter Finch et son fils
William" en muziek componeerde zij voor
het dochtertje (Belle) van haar zuster, die
ook zeer muzikaal was. En spreekt het niet
tot ons hart, als zij over de émigré's van
de Franse revolutie aan A. Huber schrijft:
„Gisteren heb ik bezoek gehad van de
man met de groene geklede jas. Hij had
dringend een toevluchtsoord nodig
Deze nacht heb ik niet geslapen en ik heb
gepiekerd over de uitgewekene met de
groene jas". En later: „De groene redin
gote is op dit ogenblik tenminste in vei
ligheid". Zij hield van mensen en dieren.
Prof. P. Valkhoff betreurt het, dat er in
Holland meer aandacht aan haar liefdes
dan aan haar werken is geschonken en hij
zegt van Mme de Charrière: „Had het lot
gewild dat Belle van Zuylen met een aan
zienlijke Fransman was gehuwd, dan zou
ze in Parijs een plaats hebben ingenomen
even belangrijk als die van mevrouw Du
Deffand, mevrouw Geoffrin of mevrouw
Necker met wie men haar vergeleken heeft.
En even verder: „In Parijs behoorden
Suard en de portretschilder La Tour, in
Zwitserland Du Peyrou, de edele vriend
van van Rousseau, de knappe veelzijdige
criticus Chaillet, die men terecht met
Diderot heeft vergeleken, de uitgeweken
revolutionnair Huber en zijn vrouw Thé-
rèse, tot hen die bewonderend omgingen
met deze rusteloos actieve, geestige, altijd
behulpzame, veel begrijpende, warmvoe
lende vrouw". Dit sluit merkwaardig aan
bij wat Van Vriesland constateerde: „Al
stak Belle op haar zesentwintigste jaar
boven haar omgeving uit door een ver
blindende geest, een mannelijk oordeel,
uitgebreide kennis, een buitengewoon ta
lent als correspondente en schrijfster, toch
was zij daarom niet minder een harts
tochtelijke en verbeeldingrijke vrouw".
Behalve met haar broer Diederik, die bij
de marine was en tot haar onuitsprekelijk
verdriet in 1773 op dertigjarige leeftijd
stierf en behalve de gravin van Athlone,
haar nicht, was er (hoewel ze veel ken
nissen had en brave ouders) niemand
waarmee zij met haar tot excessen van
gevoel neigende natuur zich ooit heeft
kunnen verstaan, zoals gedurende twaalf
a vijftien jaar van haar leven met' baron
Constant de Rebecque, heer van Her-
menches en Villars Mondraz, van het
ogenblik af, dat ze hem op een bal in Den
Haag ontmoette. Daar heeft zij de woor
den „Mijnheer, danst u niet?" gesproken
dat mag men althans aannemen. Van
Vriesland zegt: „Zij dansen de menuet.
Na twee minuten hebben ze ruzie, na drie
minuten is een vriendschap gesloten, die
vijftien jaar zou duren".
HET IS ongelofelijk, hoe een vrouw uit
die eeuw, zo volkomen tegen de gewoonte
in, openhartig analytisch zichzelf kon be
schouwen, hoe zij de moed heeft gehad in
die naar geest en lichaam „ingepende"
tijd, hem d'Hermenches, zoveel te be
kennen en met een zo verfijnde pen. Met
haar geschriften wist zij assayisten en his
torici van de eerste orde, zoals Sainte
Beuve, Godet, Rudler, Scott, Valkhoff, Van
Vriesland, du Bos en zovele anderen van
vroeger eeuwen en nu, in vervoering te
brengen, mede juist door haar menselijk
heid. Zelf schrijft zij d'Hermenches over
alles: litteratuur, muziek, schilderkunst,
ouders, omgeving, studie, vrienden en
vriendinnen van haar en van hem, maar
vooral over hun beider wezen. Een auto
biografie, die haar gelijke niet vindt, be
antwoord door een goed stylist, een begaafd
man, die in contact stond met Voltaire en
diens gelijken. Op haar stille grote kamer
in het slot Zuylen, uitziend op de oprijlaan
des daags, schreef zij 's avonds en 's nachts
zij leed veel aan slapeloosheid en
zenuwpijnen, want zij was nooit gezond.
Hoe indringend deze brieven zijn kan men
al aan 't kleinste voorbeeld (uit 1764) zien:
„Gij hebt geen enkele band in Den Haag,
zegt gij, slechts hinderpalen. Als men zich
met hinderpalen tevreden kan stellen, is
het een geluk zich niet gebonden te we
ten; het leven is er zoeter van, de ziel ge
lijkmatiger en vrijer; zich amuseren is be
ter dan zich hechten, voor diegenen al
thans, die zich niet dood waant, als hij
zonder grote passie is Wees voor de
rest overtuigd, dat ik schrijf over iets, dat
ik slechts van één kant bezie Ik schrijf
slecht, mijn pen, de inktpot, mijn hoofd
weigeren; alleen mijn hart gedraagt zich
zoals het moet met u lief te hebben en
- het wil, dat ik U dat zeg. Adieu d'Hermen-
ches, adieu.
En dan haar laatste brief uit Zuylen,
een maand voor haar huwelijk in 1771:
„Ik heb u gisteren niet de helft gezegd
van wat ik u wilde zeggen. Ik zal u weer
zien, ik zal in een prettig land wonen, ik
zal leven naast een man, die van me houdt
en die het verdient dat ik van hem houd,
ik zal een vrije en eerlijke vrouw zijn".
NATUURLIJK WERD ER onnoemelijk
veel over hen gesproken en dat niet al
leen, er werd later even veel over ge
schreven. Hun karakters leken op elkaar,
schreef Rudler: Hij was een Don Juan en
zij een fascinerend jong meisje. En het
was heel moeilijk, daar zijn de schrijvers
van alle tijden het over eens, dat hij een
ongelukkig huwelijk had. Scheiden dat
had heel wat voeten in de aarde. En dat
wilde ze ook niet. Zij streed met haar
eerlijke verlangen en haar eerlijke gevoel
voor rechtvaardigheid en trots. Soms is het
één de baas en soms het andere. En dat
maakt deze brieven niet alleen interes
sant, ingewikkeld ook, maar geeft er
tevens de schijn aan van grilligheid, die haar
vaak werd verketen, doch die haar trouwe
aard onrecht aandoet. Zij heeft zich door
deze moeilijkheden in het leven heenge
slagen zoals een sterke en trotse vrouw
van tweehonderd jaar later wellicht ge
daan zou hebben, een grens getrokken tus
sen haar bekentenissen en haar leven.
Intussen stelde d'Hermenches een huwe
lijk voor met de niet zo welgestelde mar
kies de Bellegarde, zijn goede vriend, over
de veertig en nog niet gehuwd. De markies
was lang zo intelligent niet als d'Her
menches, maar Belle schreef hem en stelde
zich op dit huwelijk in. Haar verbeeldings
leven kon dit aan. Bovendien zou ze, als
ze met hem trouwde, zijn vriend d'Her
menches vaak zien. Bellegarde kon echter
haar van smaak, gevoel en intelligentie
getuigende lange brieven over alles niet
savoureren. En toen Belle hem ontmoette,
vond zij dat hij „waterige koude ogen"
had. De markies maakte er een einde aan
door te schrijven aan d'Hermenches, een
brief die in haar handen kwam, dat hij
Belle niet waard was. Ze schrok even,
maar nam dit koel op.
Haar ouders maakten zich ongerust en
animeerden haar een huwelijk te sluiten
met Van Pallandt of Van Wassenaar van
Obdam, die serieus naar haar liefde don
gen. Ze schreef Van Pallandt, maar ze
wilde hem niet tot man* Ze verfoeide de
samenleving in de benauwde Hollandse
sfeer en families, die nog niet eens een
huis van ontvangsten en muziek hebben
zoals dat van haar moeder. Deze stierf ten
gevolge van een inenting met koepokstof,
een pas door een Engelse dokter aange
wend middel. Het was een vreselijk ver
lies. Haar vader kwam er nooit overheen.
TOEN ZAG ZE op het keerpunt van haar
leven Charles Emanuel de Charrière, heer
de Penthaz, terug: de ingetogen, erudiete,
maar weinig van zich gevende man, eens
de gouverneur van haar broers. Een enigs
zins verarmd Zwitsers landedelman die,
hoewel van dezelfde stand, door zijn ver
houding in de huize Van Tuyll van destijds
toch niet helemaal haar gelijke was. Hij
verschilde maar vijf jaar met Isabella, hij
kende haar en hield van haar, veel en
altruïstisch. Hij waarschuwde haar echter
voor zijn gemis aan temperament, voor
zijn teruggetrokken leven, de verantwoor
delijkheid. Dit ontroerde haar en ze zette
door. Zij zou bij hem de vrijheid genieten,
die een erudiet man van zijn karakter zijn
vrouw ongetwijfeld kon geven. Ze kon
zeker zijn van de beschermende liefde, ver
weg van de bekrompenheid van haar land
genoten. En ze koos met onfeilbaar inzicht
de echtgenoot, die haar bleef liefhebben,
haar leven lang.
DE CHARRIèRE was een voorbeeldig
man. Hij schonk zijn echtgenote een leven,
zoals zij zich dat dacht, met vrienden en
muziekavonden. Hij steunde haar in haar
werk. Maar wat zij ontbeerde waren kin
deren. Belle leed onder het gemis en
raadpleegde de grote Cagliostro en bezocht
de baden om hulp te vinden.
Op haar 43ste jaar kwam er nog kort
een zeer tragische liefde in haar leven
voor een „grand seigneur". De dieptreurige
brief van De Charrière, toen zij zich alleen
teruggetrokken had in een oud landhuis te
Chèxbres, doet ons duidelijk vermoeden
hoe dit alles is geweest. Maar de Char-
rière's altijd gerede liefde sprak op haar
verzoek de naam niet uit van deze man.
En dan ontmoette zij in Parijs voor het
eerst Benjamin Constant, in 1787, toen
deze nog negentien jaar oud was. Benja
min de Constant de Rebecque was in
1767 te Lausanne geboren. Zijn vader, een
broer van Constant d'Hermenches, was
kolonel in het Zwitserse leger, in Hol
landse dienst. Constant d'Hermenches
overleed in 1785.
Gelukkig dat ze Benjamin ontmoette.
Monsieur de Charrière was er blij te
moede van. Ze leefde weer, ze veerde
weer op. Hij, de grote Constant van later,
die door „Adolphe" beroemd zou worden,
de beschrijver van vele godsdiensten, de
grote politicus, was ongelukkig. Ze troostte
deze uitzonderlijk geniale en destijds zo
onevenwichtige jonge man, zoals zij vele
jonge mensen getroost heeft en geholpen.
(Uit „The New "VurKer")
Met een beetje goede wil is uit dit
plaatje een recept op te maken voor 1
een zomerdag in Parijs, waarop de lust i
tot lopen vergaat in de laaiende zonne-
gloed tussen de wanden van de huizen. Z
Al is het de laatste dag van de va- Z
cantie en al zijn het de laatste paar
honderd francs van het souvenir voor
een erftante, koop een zak van die
doorschijnende groene druiven, bij
voorkeur in de buurt van de Seine.
Draag die trossen zoetheid behoedzaam I
naar een bank in de
schaduw en wacht
aldus versterkt met
spijs en drank de
avondkoelte af.
Eén van de beste
plaatsjes is het Vert
Galant midden in de
rivier, de lommerrij-
ke punt van het lie
de la Cité, waarin u
van de Pont Neuf j
kunt afdalen. En dan Z
niet gaan zitten op
die stenen banken in
de voorplecht of op
die rechte banken,
die het zitten in Ne-
derlandse parken
zo'n hard genoegen i
maken, maar op die
latjesbanken in het
midden met hun uit-
nodigende welving in
de rugleuning. Daar
moet u voor het mid-
daguur zijn, anders
zitten daar de meis-
jes van de kantoren j
en de ateliers, die i
overigens de moeite
van het bezichtigen j
waard zijn.
Mocht de avond-
koelte u niet waar-
schuwen dat het ver-
trouwde eethuisje u
wacht, dan zorgt de Z
parkwachter daar-
voor, die om 10 uur de
minnaars verdrijft.
Er volgde tussen hen een sublieme liefde,
een liefde van de geest, van een moeder
figuur, van een zielsverwante. Voor Con
stant was zij de enige, zelfs na zijn onge
lukkige liefde voor Mlle Pourra, na zijn
ongelukkige huwelijk aan het Brunswijkse
hof met Wilhelmina von Cramm, negen
jaar ouder, van wie hij in 1793 is ge
scheiden. Hij heeft zijn dierbare „Barbet"
zoals hij haar noemde en zevenentwintig
jaar ouder was dan hij eigenlijk voor
de jonge „ambassadrice" Mme de Staël pas
verlaten. Ze kon hem veel geven, maar
niet die wijze raden, niet die hoogheid van
geest, die Mme de Charrière bezat. Daarbij
kwam dan nog het huiselijk verkeer bij de
familie de Charrière te Colombier met de
jongere en de oudste zuster van de heer
des huizes, die tuinen en huishouding be
stierden, de muziekavonden, de gesprek
ken met de belezen Charrière, die Benja
min geld leende als hij in moeilijkheden
zat. Benjamin schreef haar overal van
daan en zij schreef hem. Zijn brieven en
vele van haar zijn bewaard. Er is over
getwist wat zij bedoelden. Maar ze
schreven zich uit, beiden. Over alle
onderwerpen, die hun beider brillante
geest vervulden. „Mille fois bonne, mille
fois chère, mille fois aimée" groet hij haar.
Mme Staël bezat wèl de stuwkracht voor
zijn werk. Mme de Charrière geloofde niet
aan daden, hoewel ze zelf zeer actief was.
Na Benjamin's tweede heengaan uit Co
lombier stortte zij in. Ze was al vijfenvijf
tig. Zij heeft, hoewel al ziek, om zich heen
vele jonge vrienden en vriendinnen gehad,
maar zij was toch bij haar oude en al wat
afgestompte man zeer eenzaam geworden.
Innerlijk eenzaam, want de echte vrede
heeft zij nooit gekend, omdat zij die niet in
zich droeg en ook omdat het uur niet tege
lijk verschoof met de klok van haar leven.
Had d'Hermensches' leven gelijk gelopen
met het hare, zou hij geen achttien jaar
met haar verschild hebben en getrouwd
zijn geweest, zij waren ongetwijfeld echte
lieden geworden. Was zij even oud geweest
als zijn oomzegger Benjamin Constant, dan
zou zij De Charrière nooit hebben ontmoet
en waarschijnlijk met hem zijn gehuwd.
Het heeft geen zin om ons hierin te ver
diepen, omdat de feiten en de historie net
anders hebben gewild.
LATEN WIJ EINDIGEN met de vreug
de uit te spreken over het feit dat Belle
van Zuylen haar hartstochtelijke en fran
ke natuur liet spreken op de avond dat zij
d'Hermenches voor het eerst ontmoette en
de hier al genoemde onsterfelijk geworden
woorden sprak: „Mijnheer, danst u niet?"
Want anders zou het menselijk document,
haar briefwisseling, ons nooit bereikt heb
ben. Indien Mme de Charrière echter de
realiteit niet had gekend van het smarte
lijk gemis voor een zo diepe, vrouwelijke
ziel tiit een zeer kinderrijk huis, dan zou
wellicht veel van haar werk, zeker in deze
vorm, niet tot ons gekomen zijn.
HELMA WOLF—CATZ