Duizenden bollen en voorjaarsplanten gaan de grond in Vallende bladeren en gevallen woorden NAJAARSGRIEPJE Herfst of geen herfst, op Singel bloeien de schoonste bloemen Aanleg van bijna dertig plantsoenen KO BRUGBIER Permanent Wave Q.1h.9ari(unïa Herfst hoogtij van Hout en Plantsoenen Nieuwe plantsoenen Kastanjes zonder kastanjes Dodenrit DOOR WOENSDAG 5 OCTOBER 1955 IS „Dit is de tijd, dat men zou moeten lopen, „Gerooide velden langs of door een laan, „Aan 't eind waarvan een vergezicht gaat open „Op herfstland en een edeler bestaan". Dat schreef de dichter J. C. Bloem in een van zijn vele verzen over de herfst, maar wie moch menen, dat men nu ook bij de Haarlemse gemeentelijke dienst van Hout en Plantsoenen zich aan mijmeringen en overpeinzingen van deze aard in dit jaargetijde zou kunnen overgeven, vergist zich deerlijk. Want daarvoor ontbreekte de tijd. Wanneer de bladeren gaan vallen denken de bijna honderdvijftig man aan wie de zorg voor Haarlems plantsoenen, parken, bos, bomen en begraafplaatsen is toevertrouwd al weer aan het voorjaar. Want het najaar is de tijd, dat in de parken en plantsoenen waarvan Haarlem er een dikke 250 bezit met een gezamenlijke grootte van ongeveer honderdveertig hectare de bloembollen worden geplant 85.000 stuks Vroeger was de zomer eigenlijk de stille ken. Steeds blijft immers, dat het de om- Bovenaan staan de groenstroken om ti.ld, waarin de dienst volstond met onder- wonenden aan het hart gaat wanneer de flatwoningen van „Vooruitgang" aan houdswerk aan park en plantsoenen, zo een vertrouwde en geliefde boom gaat ver- de Richard Holkade en omgeving. Die vertelde directeur J. A. Dorresteyn dwijnen. Boze telefoontjes zijn dan geen hadden al voor de zomer klaar moeten zijn, ons. Maar zo is het lang niet meer, want uitzondering en steevast laat de heer Dor- maar er is niets van kunnen komen, het bedrijf Openbare Werken is 's zomers resteyn de verontruste bomenminnaars uit- En verder staat er plantsoenaanleg op tegenwoordig volop in de weer met de uit- leggen, waarom er gerooid moest worden, het programma bij, om of in het Mendel- voering van grote werken voor de verbete- Waarbij hij zich kan beroepen op de toe- college, de flats van Patrimonium aan de ring van de^ verkeerssituatie. Men -behoeft stemming van de gemeenteraad. Rijksstraatweg, de beide Van Zeggelen- en de voorjaarsgewassen, zoals violen in vele variëteiten, vergeet-mij-nietjes, muurbloemen en madelieven, in totaal 45.000 exemplaren. Het najaar is ook de tijd, dat hersteld wordt wat in de de afgelopen zomer vernield werd, worden nieuwe stads wijken van bomen voorzie^ en georganiseerde wegen en pleinen opnieuw beplant, want wat dat betreft volgt Hout en Plantsoenen Openbare Werken op de voet. Èr moet gesnoeid worden, dode en zieke bomen gaan voor de bijl. En wanneer de gevallen bladeren een dikke bruine laag zijn gaan vormen komen de ongeveer zeventig tot tachtig minder-valide arbeidskrachten om zich nuttig te maken met het opruimen daarvan. Bovendien tracht Hout en Plantsoenen, al is men zelf al druk bezig met de herfst, de zomer nog zo lang mogelijk vast te houden, hetgeen wil zeggen dat plantsoen en park tot 1 November zo fleurig mogelijk worden onderhouden. maar te denken aan de verbetering van de beide Bolwerken en het Kennemerplein, de Brederodestraat en Kleverparkweg en de Delftlaan. Zo heeft men de in 1946 pas geplante bomen uit het middengazon in de scholen, de hulpschool aan de Roerdomp straat, de Prins Bernhardlaan, het Prinsen Bolwerk, het Coornhertlyceum, de Schip- De heer Dorresteyn gaat het lijstje van holweg, de Jan Gijzenvaart, Delftwijk, het herfstwerk verder na: de paden in Rijklof van Goensplein, Richard Holkade Kleverparkweg moeten verwijderen en den Hout moeten verbeterd en geëgaliseerd tegenover Gouwweteringkade, Anthony omdat dit in hartje zomer gebeurde waren worden: weer een mooi karweitje voor Fokkerlaan, Teslastraat, Karei Doorman- ze daardoor ten dode opgeschreven om minder-validen uit de Gemeentelijke So- laan, P. H. van der Leijschool, Christiaan die weg in November met nieuwe bomen ciale Werkvoorzieningsregeling. Er moet Huygensschool, Justus van Mourikstraat, te beplanten. compost verdeeld worden en op de school- Graafschapstraat, Zomervaart, Emostraat, Welke bomen kiest men nu eigenlijk en werktuinen moet gedraineerd en gespit Vondelweg bij Delftplein en Jac. van Looij- voor een nieuwe beplanting? worden, opdat de 2336 kinderen die daar- straat. Dat hangt af van de beschikbare ruimte. Van profiteren op 1 April van het volgend Hierbij zijn dus niet opgesomd de om- Beuk, eik en kastanje bijvoorbeeld komen jaar een net stukje land vinden. vangrijke werken welke samenhangen met En dan moeten er plantsoenen worden de realisering van het verkeersplan. Voor aangelegd. Het lijstje van de directeur een deel zijn de genoemde objecten reeds vermeldt er bijna dertig welke dit najaar in uitvoering. en deze winter aan de beurt dienen te Men kan dus overtuigd zijn, dat Hout en komen en hij zucht eens als hij denkt aan Plantsoenen zich nauwelijks de tijd zal vrijwel niet aan bod. Het zijn typische bomen voor de Haarlemmerhout en andere plaatsen, waar ze kunnen uitgroeien. In brede straten en op pleinen kiest men po pulieren of linden. Men kent het voorbeeld afwisselend zijn geplant. Doen de linden het goed, ondanks de zeewind, dan worden de populieren later verwijderd om de linden de ruimte geven. Intussen heeft men dan profijt getrokken van het lommer van de populier, die veel sneller groeit, maar ook veel korter leeft, hooguit veertig jaar, zoals die ook al staan op het Van Zegge- lenplein. Ondanks de iepenziekte kan men ook nog wel eens gebruik maken van de enige variëteit welke blijkbaar immuun is voor de ziekte, „nummer 62", de „P. A. Schwarz". De kastanjes vormen een hoofdstuk apart. Zij kunnen nog wel eens toegepast worden, maar dan toch niet de grote paarse soort, wel de rode kastanje, die kleiner is, of een soort met een dubbele xvitte vrucht. Die bloeit net zo schoon als de grote kastanje, maarer komen geen kastanjes aan. Dat voorkomt baldadighe den om, de kastanjes uit de boom. te gooien met ruwe voorwerpen als stenen en stok ken, hetgeen schadelijk voor de boom en gevaarlijk voor de voorbijgangers is. Want baldadigheid is nog steeds een nagel aan de doodkist van de directeur r>an Hout en Plantsoenen. Om die te voor komen, laat hij zijn eigen personeel in het herfsttij de Haarlemmerhout intrekken om de kastanjes deskundig te schudden: de bom,en zijn dan tenminste veilig voor de schennende hand der vandalen. Wanneer de straten tot een smaller type behoren doet Hout en Plantsoenen een keuze uit zijn assortiment van kleine bo men als lijsterbessen, meidoorns, rode kas tanjes, berken, sommige soorten esdoorns of sierkersen: er zijn mogelijkheden ge noeg. Maar die bomen moeten ook weer onder houden worden: in de herfst begint het grote snoeien van wel tweeduizend bomen. Zo krijgt elke Haarlemse boom eens in de vier jaar ongeveer een snoeibeurt. Dit heeft dan uitsluitend betrekking op de straat- en laanbomen, waarvan de stad er een slor dige negenduizend heeft. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor heesters en struiken en voor de onderbeplanting van de Haar lemmerhout. Het bomenhoofdstuk is juist in deze tijd voor Hout en Plantsoenen ta melijk lang, omdat de meerderheid der bomen van na de oorlog dateert. En juist jonge bomen vereisen extra aandacht. Di recteur Dorresteyn zegt: „Het zijn net kin deren, je moet ze eerst vormen voor je ze op eigen benen kunt laten staan". Er zyn natuurlijk ook bomen, die aan het einde van hun bestaan zijn gekomen, omdat ze te oud of te ziek hetgeen als regel samen gaat zijn geworden. Maar de dienst rooit dergelijke exemplaren be paald niet op eigen Houtje. Daar komt de wethouder van Hout en Plantsoenen aan te pas en zelfs de Commissie van bijstand uit de gemeenteraad. Tezamen met de di recteur van de dienst maakt dat gezelschap eens per jaar in comfortabele automobielen een rit langs de ten dode opgeschreven bomen. Tijdens deze „dodenrit" verschaft de heer Dorresteyn dan tekst en uitleg waarom deze bomen voor de bijl gaan. Omtrent de eeuwwisseling ging het bij zulk een rit heel wat plechtstatiger toe dan nu het geval is: in een rijtuig en de heren geekleed in zwarte jas en hoge hoed. Nu komt men veelal blootshoofd en men toont zich van een kwinkslag zeker niet afkerig. Toch heeft die „dodenrit" een grotere betekenis dan men oppervlakkig zou den- brek aan arbeidskrachten, waaronder ook „De herfsthemel straalt, waar grote stille Hout en Plantsoenen lijdt. wolken verheven en doorschenen staan' ADVERTENTIE Een juffrouw, zij woonde in Laren, Kon 't met haar vulpen niet klaren. Maar DANTUMA zei toen: Laten wij het maar doen, We brengen hem zó tot bedaren. ER KUNNEN vooral in het najaar dagen van onbegrepen lusteloosheid voor bijgaan, waarin men zichzelf een weke parasiet temidden van een nijvere samen leving gaat voelen. Totdat er een avond komt, waarop men een thermometer in de arm neemt en daar even later een krach tige verhoging van afleest. Dan strekt men zich behaaglijk rillend in zijn bed uit een verlangen, dat men reeds dagenlang koesterde, maar waaraan men niet durfde voldoen in de vrees, dat het werd ingege ven door louter vadsigheid. Maar nu is daar ineens de rechtvaardiging van die slappe, interesseloze houding: een jonge, felle koorts, een levendig gespatter van de dap pere witte bloedlichaampjes en de bacteriën in de aderen, waarbij men aan de buiten kant zo passief mogelijk dient te blijven. Een slagveld beweegt ook niet, maar strekt zich slechts uit. Men onderwerpt zich aan de zorgen van de omgeving met de soeze rige zekerheid van een patiënt, die bewe zen heeft, dat hij niet simuleert. Tot 39 graden is men trots op zijn koorts, daarna gaat men meestal vrezen door iets heel ernstigs besloperrte zijn. In de korte pauzes in het strijdgewoel van binnen en van bui ten de stevigst opgemaakte bedden worden ordeloos hoort men al over zich praten in de geest van: „hoe bestaatet, gis teren zag ik hem nog'", of „ik vond hem de laatste tijd toch wèl tamelijkenzo voort. Dat zijn de naargeestigste stadia van de griep; die waarin men denkt, dat het geen griep is. Maar als dan na een paar stille dagen en woelige nachten het kwikpeil weer af neemt' en de geneesheer met een conven tioneel lachje zijn respect betuigt voor het „stevig griepje", dan is men geneigd in blijde herkenning op de schouders te slaan als een oude kameraad, van wie men veel kan hebben. Mocht men de activiteiten van de huisarts aan zijn voeteneind soms nog met enig onwennig wantrouwen gade slaan, hij gaat heen als een goede vriend, indien hij heeft gezegd, dat men maar eens lekker moet „uitzieken". Dat is altijd een volkomen juiste opmerking, die de medi sche stand siert. Wij beseffen pas goed wat wij gewoonlijk allemaal tekort komen, wanneer wij anderen verward en slaperig hun toebereidselen zien treffen voor de nieuwe dag, terwijl wij ons zelf in volle gerustheid op de andere zijde werpen. De tevredenheid hierover uit zich in allerlei plezierige opmerkingen en grimassen uit het bed naar de zorgende omgeving met het gevolg, dat de stroom van geklutste eieren, vruchtensappen en cognac een krachtige impuls krijgt. OVER DE KNIEëNHEUVEL in de dekens zien wij dan de wolken door de lucht jagen, die ook alweer ergens op tijd moeten zijn om te regenen. Plet wasgoed aan de lijn maakt een f-lopperend geluid, dat in het begin wel vriendelijk is, maar tenslotte nogal irritant wordt. Evenzo is het met het gekakel der naburige kippen, dat nog steeds in geen verhouding staat met de productie. Dat zijn de ogenblikken waarop men naar de boeken grijpt, waar men anders nooit aan toe zou zijn gekomen. Bij het lezen op de rug moet men zichzelf of het boek te veel opheffen en bij het lezen op een der zijden is de verwerking van de armen, die het boek moeten stutten, het grote pro bleem. Indien men deze bezwaren weldra niet meer voelt, pleit dat voor het boek. De oververzadiging aan fruit en de ver geefse pogingen om overdag nog in slaap te komen luiden de laatste fase vóór de al gehele beterschap in. Deze fase is voor de patiënt zelf ongemeen boeiend omdat hij getuige wordt van een nieuwe strijd, die opnieuw met inzet van hemzelf wordt uit gevochten. Nu niet meer tussen witte bloed lichaampjes en bacteriën, maar tussen twee geneeskundigen: de huisarts en de contro lerende geneesheer ingevolge de Ziekte wet. Kort na het bezoek van de één, die u nog maar nauwelijks heeft toegestaan het bed te verlaten, verschijnt de ander, die u morgen op zijn spreekuur zegt te verwach ten. Deze uiteenlopende taxaties omtrent zijn toestand kunnen de patiënt uiteraard in verwarring brengen. De vriendschappe lijke, meelevende blik van de huisarts geeft natuurlijk een sterke binding aan diens ad viezen, maar onder de koele, vorsende oog opslag van de controlerend geneesheer voelt men zich inkrimpen tot een belache lijke ingebeelde zieke, die allang weer op zijn fietsje in de wind had kunnen zitten. BEIDEN HEBBEN hun nobele overwe gingen: de eerste ten aanzien van de pa tiënt, de tweede ten aanzien van de maat schappij. Als het goed is, werken er twee krachten op de herstellende zieke, die hem zowel de betekenis van zijn gezondheid als zijn onmisbaarheid in de samenleving doen zien. Zij zijn beide zeer vleiend voor hem en bevorderen daardoor zijn herstel. van de Dreef, waar populieren en linden de vele vacatures bij zijn dienst en het ge- gunnen om, met Bloem, te constateren, dat Voo:r de politierechter kan men ze dikwijls aan treffen: de al of niet goed- moedigen, wier verhouding tot een medeburger plotse ling tot uiting kwam in een verwensing of ronduit schelden. Dikwijls heeft de politierechter moeite zijn gelaat in de plooi te houden als het grote woord „dat er uit moest, weer ter sprake komt. De beklaagde luistert er in diep berouw naar en kan zich eigenlijk niet meer voorstellen hoe hij er „op gekomen is". De grif fier komt wat openlijker voor zijn plezier uit, hij grinnikt. Als de zaak hele maal uit de doeken is ge daan, blijkt dat de beklaag de helemaal niet heeft wil len beledigen. „Maar je hebt het toch maar ge zegd." „Ja, maar 't was er uit voor ik het wist." Voor belediging moet de bedoeling tot kwetsen aan wezig zijn. Maar als het hoge woord eruit is voor dat de spreker het wist? „Het gevoel heeft me overmeesterd, edelacht-' bare, ik vind Henk hele maal geen.Voor de Amsterdamse politierechter is het eens gebeurd dat de beklaagde het geboorte proces van de verwensing in kwestie kernachtig sa menvatte: „Hij zal al wel een tijd lang in me gezeten hebben, maar nou kwam die d'r uit, ik kon er niks aandoen, 't Is niet iets waar je de kraamvrouw voor ken laten komen, edelachtbare." Toen heeft de edelachtbare als een griffier zitten grin niken. De beklaagde had eigenlijk het bewijs ge leverd dat de verwensing een creatie kan zijn, een zorgvuldig gekoesterd ge voel dat plotseling vorm aanneemt; een artistiek proces! Er bestaat een mauw ver band tussen de scheid- creaties en de seizoenen. De zon speelt een. belang rijke rol bij het ontluiken van scheid-talenten. Want er is een talent voor ver eist. Geen Amsterdammer spreekt warmer zijn moe dertaal dan wanneer zijn licht ontvlambaar gemoed zich toespitst op een vir tuose verwensing, waarin al zijn gevoeligheden lig gen samengebald tot tref woord. Het liefst zodanig, dat de getroffene weemoe dig moet erkennen: „Hij heb me de kroon van 't hoofd gerukt." Nu de bladeren gaan vallen komt er een vermin dering in het aantal geval len woorden. De zon wordt anders en koeler. Hoe heter de zon, hoe weliger het kruid der verwensing op schiet. De ontlading, als tegengif tegen de benau wenis van straat en ge moed, wordt meesterlijk gericht en schier koeste rend gekauwd. De schep per ligt er, volledig over gegeven, in besloten en voelt zich alsof hij een paal in de Dam heeft geheid. Hij kan grof schelden, maar als hijzelf of iemand in zijn naaste omgeving al eens vijf gulden wegens belediging aan de politie rechter al of niet met glimlach op het magistrale gezicht heeft betaald, krijgen zijn verwensingen een haast poëtische ver borgenheid, die toch niet mis te verstaan valt. Hij kan op het laatste ogenblik de verwensing nog net in een wat min zamer huidje kleden, zodat de politierechter er net niet aan te pas komt. De grote mogelijkheid om zich op het grote woord te concen treren voor het er uit komt is bijna nihil. Het zijn de minder begaafden, die de verhulde verwensing niet snel tot hun beschikking hebben, die uit de politie registers trachten te blij ven door hun wens om te keren: „Ik beweer niét dat je een stuk schorem bent Justus van Maurik schreef een vers over potvevteren- de Jordaners; hij wist er zeventig voorname vloeken in te verwerken. In vele plaatsen van het land bestaan liegclubs; ge zelschappen waar het ont houden - van - de-waarheid tot ethish beginsel is ver heven om vrijuit de hoog ste mogelijkheden er uit te halen. Zo zou het ook met de verfijnde kunst die het schelden kan zijn moeten gebeuren. Een club van edele vrienden, die een avond lang elkaar hartgron dig verwensen. Het voor stel is al eens aan een Jor- daner visser gedaan. Hij antwoordde: „Ik sal 't 'm vertellen dan kan ie 't in se haar smeren en krullen krijgen." Dat was al een uitstekende, alleen zou die visser er nooit op kunnen komen als hij er een avond voor moest gaan zitten. Het moet geen club wor den van vullisbakkeras en pottentaterts, ook niet van schrale perreplustokken en uitgedroogde merakels, maar van gezellige toffe jongens, die gaan vergade ren als 't herfst wordt, die elkaar grondig weten te raken. Niet zo dat ze een rolling krijgen van hier tot Mokum, alle paaltjes raak, maar dat ze zeggen: „Hij zeit wat, mottie mijn hebbe" HERFST in Amsterdam, een milde, bijna warme Octoberdag. Boven de oude Munttoren een hemel van kruiende dreigende sta pelwolken men kan de regen haast grijpen maar over de Singel, aan zijn voet vaagt nog een grelle veeg zonlicht dat de bloemenkraampjes langs de waterkant doet opbloeien in een orgie van kleuren. Een witte rondvaartboot glijdt bijna geluidloos langs. Achter de raampjes roepen de toeristen misschien de laatsten van het jaar elkaar geestdriftig toe: „Look, what a wonderful sight a real Dutch flower market!" En men hoeft waarlijk geen vreemdeling te zijn, om van dit ta freel naar waarde te kunnen genieten; menige Amsterdammer stapt er ook even van zijn fiets om een blik te wagen aan die oase van kleuren in zijn grauwe asfaltwereldje, en om even een neusvol krui- dige bloemengeur op te doen. Want de asters en de chrysanten zijn overvloedig dit jaar en de bloemenkooplui van de Singel hebben als vanouds weer het puikje van de oogst voor hun klanten bemachtig'!. Aad Rood, die al vijftien jaar „op Singel" resideert en er een kraam van dertig meter lengte drijft, zegt dat het assortiment op de markt groter is dan bij welke bloemistenwinkel ook. Zelf handelt hij trouwens niet in snijbloemen, maar op het stuk van vaste plan ten en „droog goed", zoals dat onromantisch in de vaktaal heet. kent hij zijn gelijke niet. ZIJN COLLECTIE kleine cacteeën en vetolantjes is wijd en zijd vermaard; de hang-, klim- of slingerplant die hij niet in voorraad heeft, moet nog uitgevonden worden en zijn verzameling bloem bollen en -knollen omvat honderden soorten en variëteiten, die via zijn kraam hun weg vinden naar alle vijf de werelddelen. Dan is er natuurlijk het seizoengoed en ook daarin heeft hij volgens zijn eigen zeggen een ruimere keus dan welke dure bloemisterij ook. Nu zijn dat bijvoorbeeld de doornbestakken met hun vrolijke oranje besjes, de veelbegeerde Chinese lampionnetjes, de rietpluimen en rietsigaren, de felkleuriee strob1oe,-n«o en de pennende malskolvc met hun hoge, vaak polsdikke bladstengels allemaal decoratieve bloemen die maandenlang goed blijven en vrijwel geen verzorging vragen. Vandaar dat vooral de kantoormeisjes en andere kamer bewoners er wild op zijn. zodat Rood en zijn collega's er om deze tijd van het jaar werkelijk enorme hoeveelheden van omzetten. Is de herfst dus een bizonder profitabel seizoen voor de bloemen venter? „Och", zegt Aad. ..dat kun je nou ook weer niet zeggen, want bloemen en planten zijn er 't hele jaar door en mij persoonlijk is het om 't even. of ik nou zomerjasmiin of Kersthulst op de kraam heb, zolang als de mensen maar kopen". Dat lijkt een noaal materialistisch stand punt, maar baas Rood en zijn vrouw, die men altijd naast hem kan vinden, zijn toch allerminst verstoken van liefde voor hun bloemen en eerbied voor de natuur, al zegt hij het zelf wat minder poëtisch: „Als je geen hart voor dit vak heb, kèje beter bij 't kadaster gaan!" En na deze kernachtige uitspraak, die ambtenaren van de betrokken Rijksdienst hem maar niet euvel moeten duiden, be gint hij met tedere zorg een nieuwe voor raad siérmais te arrangeren. De verse snijbloemen laat hij echter, zo als gezegd, liever aan de concurrentie over, want de wat hogere winst op dat artikel weegt volgens zijn ervaring niet op tegen de risico's van beschadiging bij het trans port, het snelle bederf en de even snelle prijsschommelingen. „Als 's zomers de aan voer overvloedig is, zoals dit jaar, verdien je op het snijgoed geen duit", zegt hij met een meewarige blik op zijn belendende collega's, „dubbele anjers hebben ze moe ten verkopen voor twee centen haal uit je winst!" EN AAD KAN het weten, want in die vijftien jaar dat hij nu al op de markt staat, heeft hij zich een vaste klantenkring verworven, die er niet aan denken zou, haar behoeften aan plantjes en blom metjes elders te gaan bevredigen. Ook de gaande en de komende man brengen echter een aardig grijpstuivertje in het laatje. Daar stopt juist weer een bus met vacan- tiegangers, welker inhoud, dertig luidruch- tig-vrolijke dames uit het Rijnland, zich als een zwerm zoemende bijen op Aads koopwaar stort onder het uitstoten van verrukte kirgeluidjes als „Schööön, wun- derbar! en wat dies meer zij. Aad en zijn vrouw komen handen tekort om de dames te helpen en als het gezelschap eindelijk de armen vol bloemen, de bus weer be stijgt, wenst hij nog keurig netjes: ..Gute Reise!" Want Aad weet zijn weetje: in zijn kraam prijkt een bordje met „We speak your language", „Wir sprechen Ihre Sprache" en „Nous parions vötre langue", en iedere koper is welkom. „Neem u ook een bossie mee voor uw vrouw", nodigt hij uit, als we afscheid van hem nemen. En dat hebben wij dan maar gedaan, want ten slotte staat h ij er ook geen vliegen te van gen en kunnen w ij bij stijlbloempjes alleen ook niet leven. Zelfs niet bij herfststijl- bloempjes! ADVERTENTIE volgens nieuwe verbeterde methode Zachtglanzend Natuurlijk golvend Bloemenkoopman Aad Rood, veteraan van de Singel, krijgt klanten uit alle vijf de werelddelen, maar ook Marken en Volendam zijn willige afnemers van zijn tulpenbollen. Zo'n tafreeltje als dit. kan het „echt-Hollandser?" Zijlstraat 90 Haarlem Tel. 11161

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 17