HET SLOT ZUYLEN 1 De openhartige Belle van Zuylen werd de eenzame Madame de Charrière Anderhalve eeuw geleden stierf en zijn intérieur Schrijfster van menselijke dlociuimenten BELLE VAN ZUYLEN IIET SLOT ZUYLEN staat in het licht van deze zomerdag met zijn stapelwolkenzoals het er ongetwijfeld zeer dikwijls moet hebben uitgezien in de loop der eeuwen aan het onver getelijke Hollandse water van de Vecht in het licht dat vochtig blonk op de bloemen in de tuin langs de grote muur en dat Belle van Zuylen, de vermaarde schrijfster, nooit heeft vergeten. Ook al heeft ze dit land verlaten voor de eeuwige bergen, dalen en vergezichten in Colombier. HET DOOR WINGERD omrankte kasteel, een juweel van onderhoud tussen onze kastelen, wordt al genoemd in de twaalfde eeuw, toen Zuylen nog aan de machtige abdij van Oostbroek behoorde. In het wapen zijn de zuylen (zuilen) af gebeeld, niet te verwarren met het wapen van de familie Van Tuyll, met de vier hondekoppen, dat in de gevel aanwezig is. Sinds 1953 ligt het kasteel in de gemeente Utrecht, sinds 1952 is het gaan behoren tot de stichting Zuylen en is het geopend als museum. En nog dit jaar zullen zeer velen, ook uit het buiten land, ter bedevaart gaan naar Zuylen om te herdenken dat honderdvijftig jaar geleden Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken van Zuylen, later de Zwitserse madame de Charrière, die haar jeugd en meisjesjaren op Zuylen heeft door gebracht, is overleden. Men kan daar haar niet alleen geden ken, maar ook als het ware terugzien in haar kamer, waarin een afgietsel van de buste staat, die Houdon eens van haar maakte. Het onsterfelijke werk, waarvan Geoffrey Scott in 1927 zei: „Houdon heeft ons een buste van haar nagelaten gehouwen op zijn eigen fijne manier beschaafd, een beetje sceptisch en op een afstand". En Scott zei eveneens: „La Tour heeft Mme de Charrière geschilderd" (met daarentegen) „een gezicht dat bijna te bloeiend is om mooi te noemen, een portret dat spreekt van vernuft en eigenzinnigheid, waarin de geest en de zinnen ont stellend levendig zijn; een impulsief temperament, vitaal, dat opschudding te weeg kon brengen; een scherpe geest, snel, amusant en geamuseerd". De kenmerken, die de beide kunste naars naar voren brengen, ontdekt men inderdaad in het wezen van Belle van Zuylen. In deze kamer is ook een schilderij van Jacob Maurer uit 1770, Belle voorstellend vlak voor haar huwelijk, benevens het door haarzelf in pastel geschilderde verdienstelijke portret van haar moeder, enige familiesilhouetten, een pastel door Maurice de Quentin La Tour van Belle's lievelingsbroer Diederik en eveneens een pastel door J. E. Liotard van de gravin van Reede en Athlone, haar nicht en vriendin. Verder bevinden zich in deze kamer nog stoeltjes uit het hoepelrokkentijdperk, die zij heeft gebruikt, benevens een Japanse rok van haar genoemde broer. In het boekenkastje vindt men naast vele bekende wer ken van en over haar de huwelijkse voorwaarden tussen de heer Charles Emanuel de Charrière en haar Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken. In de blauwe kamer staat haar hamerklavier, waarop ze speelde en componeerde. Wij kunnen nog meer bewonderen in het kasteel, zo niet met de ogen waarmee Belle van Zuylen het zag, dan toch uit de tijd waarin zij dit aanschouwde. De vele familieportretten in staatsie, de zeldzaam mooie gobelins, de stenen kamer met bijzondere kasten en porselein, de keuken, de vaak gebruikte logeerkamer, statige gangen en de voor ons altijd belangrijke schilderijen van Van Cuyp, Honthorst, Mo- reelse en anderen. Zo oneinding veel is er te zien, dat men er dagen zou kunnen doorbrengen. Van het kasteel, eens haar woning, zegt professor Ter Kuile: „Zoals het zich thans (1954) voordoet, is het een vrij regel matig edelmanshuis, welks vleugels drie zijden van een bin nenplein omsluiten en op de hoeken zijn voorzien van slanke achtkante torentjes. Buiten het hoofdcomplex op een der hoe ken ligt de voorpoort. Hoewel die voorpoort en ook het meeste muurwerk en de torentjes kennelijk nog wel middeleeuws zijn kan dit onmogelijk meer het kasteel zijn, waar de eerste gene raties van het vooraanstaande Stichtse geslacht Van Zuilen hebben geresideerd". De vader van Belle van Zuylen, Diederik Jacob van Tuyll van Serooskerken, heeft omstreeks 1750 dit slot gemoderniseerd. Het was hem blijkbaar te ouderwets en te donker. Maar de hoektorens bleven behouden. VOLGENS OVERLEVERING zou het geslacht Zuylen met Karei de Grote hier gekomen zijn: „Heer Sweder gekomen soo men seyt van de stamme Columna te Roomen, quam met de Keijser Kaerel de Groote in GelderlandMaar de eerste vermeldingen in de geschiedbronnen zijn van het jaar 1153 (over de verkoop door aartsbisschop Arnold II van „Sulen") en van het einde van de twaalfde eeuw, de tijd van de Utrechtse kerkvoogd Boudewijn van Holland, toen daar woonden „die Here van Aenholt ende van Zulen". Een feit is, dat een zekere Alionora van Zuylen met een Frank van Borsselen van Ter Veere huwde. Diens kleinzoon Frank van Borsselen had, toen hij Jacoba van Beieren ontving, een zaal van Zuylen versierd met ineengestrengelde wilgetak- ken. Op haar vraag wat dit betekende, antwoordde hij: „Ik ben Uw willighen dienaar", haar zo bekennende zijn liefde. Hij heeft daarna zijn geheime huwelijk met Jacoba en de openlijke plechtigheid later vier korte jaren, tot haar dood, doorgebracht, waaraan de geweldige moerbeiboom, door haar geplant in de tuin, ons nu nog herinnert. Door verervingen, na bezit te zijn geweest van vele Lalaings, graven van Hoogstraten, kwam dit kasteel tenslotte aan de overgrootvader van Belle van Zuylen, genaamd Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken. Deze naam Tuyll (Thule of Tule) stamt uit de Tielerwaard, uit even oude tijden. Een naam die in de archieven van de Gel derse toren is vastgelegd en werd verwaarloosd tot omstreeks 1600, omdat de nazaten de namen van andere heerlijkheden aannamen. De Van Tuylls bekleedden hoge posten in 's lands bestel als gecommitteerde ter Staten Generaal, Rentmeester- Generaal der Domeinen in de provincie Utrecht, enzovoort. Uit het huwelijk van Diederik Jacob van Tuyll van Serooskerken (1706—1776) en Jacoba Helena de Vicq (1724—1768) werd in 1740 geboren, als oudste dochter, de voortreffelijke, uitzonder lijke Belle van Zuylen, met haar grote artisticiteit en onbe krompen geest. Diederick van Tuyll van Serooskerken was, zoals we hem ook afgebeeld zien op de portretten, met zijn zeer fijne ge sloten gezicht, een aristocraat in hart en nieren, hangend aan traditie, aan rang, weinig uitbundig, tactvol. Belle hield veel van haar vader en bijna nog meer van haar moeder, met wie zij waarschijnlijk meer overeenkomst vertoonde. Jacoba Helena de Vicq stamde uit een patricisch geslacht, dat oorspronkelijk 'jit Antwerpen kwam en veel rijkdom had vergaard. De vader had een zeer winstgevende handel met de Oost gedreven en was schepen van Amsterdam geworden. De moeder van Belle van Zuylen werd zestien jaar, toen zij de vier en dertigjarige baron Van Tuyll huwde. Toen zij Isabella ter wereld bracht was zij zeventien. Geen wonder, dat zij met haar vrolijke, uitbun dige natuur, haar muzikaliteit en geschiktheid om kasteelvrou- we te zijn en moeder van haar zeven kinderen, Belle behalve als haar kind ook als haar jongste zuster beschouwde, zoals men kan afleidden uit de beschrijvingen van haar samenzijn. En ook later nog uit de heftige woordenwisselingen, die er voor vielen, maar die door even grote verzoeningen werden gevolgd. MET EEN VAN DE eerste gouvernantes, mademoiselle Pré- vost, een Zwitserse, is Belle van Zuylen al op zeer jeugdige leeftijd naar Zwitserland, Frankrijk en Engeland gereisd. Uit de brieven van Mile Prévost blijkt, dat zij erg gesteld was op haar zuster en de broers, maar op Isabella het allermeest. De gouvernante schreef vaak haar brieven als antwoord op Belle's meisjes brieven. Toen ze negen jaar was ging ze mee naar Ge- nève en verbleef in Parijs en Versailles, op haar tiende jaar was Belle met deze gouvernante te Chambéry in Savoye, waarover ze later schreef: „Ik was nog geen tien jaar, maar toch herinner ik me alles nog heel goed. Ik herinner me nog een grot van groen lover, een echte kleine waterval, die me een oneindig ple zier verschafte. Ik ben twee keer naar de baden van Aix ge weest. De armoede van de Savoyards trof me". En verder zegt ze in deze brief aan Constant d'Hermenches, die in dit land woonde: „Maar ik hield er van de mensen, die mij uitstekende mensen leken en zeer wellevend Op haar elfde jaar bezocht ze Engeland en op haar dertiende jaar volgde er een (volgens professor Godet) smartelijk af scheid. In talrijke brieven daarna richtte Mile Prévost tot Belle vriendelijkheden over haar karakter. Godet merkte hier- over op: „Mlle Prévost beoordeelde met rechtvaardigheid het spontane, eigenzin nige karakter, dat iemand van zijn stuk kon brengen. Maar er moet aan toegevoegd worden, dat Mlle Prévost het type was van een geleerde opvoedster van vroeger tijden, die er bijzonder veel van hield preken ten beste te geven en zich daar met gratie van kwijtte". Belle van Zuylen, die door temepera- ment en karakter niets met de deftigheid en gestrengheid van opvattingen der Van Tuylls gemeen had, behalve de trots en de eigenzinnigheid, was ook opgevoed in de Franse klassieken. Dr. Victor E. van Vries land zegt in zijn inleiding tot zijn ver taling van haar roman „Caliste" dat zij op zeer jeugdige leeftijd al Montaigne, Pascal en Mme de Sévigné las en daar door al niet zo aan de tradities van het geloof hechtte als haar ouders (en voor vaderen). Prof. P. Valkhoff noteerde in De Gids van 1928, dat zij nooit zonder de werken van Racine en Molière op reis ging. Later heeft zij Voltaire, Rousseau en Montesquieu gelezen. Er is een groot arti kel van haar hand in de bibliotheek te Neuchatel over Rousseau, beginnende: „Wat ik het meest bewonder in Rousseau zijn diens idealen. Moet men om te schrij ven en te lezen geen idealen hebben? Vol taire wilde zij niet ontmoeten, ze mocht hem niet, hetgeen voor het karakter van Madame de Charrière is. Zij heeft enorm veel geschreven. Haar bekendste wer ken zijn veelal in briefvorm tussen de personen. Hiervan moeten genoemd worden „Le Noble" (waarin zij de adel op een Voltairiaanse wijze hekelt) en „Mis tress Henley" (de geschiedenis van een temperamentrijke vrouw, die een zeer kal me echtgenoot heeft, waardoor eindeloze innerlijke moeilijkheden worden veroor zaakt). Het laatste is niet geheel autobio grafisch, wel spreekt ze hierin zichzelf uit. En dan natuurlijk „Histoire de Cécile" en „Caliste" het vervolg van deze „Brie ven uit Lausanne" waarin de lotgeval len beschreven worden van een jong meis je en haar moeder in de uitgaande wereld, verder Honorine d'Userche (waarin de in vloed van de geest op de materie naar vo ren wordt gebracht) en „Trois Femmes" (waarin Mme de Charrière haar denkbeel den uiteenzet over de begrippen deugd, dankbaarheid, toewijding en weldadig heid). Van de „Lettres Neuchateloises" verklaarde zijzelf, dat zij op „Sara Bur gerhart" geïnspireerd zijn. De aanhef van haar werk is meestal zeer mooi. In de tweede brief uit Neuchêtel bijvoorbeeld is de landschapbeschrijving treffend, mede door de bijzondere rangschikking van de fijn gekozen woorden, die ik hier poog weer te geven: „Ik ben hier aangekomen, het duurt drie dagen, beste vriend, dwars door een land van wijnbergen en over een tamelijk slechte lijnrechte weg, versperd door drui venplukkers en door al het gereedschap dat bij een wijnoogst behoort. Men zegt dat dit alles vrolijk aandoet. En ik zou dat zelf ook gevonden hebben, indien er niet zoveel wolken geweest waren en het weer niet nat en kil, zodat ik slechts tamelijk vuile druivenpluksters heb gezien, die halfbevroren waren van de kou". HET IS EEN typische trek van de uiterst sociaal gerichte natuur van Mme de Char rière om direct over te springen op het werk, dat haar voor vrouwen niet geschikt lijkt en het medelijden met de misdeelden onder hen in het algemeen. Wie tijd heeft om te lezen mag niet verzuimen om van de prachtige vertaling van Caliste door Victor E. van Vriesland kennis te nemen. Mme de Charrière strijdt voor het recht van de verdrukten. Ze verafschuwt het gevangeniswezen, de lijfstraf! Ze is, te kent Godet op, niet minder edelmoedig dan democratischer geworden. Voor haar (zie verder pagina 5) (vervolg van pagina 4) neef Willem van Tuyll, die in de laatste jaren van haar leven bij haar logeerde, schreef zij „Sir Walter Finch et son fils William" en muziek componeerde zij voor het dochtertje (Belle) van haar zuster, die ook zeer muzikaal was. En spreekt het niet tot ons hart, als zij over de émigré's van de Franse revolutie aan A. Huber schrijft: „Gisteren heb ik bezoek gehad van de man met de groene geklede jas. Hij had dringend een toevluchtsoord nodig Deze nacht heb ik niet geslapen en ik heb gepiekerd over de uitgewekene met de groene jas". En later: „De groene redin gote is op dit ogenblik tenminste in vei ligheid". Zij hield van mensen en dieren. Prof. P. Valkhoff betreurt het, dat er in Holland meer aandacht aan haar liefdes dan aan haar werken is geschonken en hij zegt van Mme de Charrière: „Had het lot gewild dat Belle van Zuylen met een aan zienlijke Fransman was gehuwd, dan zou ze in Parijs een plaats hebben ingenomen even belangrijk als die van mevrouw Du Deffand, mevrouw Geoffrin of mevrouw Necker met wie men haar vergeleken heeft. En even verder: „In Parijs behoorden Suard en de portretschilder La Tour, in Zwitserland Du Peyrou, de edele vriend van van Rousseau, de knappe veelzijdige criticus Chaillet, die men terecht met Diderot heeft vergeleken, de uitgeweken revolutionnair Huber en zijn vrouw Thé- rèse, tot hen die bewonderend omgingen met deze rusteloos actieve, geestige, altijd behulpzame, veel begrijpende, warmvoe lende vrouw". Dit sluit merkwaardig aan bij wat Van Vriesland constateerde: „Al stak Belle op haar zesentwintigste jaar boven haar omgeving uit door een ver blindende geest, een mannelijk oordeel, uitgebreide kennis, een buitengewoon ta lent als correspondente en schrijfster, toch was zij daarom niet minder een harts tochtelijke en verbeeldingrijke vrouw". Behalve met haar broer Diederik, die bij de marine was en tot haar onuitsprekelijk verdriet in 1773 op dertigjarige leeftijd stierf en behalve de gravin van Athlone, haar nicht, was er (hoewel ze veel ken nissen had en brave ouders) niemand waarmee zij met haar tot excessen van gevoel neigende natuur zich ooit heeft kunnen verstaan, zoals gedurende twaalf a vijftien jaar van haar leven met' baron Constant de Rebecque, heer van Her- menches en Villars Mondraz, van het ogenblik af, dat ze hem op een bal in Den Haag ontmoette. Daar heeft zij de woor den „Mijnheer, danst u niet?" gesproken dat mag men althans aannemen. Van Vriesland zegt: „Zij dansen de menuet. Na twee minuten hebben ze ruzie, na drie minuten is een vriendschap gesloten, die vijftien jaar zou duren". HET IS ongelofelijk, hoe een vrouw uit die eeuw, zo volkomen tegen de gewoonte in, openhartig analytisch zichzelf kon be schouwen, hoe zij de moed heeft gehad in die naar geest en lichaam „ingepende" tijd, hem d'Hermenches, zoveel te be kennen en met een zo verfijnde pen. Met haar geschriften wist zij assayisten en his torici van de eerste orde, zoals Sainte Beuve, Godet, Rudler, Scott, Valkhoff, Van Vriesland, du Bos en zovele anderen van vroeger eeuwen en nu, in vervoering te brengen, mede juist door haar menselijk heid. Zelf schrijft zij d'Hermenches over alles: litteratuur, muziek, schilderkunst, ouders, omgeving, studie, vrienden en vriendinnen van haar en van hem, maar vooral over hun beider wezen. Een auto biografie, die haar gelijke niet vindt, be antwoord door een goed stylist, een begaafd man, die in contact stond met Voltaire en diens gelijken. Op haar stille grote kamer in het slot Zuylen, uitziend op de oprijlaan des daags, schreef zij 's avonds en 's nachts zij leed veel aan slapeloosheid en zenuwpijnen, want zij was nooit gezond. Hoe indringend deze brieven zijn kan men al aan 't kleinste voorbeeld (uit 1764) zien: „Gij hebt geen enkele band in Den Haag, zegt gij, slechts hinderpalen. Als men zich met hinderpalen tevreden kan stellen, is het een geluk zich niet gebonden te we ten; het leven is er zoeter van, de ziel ge lijkmatiger en vrijer; zich amuseren is be ter dan zich hechten, voor diegenen al thans, die zich niet dood waant, als hij zonder grote passie is Wees voor de rest overtuigd, dat ik schrijf over iets, dat ik slechts van één kant bezie Ik schrijf slecht, mijn pen, de inktpot, mijn hoofd weigeren; alleen mijn hart gedraagt zich zoals het moet met u lief te hebben en - het wil, dat ik U dat zeg. Adieu d'Hermen- ches, adieu. En dan haar laatste brief uit Zuylen, een maand voor haar huwelijk in 1771: „Ik heb u gisteren niet de helft gezegd van wat ik u wilde zeggen. Ik zal u weer zien, ik zal in een prettig land wonen, ik zal leven naast een man, die van me houdt en die het verdient dat ik van hem houd, ik zal een vrije en eerlijke vrouw zijn". NATUURLIJK WERD ER onnoemelijk veel over hen gesproken en dat niet al leen, er werd later even veel over ge schreven. Hun karakters leken op elkaar, schreef Rudler: Hij was een Don Juan en zij een fascinerend jong meisje. En het was heel moeilijk, daar zijn de schrijvers van alle tijden het over eens, dat hij een ongelukkig huwelijk had. Scheiden dat had heel wat voeten in de aarde. En dat wilde ze ook niet. Zij streed met haar eerlijke verlangen en haar eerlijke gevoel voor rechtvaardigheid en trots. Soms is het één de baas en soms het andere. En dat maakt deze brieven niet alleen interes sant, ingewikkeld ook, maar geeft er tevens de schijn aan van grilligheid, die haar vaak werd verketen, doch die haar trouwe aard onrecht aandoet. Zij heeft zich door deze moeilijkheden in het leven heenge slagen zoals een sterke en trotse vrouw van tweehonderd jaar later wellicht ge daan zou hebben, een grens getrokken tus sen haar bekentenissen en haar leven. Intussen stelde d'Hermenches een huwe lijk voor met de niet zo welgestelde mar kies de Bellegarde, zijn goede vriend, over de veertig en nog niet gehuwd. De markies was lang zo intelligent niet als d'Her menches, maar Belle schreef hem en stelde zich op dit huwelijk in. Haar verbeeldings leven kon dit aan. Bovendien zou ze, als ze met hem trouwde, zijn vriend d'Her menches vaak zien. Bellegarde kon echter haar van smaak, gevoel en intelligentie getuigende lange brieven over alles niet savoureren. En toen Belle hem ontmoette, vond zij dat hij „waterige koude ogen" had. De markies maakte er een einde aan door te schrijven aan d'Hermenches, een brief die in haar handen kwam, dat hij Belle niet waard was. Ze schrok even, maar nam dit koel op. Haar ouders maakten zich ongerust en animeerden haar een huwelijk te sluiten met Van Pallandt of Van Wassenaar van Obdam, die serieus naar haar liefde don gen. Ze schreef Van Pallandt, maar ze wilde hem niet tot man* Ze verfoeide de samenleving in de benauwde Hollandse sfeer en families, die nog niet eens een huis van ontvangsten en muziek hebben zoals dat van haar moeder. Deze stierf ten gevolge van een inenting met koepokstof, een pas door een Engelse dokter aange wend middel. Het was een vreselijk ver lies. Haar vader kwam er nooit overheen. TOEN ZAG ZE op het keerpunt van haar leven Charles Emanuel de Charrière, heer de Penthaz, terug: de ingetogen, erudiete, maar weinig van zich gevende man, eens de gouverneur van haar broers. Een enigs zins verarmd Zwitsers landedelman die, hoewel van dezelfde stand, door zijn ver houding in de huize Van Tuyll van destijds toch niet helemaal haar gelijke was. Hij verschilde maar vijf jaar met Isabella, hij kende haar en hield van haar, veel en altruïstisch. Hij waarschuwde haar echter voor zijn gemis aan temperament, voor zijn teruggetrokken leven, de verantwoor delijkheid. Dit ontroerde haar en ze zette door. Zij zou bij hem de vrijheid genieten, die een erudiet man van zijn karakter zijn vrouw ongetwijfeld kon geven. Ze kon zeker zijn van de beschermende liefde, ver weg van de bekrompenheid van haar land genoten. En ze koos met onfeilbaar inzicht de echtgenoot, die haar bleef liefhebben, haar leven lang. DE CHARRIèRE was een voorbeeldig man. Hij schonk zijn echtgenote een leven, zoals zij zich dat dacht, met vrienden en muziekavonden. Hij steunde haar in haar werk. Maar wat zij ontbeerde waren kin deren. Belle leed onder het gemis en raadpleegde de grote Cagliostro en bezocht de baden om hulp te vinden. Op haar 43ste jaar kwam er nog kort een zeer tragische liefde in haar leven voor een „grand seigneur". De dieptreurige brief van De Charrière, toen zij zich alleen teruggetrokken had in een oud landhuis te Chèxbres, doet ons duidelijk vermoeden hoe dit alles is geweest. Maar de Char- rière's altijd gerede liefde sprak op haar verzoek de naam niet uit van deze man. En dan ontmoette zij in Parijs voor het eerst Benjamin Constant, in 1787, toen deze nog negentien jaar oud was. Benja min de Constant de Rebecque was in 1767 te Lausanne geboren. Zijn vader, een broer van Constant d'Hermenches, was kolonel in het Zwitserse leger, in Hol landse dienst. Constant d'Hermenches overleed in 1785. Gelukkig dat ze Benjamin ontmoette. Monsieur de Charrière was er blij te moede van. Ze leefde weer, ze veerde weer op. Hij, de grote Constant van later, die door „Adolphe" beroemd zou worden, de beschrijver van vele godsdiensten, de grote politicus, was ongelukkig. Ze troostte deze uitzonderlijk geniale en destijds zo onevenwichtige jonge man, zoals zij vele jonge mensen getroost heeft en geholpen. (Uit „The New "VurKer") Met een beetje goede wil is uit dit plaatje een recept op te maken voor 1 een zomerdag in Parijs, waarop de lust i tot lopen vergaat in de laaiende zonne- gloed tussen de wanden van de huizen. Z Al is het de laatste dag van de va- Z cantie en al zijn het de laatste paar honderd francs van het souvenir voor een erftante, koop een zak van die doorschijnende groene druiven, bij voorkeur in de buurt van de Seine. Draag die trossen zoetheid behoedzaam I naar een bank in de schaduw en wacht aldus versterkt met spijs en drank de avondkoelte af. Eén van de beste plaatsjes is het Vert Galant midden in de rivier, de lommerrij- ke punt van het lie de la Cité, waarin u van de Pont Neuf j kunt afdalen. En dan Z niet gaan zitten op die stenen banken in de voorplecht of op die rechte banken, die het zitten in Ne- derlandse parken zo'n hard genoegen i maken, maar op die latjesbanken in het midden met hun uit- nodigende welving in de rugleuning. Daar moet u voor het mid- daguur zijn, anders zitten daar de meis- jes van de kantoren j en de ateliers, die i overigens de moeite van het bezichtigen j waard zijn. Mocht de avond- koelte u niet waar- schuwen dat het ver- trouwde eethuisje u wacht, dan zorgt de Z parkwachter daar- voor, die om 10 uur de minnaars verdrijft. Er volgde tussen hen een sublieme liefde, een liefde van de geest, van een moeder figuur, van een zielsverwante. Voor Con stant was zij de enige, zelfs na zijn onge lukkige liefde voor Mlle Pourra, na zijn ongelukkige huwelijk aan het Brunswijkse hof met Wilhelmina von Cramm, negen jaar ouder, van wie hij in 1793 is ge scheiden. Hij heeft zijn dierbare „Barbet" zoals hij haar noemde en zevenentwintig jaar ouder was dan hij eigenlijk voor de jonge „ambassadrice" Mme de Staël pas verlaten. Ze kon hem veel geven, maar niet die wijze raden, niet die hoogheid van geest, die Mme de Charrière bezat. Daarbij kwam dan nog het huiselijk verkeer bij de familie de Charrière te Colombier met de jongere en de oudste zuster van de heer des huizes, die tuinen en huishouding be stierden, de muziekavonden, de gesprek ken met de belezen Charrière, die Benja min geld leende als hij in moeilijkheden zat. Benjamin schreef haar overal van daan en zij schreef hem. Zijn brieven en vele van haar zijn bewaard. Er is over getwist wat zij bedoelden. Maar ze schreven zich uit, beiden. Over alle onderwerpen, die hun beider brillante geest vervulden. „Mille fois bonne, mille fois chère, mille fois aimée" groet hij haar. Mme Staël bezat wèl de stuwkracht voor zijn werk. Mme de Charrière geloofde niet aan daden, hoewel ze zelf zeer actief was. Na Benjamin's tweede heengaan uit Co lombier stortte zij in. Ze was al vijfenvijf tig. Zij heeft, hoewel al ziek, om zich heen vele jonge vrienden en vriendinnen gehad, maar zij was toch bij haar oude en al wat afgestompte man zeer eenzaam geworden. Innerlijk eenzaam, want de echte vrede heeft zij nooit gekend, omdat zij die niet in zich droeg en ook omdat het uur niet tege lijk verschoof met de klok van haar leven. Had d'Hermensches' leven gelijk gelopen met het hare, zou hij geen achttien jaar met haar verschild hebben en getrouwd zijn geweest, zij waren ongetwijfeld echte lieden geworden. Was zij even oud geweest als zijn oomzegger Benjamin Constant, dan zou zij De Charrière nooit hebben ontmoet en waarschijnlijk met hem zijn gehuwd. Het heeft geen zin om ons hierin te ver diepen, omdat de feiten en de historie net anders hebben gewild. LATEN WIJ EINDIGEN met de vreug de uit te spreken over het feit dat Belle van Zuylen haar hartstochtelijke en fran ke natuur liet spreken op de avond dat zij d'Hermenches voor het eerst ontmoette en de hier al genoemde onsterfelijk geworden woorden sprak: „Mijnheer, danst u niet?" Want anders zou het menselijk document, haar briefwisseling, ons nooit bereikt heb ben. Indien Mme de Charrière echter de realiteit niet had gekend van het smarte lijk gemis voor een zo diepe, vrouwelijke ziel tiit een zeer kinderrijk huis, dan zou wellicht veel van haar werk, zeker in deze vorm, niet tot ons gekomen zijn. HELMA WOLF—CATZ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 16