KUNST AAN DE BELGISCHE KUST
MYSTERIE MAYERLING NA
ZESTIG JAAR OPGELOST"
„De dertiende passagier
ofwel: zijn dromen bedrog?
Van Muziek en Stilte
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Spanning om een
,noodlotsvlucht
Koninklijke subsidie
vrije schilderkunst
Bariton Tn dë I Reeds in 1899 reed men op bromfietsen
leeuwenkooi
Nederlandse bloemen op
tentoonstelling in Moskou
BERLIJNS BLAD ONTHULT:
(Van onze correspondent in Brussel)
iN DIT BETER dan vorig jaar geslaagde toeristische seizoen
trachten de casino's van Oostende en Knokke elkander te over
troeven met schilderijen-exposities waarbij duidelijk opvalt, dat
Knokke meer ervaring heeft. De organisatoren tonen hier zeven
enzestig doeken van Belgische impressionnisten van voor 1914.
Te Oostende is een retrospectieve verzameling te zien van
Edgar Tijtgat, welke expositie zal worden gevolgd door een
overzicht van de werken van drie vooraanstaande schilders, die
hier gewoond hebben: James Ensor, Constant Permeke en Spil-
liaert.
In de Belgische badplaatsen is er dus in ieder geval een leven
dige artistieke activiteit en gezegd moet worden, dat deze ten
toonstellingen merkwaardig zijn, voornamelijk om de ongenadig
doorgevoerde selectie. Van de schilder Tijtgat en van de impres
sionnisten zijn werkelijk de beste werken te zien, bijeengehaald
uit particuliere collecties en uit musea. Zowel te Oostende als te
Knokke heeft men de beste kunstkenners en deskundigen aan
het werk gezet. De catalogus van de impressionnisten, met een
doordachte inleidende studie van Paul Fierens, hoofdconserva
tor van de Koninklijke Musea
van België, is een document dat
vele kunstenaars zullen willen
bezitten, onder meer om de
voortreffelijke notities welke
Emiel Langui, de ook in Neder
land gewaardeerde kunstadvi
seur bij het Belgisch departe
ment van Onderwijs, over ieder der schilders heeft geschreven.
In de catalogus van Edgar Tijtgat schreef Langui een artikel,
waarin men duidelijk merkt hoe goed de auteur van het werk
van de Vlaamse schilders die bijkans allen zijn persoonlijke
vrienden zijn op de hoogte is. Van Tijtgat leren we in dit
artikel een hoop détails (meest geput uit persoonlijke omgang
met de schilder) die later in de biografie van de schilder niet
zullen kunnen worden gemist.
De vier houtsneden, vijftien tekeningen, twintig aquarellen en
„De melodieuze clown" van Edgar Tijtgat.
ruim veertig schilderijen van Tijtgat van wie niemand zou ge
loven dat hij de zeventig is gepasseerd, vormen in het ultra
moderne casino te Oostende een lichtpunt van sprankelende
geest en guitigheid. Wel zullen sommige kunstkenners bezwaren
hebben tegen het feit, dat de organisatoren te veel de nadruk
hebben gelegd op doeken en tekeningen, die zoals Langui
schrijft van Tijtgat tonen „de onschuld des harten, de guitige
zinnelijkheid, het dartel spel met vuur zonder zich te verbran
den, die aan de idyllische kunst van Tijtgat haar bijzonder
cachet geven". Er is naar onze mening een beetje teveel de na
druk gelegd op die „verovering van Troja" door met witte ban
den omknelde maagden. „De verleiding van Pater Benedikt"
men heeft altijd een beetje de indruk, dat Tijtgat die dingen
heeft geschilderd om het Brusselse bourgeois-publiek te over
donderen. Hoeveel sterker spreekt zijn meesterschap, volkomen
onbetwist, in doeken zoals de „muzikale clown", of de ironische
„muzikale pyramide" voorstellende een orkest, waarbij met
geniale trekken de gebaren van orkestleider, koor en muzikan
ten caricaturaal zijn weergegeven. En fijnzinnig zijn de „zigeu
ners" met hun oude karren in een ouderwetse Vlaamse straat
geschilderd. Die doeken, vervaardigd tussen 1914 en 1924, zijn
hoogtepunten, waardoor Tijtgat de waardige tijdgenoot mag
worden genoemd van zijn vrienden Permeke, Gustaaf de Smet
en Frits van den Berghe, de meesters van Sint Martens Latem,
het beroemde dorp aan de Leie bij Gent, uit welke periode ook
de beste guitige sensuele doeken dateren, die liefdestafreeltjes
in het Vlaamse platteland voorstellen en de „Heiligen van
Zichem" in hout gesneden illustraties voor het bekende boek
je van Ernest Claes, de Vlaamse volksverteller.
DE IN DE PRACHTIGE zalen van het Casino van Knokke ten
toongestelde werken der Belgische impressionnisten van voor
1914 zijn klaarblijkelijk bedoeld als een soort „eerherstel" voor
de schilders van een periode, waarin het nog mogelijk was niets
anders te zien dan zonnige, goudbeschenen velden, tuinen en
parken, waarin jonge vrouwen wandelen, landschappen zoals
die van de Gentenaar Emile Claus, in gele, daverend lichte
kleuren werken, die wij thans, na een kwart eeuw expres-
sionnisme, misschien met een genadiger oog zullen gaan bekij
ken. Onze generatie zal misschien de „Vrouwen van Katwijk"
van baron Opsomer, de Antwerpse schilder, om de zuiverheid
van lijn en kleuren waarderen. Maar de meester, die onbetwist
baar deze gehele expositie beheerst, is de op 27-jarige leeftijd
overleden Henry Evenepoel: diens „Zondag in het Bois de
Boulogne" is een meesterwerk, evenals het drie bij twee meter
grote schilderij „Zondagwandeling te Saint Cloud".
Evenepoel, die in 1899 overleed en in Parijs heeft gewoond, zou
voorzeker één van de grote figuren van het expressionnisme zijn
geworden. In zijn werk leeft reeds de opbruisende kracht van
de nieuwe richting, welke het gehele kunstleven grondig door
elkaar zou schudden. Van James Ensor en Constant Permeke
zijn doeken te zien uit hun eerste periode, evenals van de te
weinig bekende Jean Brusselmans, die wij als meester van de
Vlaamse expressionnisten hoger
dan Servaes of zelfs Permeke
schatten. Zijn beide impression-
nistische naakten, geschilderd in
1906 en 1907, hebben echter zo'n
verrassende sterkte en intensi
teit van kleur, zijn zo verschil
lend van zijn latere expression
istische constructivistische stillevens en intérieurs, dat men
moeite heeft om te geloven dat die krachtige ontwikkeling in
minder dan tien jaren kon plaats hebben. De echte impression
nisten, meest schilders die de verschrikkingen van de eerste
wereldoorlog niet meemaakten, zijn Emile Claus, Frans Cour-
tens, Degreef, Henri de Braekeleer, de te Delft geboren Willem
Paerels, Van Rysselberghe en andere Vlamingen of Brusselaars,
waarvan sommigen zeer waarschijnlijk nog wel eens „ontdekt"
zullen worden, gelijk met bij voorbeeld Brueghel het geval is
geweest.
Men vraagt zich thans nog af, hoe het mogelijk is geweest dat
gehele generaties de grote Brabander twee eeuwen links hebben
laten liggen. Hoe komt men er toe zulke lelijke dingen te schil
deren, zo dachten onze voorvaderen in de pompierstijd van 1830
het werk van Brueghel beschouwende. Wat in ieder geval niet
kan worden betwijfeld, is het zeer sterke vakmanschap van de
meeste schilders uit de expressionistische periode. Vele van die
doeken zijn thans vijftig of zestig jaar oud en zij stralen daar
tegen de goud verlichte wanden van het Casino te Knokke met
een frisheid en levendigheid, alsof zij pas gisteren het atelier
van de schilders verlieten.
EEN UIT HET Hongaars vertaalde roman be
schaamt zelden de verwachtingen van het pu
bliek wat betreft vlotheid van stijl en aan
trekkingskracht van het onderwerp. Temptation
van John Penn (een Engelse vertaling) is een
frappant voorbeeld van dit soort nog altijd
graag gelezen lectuur. De auteur is nu niet
altijd bepaald gereserveerd In zijn beschrijving
van de sociale en daarmee naar het schijnt
nauw samenhangende erotische narigheden van
een temperamentrijk jongmens. De omgeving
van de hoofdfiguren, de „tot ondergang ge
doemde decadente beschaving der twintiger en
dertiger jaren" biedt een genoeg aantal facetten,
die de schrijver een prachtige kans geven er
lets van te maken. En men kan niet ontkennen
dat hij die kans handig gebruikt heeft.
Hetzelfde geldt voor Zsolt Harsanyi, van wie
verschillende romans in Nederlandse vertaling
nog steeds gretige lezers vinden. Wat gezien de
fleurige décors van zijn wereld niet verwonder
lijk is. Landgoederen, feesten, edele paarden,
Jachtpartijen, schone vrouwen, Hongaarse mu
ziek, liefde volop. Wie daarover graag leest,
kan dat in zijn roman Die schone Etelka doen.
Men zij er echter op bedacht dat ook de keer
zijde van dit alles niet vergeten is!
Een qua litteraire waarde veel hoger aan te
slaan boek is de roman van Lajos Zilahy: Die
Seele erlischt, waarin hij het probleem behan
delt van de naar Amerika geëmigreerde Hon
gaarse Jongeling, die niet aarden kan in een
omgeving, die zozeer afwijkt van dat land,
waarnaar hij zijn leven lang blijft terugverlan
gen.
Madianne Langewiesche's Venedig Königin der
Mcere is daarentegen de uiting van een gran
dioze bewondering voor en verlangen naar een
wereld die niets gemeen heeft met die waarin
de schrijfster en haar lezers zijn opgegroeid.
Het is geen roman in de gebruikelijke vorm, die
hier geboden wordt, doch een aantal op elkaar
aansluitende historische beelden, geschreven in
majestueus lyrisch proza.
DOOR VELEN zal de mededeling van de uit
gever van de Franse boeken in zakformaat, dat
Colette's werken daarin allemaal zullen ver
schijnen, met plezier ontvangen worden. La
seconde was haar onlangs uitgekomen deeltje
In deze serie. De altijd weer tot vergenoegen en
meewaren aanleiding gevende driehoeksver
houding is weliswaar geen volslagen nieuw ge
geven voor een roman, maar deze schrijfster
verstaat de kunst hiermee zo te manoeuvreren
dat het verwijt „oude kost" moeilijk te maken
is.
Van Pierre Mac Orlan is thans verkrijgbaar
het bekende I.c quai des brumes, waarin het
lugubere fatum van een stel aan lager wal ge
raakten, die elkaar in een obscuur kroegje
ontmoeten, op de voet gevolgd wordt. In de
sfeer van het onontkoombaar noodlot bewegen
zich ook figuren die de hoofdrollen spelen m
een aantal boeken, gewijd aan de opsporing en
berechting van een tiental moordzaken die in
hun dagen Engeland en Amerika in opschudding
brachten. Onder de verzamelnaam Classic Mur
der Trials verschenen ondermeer: The girl ln
murder flat, The girl on the gallows, The girl
with the scarlet brand en The girls in nightmare
house. De auteurs van deze „real life crime
stories" zijn specialisten in het verslaan van
moordzaken, die zich wonderwel van sensatie
makerij weten te onthouden. Wat opvalt is de
buitengewone moeilijkheid om met honderd
percent zekerheid de dader aan te wijzen, in
gevallen waarop de doodstraf staat. Wanneer
men echter de voorkeur geeft aan „crime sto
ries" aan het brein van Angelsaksische schrij
vers ontsproten, dan schaffe men zich de deel
tjes aan uit de serie Crime Club Choice de tien
beste detective-verhalen, die gedurende het
vijfentwintigjarig bestaan van de Crime Club
zijn verschenen. Men kan er dan zeker van zijn,
dat men waar voor zijn geld krijgt A.M.
Nederlandse kunstschilders en -schilde
ressen, die de leeftijd van 30 jaar nog niet
hebben bereikt, kunnen ook dit jaar weer
mededingen naar een koninklijke subsidie.
De jurering hiervoor zal midden October
plaatsvinden. Jury en secretariaat zijn ge
vestigd: Oranje Nassaulaan 6 b, Amster
dam-Zuid.
De 42-jarige Italiaanse bariton Cino
Bechi, een populaire operazanger, die
in 48 opera's rollen gezongen heeft in
het Teatro dell' Opera in Rome en het
Milanese Scala, heeft deze week in
Montecatini enkele aria's gezongen in
een kooi waarin zich vijf Afrikaanse
leeuwen bevonden. Bechi ging Woens-
dagavond de leeuwenkooi van het Or-
ei-circus binnen zonder de temmer. De
enige andere man die zich met hem in
de kool bevond, was zijn vriend Rub-
bo'.i, die een paar dagen geleden een
weddenschap met hem was aangegaan,
toen zij het circus voor het eerst zagen
j te Forte dei Marmi aan de Rivièra.
Bechi begeleidde zichzelf op de piano
en zong twee aria's. De leeuwen, die
kort tevoren een uitvoerig maal van
paardenvlees hadden genuttigd, keken
en luisterden lui liggend toe. Na zijn
j „concert" verklaarde Bechi, die ook in
vele films heeft gezongen en een popu-
j laire radiozanger is: „Ik heb hiervoor
al veel training gehad. Een zanger moet
in de opera allerlei 'gevaren onder ogen
zien: rubberdolken die plotseling pun-
ten hebben, décors die omvallen en
temperamentvolle, boze coloratuurzan-
geressen en de laatsten zijn het ergste".
jftandriifrofl.
|Aanqr|)friprnl^^
BERIJDERS van
bromfietsen laten
zich er gaarne op
voorstaan, eige
naar te zijn van 't
„modernste gemo
toriseerde voertuig
ter wereld". Dit
gaat echter niet
op, want reeds aan
het eind van de
vorige eeuw kende
men - met name
in Engeland en
Duitsland - „rij
wielen met hulp
motor", die blij
kens de bijgaande
afbeelding een
treffende gelijke
nis vertonen met
de hedendaagse „brommers", al waren zij
dan wat minder luxueus van uitvoering.
De tekening is een nauwkeurige copie van
de „stoomfiets van Werner", die in 1899 op
de Duitse wegen verscheen en daar
stormen van protest veroorzaakte onder
de Zondagswandelaars en de huur
koetsiers. Het vehikel maakte namelijk
„meer lawijt" dan een lege brouwerswagen
met twee paarden in volle galop over een
weg met ronde straatkeien", om een cou
rant uit die dagen te citeren, „en zijn angst
aanjagende geknal jaagt mens en dier de
doodstuipen op het lijf wanneer het met
zinelankj
Snelheid ca.30km
een roekeloze snelheid van zeker dertig
kilometer per uur door steden en dorpen
davert." Zo groot was de verontwaardiging
van het publiek over deze nieuwe uitvin
ding, dat Werner's bromfiets in Duitsland
al spoedig een roemloze dood stierf. In
Engeland had het geval aanvankelijk meer
succes, maar ook de paar honderd Britten,
die zich zo'n stoomfiets aanschaften, kre
gen er al gauw genoeg van, want de con
structie was allesbehalve betrouwbaar.
De motor dreef n.l. een riem aan die op
zijn beurt weer gekoppeld was aan een
rad om het voorwiel. Hield nu de motor
zich goed wat al een zeer bijzondere
prestatie heette dan liep men altijd nog
de kans, dat de riem zou slippen of bre
ken, terwijl voorts de vering dermate slecht
was, dat het frame de ongelijke strijd
meestal al heel snel opgaf. Nadien zijn er
nog verschillende pogingen geweest om de
bromfiets van Werner te verbeteren, maar
toch zou het nog een kleine vijftig jaar
duren voor de kwaliteit van de wegen, de
techniek en de metallurgie zover waren,
dat de bromfiets een „business proposition"
kon worden. Thans telt alleen ons land al
een half millioen trotse bezitters van een
bromfiets. Haar voorzaat, de Werner-
stoomfiets van 1899, kan men nog bewon
deren in het verkeersmuseum in Londen.
Op een bloemententoonstelling die thans
in Moskou wordt gehouden de grootste
sedert verscheidene jaren is een inzen
ding van meer dan 100.000 bloemen en
planten van Nederlandse kwekers. Radio-
Moskou dat hiervan melding maakte, ver
telde dat de Nederlandse inzenders harte
lijk werden toegesproken door de presi
dent van het vrije kweek- en tuinbouw-
genootschap, Pavel Lapin.
De Nederlanders tonen in hun afdeling
o.m. 2000 variëteiten anjers en 1500 rozen.
Het West-Berlijnse blad
„B.Z." heeft dezer dagen
onthuld dat „het mysterie
Mayerling is opgelost door
dat een geheim Oostenrijks
politierapport over deze
zaak is teruggevonden".
Het drama van Mayer
ling heeft ruim 60 jaar lang
de verbeelding bezigge
houden en aanleiding ge
geven tot tal van min of
meer geromantiseerde le
zingen van wat zich op 29
Januari 1889 in het Oosten
rijkse kasteel Mayerling
heeft afgespeeld.
Op die dag werden in
het slot de ontzielde licha
men gevonden van Oosten-
rijk's kroonprins Rudolf
en de zeventienjarige baro
nes Maria Vetsera.
De bijzonderheden van
deze tragedie werden in
dertijd op last van Rudolf's
vader, keizer Franz Josef I,
geheim gehouden, maar de
Oostenrijkse politie stelde
een uitgebreid onderzoek
in en rapporteerde daar
over aan de keizer. De
toenmalige politiechef
Krauss heeft het rapport,
dat 170 pagina's telt, eigen
handig geschreven. Het
schijnt dat er oorspronke
lijk twee exemplaren van
bestonden. Het ene, door
keizer Franz Jozef in be
waring gegeven aan graaf
Taafe, zou, toen diens kas
teel in Bohemen afbrandde,
verloren zijn gegaan. Het
tweede exemplaar is inder
tijd verborgen in de ar
chieven van het Weense
hoofdbureau van politie, zo
goed verborgen dat men
het jaren lang niet heeft
kunnen vinden.
Dit exemplaar is thans,
volgens de „B.Z." in Ber
lijn teruggevonden toen
men de nagelaten papieren
doorzocht van een overle
den gemeente-ambtenaar.
Het schijnt dat deze amb
tenaar de stukken jaren
Twee archivarissen van naam, dr. Goldinger en
„Hofrat" dr. C. Rath, van het Oostenrijkse Staats
archief te Wenen, hebben deze week in een rapport
de verklaring afgelegd, dat aan de echtheid van de
jongste Mayerling-documenten, waarvan in neven
staand artikel sprake is, niet getwijfeld kan worden.
Het pakket bevindt zich nu in Wenen en omvat be
halve schriftstukken, foto's en rapporten ook de
persoonlijke aantekeningen van Freiherr von Krauss
die tijdeiis het drama van Mayerling hoofdinspec
teur van politie in Wenen was en van het hof op
dracht had gekregen dit pijnlijke geval zoveel mo
gelijk in de doofpot te stoppen. „Het gebruikte pa
pier stamt uit die tijd en de aantekeningen zijn
zonder enige twijfel van de hand van Freiherr von
Krauss en van zijn medewerkers", aldus dr. Gol
dinger en Hofrat Rath.
geleden in beslag had ge
nomen ten huize van een
politieke vluchteling uit
Wenen. Hoe de man de ge
heime rapporten in handen
gekregen heeft, is nog een
raadsel, doch de „B.Z." ver
zekert dat „deskundigen
die de stukken gezien heb
ben, ervan overtuigd zijn
dat zij authentiek zijn".
Het rapport zou aanto
nen, altijd volgens het Ber-
lijnse blad, dat alle geruch
ten die in de loop der ja
ren de ronde hebben ge
daan over een moord op
kroonprins Rudolf onge
grond waren. De prins
heeft, volgens de gevonden
documenten, eerst de jeug
dige Maria Vitsera dood
geschoten en vervolgens
zichzelf. Voorts is geble
ken, aldus het Berlijnse
blad, dat keizer Franz Jo
sef meer van de zaak af
wist dan men indertijd
vermoedde. Rudolf zou
zich misdragen hebben met
de jeugdige dochter van
een Oostenrijkse edelman
en deze laatste schijnt zich
bij de keizer daarover be
klaagd te hebben. De ver
bolgen vader deelde Franz
Josef mede dat hij de
kroonprins had uitgedaagd
voor wat in die jaren een
„Amerikaans duel" heette.
Dat betekent dat de partijen
loten trokken waarbij de
gene de het zwarte lot trok,
verplicht was zichzelf te
doden.
De keizer heeft, volgens
het rapport, met zijn zoon
hierover gesproken in hun
laatste ontmoeting. Kroon
prins Rudolf had het „Ame
rikaanse duel" verloren,
maar kreeg het idee dat
een jonge vrouw met hem
moest sterven. Nadat een
aantal balletmeisjes voor
deze eer bedankt hadden,
schijnt hij Maria Vetsera
overgehaald te hebben, met
hem op het kasteel Mayer
ling de dood in te gaan. De
keizer liet indertijd be
kendmaken dat zijn zoon
aan een hartaanval was
overleden.
Bij het geheime rapport
is nog een memorandum
van Maria Vetsera's moe
der, die daarin haar doch
ter wilde rehabiliteren.
„B.Z." heeft de tekst van
de teruggevonden stukken
niet gepubliceerd, doch
slechts de voornaamste in
houd ervan weergegeven.
De geleerde (Alexander Knox) heeft zo
juist gehoord dat hij zijn vriend de lucht-
maarschalk (Michael Redgrave) zal moeten
vergezellen op een vliegtocht naar Tokio.
Even tevoren vertelde men hem een
droom. In die droom verongelukte het
vliegtuig van de luchtmaarschalk
*5
WAT ZOUDT GIJ DOEN, wanneer
iemand u op een goede dag komt ver
tellen dat hij u in zijn droom bij een vlieg
tuigramp heeft zien verongelukken en ge
wordt diezelfde avond min of meer ge
dwongen een vliegtocht mee te maken?
Zoudt ge gaan? „Ja," zegt de geleerde dr.
Robertson in de Engelse film „De dertien
de passagier" (The night my number came
up). „De reis houdt voor mij kansen op
promotie in. Ik mag ze niet omwille van
een droom verzuimen." Maar wanneer de
omstandigheden hoe langer hoe meer gaan
gelijken op wat de verontruste dromer
heeft gezien, ja, wanneer ze een beklem
mende overeenkomst blijken te vertonen,
slaat hem en u de schrik om het
hart. Van de reis afzien durft hij niet. De
omstandigheden veranderen probeert hij
wel. Het lukt niet. Zijn vriend, een lucht
maarschalk, die het in de hand heeft om
de werkelijkheid van de droom te doen
verschillen, wil niet voor het schrikbeeld
van een ongeluk uit de weg gaan. En zo
vangt een vlucht aan, die u van begin tot
eind in spanning houdt over de vraag: zal
DEGENEN VOOR WIE muziek tot onge
twijfeld de minst tastbare, doch niettemin
grootste vreugden des levens behoort, kun
nen zich soms maar moeilijk voorstellen
dat er velen zijn met niet minder be
hoefte aan schoonheid dan zij voor wie
een symphonievan Mozart of Beethoven een
gesloten boek blijft.
Velen, die in ont
zag en bewondering
de Parijse Nötre-
Dame zullen binnen
gaan, velen, die me-
los en rhythme van
Vondel's Reyen uit
Gysbreght volkomen
in zich kunnen op
nemen, maar onbe
roerd blijven van het
melos en het rhyth
me van een saraban
de van Bach. Natuurlijk, er zijn graden
van muzikaliteit. Men zal van een lied van
Schubert kunnen houden, zonder in staat
te zijn, die diepten te peilen van bijvoor
beeld een suite voor violoncel van de
Thomascantor. Maar aan hem wie alle
muziekgenot onbekend blijft en zal blijven,
ontgaan dan toch veel vreugden en aan
doeningen, die naar ik meen onvervang
baar zijn.
Willem Pijper heeft hém niet bedoeld,
toen hij eens schreef: „De muziek vormt
de verlangens en buigt de begeerten; wie
haar aanhoort wordt een ander mens, on
gemerkt en dikwijls tegen beter weten in.
De man, die het Tristanvoorspel heeft ge
hoord is niet meer dezelfde van vroeger".
Dit rake woord is van 1928. Pijper was
toen pas 34 jaar.
OP EEN ZONNIGE ZOMERDAG liep
ik eens door Alkmaar. Ik had de tijd om
rustig de sfeer van het in zichzelf besloten,
bedrijvige stadsleven te ondergaan. Plotse
ling begon in het alles overstralende gou
den zonlicht de zilveren klank van het
f carillon. En nu werd alles anders. Niet
voor goed, niet zoals Pijper's man ver
anderde, die voor het eerst Triltan hoor
de. Maar er gebeurde nu eenmaal iets om
mij heeen, toen de carillon-klanken over
de stad werden uitgestort en iedereen aan
geraakt werd door de ontastbaarheid die
men klank noemt. Iedereen werd nu
onderdeel van een nieuwe gemeenschap,
of hij het besefte, of
wilde, of niet. De
grachtjes, de pleinen
en pleintjes onder
gingen een gezamen
lijke klank-illumina
tie, die het karakter
van een betovering
kreeg. De mensen be
wogen zich, wie zal
zeggen hoe ongewe
ten, anders. Het werd
een miniatuur Hol
land-Festival, zonder
het „gedoe"
En even plotseling als deze betovering
gekomen was, even plotseling verdween
ze. Het carillon had zijn laatste liedje ge
speeld, het zweeg. Nu werd alles weei'
gewoon Alkmaar. Een gemeenschap werd
ontbonden. De leden gingen huns weegs.
De gevels werden nu alleen nog maar ge
ïllumineerd door het zonlicht.
Wat wil dit simpele en alledaagse ver
haal nu zeggen? Alleen maar dit, dat mu
ziek een wonderlijke macht is, die even
zeer op 't onverwachtst haar bindende
kracht toont, als ze in staat is, in een stille
kamer troost te brengen.
Zeker, Pijper heeft met zijn veranderen
iets anders bedoeld- dan ik met mijn Alk-
maarse verhaal. Hij wilde er ongetwijfeld
mee zeggen, dat grote muzikale emoties
van richtinggevende betekenis kunnen zijn
voor het menselijk denken en voelen. En
ook, dat als men ééns een gebied geëxplo
reerd heeft, 't avontuur van de ontdek
king onherroepelijk voorbij is.
IN HETZELFDE OPSTEL van Pijper,
„Pause del Silenzio", komt ook de volgen
de uitspraak voor: „Wat is de muziek
anders dan verbreking van de stilte,
van stilten die wij zo min verdragen als
het vacuum?" En verder: „Wij musiceren
omdat de stilte onverdragelijk is". Is zij
dat inderdaad? In ieder geval zijn er heel
wat meer positieve redenen om te musi
ceren dan Pijper hier zou doen geloven.
De stilte buiten onze aardse sfeer, het
vacuum, maakt alle menselijk leven on
mogelijk. Maar de stilte waarin wij leven,
is maar zeer relatief. In de geheimzinnige
stilte van de zomernacht zijn wij nauwer
verbonden aan het mysterie van het leven
der natuur dan onder het gedruis van de
wereld. Maar afgezien daarvan: „verbre
king" van de stilte zou ik willen ver
vangen door „het vullen" der stilte met
muziek. Zij wordt evenmin verbroken als
het witte doek verbroken wordt, wanneer
er filmbeelden tegen geprojecteerd wor
den. De stilte vormt een wezensbestand
deel der muziek. Pijper geeft overigens toe
dat zijn redenatie al absurdum zou worden
gevoerd, indien men ging vragen of een
componist soms zou componeren omdat hij
bang in het donker zou zijn
Bruno Walter schrijft in zijn herinne
ringen, dat hy als achttienjarige voor het
eerst een nachtegaal hoorde zingen. „Er
zijn nachten, waaraan de herinnering ons
bijblijft, niet door wat erin beleefd werd,
maar door een de wereld uitsluitend niet-
beleven.... Ik ivas met de Opera naar
Bonn gereisd en ging onder het tweede
bedrijf, waarin ik niets te doen had, in
het mooie park, en daar hoorde ik voor
't eerst in mijn leven een nachtegaal
zingen. Het was een dier gelukkige ogen
blikken, waarop wij de bewogenheid ver
geten en de rust voelen.
Meer dan vijftig jaar later schrijft Wal
ter deze woorden, hij heeft deze ervaring
dxis nooit vergeten. Ook de man, die de
nachtegaal heeft gehoord, zo zou ik met
een variant op Pijper willen zeggen, is niet
dezelfde van vroeger.
WILLEM ANDRIESSEN
er dan een ramp gaan gebeuren of niet?
Ik zal u de afloop van deze affaire niet
onthullen. Liever druk ik mijn bewonde
ring uit voor de vindingrijkheid van da
schrijver der novelle, waarnaar de film is
gemaakt, Victor Goddard, die droom en
werkelijkheid zo knap tegen elkaar uit
speelt. Hij legde daarmee de basis voor een
scenario, dat dankbaar van de geboden
kansen had kunnen profiteren. Gedaan
heeft het dat niet. De film laboreert aan
een zekere traagheid in de ontwikkeling
van haar dramatisch gegeven. Ze roept een
aantal neven-intriges op, die verwachtin
gen wekken zonder dat zij ze vervult. Zn
werkt de bijfiguren te zwaar op ten kost®
van de hoofdpersonen. Ze richt zich meer
naar de uiterlijkheden door te veel lang
gerekte discussies, dan dat zij de innerlijk®
conflicten direct waarneembaar maakt.
Daarmee belast zij ons met een aantal men
sen en situaties, die ons vaak minder inte
resseren en boet zij telkens aan spanning
in. De geladenheid van haar hoofdthema
komt niet genoeg tot haar recht. Een wat
slordige cameraopstelling zorgt er daaren
boven voor, dat men geen sterke indrult
van „De dertiende passagier" overhoudt.
Dat tenminste is filmaesthetisch bekeken
de slotsom, waartoe men komen moet, al
lijdt het geen twijfel of de intrige is op
zichzelf boeiend genoeg om u de hele film
lang in spanning te houden.
Regisseur Norman Leslie heeft ze het
sterkst doen culmineren in de expressies
van zijn hoofdpersonen, van wie da
geleerde dr. Robertson (een goede rol van
Alexander Knox) domineert.
Men moet Norman de eer nageven, dat
hij, gebonden aan de uitwerking van het
gegeven zoals hij het in handen kreeg, et
toch in geslaagd is fragmenten te schep
pen van grote kracht. Het feit, dat
hij verwachtingen wekt, is op zichzeli
al een bewijs, dat hij daartoe het vermo*
gen bezit. Hij had alleen geen genoegen
mogen nemen met het ontbreken van eniga
afwerking, waardoor nu het evenwicht
verloren ging. Wanneer men bijvoorbeeld
in de film kennis maakt met een ex-piloot,
die zijn zelfvertrouwen kwijt is en de film
observeert deze jongeman veel en aandach
tig zonder dat er iets met hem gebeurt,
dan voelt men zich voor de gek gehouden.
Vanwaar al die belangstelling? vraagt men
dan. De vraag is juist zo klemmend, omdat
deze op het innerlijk gerichte aandacht bij
geen der andere figuren zo overtuigend
aanwezig is. Daardoor wordt ge kriegel. Ga
vindt dat men u aan het lijntje houdt. Na
tuurlijk zorgen de filmmakers wel, dat go
er de film niet een half uur eerder voor
verlaat, want telkens storten zij zich weer
op het probleem: hoe zal de vliegreis af
lopen? En dan smelten alle passagiers sa
men tot één naam: slachtoffer. Wanneer
men u dan ook nog in de cockpit laat
kijken en het soms is of ge zelf de stuur-
knuppel hanteert, groeit uw opwinding wel
over uw critiek heen.
Die critiek komt achteraf. Een tikje ont
nuchterend. Maar het moet toegegeven:
„De dertiende passagier" is een spannende
film.
P. W. FRANSE.
De Poesjenellenkelder in de O. L.
Vrouw van Gratiestraat in Brussel met zijn
vermaarde poppentheater zal 15 Septem
ber heropend worden. Gedurende de win
ter zullen weer regelmatig vertoningen
•worden gegeven.