jaat dwars door
de Keimemerdiiinen
DE GULDEN MIDDENWEG
HOOGTEZON
Qbv.ïïleijev
Wandeling van het Ruige
Gat naar de Dronkendel
De jachtstoet
DAMES MET DUN HAAR
Een verhaal voor de herfstavond
door Dora Dalmeyer
WOENSDAG 5 OCTOBER 1955
11
GROTE HOUTSTRAAT 16
REGENMANTELS
TWEED DASSEN
Per vogel
SALON HOFFMANN
en
HET WORDT STIL in de Kennemerduinen. Men komt er geen kampeerders
meer tegen en geen families, die hijgend op doortocht zijn naar het strand.
En ook de categorie bezoekers, die de laatste drukte gaf, de bramenzoekers,
belust op het glimmende zoete paars dat zich aan weerszijden van de paden
opdrong, is weg. Ergens middenin het Grote Vlak in het Noord-Oosten van de
Kennemerduinen stond de duinwachter Bakker, die mij vergezelde, een ogenblik
stil om de klitten van een hondstong, waar hij te dicht langs was gelopen,
van zijn groene uniform te plukken. „Vindt u het hier niet stil?" vroeg hij. Ik
keek eens om ons heen (alsof men de stilte zou kunnen zien) en hoorden alleen
het ritselen van de zilverige blaadjes onder mij. Maar dat kwam doordat ik
mijn voet verzette. „Sommige mensen vinden dat een beetje beklemmend, die
stilte", zei de duinwachter, „ze kunnen er niet goed tegen". De zachte pluimen
van het vergeelde duinriet streelden langs mijn handpalmen en ik zei dat we
misschien overal buiten de natuurreservaten zoveel drukte gewend zijn, dat
deze overgang te groot is. Daar heeft Bakker geen last van. Hij is in een huisje
in de duinen geboren en als je zijn langzame, verende tred ziet, vraag je je
af of hij er ooit uit geweest is. Maar hij moet, terwijl we doorlopen naar het
Doornekuiltje, toch wel toegeven, dat het zo tegen het najaar vaak wel bijzonder
stil wordt omdat dan de vogels niet overal meer zitten. ,„Ze gaan naar de ver
zamelplaatsen voor de trek; in de rest van het duin hoor je ze niet meer".
Het mag dan stil zijn in de Kennemer
duinen een indruk van vergankelijkheid
krijgt men er zeker nog niet. Toen wij over
het Doornekuiltje heenkeken, dat in de
gids de meer prozaïsche naam van Tussen
vlak heeft, zagen wij de nazomer in volle
glorie. Het duinriet, dat het slingerende
pad afzoomde, stak scherp en helder af
tegen het grijze waas van de duindoorns,
dat vol feestelijk-rode bessen zat. Een
ogenblik gevangen in een paar zonnestra
len, die over het duin aaiden, lichtte de
rossige bloemen van een kardinaalsmuts
op. De levendigheid van het landschap
wordt nog versterkt door de afwisseling
tussen bos en „vlakken". Opeens wordt
men omgeven door de schemering van een
eikenbos vol kronkelende stammen en een
specht, die één ervan met de toewijding
van een vakman zit te bekloppen, onttrekt
zich schielijk aan onze blik. „Weet u wie
we hier in dit jaargetij ook weer krijgen",
zegt de duinwachter, „de wespendief. Van
morgen zag ik er nog eentje. Hij was bezig
de larven uit een wespennest te halen en
zijn kop en zijn snavel zaten ónder de
wespen". Vol respect voor dat wezen, dat
zich in een wespennest durft steken liepen
we verder.
„Dat lijkt maar zo. Het zijn eigenlijk maar
kleine beestjes."
„Zitten hier meer roofvogels?"
„Buizerds. Die zullen vast wel weer ko
men. Maar of zij zullen blijven is de
vraag. Die moesten het ook van de konijn
tjes hebben, ziet u? Ik ben benieuwd of ze
het nog de moeite waard vinden. En dan
de uilen natuurlijk. Af en toe komt er
trouwens ook nog wel eens een zeearend."
Het pad slingerde zich voort in de rich
ting van de Dronkendel, waarachter op
nieuw een dennenbos een donkere kartel
rand tegen de horizon maakte. De duin
wachter zei, dat hij bijna eens een zee
arend tegen het lijf was gelopen, „maar ik
ben altijd bang, dat de mensen me toch
niet geloven als ik het hen vertel".
„Goed ik kwam aan de éne kant een
duintje opklimmen en hij aan de andere
kant, dus we zagen elkaar niet totdat we
pal tegenover elkaar stonden. Zoiets ver
geet je van je leven niet. Hij stond even
helemaal achterover alsof-ie opgezet was
en toen sloeg hij zijn vleugels uit. Ach
zoiets verwacht je natuurlijk geen van
tweeën als je zo'n duin opklimt
HETZELFDE GEVOEL als de duin
wachter, namelijk dat de mensen het alle
maal voor een soort jagerslatijn zullen
houden, bevangt mij als ik er aantoevoeg,
dat op datzelfde moment een hermelijn
met zijn sleurgangetje dicht voor ons het
pad over sukkelde. Het wekt allemaal as
sociaties op aan die dierenplaten op de
lagere school, waarop zo ongeveer alle
dieren, die in West-Europa voorkomen, el-
„Hoe komt die aalbessenstruik daar
ineens?", vroegen wij onze metgezel op
de wandeling door de Kennemerdui
nen. „Zaadjes in de uitwerpselen van
de vogels misschien, veronderstelde
deze. U weet niet half hoeveel die vo
gels zo ongemerkt van buiten af hier
brengen".
Dat zag ik later nog eens bevestigd
toen ik vernam, dat er al vis was aan
getroffen in het nieuwe, prachtige duin-
meer, het voormalige Paardekoppen-
vlak.
„Hoe komt die vis daar?", luidde de
vraag opnieuw. „Broed aan de poten
van de vogels, die hierin zwemmen",
aldus onze zegsman.
kaar in een paar vierkante meters bos in
tens zitten te beloeren. Dat vindt men
zelfs niet in de Kennemerduinen, al moet
ik toegeven, dat we even later weer een
fasantenhaan ontwaarden, die zijn mooie
staart onmiddellijk een kwart slag om
wierp en in het struikgewas verdween.
Op dat ogenblik was Bakker nog over
de hermelijnen aan het vertellen, die zich,
nu zij geen konijnen meer naar de strot
kunnen vliegen, helemaal gaan toeleggen
op de eierenroof. „Je zou zo zeggen: hoe
vervoeren ze die grote eieren, maar ik
kwam er laatst nog eentje tegen, die zijn
snor druate met zo'n heel ei in zijn bek.
Hoe ze het voor elkaar krijgen is me een
raadsel."
Een groep lijsters vloog bij onze nade
ring maar wat aarzelend op van een
Amerikaanse vogelkers, waarop zij de in
wendige vogel zaten te versterken. Hier
en daar zagen we de afgekloven pitten
nog tussen het groen zitten. En in het
Groot Olmen zagen we eindelijk weer eens
een medemens. Het was de directeur, ir.
E. C. M. Roderkerk, die over een paar par-
nassia's gebogen zat. „Daar hadden we
eerder bij moeten wezen, Bakker", zei hij
zonder op te kijken, „ik moet toch zien er
nog een mooi zwart-wit plaatje van te
maken."
„Kijk, deze is van gisteren", zei hij ver
volgens, zich tot mij wendend, „en déze
hier bloeit al vijf dagen". Ik bleef wat
weifelend bij zo'n scherpe analyse, totdat
mijn zegsman het nader toelichtte. „Dat
zie je aan die meeldraden. Als de bloem
opengaat zitten ze allemaal netjes over de
stamper naar elkaar toegebogen, maar
iedere volgende dag wipt er eentje naar
buiten."
ZO VERDIEPEN de heer Roderkerk' en
zijn secondanten zich iedere dag in de
flora en de fauna van dit goede natuur
reservaat. Vooral in de herfst komen zij
een paar dozijn ogen te kort om de weelde
van dit domein tot hun volle genoeg
doening te observeren.
„De mensen moesten echt eens wat meer
in de herfst komen. Je hoeft helemaal
geen natuurvorser te zijn om hier te ge
nieten. Het is die sfeer hier, die stem
minghier werd zelfs de heer Roder
kerk, die zich altijd zeer concreet weet uit
te drukken ietwat vaag.
„Ja", hielp duinwachter Bakker, „in de
namiddag als de zon nog even schijnt. Dan
zie je alles in gloed staan. Ja, hoe zal je
zoiets onder woorden brengenOok hij
gaf het op en sloeg hulpeloos de laatste
klit van zijn broek af.
Toen Vincent nog een onbekend en daardoor volstrekt onbe
middeld kunstschildertje was, heb ik hem vaak moeten opbeuren
met mijn vast geloof in zijn talent en zijn uiteindelijk succes.
Ik zei:
„Als je volhoudt, word je een beroemd man, Vincent. Ik weet
zeker dat je werk erkenning zal vinden. Maar je moet in jezelf
blijven geloven".
Hij keek me dan een beetje treurig aan, lachte eens vluchtig
en knikte, alsof hij het te vermoeiend vond om me tegen te
spreken. Hij leed soms werkelijk gebrek en zijn kleren waren
in één woord afschuwelijk. Maar nu en dan verkocht hij een
doek en dan was het alsof hij een ander mens werd. Dan belde
hij mij op en vroeg me om het te vieren met hem samen, in een
of ander gezellig uitspanninkje buiten de stad.
Nu, na jaren, is de herinnering aan die bescheiden feestjes
onder de lommer van zomerse bomen of bij de warmte van een
knappend haardvuur een van de mooiste uit mijn meisjestijd.
Ik ben al jaren getrouwd en we wonen aan de rand van de
stad, in een huisje dat met enige fantasie een buitenhuisje zou
kunnen worden genoemd. In de zomer hebben we een tuin vol
bloemen en in de herfst rijpen er grote, blozende appels aan de
boom tegen de achterschutting. Ons huis is enigszins rommelig,
maar artistiek ingericht, zonder al die formaliteiten die sommi
ge mensen onvermijdelijk schijnen te achten. We hebben zes
niet bij elkaar passende stoelen die stuk voor stuk erg gemakke
lijk zitten en mijn man heeft langs de wanden van de grote ach
terkamer zelf banken getimmerd van oud, gevlekt eikenhout,
dat hij gekocht heeft toen de houten brug hier vlakbij werd af
gebroken en vervangen door een nieuwe van oeton. bat eiken
hout moet eeuwenoud zijn. Het ruikt naar de bossen en het
water.
Vincent heeft me indertijd de smaak voor het artistieke bijge
bracht. Hij heeft in mij een liefde voor het eenvoudige en opon-
gesmukte gewekt een liefde die me mijn hele verdere leven
is bijgebleven. Daarom houd ik zo van de natuur, die de een
voud en ongekunsteldheid zelve is. en daarom wilde ik zo
graag een „beetje" buiten wonen. Niet midden in het oerwoud
en niet in de buitenwijken van de stad, waar de huizenrijen alle
gevoel voor de natuur verstikken door hun nuchtere gelijkvor
migheid. Een „beetje" buiten betekent wel, het betekent
precies zoals we nu wonen.
Vincent is een beroemd man geworden. Hij is geworden wat
ik van hem verwacht heb en ik ben blij dat ik hem steeds in zijn
volharding heb gestijfd, inplaats van hem te adviseren een ander
beroep te kiezen. Zijn schilderijen brengen reusachtig veel geld
op en er zijn mensen die beweren dat hij een van de grootsten
van zijn tijd is. Ik heb nog een paar werkjes van hem uit zijn
jonge jaren, toen hij en ik zo om en om de twintig waren. Voor
geen geld zou ik ze kwijt willen, al zijn er wel eens liefhebbers
geweest die er op aandrongen dat ik ze aan hen zou verkopen.
Waarom zou ik het doen? We hebben het geld niet nodig, en
bovendien zijn aan die schilderijtjes herinneringen verbonden
die geen enkele vrouw zich zou willen laten ontnemen. Hij
schilderde ze voor mij in de tijd dat ik in het grootste geheim
met hem omging. Mijn ouders waren er volstrekt niet voor te
vinden, mij mijn gang te laten gaan en openlijk te verkeren met
die schamele, eigenaardige jongen, die Vincent, toen nog was.
Ik gaf mijn vriendschap met hem natuurlijk niet op, ook al
drongen vader en moeder er op aan. Ik zag hem eens of twee
maal per week ergens in de stad of buiten, waar ik er zeker
van was geen kennissen te zullen ontmoeten. Vincent had mij
nodig. En ik hem, om precies te zijn, want ik hield van hem. Hij
zei me vaak dat ik zijn goede genius was en dat hij een mis
lukkeling zou zijn geworden als hij mij niet had ontmoet.
Nooit in mijn leven heb ik me zo ongelukkig gevoeld als toen
Vincent me vertelde dat hij naar Pariis zou gaan om te probe
ren, daar zijn talent te ontplooien. Het was niet in de eerste
plaats omdat ik hem zou moeten missen, dat ik me ongelukkig
voelde. Ik was verschrikkelijk bezorgd om hem. Ik was nooit in
Parijs geweest, maar ik had er geen erg gunstige opinie over,
omdat ik in mijn jeugdige domheid meende dat het een slecht
milieu voor jonge mensen was. Ik zei het tegen Vincent, die
eerst lachte en daarna spottend vroeg of ik ook nog in de
sprookjes van Moeder de Gans geloofde.
„Ik moet eruit", zei hij. „Parijs is de voedingsbodem voor ta
lenten. Die stad wekt de ware kunst tot leven, als ze in je slui
mert. Begrijp je wel? Je begrijpt het misschien niet, omdat je
geen artistieke gaven hebt. Je denkt een beetje burgerlijk,
meisje. Dat neem ik je niet kwalijk, maar ik kan er helaas geen
rekening mee houden. Als ik bij je terugkom, zal je het be
grijpen".
Hij had natuurlijk gelijk, maar ik kon het niet helpen dat ik
burgerlijke opvattingen had. Ik kwam uit een burgerlijk gezin,
dat geen artistenbloed had en geen van mijn voorouders had ooit
het geringste spoor van kunstzinnigheid ten beste gegeven, voor
zover dat tenminste kon worden nagegaan.
„Je hebt gelijk", zei ik. „Maar ik zou je zo graag dicht bij me
houden om je goede raad te kunnen geven en je een beetje te
blijven bemoederen. Je staat zo alleen. En je verliest soms de
moed".
„In Parijs staat geen enkele kunstenaar alleen, en verliest nie
mand de moed. Bovendien zal ik je geregeld schrijven, en jij
mij. Ik weet best dat ik je nodig heb. Ik beloof je dat ik aan je
zal denken, iedere dag". En dat deed hij ook, daar ben ik zeker
van.
Hij schreef mij bijna dagelijks, soms lange, soms korte brief
jes, en ik kon zijn ervaringen en belevenissen volgen alsof ik
er zelf bij was. Ik moest zijn brieven aan het loket van het post
kantoor afhalen, want mijn ouders mochten niets afweten van
onze corresoondentie. De man aan het loket begon me al spoedig
te kennen. Hij legde de brieven voor me apart en ik hoefde niet
eens meer te vragen of er iets voor me was. Hij schoof me zwij
gend de enveloppe toe met een vriendelijk glimlachje van ver
standhouding.
Vincent schreef:
„Ik heb heimwee naar je, naar je bemoedigende woorden en
je zorgen voor mij. Je had gelijk Parijs is niet erg vriendelijk
voor iedereen, en beslist niet voor mij. Maar de gedachte aan
jou doet me volhouden".
Mijn brieven waren steeds langer dan de zijne, maar dat
kwam omdat ik altijd bang was te weinig optimisme en be
moediging in mijn epistels te leggen. Ik herhaalde vaak mijn be
tuigingen van geloof in hem, om hem toch vooral het idee te
"even dat ik met hem meeleefde. Dat vulde mijn leven in die
inren volledig. Het was alsof ik dicht bij hem leefde en met hem
sprak.
Ik schreef:
„Ik schaam me dat ik zo burgerlijk ben. anders zou ik hier
weglopen en bij je komen om je te helpen. Maar op deze manier
help ik je misschien meer. Ik geloof dat je zult slagen. Ik wacht
-mduldig tot je weer terugkomt".
De man aan het loket was steeds dezelfde.
Vincent schreef:
„Eindelijk eens een goed bericht. Ik heb twee jonge mensen
leren kennen die me zullen introduceren bij een kunsthandelaar
hier. Ze zeggen dat mijn werk origineel is, en dat hij er belang
stelling voor zal hebben. Die twee jongelui heb ik ontmoet in een
klein café, waar veel kunstenaars komen. De jongen heet Léo-
nard, het meisje Fifi. Ze zijn erg bevriend met elkaar, maar niet
meer dan dat. Ze dichten allebei. Ik geloof dat ze erg aardig
zijn".
Ze dichten allebei wel, kunstenaars dus. Ik hoopte dat
Vincent het nu wat gezelliger krijgen. Hij kreeg het ook gezel
liger. want hij beschreef hoe zij gedrieën hele avonden door
brachten met over de kunst te discussiëren. En hoe zij Zondags
gingen roeien op de Seine. „Léonard is een paar dagen ziek ge
weest, zodat Fifi zich met mij heeft moeten amuseren. Ze is heel,
héél aardig. Ze schrijft gedichten onder de naam Viviane".
Er was een gedicht bij ingesloten. A Mon Ami Vincent Le
Penseur, stond er boven. Het waren drie coupletten van drie
regels elk, en ik geloof dat het erg mooi was, al begreep ik het
niet.
„Ik heb nooit beseft dat er vrouwen zijn die zo kunnen op
gaan in de kunst", schreef Vincent. „Viviane is een philosophe
van de bovenste plank. Haar gedichten gaan soms boven mijn
pet, om je de waarheid te zeggen, maar als ze me uitlegt wat ze
betekenen sta ik perplex. Dat is werkelijk een wonder je zou
het schilderen met woorden kunnen noemen .Tussen haakjes,
Léonard woont tegenwoordig in Dijon. Hij is er eigenlijk tussen
uit getrokken, om precies te zijn. Teveel schulden. Hij pres
teerde ook niet veel".
De loketbeambte schoof me de enveloppe toe en zei: „Wat zou
de mens moeten aanvangen als de post niet bestond? Er zou heel
wat minder geluk op de wereld zijn".
Ik lachte en nam de brief aan. Het was een ongewoon dikke
deze keer.
„Een brief kan een boel vervangen", zei lk. „Ik hoop dat het
niet te lastig voor u is om zo vaak brieven voor me apart te
houden".
„Welnee. Ik leef met u tweeën mee, om zo te zeggen". Zijn
smalle bruine handen speelden met een poststempel. Het was
werkelijk alsof ik Vincents handen zag.
Vincent schreef een hele lange brief, maar enkele zinnen ervan
zetten zich in mijn geheugen vast tot vandaag toe.
„Viviane had je willen schrijven, maar ik vond het beter van
niet. Je moet begrijpen, lieve meisje, dat zij veel voor me bete
kent. Vooral artistiek, bedoel is. Zij inspireert me en ze doet me
de burgerlijkheid van de maatschappij vergeten. Dat is een
voorwaarde om goed werk te leveren. Ik lever goed werk. want
het wordt verkocht. Ik raak een beetje bekend hier. Ben je
daar niet blij om? Het was immers een van jouw overtuigingen
dat dat eens gebeuren zou? Viviane zegt dat ik je dankbaar
moet blijven. Ik zou dat toch wel zijn gebleven, want je hebt
meer voor me gedaan dan je beseffen kunt".
Omdat je zo burgerlijk bent, had hij daarachter kunnen schrij
ven.
Dat is allemaal lang geleden gebeurt en Vincent is een groot
man geworden, groter zelfs dan ik ooit gedroomd heb. Ik ben
trots op hem.
In mijn huisje aan de rand van de stad hangen zijn schilde
rijtjes als stille getuigen van onze liefde. Ik zit wel eens in rus
tige ogenblikken in een van de zes verschillende stoelen naar
ze te kijken. Zij vertellen me dat ik mijn best gedaan heb en dat
ik tevreden mag zijn.
Ik ben ook tevreden. Mijn man en ik hebben de gulden mid
denweg gevonden tussen de kunst en de burgerlijkheid, zoiets
als een gulden herfst tussen zomer en winter. Daarom heeft hij
die eikenhouten banken getimmerd langs de muren en daarom
hebben we zes stoelen gekocht die helemaal niet bij elkaar
passen.
Ons vriendelijke, een beetje artiesterig huisje vormt een tegen
wicht voor het burgerlijke, nuchtere milieu waarin mijn man
de ganse dag zijn werk doet.
Hij is ambtenaar op het postkantoor, wat men niet zou ver
moeden als men zijn smalle, gebruinde kunstenaarshanden ziet.
Men ziet het echter duidelijk, wanneer hij. zoals nu, in de
herfst, de rijpe appels voorzichtig van onze kleine appelboom
plukt.
RECHTS VAN ONS lagen de ligusters
als donkergroene dotten over de vlakte
verspreid. De begroeiing is in een paar
jaar opvallend verrijkt en veranderd sinds
de duizenden konijnen, die dat ijverig
plachten te verhoeden, uit dit stuk duin
zijn verdwenen. Natuurlijk mist men de
rondhippende langoren, maar hun ontbre
ken wordt grotelijks gecompenseerd door
de stille pracht, die nu in de dalen en op
de hellingen allekans krijgt om zich te
ontplooien. Juist nu in de herfst kan men
deze grondvegetatie in al haar variatie be
wonderen tenminste als de mensen er
af kunnen blijven, want dat is om in stijl
te blijven ook wel eens bij de konijnen
af.... Dat geldt vooral voor de padde
stoelen, die nu weldra weer te bewonderen
zijn: vliegenzwammen, berkenzwammen,
allerlei boletensoorten zoals eekhoorn
tjesbrood aardsterren, Judasoren (dat
zijn die paarse gelatine-achtige zwammen,
die men vaak op de vlier aantreft), rus-
sula's in hun felle rode, paarse en gele
kleuren, tot champignons toe!
Op het moment, dat ik de neiging voelde
languit tussen een paar mooie gele Teunis
bloemen te gaan liggen en de lucht van
een nabij dennenbos een gulzig onthaal in
mijn longen te geven, stootte de duin
wachter mij aan. „Kijk, daar zit een toren
valk in die boom ginder!" Terwijl ik toe
zag en te kennen gaf, dat het wel een
kanjer zou wezen, zei mijn begeleider:
Door de Kennemerduinen lopen tal van gulden middenwegen, die vooral nu
inderdaad langs verguldsel voeren: de gulden bladeren, beschenen door de
gouden herfstzon, het gulden zand tussen het duinbegroeisel, en dan bij de
zeereep het goud van dalend zonlicht op het strand. Een paradijs van rust en
schoonheid, dat vooral in deze na-zomerse weken een bezoek en een
beschouwing overwaard is.
Als de jachthoorn over de velden schalt, is de herfst aan
gebroken. In de grauwe natuur lichten de rode jassen hel
op en klinkt het geblaf der m.eute gedempt door de nevels.
De herfst is bij xtitstek het seizoen voor de kleurige jacht
stoet, die de romantiek van het opwindende spel tussen
mens en dier naar buiten brengt. Het opgejaagde wild, in
doodsnood voor de rennende honden en paarden, voelt het
allerminst als een spel, doch de mens is niet gevoelig voor
zijn leed en viert op deze wijze zijn jachtinstinct bot.
Hier treffen in de sombere natuur dood en leven elkaar in
eeuwige wisselwerking. De dode natuur, zich voorbereidend
op de winter, de levende mens en de dieren op de vlucht
en in de achtervolging. Een sprekend beeld van het ganse
leven.
ADVERTENTIE
ADVERTENTIE
VERKOOP en VERHUUR
H. 3. M A E R T E N S N. V.
Nassaustraat 5 - Haarlem - Tel. 15220
ADVERTENTIE
Vraagt vrijblijvende offerte
over ons beslist onzichtbaar
te dragen Haarwerk. Op ver
zoek ook persoonlijk bezoek.
Middenweg 126 - Haarlem
Telefoon 22202