KUNST AAN DE BELGISCHE KUST MYSTERIE MAYERLING NA ZESTIG JAAR OPGELOST" „De dertiende passagier ofwel: zijn dromen bedrog? Van Muziek en Stilte NIEUWE BOEKEN in zakformaat Spanning om een ,noodlotsvlucht Koninklijke subsidie vrije schilderkunst Bariton Tn dë I Reeds in 1899 reed men op bromfietsen leeuwenkooi Nederlandse bloemen op tentoonstelling in Moskou BERLIJNS BLAD ONTHULT: (Van onze correspondent in Brussel) iN DIT BETER dan vorig jaar geslaagde toeristische seizoen trachten de casino's van Oostende en Knokke elkander te over troeven met schilderijen-exposities waarbij duidelijk opvalt, dat Knokke meer ervaring heeft. De organisatoren tonen hier zeven enzestig doeken van Belgische impressionnisten van voor 1914. Te Oostende is een retrospectieve verzameling te zien van Edgar Tijtgat, welke expositie zal worden gevolgd door een overzicht van de werken van drie vooraanstaande schilders, die hier gewoond hebben: James Ensor, Constant Permeke en Spil- liaert. In de Belgische badplaatsen is er dus in ieder geval een leven dige artistieke activiteit en gezegd moet worden, dat deze ten toonstellingen merkwaardig zijn, voornamelijk om de ongenadig doorgevoerde selectie. Van de schilder Tijtgat en van de impres sionnisten zijn werkelijk de beste werken te zien, bijeengehaald uit particuliere collecties en uit musea. Zowel te Oostende als te Knokke heeft men de beste kunstkenners en deskundigen aan het werk gezet. De catalogus van de impressionnisten, met een doordachte inleidende studie van Paul Fierens, hoofdconserva tor van de Koninklijke Musea van België, is een document dat vele kunstenaars zullen willen bezitten, onder meer om de voortreffelijke notities welke Emiel Langui, de ook in Neder land gewaardeerde kunstadvi seur bij het Belgisch departe ment van Onderwijs, over ieder der schilders heeft geschreven. In de catalogus van Edgar Tijtgat schreef Langui een artikel, waarin men duidelijk merkt hoe goed de auteur van het werk van de Vlaamse schilders die bijkans allen zijn persoonlijke vrienden zijn op de hoogte is. Van Tijtgat leren we in dit artikel een hoop détails (meest geput uit persoonlijke omgang met de schilder) die later in de biografie van de schilder niet zullen kunnen worden gemist. De vier houtsneden, vijftien tekeningen, twintig aquarellen en „De melodieuze clown" van Edgar Tijtgat. ruim veertig schilderijen van Tijtgat van wie niemand zou ge loven dat hij de zeventig is gepasseerd, vormen in het ultra moderne casino te Oostende een lichtpunt van sprankelende geest en guitigheid. Wel zullen sommige kunstkenners bezwaren hebben tegen het feit, dat de organisatoren te veel de nadruk hebben gelegd op doeken en tekeningen, die zoals Langui schrijft van Tijtgat tonen „de onschuld des harten, de guitige zinnelijkheid, het dartel spel met vuur zonder zich te verbran den, die aan de idyllische kunst van Tijtgat haar bijzonder cachet geven". Er is naar onze mening een beetje teveel de na druk gelegd op die „verovering van Troja" door met witte ban den omknelde maagden. „De verleiding van Pater Benedikt" men heeft altijd een beetje de indruk, dat Tijtgat die dingen heeft geschilderd om het Brusselse bourgeois-publiek te over donderen. Hoeveel sterker spreekt zijn meesterschap, volkomen onbetwist, in doeken zoals de „muzikale clown", of de ironische „muzikale pyramide" voorstellende een orkest, waarbij met geniale trekken de gebaren van orkestleider, koor en muzikan ten caricaturaal zijn weergegeven. En fijnzinnig zijn de „zigeu ners" met hun oude karren in een ouderwetse Vlaamse straat geschilderd. Die doeken, vervaardigd tussen 1914 en 1924, zijn hoogtepunten, waardoor Tijtgat de waardige tijdgenoot mag worden genoemd van zijn vrienden Permeke, Gustaaf de Smet en Frits van den Berghe, de meesters van Sint Martens Latem, het beroemde dorp aan de Leie bij Gent, uit welke periode ook de beste guitige sensuele doeken dateren, die liefdestafreeltjes in het Vlaamse platteland voorstellen en de „Heiligen van Zichem" in hout gesneden illustraties voor het bekende boek je van Ernest Claes, de Vlaamse volksverteller. DE IN DE PRACHTIGE zalen van het Casino van Knokke ten toongestelde werken der Belgische impressionnisten van voor 1914 zijn klaarblijkelijk bedoeld als een soort „eerherstel" voor de schilders van een periode, waarin het nog mogelijk was niets anders te zien dan zonnige, goudbeschenen velden, tuinen en parken, waarin jonge vrouwen wandelen, landschappen zoals die van de Gentenaar Emile Claus, in gele, daverend lichte kleuren werken, die wij thans, na een kwart eeuw expres- sionnisme, misschien met een genadiger oog zullen gaan bekij ken. Onze generatie zal misschien de „Vrouwen van Katwijk" van baron Opsomer, de Antwerpse schilder, om de zuiverheid van lijn en kleuren waarderen. Maar de meester, die onbetwist baar deze gehele expositie beheerst, is de op 27-jarige leeftijd overleden Henry Evenepoel: diens „Zondag in het Bois de Boulogne" is een meesterwerk, evenals het drie bij twee meter grote schilderij „Zondagwandeling te Saint Cloud". Evenepoel, die in 1899 overleed en in Parijs heeft gewoond, zou voorzeker één van de grote figuren van het expressionnisme zijn geworden. In zijn werk leeft reeds de opbruisende kracht van de nieuwe richting, welke het gehele kunstleven grondig door elkaar zou schudden. Van James Ensor en Constant Permeke zijn doeken te zien uit hun eerste periode, evenals van de te weinig bekende Jean Brusselmans, die wij als meester van de Vlaamse expressionnisten hoger dan Servaes of zelfs Permeke schatten. Zijn beide impression- nistische naakten, geschilderd in 1906 en 1907, hebben echter zo'n verrassende sterkte en intensi teit van kleur, zijn zo verschil lend van zijn latere expression istische constructivistische stillevens en intérieurs, dat men moeite heeft om te geloven dat die krachtige ontwikkeling in minder dan tien jaren kon plaats hebben. De echte impression nisten, meest schilders die de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog niet meemaakten, zijn Emile Claus, Frans Cour- tens, Degreef, Henri de Braekeleer, de te Delft geboren Willem Paerels, Van Rysselberghe en andere Vlamingen of Brusselaars, waarvan sommigen zeer waarschijnlijk nog wel eens „ontdekt" zullen worden, gelijk met bij voorbeeld Brueghel het geval is geweest. Men vraagt zich thans nog af, hoe het mogelijk is geweest dat gehele generaties de grote Brabander twee eeuwen links hebben laten liggen. Hoe komt men er toe zulke lelijke dingen te schil deren, zo dachten onze voorvaderen in de pompierstijd van 1830 het werk van Brueghel beschouwende. Wat in ieder geval niet kan worden betwijfeld, is het zeer sterke vakmanschap van de meeste schilders uit de expressionistische periode. Vele van die doeken zijn thans vijftig of zestig jaar oud en zij stralen daar tegen de goud verlichte wanden van het Casino te Knokke met een frisheid en levendigheid, alsof zij pas gisteren het atelier van de schilders verlieten. EEN UIT HET Hongaars vertaalde roman be schaamt zelden de verwachtingen van het pu bliek wat betreft vlotheid van stijl en aan trekkingskracht van het onderwerp. Temptation van John Penn (een Engelse vertaling) is een frappant voorbeeld van dit soort nog altijd graag gelezen lectuur. De auteur is nu niet altijd bepaald gereserveerd In zijn beschrijving van de sociale en daarmee naar het schijnt nauw samenhangende erotische narigheden van een temperamentrijk jongmens. De omgeving van de hoofdfiguren, de „tot ondergang ge doemde decadente beschaving der twintiger en dertiger jaren" biedt een genoeg aantal facetten, die de schrijver een prachtige kans geven er lets van te maken. En men kan niet ontkennen dat hij die kans handig gebruikt heeft. Hetzelfde geldt voor Zsolt Harsanyi, van wie verschillende romans in Nederlandse vertaling nog steeds gretige lezers vinden. Wat gezien de fleurige décors van zijn wereld niet verwonder lijk is. Landgoederen, feesten, edele paarden, Jachtpartijen, schone vrouwen, Hongaarse mu ziek, liefde volop. Wie daarover graag leest, kan dat in zijn roman Die schone Etelka doen. Men zij er echter op bedacht dat ook de keer zijde van dit alles niet vergeten is! Een qua litteraire waarde veel hoger aan te slaan boek is de roman van Lajos Zilahy: Die Seele erlischt, waarin hij het probleem behan delt van de naar Amerika geëmigreerde Hon gaarse Jongeling, die niet aarden kan in een omgeving, die zozeer afwijkt van dat land, waarnaar hij zijn leven lang blijft terugverlan gen. Madianne Langewiesche's Venedig Königin der Mcere is daarentegen de uiting van een gran dioze bewondering voor en verlangen naar een wereld die niets gemeen heeft met die waarin de schrijfster en haar lezers zijn opgegroeid. Het is geen roman in de gebruikelijke vorm, die hier geboden wordt, doch een aantal op elkaar aansluitende historische beelden, geschreven in majestueus lyrisch proza. DOOR VELEN zal de mededeling van de uit gever van de Franse boeken in zakformaat, dat Colette's werken daarin allemaal zullen ver schijnen, met plezier ontvangen worden. La seconde was haar onlangs uitgekomen deeltje In deze serie. De altijd weer tot vergenoegen en meewaren aanleiding gevende driehoeksver houding is weliswaar geen volslagen nieuw ge geven voor een roman, maar deze schrijfster verstaat de kunst hiermee zo te manoeuvreren dat het verwijt „oude kost" moeilijk te maken is. Van Pierre Mac Orlan is thans verkrijgbaar het bekende I.c quai des brumes, waarin het lugubere fatum van een stel aan lager wal ge raakten, die elkaar in een obscuur kroegje ontmoeten, op de voet gevolgd wordt. In de sfeer van het onontkoombaar noodlot bewegen zich ook figuren die de hoofdrollen spelen m een aantal boeken, gewijd aan de opsporing en berechting van een tiental moordzaken die in hun dagen Engeland en Amerika in opschudding brachten. Onder de verzamelnaam Classic Mur der Trials verschenen ondermeer: The girl ln murder flat, The girl on the gallows, The girl with the scarlet brand en The girls in nightmare house. De auteurs van deze „real life crime stories" zijn specialisten in het verslaan van moordzaken, die zich wonderwel van sensatie makerij weten te onthouden. Wat opvalt is de buitengewone moeilijkheid om met honderd percent zekerheid de dader aan te wijzen, in gevallen waarop de doodstraf staat. Wanneer men echter de voorkeur geeft aan „crime sto ries" aan het brein van Angelsaksische schrij vers ontsproten, dan schaffe men zich de deel tjes aan uit de serie Crime Club Choice de tien beste detective-verhalen, die gedurende het vijfentwintigjarig bestaan van de Crime Club zijn verschenen. Men kan er dan zeker van zijn, dat men waar voor zijn geld krijgt A.M. Nederlandse kunstschilders en -schilde ressen, die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, kunnen ook dit jaar weer mededingen naar een koninklijke subsidie. De jurering hiervoor zal midden October plaatsvinden. Jury en secretariaat zijn ge vestigd: Oranje Nassaulaan 6 b, Amster dam-Zuid. De 42-jarige Italiaanse bariton Cino Bechi, een populaire operazanger, die in 48 opera's rollen gezongen heeft in het Teatro dell' Opera in Rome en het Milanese Scala, heeft deze week in Montecatini enkele aria's gezongen in een kooi waarin zich vijf Afrikaanse leeuwen bevonden. Bechi ging Woens- dagavond de leeuwenkooi van het Or- ei-circus binnen zonder de temmer. De enige andere man die zich met hem in de kool bevond, was zijn vriend Rub- bo'.i, die een paar dagen geleden een weddenschap met hem was aangegaan, toen zij het circus voor het eerst zagen j te Forte dei Marmi aan de Rivièra. Bechi begeleidde zichzelf op de piano en zong twee aria's. De leeuwen, die kort tevoren een uitvoerig maal van paardenvlees hadden genuttigd, keken en luisterden lui liggend toe. Na zijn j „concert" verklaarde Bechi, die ook in vele films heeft gezongen en een popu- j laire radiozanger is: „Ik heb hiervoor al veel training gehad. Een zanger moet in de opera allerlei 'gevaren onder ogen zien: rubberdolken die plotseling pun- ten hebben, décors die omvallen en temperamentvolle, boze coloratuurzan- geressen en de laatsten zijn het ergste". jftandriifrofl. |Aanqr|)friprnl^^ BERIJDERS van bromfietsen laten zich er gaarne op voorstaan, eige naar te zijn van 't „modernste gemo toriseerde voertuig ter wereld". Dit gaat echter niet op, want reeds aan het eind van de vorige eeuw kende men - met name in Engeland en Duitsland - „rij wielen met hulp motor", die blij kens de bijgaande afbeelding een treffende gelijke nis vertonen met de hedendaagse „brommers", al waren zij dan wat minder luxueus van uitvoering. De tekening is een nauwkeurige copie van de „stoomfiets van Werner", die in 1899 op de Duitse wegen verscheen en daar stormen van protest veroorzaakte onder de Zondagswandelaars en de huur koetsiers. Het vehikel maakte namelijk „meer lawijt" dan een lege brouwerswagen met twee paarden in volle galop over een weg met ronde straatkeien", om een cou rant uit die dagen te citeren, „en zijn angst aanjagende geknal jaagt mens en dier de doodstuipen op het lijf wanneer het met zinelankj Snelheid ca.30km een roekeloze snelheid van zeker dertig kilometer per uur door steden en dorpen davert." Zo groot was de verontwaardiging van het publiek over deze nieuwe uitvin ding, dat Werner's bromfiets in Duitsland al spoedig een roemloze dood stierf. In Engeland had het geval aanvankelijk meer succes, maar ook de paar honderd Britten, die zich zo'n stoomfiets aanschaften, kre gen er al gauw genoeg van, want de con structie was allesbehalve betrouwbaar. De motor dreef n.l. een riem aan die op zijn beurt weer gekoppeld was aan een rad om het voorwiel. Hield nu de motor zich goed wat al een zeer bijzondere prestatie heette dan liep men altijd nog de kans, dat de riem zou slippen of bre ken, terwijl voorts de vering dermate slecht was, dat het frame de ongelijke strijd meestal al heel snel opgaf. Nadien zijn er nog verschillende pogingen geweest om de bromfiets van Werner te verbeteren, maar toch zou het nog een kleine vijftig jaar duren voor de kwaliteit van de wegen, de techniek en de metallurgie zover waren, dat de bromfiets een „business proposition" kon worden. Thans telt alleen ons land al een half millioen trotse bezitters van een bromfiets. Haar voorzaat, de Werner- stoomfiets van 1899, kan men nog bewon deren in het verkeersmuseum in Londen. Op een bloemententoonstelling die thans in Moskou wordt gehouden de grootste sedert verscheidene jaren is een inzen ding van meer dan 100.000 bloemen en planten van Nederlandse kwekers. Radio- Moskou dat hiervan melding maakte, ver telde dat de Nederlandse inzenders harte lijk werden toegesproken door de presi dent van het vrije kweek- en tuinbouw- genootschap, Pavel Lapin. De Nederlanders tonen in hun afdeling o.m. 2000 variëteiten anjers en 1500 rozen. Het West-Berlijnse blad „B.Z." heeft dezer dagen onthuld dat „het mysterie Mayerling is opgelost door dat een geheim Oostenrijks politierapport over deze zaak is teruggevonden". Het drama van Mayer ling heeft ruim 60 jaar lang de verbeelding bezigge houden en aanleiding ge geven tot tal van min of meer geromantiseerde le zingen van wat zich op 29 Januari 1889 in het Oosten rijkse kasteel Mayerling heeft afgespeeld. Op die dag werden in het slot de ontzielde licha men gevonden van Oosten- rijk's kroonprins Rudolf en de zeventienjarige baro nes Maria Vetsera. De bijzonderheden van deze tragedie werden in dertijd op last van Rudolf's vader, keizer Franz Josef I, geheim gehouden, maar de Oostenrijkse politie stelde een uitgebreid onderzoek in en rapporteerde daar over aan de keizer. De toenmalige politiechef Krauss heeft het rapport, dat 170 pagina's telt, eigen handig geschreven. Het schijnt dat er oorspronke lijk twee exemplaren van bestonden. Het ene, door keizer Franz Jozef in be waring gegeven aan graaf Taafe, zou, toen diens kas teel in Bohemen afbrandde, verloren zijn gegaan. Het tweede exemplaar is inder tijd verborgen in de ar chieven van het Weense hoofdbureau van politie, zo goed verborgen dat men het jaren lang niet heeft kunnen vinden. Dit exemplaar is thans, volgens de „B.Z." in Ber lijn teruggevonden toen men de nagelaten papieren doorzocht van een overle den gemeente-ambtenaar. Het schijnt dat deze amb tenaar de stukken jaren Twee archivarissen van naam, dr. Goldinger en „Hofrat" dr. C. Rath, van het Oostenrijkse Staats archief te Wenen, hebben deze week in een rapport de verklaring afgelegd, dat aan de echtheid van de jongste Mayerling-documenten, waarvan in neven staand artikel sprake is, niet getwijfeld kan worden. Het pakket bevindt zich nu in Wenen en omvat be halve schriftstukken, foto's en rapporten ook de persoonlijke aantekeningen van Freiherr von Krauss die tijdeiis het drama van Mayerling hoofdinspec teur van politie in Wenen was en van het hof op dracht had gekregen dit pijnlijke geval zoveel mo gelijk in de doofpot te stoppen. „Het gebruikte pa pier stamt uit die tijd en de aantekeningen zijn zonder enige twijfel van de hand van Freiherr von Krauss en van zijn medewerkers", aldus dr. Gol dinger en Hofrat Rath. geleden in beslag had ge nomen ten huize van een politieke vluchteling uit Wenen. Hoe de man de ge heime rapporten in handen gekregen heeft, is nog een raadsel, doch de „B.Z." ver zekert dat „deskundigen die de stukken gezien heb ben, ervan overtuigd zijn dat zij authentiek zijn". Het rapport zou aanto nen, altijd volgens het Ber- lijnse blad, dat alle geruch ten die in de loop der ja ren de ronde hebben ge daan over een moord op kroonprins Rudolf onge grond waren. De prins heeft, volgens de gevonden documenten, eerst de jeug dige Maria Vitsera dood geschoten en vervolgens zichzelf. Voorts is geble ken, aldus het Berlijnse blad, dat keizer Franz Jo sef meer van de zaak af wist dan men indertijd vermoedde. Rudolf zou zich misdragen hebben met de jeugdige dochter van een Oostenrijkse edelman en deze laatste schijnt zich bij de keizer daarover be klaagd te hebben. De ver bolgen vader deelde Franz Josef mede dat hij de kroonprins had uitgedaagd voor wat in die jaren een „Amerikaans duel" heette. Dat betekent dat de partijen loten trokken waarbij de gene de het zwarte lot trok, verplicht was zichzelf te doden. De keizer heeft, volgens het rapport, met zijn zoon hierover gesproken in hun laatste ontmoeting. Kroon prins Rudolf had het „Ame rikaanse duel" verloren, maar kreeg het idee dat een jonge vrouw met hem moest sterven. Nadat een aantal balletmeisjes voor deze eer bedankt hadden, schijnt hij Maria Vetsera overgehaald te hebben, met hem op het kasteel Mayer ling de dood in te gaan. De keizer liet indertijd be kendmaken dat zijn zoon aan een hartaanval was overleden. Bij het geheime rapport is nog een memorandum van Maria Vetsera's moe der, die daarin haar doch ter wilde rehabiliteren. „B.Z." heeft de tekst van de teruggevonden stukken niet gepubliceerd, doch slechts de voornaamste in houd ervan weergegeven. De geleerde (Alexander Knox) heeft zo juist gehoord dat hij zijn vriend de lucht- maarschalk (Michael Redgrave) zal moeten vergezellen op een vliegtocht naar Tokio. Even tevoren vertelde men hem een droom. In die droom verongelukte het vliegtuig van de luchtmaarschalk *5 WAT ZOUDT GIJ DOEN, wanneer iemand u op een goede dag komt ver tellen dat hij u in zijn droom bij een vlieg tuigramp heeft zien verongelukken en ge wordt diezelfde avond min of meer ge dwongen een vliegtocht mee te maken? Zoudt ge gaan? „Ja," zegt de geleerde dr. Robertson in de Engelse film „De dertien de passagier" (The night my number came up). „De reis houdt voor mij kansen op promotie in. Ik mag ze niet omwille van een droom verzuimen." Maar wanneer de omstandigheden hoe langer hoe meer gaan gelijken op wat de verontruste dromer heeft gezien, ja, wanneer ze een beklem mende overeenkomst blijken te vertonen, slaat hem en u de schrik om het hart. Van de reis afzien durft hij niet. De omstandigheden veranderen probeert hij wel. Het lukt niet. Zijn vriend, een lucht maarschalk, die het in de hand heeft om de werkelijkheid van de droom te doen verschillen, wil niet voor het schrikbeeld van een ongeluk uit de weg gaan. En zo vangt een vlucht aan, die u van begin tot eind in spanning houdt over de vraag: zal DEGENEN VOOR WIE muziek tot onge twijfeld de minst tastbare, doch niettemin grootste vreugden des levens behoort, kun nen zich soms maar moeilijk voorstellen dat er velen zijn met niet minder be hoefte aan schoonheid dan zij voor wie een symphonievan Mozart of Beethoven een gesloten boek blijft. Velen, die in ont zag en bewondering de Parijse Nötre- Dame zullen binnen gaan, velen, die me- los en rhythme van Vondel's Reyen uit Gysbreght volkomen in zich kunnen op nemen, maar onbe roerd blijven van het melos en het rhyth me van een saraban de van Bach. Natuurlijk, er zijn graden van muzikaliteit. Men zal van een lied van Schubert kunnen houden, zonder in staat te zijn, die diepten te peilen van bijvoor beeld een suite voor violoncel van de Thomascantor. Maar aan hem wie alle muziekgenot onbekend blijft en zal blijven, ontgaan dan toch veel vreugden en aan doeningen, die naar ik meen onvervang baar zijn. Willem Pijper heeft hém niet bedoeld, toen hij eens schreef: „De muziek vormt de verlangens en buigt de begeerten; wie haar aanhoort wordt een ander mens, on gemerkt en dikwijls tegen beter weten in. De man, die het Tristanvoorspel heeft ge hoord is niet meer dezelfde van vroeger". Dit rake woord is van 1928. Pijper was toen pas 34 jaar. OP EEN ZONNIGE ZOMERDAG liep ik eens door Alkmaar. Ik had de tijd om rustig de sfeer van het in zichzelf besloten, bedrijvige stadsleven te ondergaan. Plotse ling begon in het alles overstralende gou den zonlicht de zilveren klank van het f carillon. En nu werd alles anders. Niet voor goed, niet zoals Pijper's man ver anderde, die voor het eerst Triltan hoor de. Maar er gebeurde nu eenmaal iets om mij heeen, toen de carillon-klanken over de stad werden uitgestort en iedereen aan geraakt werd door de ontastbaarheid die men klank noemt. Iedereen werd nu onderdeel van een nieuwe gemeenschap, of hij het besefte, of wilde, of niet. De grachtjes, de pleinen en pleintjes onder gingen een gezamen lijke klank-illumina tie, die het karakter van een betovering kreeg. De mensen be wogen zich, wie zal zeggen hoe ongewe ten, anders. Het werd een miniatuur Hol land-Festival, zonder het „gedoe" En even plotseling als deze betovering gekomen was, even plotseling verdween ze. Het carillon had zijn laatste liedje ge speeld, het zweeg. Nu werd alles weei' gewoon Alkmaar. Een gemeenschap werd ontbonden. De leden gingen huns weegs. De gevels werden nu alleen nog maar ge ïllumineerd door het zonlicht. Wat wil dit simpele en alledaagse ver haal nu zeggen? Alleen maar dit, dat mu ziek een wonderlijke macht is, die even zeer op 't onverwachtst haar bindende kracht toont, als ze in staat is, in een stille kamer troost te brengen. Zeker, Pijper heeft met zijn veranderen iets anders bedoeld- dan ik met mijn Alk- maarse verhaal. Hij wilde er ongetwijfeld mee zeggen, dat grote muzikale emoties van richtinggevende betekenis kunnen zijn voor het menselijk denken en voelen. En ook, dat als men ééns een gebied geëxplo reerd heeft, 't avontuur van de ontdek king onherroepelijk voorbij is. IN HETZELFDE OPSTEL van Pijper, „Pause del Silenzio", komt ook de volgen de uitspraak voor: „Wat is de muziek anders dan verbreking van de stilte, van stilten die wij zo min verdragen als het vacuum?" En verder: „Wij musiceren omdat de stilte onverdragelijk is". Is zij dat inderdaad? In ieder geval zijn er heel wat meer positieve redenen om te musi ceren dan Pijper hier zou doen geloven. De stilte buiten onze aardse sfeer, het vacuum, maakt alle menselijk leven on mogelijk. Maar de stilte waarin wij leven, is maar zeer relatief. In de geheimzinnige stilte van de zomernacht zijn wij nauwer verbonden aan het mysterie van het leven der natuur dan onder het gedruis van de wereld. Maar afgezien daarvan: „verbre king" van de stilte zou ik willen ver vangen door „het vullen" der stilte met muziek. Zij wordt evenmin verbroken als het witte doek verbroken wordt, wanneer er filmbeelden tegen geprojecteerd wor den. De stilte vormt een wezensbestand deel der muziek. Pijper geeft overigens toe dat zijn redenatie al absurdum zou worden gevoerd, indien men ging vragen of een componist soms zou componeren omdat hij bang in het donker zou zijn Bruno Walter schrijft in zijn herinne ringen, dat hy als achttienjarige voor het eerst een nachtegaal hoorde zingen. „Er zijn nachten, waaraan de herinnering ons bijblijft, niet door wat erin beleefd werd, maar door een de wereld uitsluitend niet- beleven.... Ik ivas met de Opera naar Bonn gereisd en ging onder het tweede bedrijf, waarin ik niets te doen had, in het mooie park, en daar hoorde ik voor 't eerst in mijn leven een nachtegaal zingen. Het was een dier gelukkige ogen blikken, waarop wij de bewogenheid ver geten en de rust voelen. Meer dan vijftig jaar later schrijft Wal ter deze woorden, hij heeft deze ervaring dxis nooit vergeten. Ook de man, die de nachtegaal heeft gehoord, zo zou ik met een variant op Pijper willen zeggen, is niet dezelfde van vroeger. WILLEM ANDRIESSEN er dan een ramp gaan gebeuren of niet? Ik zal u de afloop van deze affaire niet onthullen. Liever druk ik mijn bewonde ring uit voor de vindingrijkheid van da schrijver der novelle, waarnaar de film is gemaakt, Victor Goddard, die droom en werkelijkheid zo knap tegen elkaar uit speelt. Hij legde daarmee de basis voor een scenario, dat dankbaar van de geboden kansen had kunnen profiteren. Gedaan heeft het dat niet. De film laboreert aan een zekere traagheid in de ontwikkeling van haar dramatisch gegeven. Ze roept een aantal neven-intriges op, die verwachtin gen wekken zonder dat zij ze vervult. Zn werkt de bijfiguren te zwaar op ten kost® van de hoofdpersonen. Ze richt zich meer naar de uiterlijkheden door te veel lang gerekte discussies, dan dat zij de innerlijk® conflicten direct waarneembaar maakt. Daarmee belast zij ons met een aantal men sen en situaties, die ons vaak minder inte resseren en boet zij telkens aan spanning in. De geladenheid van haar hoofdthema komt niet genoeg tot haar recht. Een wat slordige cameraopstelling zorgt er daaren boven voor, dat men geen sterke indrult van „De dertiende passagier" overhoudt. Dat tenminste is filmaesthetisch bekeken de slotsom, waartoe men komen moet, al lijdt het geen twijfel of de intrige is op zichzelf boeiend genoeg om u de hele film lang in spanning te houden. Regisseur Norman Leslie heeft ze het sterkst doen culmineren in de expressies van zijn hoofdpersonen, van wie da geleerde dr. Robertson (een goede rol van Alexander Knox) domineert. Men moet Norman de eer nageven, dat hij, gebonden aan de uitwerking van het gegeven zoals hij het in handen kreeg, et toch in geslaagd is fragmenten te schep pen van grote kracht. Het feit, dat hij verwachtingen wekt, is op zichzeli al een bewijs, dat hij daartoe het vermo* gen bezit. Hij had alleen geen genoegen mogen nemen met het ontbreken van eniga afwerking, waardoor nu het evenwicht verloren ging. Wanneer men bijvoorbeeld in de film kennis maakt met een ex-piloot, die zijn zelfvertrouwen kwijt is en de film observeert deze jongeman veel en aandach tig zonder dat er iets met hem gebeurt, dan voelt men zich voor de gek gehouden. Vanwaar al die belangstelling? vraagt men dan. De vraag is juist zo klemmend, omdat deze op het innerlijk gerichte aandacht bij geen der andere figuren zo overtuigend aanwezig is. Daardoor wordt ge kriegel. Ga vindt dat men u aan het lijntje houdt. Na tuurlijk zorgen de filmmakers wel, dat go er de film niet een half uur eerder voor verlaat, want telkens storten zij zich weer op het probleem: hoe zal de vliegreis af lopen? En dan smelten alle passagiers sa men tot één naam: slachtoffer. Wanneer men u dan ook nog in de cockpit laat kijken en het soms is of ge zelf de stuur- knuppel hanteert, groeit uw opwinding wel over uw critiek heen. Die critiek komt achteraf. Een tikje ont nuchterend. Maar het moet toegegeven: „De dertiende passagier" is een spannende film. P. W. FRANSE. De Poesjenellenkelder in de O. L. Vrouw van Gratiestraat in Brussel met zijn vermaarde poppentheater zal 15 Septem ber heropend worden. Gedurende de win ter zullen weer regelmatig vertoningen •worden gegeven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 14