MAoAm dkiekoningen in de EEN FRANSE IN DE GOUDEN EEUW ONZE NAMEN Grote Donder en zijn zoontje Pijlspits Kort verhaal door A. Eduard Bayer Misdadige markiezin als een heilige naar het schavot PROOST Met naam en toenaam Andere mogelijkheden I Experimenteel toneel Onze Puzzle Kleine Russische auto: verbruik 1 op 80 HOE VER ge ook reist, ge stuit op mensen. En altijd dragen zij namen. Zo kunt ge in Suriname een neger-hoofd man ontmoeten, die zich Van Dal noemt omdat bij zijn geboorte juist een Nederlandse gezagsdrager van die naam in de buurt was, die men aldus eerde. Doch de zoon van die hoofdman heet Politie. Gelijk te Steenkool op Nieuw Guinea een Papoea uitermate trots is op zijn naam Versnellingsbak. Vermoe delijk zal hij zijn spruiten wel Bougie en Koplamp gaan noemen. Al MET AL, dit is een naamgeving, die de lezer zich herinnert uit de in- dianenlitteratuur zijner jeugd. Witte Bison, Arendsoog, Vuurkogel en het door Karl May vermaard geworden op perhoofd Grote Donder. U moet zich echter niet verbeelden dat 's mans jeug dige zoon luisterde naar de benaming Kleine Donder: hg kwam weer Pijl spits of Vechtende Otter te heten. In die vernoeming zit een soort heilwens verborgen. De knaap, die Sterke Beer werd genoemd, moest inderdaad de kracht van dit dier krijgen. Kortom: éénnamigheid, die bovendien bfj iedere generatie wisselt. En niets ongewoons: ook onze verre voorvade ren kenden alleen dit systeem. Voor zover we de oude Germaanse namen kennen, lyken ze op die uit de indianen- maatschappij, dus diernamen en andere, die een zekere verwachting uitspreken. Sommige daarvan bestaan nog steeds: Wolfgang, Gerhard, Sibold, Adelheid bgvoorbeeld. Het christendom bracht doopnamen mee als Nicolaus, Joannes en Margaretha, in de volksmond al spoedig Claes, Jan en Griete. STONDEN deze lieden dan slechts onder hun voornamen bekend? Neen, zij hadden een naam. Voornamen ont stonden pas toen men ter nadere aanduiding de namen ging verlengen met een toenaam. En van geslachts namen kan men pas spreken, als der gelijke toenamen erfelijk werden. Een oude naam als Gerhard is zowel voor naam als familienaam geworden. Waarom die toenamen? Oorspronke- lijk was de namenvoorraad groot en de bevolking klein: zelfs rond het jaar 1500 telden Hoorn en Rotterdam nauwe lijks vgfduizend inwoners. Doch de ste den groeiden. En al speelden ook andere factoren een rol, het toenemen der be volking maakte een nieuwe naamvor- ming noodzakelijk. Konden Ogier en Kenau het nog zonder toevoeging stel len, bij meer algemene namen als Peter en Aegt diende iets te worden gedaan. Al een heel eenvoudige oplossing was het de vaderlijke naam in het geding te brengen. Ge leest in oude stukken dus van Wouter Govaertssone en Maeike Henrycksdochter: de toevoeging van een patroniem. Deze patroniemen wer den niet zelden tot geslachtsnaam. Van-, daar: Cornelissen, Gerretson, Claasesz, Philips, Louwes en duizenden andere. Dit systeem is vooral populair gewor den in de Scandinavische landen: in Denemarken wonen zo enorm veel Jen- sens, dat een buitenlander eens dacht dat deze naam het inheemse woord was voor „aangenaam". Want vrijwel altijd als hij zich aan een Deen voorstelde, antwoordde deze: Jensen, zodat hg dit tenslotte zelf óók maar steeds zei NU DIENEN namen om ons uit el- kaar te houden. Het is dus gelukkig, dat onze vaderen ook andere wegen bewandelden. En zo kon het gebeuren, dat bij ons Jansen niet eens de meest voorkomende naam is: er zgn veel meer Nederlanders die Visscher, Bakker en j De Jong heten. Dat zgn dus beroeps- aanduidingen. Net als Potter (potten- bakker), Parmentier (de kleermaker, die fgne stoffen verwerkt) en Corduwener (een bewerker van leder, herkomstig uit de Spaanse stad Cordova) welke namen herinneren aan het vak, dat de stamvader uitoefende. Zo gaat de zee- officiersfamilie De Booy terug tot Arndt Arndts, die begin 1600 te Nijmegen het ambt had van „gaende stadsbode" en dat is dan die booy. Hg was geboren te Kleef en had zich dus met het zelfde recht Van Kleef kunnen noemen. Want dat was óók een manier om een naam te formeren. Zo komen duizenden an- dere vaderlanders aan hun naam: Van Otterloo, Van Mook, Van Beinum, Van Ees, Van Gogh, Van Marseilje, Scher- j merhorn. Daarover de volgende keer. J. G. DE BOER VAN DER LEY j waren het de ontelbare sneeuwvlokken, die op andere sneeuwvlokken neerdaalden. „Ditmaal heb ik op mezelf vertrouwd", dacht hij. „Is dat niet even onzinnig als steunen op anderen?" Maar zijn hersenen, die gewend waren aan het oplossen van tastbare problemen, weigerden zich in draaikolken van diepzinnigheid te laten wegvoeren, „wanneer ik toevallig naar het westen ga, moet ik bij mijn hotel uitkomen" dacht hij. „In het zuidwesten ligt het dorp. Naar alle andere windstreken kom ik in on afzienbare bergmassieven, met daarachter nieuwe massieven". De voorstelling van de onmetelijkheid der bergwereld maakte hem duizelig. Voor het eerst in vele tientallen jaren ging als een machtige stroom een naam door hem heen die in al die tijd niet meer dan een koud begrip voor hem was geweest. „Alleen die dit alles gemaakt heeft kan mij nu helpen," dacht hij. Hij streek even met zijn hand over zijn ogen. TOEN HIJ weer opkeek, ging er een schok door hem heen. Op nog geen twintig meter afstand zag hij drie wonderbaarlijke figuren. Ze droegen kronen op hun hoofden. Bentzinger durfde niet te denken, uit vrees dat het visioen zou verdwijnen. Hij volgde de drie gestalten, die langzaam tegen de helling opklommen in een heel andere rich ting dan die waarin hij was gegaan. Het was nu bijna helemaal donker, een vale duisternis, onwezenlijk en beklemmender dan het zwart van de fabriekskelder. Maar hij zag drie lichtjes voor zich. Het leek wel alsof olielampjes aan stokken waren beves tigd. Hij zag die lichtjes deinend bewegen en volgde ze. De weg was vermoedelijk ver wonderlijk kort. Nog geen tien minuten later dook het hotel voor hem op, met zijn vele lichten. „Daar zijn de mensen", hoorde hij zichzelf hardop zeggen. Zijn stem had een warmte die nieuw voor hem was. De drie lichtjes, die hem hierheen hadden ge leid, waren spoorloos verdwenen, alsof ze waren opgegaan in de vele lïchten van het hotel. „Zijn dit werkelijk mensen geweest?" vroeg hij zich af. Het antwoord op die vraag bleef open. EEN HALF UUR later zat hij in de grote eetzaal aan zijn tafel. Met plechtige om zichtigheid werd de wijn geserveerd. Er brandden honderden kaarsen in de grote ruimte. De wijn leek purper in dit licht. Er was gedempt maar opgewekt geroeze moes van stemmen om hem heen. Nu en dan hoorde hij het vrolijke lachen van een vrouw. De deur van de eetzaal ging langzaam open en drie wonderbaarlijke gestalten, in kleurige Oosterse gewaden gehuld, kwamen binnen. Hun hoofden waren bedekt met bont geschilderde houten kronen. Zij gin gen langzaam en waardig van tafeltje tot tafeltje en gaven de gasten kleine geschen ken. Het was een bijzondere attentie van de hoteldirectie. Toen de drie koningen aan zijn tafeltje verschenen, voelde Bentzinger zich verlegen, voor het eerst in vele jaren. Hij nam de gezichten van de mannen goed in zich op. Toen de drie koningen hun rondgang door de eetzaal bijna hadden vol tooid, riep Bentzinger de ober. „Wilt u deze heren voor mijn rekening een maaltijd opdienen in deze zaal?" vroeg hij. De ober keek zuinig. Dit was een groot hotel, waar streng onderscheid werd ge maakt tussen mensen die betaalden en men?en die betaald werden. „De directie heeft deze drie koningen gehuurd," zei de ober. „Ze worden goed betaald. Wat u van ons vraagt is ongebruikelijk en teggn de principes van de eigenaar". „Vraagt u dan de directeur even bij mij te komen om mij dit zelf te vertellen," zei Bentzinger. Oude hardheid en nieuwe warmte klonken samen in zijn stem. De directeur kwam natuurlijk niet ver tellen, dat de wensen van Bentzinger hem koud lieten, want de hotelier was minstens even verslaafd aan zijn cijfers als Bentzin ger totnutoe was geweest. En in dit opzicht was Bentzinger de sterkere. Toch kon de directeur niet nalaten voor de drie konin gen op een aanzienlijke afstand van de an dere gasten te laten dekken. Hij keek ver baasd door de glazen deur, waarachter hij zijn eetzaal placht te overzien naar de mil jonair, die vandaag zo wreed speelde met de behoede tradities van zijn huis. Toen de drie koningen hun kronen had den afgezet en hun mantel uitgedaan, zaten daar drie jonge boerenkerels, houterig en met hun figuur verlegen. Maar het wild smaakte goed en de wijn ontdooide hen. De kleinste van het drietal, Balthazar, at of dit maal hem van ondergang redde. Zijn kin glom van het vet. Zijn oogjes maten scho tels en flessen om te zien of dit feest nog lang zou duren. Bentzinger zorgde dat het nog lang duurde. Verbaasd en verheugd keek hij naar de tastbare aanwezigheid van zijn visioen. „Zo moeten de drie echte ko ningen zijn geweest," dacht hii. „Zo vro lijk en gezond. Met glimmende kinnen van het goede der aarde." Arthur Bentzinger voelde dat er deze dag iets met hem was gebeurd. Hij maakte de balans op. „In de kelder, nu vijftig jaar ge leden, verloor ik mijn vertrouwen in de mensen," dacht hij. „Ik heb er de conse quentie uit getrokken. Vandaag ontnam één ogenblik van echte eenzaamheid mij mijn vertrouwen in mezelf, in mijn verstand, in mijn verdiensten en in de waarde van alles wat ik door eigen krachten heb bereikt. Wie bliift er nu om op te vertrouwen?" De drie koningen gaven het antwoord. Ze waren zeker slimme boertjes die maar heel weinig op heiligen leken. Maar er was Iemand waarin ze geloofden. Er was Iemand, die boven hun begrensd vertrou wen in de mensen en hun beperkte weten uitging. Toen ze hadden gegeten, dankten ze. Ze zetten hun beschilderde houten kro nen weer op en trokken hun kleurige man tels aan en gingen naar buiten met hun lampjes. Bentzinger stond op zijn balkon en keek hen na. Het sneeuwde niiet meer. Er gens was een open stuk hemel zichtbaar tussen de wolken. Daar stond een ster. „Die gaan weer dik gegeten naar moeder de vrouw," hoorde hij de portier beneden zeggen. „Naar Bethlehem," dacht Bentzin ger, „zoals alle eenvoudigen van geest. Zo als ik." De toneelgroep van de stichting Werk groep voor Experimenteel Toneel te Am sterdam, zal gaan optreden onder de naam „Test". Eind januari wordt te Amsterdam in première gegeven: „Getuigen" van Hugo Claus onder regie van Ben Groenier en „De reis naar de groene schaduwen" van Finn Methling onder regie van Kees van Iersel. Het repertoire wordt eind maart uitgebreid met twee eenacters van Eugène Ionesco en verder „Le Professeur Taranne" van Arthur Adamov, dit laatste onder regie van de jonge Erik Vos. DE ZON wierp grote bundels rood licht op de berghellingen en de lucht was ragfijn en prikkelend. De man op ski's keek naar diie lichtbundels en snoof de lucht op, maar dit alles drong niet tot hem door. Er dansten cijfers voor zijn ogen. Arthur Bentzinger was acht envijftig jaar. Zijn enig streven was ge weest erg rijk te wor den en dat was hij nu sinds vele jaren. Zijn vader had hem alles meegegeven wat iemand nodig heeft om in de wereld vooruit te komen, be halve geld. Voor dat geld had hij zelf ge zorgd. Nu waren de knikkers binnen,. Maar het spel liet hem niet los en de cijfers, die hem aan vankelijk hadden ge holpen om zijn doel te bereiken, hielden hem in hun ban. De cijfers dwongen hem in de toekomst te le ven, in schema's en plannen en ontwer pen. Ze dwongen hem ook in gedachten eindeloze en listige onderhandelingen te voeren. Zo waren ontelbare kostbare ogenblikken hem ontgaan, ogenblikken waarin hij ook nog iets anders had kunnen zijn dan een rijk man. Zo was ook het vele geld, dat Arthur Bentzinger. ieder jaar aan de wintersport besteedde, eigenlijk weg gegooid. Met een schok drong het tot hem door dat de lucht loodgrijs was geworden. Ruk winden joegen de sneeuw op verlaten hel lingen voor zich uit. Uit de vale lucht kwa men de eerste sneeuwvlokken. Het waren kleine vlokken. Ze voelden stevig aan en niet koud, alsof ze van papier waren. Even later was het alsof een dicht gordijn van ontelbare zware vlokken werd neergelaten. Bentzinger moest afremmen, omdat hij geen zicht meer had. Hij bevond zich nu in een ondiep dal tussen hellingen die hem volko men onbekend voorkwamen. De cijfers, die nog vaak en bijna werk tuigelijk door zijn hoofd waren gegaan, verloren plotseling hun betekenis. Hier stond een eenzame man op ski's temidden van de verlatenheid der bergen, een man die voelde dat hij bang werd. Hier, op deze onbekende hellingen, was geen levende ziel om hem terzijde te staan. Ja, als de mensen in het dorp of in het hotel hadden geweten dat hier een miljonair aan het verdwalen was, hadden ze zeker bun leven gewaagd. Bentzinger riep. Maar de bergen wierpen het ijle geluid van zijn stem terug. Het leven van de bergen is onvergelijkbaar met het leven der mensen. Zwijgend staan de massieve gesteenten in hun oerleven, dat onmetelijke ruimten en eindeloze tijden vult. Wel hebben de mensen hotels in de bergen gebouwd en rumoeren ze kinderlijk tussen de hoge wanden als alles veilig lijkt. Maar dit alles is zo futiel wanneer de nacht komt en witte vrachten sneeuw uit het loodgrijs dalen BENTZINGER herinnerde zich hoe hij nóg eens in zijn leven zo bang was geweest. Samen met vriendjes had hij in een verla ten fabriek gespeeld. Met moeite had hij zich door het enige raam gewrongen, waar door de grote fabriekskelder licht ontving. Als eerste stond hij toen in de grauwe ruimte. Tastend bewoog hij zich in het schemerige licht van dit ene raam naar het midden. Op dat ogenblik haalden zijn ka meraadjes een grap uit. Met een paar grote planken sloten zij het raam af, zodat het in de kelder helemaal donker werd. Deze duisternis had nog geen halve minuut geduurd, maar zij was beslissend geweest voor zijn verdere leven. „Nooit op anderen vertrouwen" was zijn lijfspreuk geworden. Met deze spreuk had Bentzinger nooit te koop gelopen. Maar ze was de achtergrond geweest van al zijn ondernemingen. Het sneeuwgordijn werd dichter. Uit het egale grijs, dat de toppen overhuifde, vie len vlokken als ontelbare blaadjes van een kalender. „De bladen van alle dagen die ik heb geleefd", dacht Bentzinger. Voetje voor voetje schoof hij vooruit, zonder enig begrip meer van richting. Weer bleef hij een ogenblik staan om enig menselijk ge luid op te vangen, of misschien alleen maar om even helder te denken. Maar iedere ge dachte leek hem hol, nu en hier. Toch ver zette hij zich tegen zijn angst met al wat hij aan logica bijeen kon graaien. „Dit land is helemaal niet zo dun bevolkt", dacht hij. „Overal lopen spoorlijnen. Overal staan hotels." Het antwoord op die gedachten was een ijl en fijn suizen. Hoorde hij dit suizen van binnen, in zijn hoofd? Misschien DE TIJD van Lodewijk XIV wordt veelal aangeduid als Frankrijks gou den eeuw. De Franse taal, kunst en let teren beheersten het culturele leven in Europa, de pracht en praal van Ver sailles golden als voorbeeld voor alle vorstenhoven. Toch was het niet alles goud wat er blonk: het proletariaat was vrijwel rechteloos en ten prooi aan de zwartste armoede. De boeren uitgezo gen door de belastinggaarders, stierven bij duizenden de hongerdood op hun akkers. De hogere standen leefden in onvoorstelbare rijkdom, maar zonder moraal. De fiere, vrije edelen waren verworden tot een leeghoofdige, deca dente hofadel. De Zonnekoning zelf gaf met zijn praalzucht en machtvertoon de toon aan. Tegen die achtergrond moet men ook de figuur van Marie-Ma deleine d'Aubray zien, de latere mar kiezin De Brinvilliers, wier afschuwelij ke praktijken als gifmoordenares een der zwartste bladzijden in de geschie denis van het Ancien Régime vormen. TIJDGENOTEN beschreven haar als „een kleine, sierlijke verschijning, stellig geen beeldschone vrouw in de klassieke zin, maar wel een betoverend wezentje". Zij had „prachtig, kastanjebruin haar en haar bezielde ogen schitterden van een geest en een levenslust, die zeer moeilijk te weer staan waren". Als oudste dochter van An- toine Dreux d'Aubray, heer van Offremont en Villiers, stadhouder van Parijs en hoofdintendant van de Koninklijke mijnen, had zij toegang tot de hoogste kringen. Zij had een uitstekende opleiding genoten. Haar brieven worden gekenmerkt door een onberispelijke stijl en spelling een zeer zeldzaam verschijnsel zelfs voor een gran de dame in die tijd. Maar haar morele op voeding was schromelijk verwaarloosd. Met de slechte voorbeelden van haar om geving voor ogen kreeg zij al vroeg de smaak van het bandeloze leven te pakken. Reeds als heel jong meisje had Marie-Ma deleine, naar zij openlijk toegaf, inces tueuze verhoudingen en omgang met aller lei vriendjes gehad. Het was dus allerminst een ongerepte bloem, die haar bruidegom, de jonge markies de Brinvilliers, in 1651 in de schoot viel. Marie-Madeleine, toen eenentwintig jaar oud, had zich ..iet hand en tand tegen dit huwelijk verzet, maar zonder succes: het vaderlijk gezag was nog oppermachtig in die tijd. De meeste an dere huwbare meisjes stonden er niet be ter voor. Papa en mama bes-temden, wie haar echtgenoot zou worden de mening van het bruidje werd niet gevraagd. Van daar, dat er zo'n onstellend groot aantal huwelijken op een mislukking uitliep. Zo ging het ook met de markies De Brin villiers een jonge losbol en Marie- Madeleine. Hij onderhield ontelbare vrien dinnetjes, zij bedroog hem op haar beurt met een huisvriend, de kapitein Saintc- Croix, een vurige minnaar, met wie zij korte tijd volmaakt gelukkig was. Niet voor lang echter, want wanneer de mar kies al een volmaakte onverschilligheid toonde voor de escapades van zijn echtge note, Maries vader de rechtschapen d'Aubray dacht daar anders over. Hij kreeg een „lettre de cachet" en liet Sainte Croix arresteren en in de Bastille werpen, waar de vurige kapitein twee maanden op water en brood werd gezet. Erg bekoeld leek hem dit gedwongen verblijf niet te hebben, want direct na zijn vrijlating keerde hij naar Marie-Madeleine terug, die nu een felle wrok was gaan koesteren tegen haar vader. Samen met Sainte-Croix beraamde zij plannen om hem uit de weg te ruimen, waartoe zij de hulp van de apotheker des konings, een zeke- Bij de illustratie: het hoofd van de markiezin van Brinvilliers na de terechtstelling (naar Lebrun) re Christophe Glaser inriepen. Deze had talrijke relaties in hofkringen, wie hij re gelmatig „liefdesdranken" en andere „ge heime middelen" leverde. In een opkamer tje achter zijn winkel bereidde deze lou che figuur op aandringen van madame Dq, Brinvilliers en haar minnaar allerlei ar- seenhoudende vergiften, die de lieftallige markiezin dan bij wijze van proef op haar lakeien probeerde of op de arm lastige zieken in de hospitalen, die zij op vergiftigd fruit tracteerde. Toen Marie-Madeleine zich op deze manier verzekerd had van de doeltreffend heid van Glasers brouwsels, begon zij de „behandeling" van haar vader. In kleine, zorgvuldig uitgewogen doses mengde zij het vergif door zijn eten en later ook door de medicijnen van de ongelukkig d'Aubray, die acht maanden lang onder helse pijnen lag weg te teren voordat het zijn dochter behaagde hem de fatale dosis toe te dienen. Met Saint-Croix en andere minnaars jaagde Marie-Madeleine er in enkele maanden haar vaderlijk erfdeel door. Voortdurend geldgebrek deed haar daarna het oog slaan op haar beide broers, die samen een groot buitengoed nabij Versail les bewoonden. Zij bezorgde hun een lakei. La Chaussée geheten, die in vertrouwen ge nomen was en de beide broers uit de weg moest ruimen. De apotheker Glaser ver schafte daartoe de middelen en La Chaus sée verzorgde de rest. De oudste broer, die zijn vader was opgevolgd als stadhouder van Parijs, stierf al na drie maanden de gifdood, de jongste volgde vier maanden later. Hun fortuin viel in handen van Ma rie-Madeleine, die nu alle zin voor mo raal verloren had. Zij probeerde zelfs haar eigen dochtertje te vergeven, louter en alleen zoals zij later opbiechtte omdat het kind in haar ogen een dom gansje was.... Net op tijd kwam zij tot inkeer, gaf het meisje melk te drinken en verpleegde het dagenlang met de tederste zorgen. MISSCHIEN was er toen nog een weg terug geweest voor de bezeten markiezin, maar helaas sleurde de gewetenloze Sain te-Croix haar mee in nieuwe wilde avon turen. Samen smeedden zij een complot om ook Maries zuster en schoonzuster om te brengen, maar gelukkig voor deze twee Horizontaal: 1. vloeistof. 4. stuk stof. 6. zelfkant. 7. bezittelijk voornaamwoord. 9. muzieknoot. 10. donkere bergplaats. 11. meer voud (afk. Lat.). 12. kleur, 13. biersoort, 14. gewas. 16 teleurgesteld. 17. gemeente in Gel derland. 18. tektn. 19. jongensnaam. 20. hof feest. 22. opera van Verdi. 23. heden. 24. hoek- pijler. 25. deel van het varken. Verticaal: 1. niet rechtstreeks. 2. nieuw (Gr.). 3. gewicht (afk.). 4. zoomtouw. 5. meis jesnaam. 7. huwelijksgift. 8. schroomvallig. 10. klein paard. 11. plaats. 12 flauw. 13. meis jesnaam. 15. wereldtaal. 16. teken, dat in de psalmen voorkomt. 18. holte aan de achter kant van de knie. 20. zwart agaatsteen. 21. geestrijke drank. 22. meisjesnaam. 23. voor zetsel. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7.50 f 5 en f 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haar lem: Grote Houtsfraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, inet duidelijke vermelding: „Puzzle". Oplossing van de vorige puzzle: Horizontaal: 1. maandag, 7. la. 8. os. 10. ik. 12. kam. 14. Po. 15. lap. 17. Aar. 18. ieder. 19. uil, 21 kei. 23. re. 24. arm. 26. ne. 27. na. 28. e.k. 30. honderd. Radio-Moskou heeft bijzonderheden me degedeeld over de „Belka" (Eekhoorn), de kleinste auto, die in de Sovjet-Unie wordt vervaardigd. De „Belka" heeft vijf zit plaatsen, een luchtgekoelde, achterin ge plaatste motor en kan bijna honderd kilo meter per uur rijden. Volgens de medede lingen van Radio-Moskou zou het benzine verbruik van de „Belka" één liter op 80 kilometer bedragen! onschuldigen kwam er een kink in de kabel. Er was namelijk een nieuwe min naar opgedoken, in wie Sainte-Croix niet ten onrechte een ernstige concurrent meen de te zien. De talrijke tijdelijke bevliegin gen van de markiezin zij had zelfs een affaire gehad met de misdadige lakei La Chaussée verontrustten hem niet, maar toen Briancourt een knappe, tempera- mentrijke maar karakterloze bon vivant ten tonele verscheen, voelde Sainte-Croix zijn positie als favoriet bedreigd. Een tijd van hevige scènes tussen de twee mannen, vechtpartijen en zelfs pistoolduels volgde maar tenslotte besliste Marie-Madeleine, dat Sainte-Croix de oudste rechten had. Zij had zich in het hoofd gezet met hem te trouwen en begon daarom welgemoed ook haar echtgenoot, de markies De Brin villiers te vergiftigen. Sainte-Croix, die niets voelde voor een huwelijksband, dien de de markies evenwel een tegengif toe. Blijkbaar was hij in het snode bedrijf nog iets meer bedreven dan zijn minnares, want „na vijf of zes keer op deze wijze vergeven en weer ontgift te zijn, heeft de markies nog lange tijd in goede gezondheid ge leefd", aldus madame De Sévigné in haar gedenkschriften. INWENDIG was Marie-Madeleine niet weinig trots op haar misdaden, zo trots zelfs dat ze alle voorzichtigheid uit het oog verloor en er tegen haar vriendinnen meer dan eens op zinspeelde. Nu was het uit de weg ruimen van echtgenoten, erflaters en politieke vijanden in haar kringen geen hoge uitzondering, getuige de vele proces sen tegen sluip- en gifmoordenaars, die ons uit dat tijdvak bekend zijn. Maar de markiezin had vele benijdsters en toen zij haar mond voorbij begon te praten, was haar lot in feite al bezegeld. Zij was bovendien zo onvoorzichtig ge weest een kistje met bezwarende brieven en ampullen vergift aan Sainte Croix in bewaring te geven, waarmee deze gewe tenloze schurk haar dikwijls, tussen twee rendez-vous door, voor grote bedragen chanteerde. Onverwacht, op 31 juli 1672, is Sainte- Croix overleden. Marie-Madeleine, die waarschijnlijk oprecht van hem gehouden had, was ontroostbaar, maar haar verdriet veranderde in panische schrik, toen zij ver nam dat de schuldeisers van haar overle den minnaar beslag hadden doen leggen op diens eigendommen. De markiezin bewoog hemel en aarde, om het compromitterende vergifkastje uit Sainte-Croix' nalatenschap los te krijgen, maar het was vergeefs. De brieven en de flesjes arsenicum werden gevonden en aan het gerecht overhandigd. Een van de documenten onthulde tot in de tails de gifmoord op Maries broers. De bedrijver van de misdaad, de lakei La Chaussée, werd gearresteerd, maar de aanstichtster zelf bleef voorlopig buiten schot. De rechters, beducht voor een schan daal waarbij zelfs belangrijke leden der hofhouding betrokken konden raken, aar zelden om in te grijpen .Toen zij eindelijk een arrestatiebevel tegen de markiezin uit vaardigden was deze al naar Engeland ge vlucht op dezelfde dag dat La Chaussée zijn euveldaden boette met de dood. Hij werd in het openbaar geradbraakt. Zijn getuigenis had voldoende bewijzen voor de schuld van Marie-Madeleine op- ROME (United Press). De bijna veer tigjarige Nerio Aspromonti was dezer dagen vroeg naar bed gegaan wegens een verkoudheid, die hij door het hui dige slechte weer had opgelopen. Juist toen hij zich wilde omdraaien om te gaan slapen, moest hij geweldig niezen. Daarna voelde hij iets hards en zwaars achter in zijn mond. Geschrokken spuw de hij het voorwerp uit en zag een kogel uit een 6.35 m.m.-revolver liggen. Op dat moment herinnerde Aspromonti zich, dat hij twintig jaar geleden per ongeluk een kogel in het hoofd kreeg toen hij in de delicatessenzaak van Ernesto Santi werkte. Deze was zijn Beretta-revolver aan het schoonmaken toen plotseling een schot afging. De kogel ricocheerde op de marmeren toon bank en raakte Aspromonti op het voor hoofd. Daar Santi een onderzoek door de politie vreesde, kwam hij met As promonti overeen niet onmiddellijk een dokter te roepen, hetgeen ook niet nodig leek te zijn. De volgende dag voelde Aspromonti zich Uitstekend. Beiden waren van oordeel, dat er slechts van een flink schampschot sprake kon zijn geweest. De kogel vonden zij niet! Verticaal: 2. al. 3. aak. 4. dom. 5. as. 6. Til burg. 9. portier. 11. ka. 13. ander. 14. pa. 16. pil. 17. ark. 20. i.e. 22. en 24. aan. 25. mee. 27. no. 29. kr. De prijzen van onze vorige puzzle wer den na loting als volgt toegekend: Mej. E. Pal, Aelbertsbergstraat 46, Haarlem (f 7.50); A. Smit, Zoetestraat 26rood, Haar lem (f 5) en G. P. Starre, Vechtstraat 58, IJmuiden f2.50). geleverd. Een wilde jacht begon op de voortvluchtige. Londen verklaarde zich bereid haar uit te leveren, op dat ogenblik had de markiezin Engeland al verlaten. Maandenlang zwierf zij als een opgejaagd hert door de zuidelijke Nederlanden, tot dat een Franse politie-officier haar op 25 maart 1676 in Luik kon arresteren één dag voordat die stad in handen van de Spanjaarden viel. In haar reiskoffer vond men een volledige schriftelijke bekentenis van al haar misdaden. Eind April begon de Grand Chambre du Parlement in Parijs haar berechting. Het verhoor duurde tweeëntwintig dagen, ge durende welke de markiezin niet het ge ringste spoor van berouw toonde. Zij ont kende alles wat haar ten laste gelegd was. weigerde te antwoorden op de vragen der rechters, en bespotte zelfs de getuigen, zo als de ongelukkige Briancourt, als deze tij dens het verhoor in tranen uitbarstte. Maar het hof had voldoende bewijzen en op 16 juli wees het in een bewogen slotzitting vonnis: „Marie-Madeleine, markiezin De Brinvilliers, dient openlijk vergiffenis te vragen voor haar daden, waarna men haar in een vuilniskar naar de Place de Grève vervoeren zal om haar daar met de bijl te onthoofden. Haar lichaam dient direct daarna verbrand en de as door de wind verstrooid te worden". TERWIJL de gifmengster in haar kerker het vonnis afwachtte, had de oude abt Pirot, hoogleraar in de theologie aan de Sorbonne, getracht haar te bewegen haar misdaden op te biechten. Telkens weer hield hij haar voor, dat zij althans met de hemelse machten in het reine moest komen en dat er alleen bij God misschien verge ving voor haar zonden was. Ook voor zijn smeken echter bleef Marie- Madeleine doof, totdat het vonnis was uit gesproken. „Zij ontving het vreselijke nieuws met grote kalmte", verklaarde haar biechtvader later. „Zij haalde haar schou ders op en verzekerde mij toen met vaste stem, dat het er nu niet meer op aankwam. Vervolgens biechtte zij alles op, zei dat ze niet kon geloven dat er zelfs in de hemel vergiffenis voor haar zou zijn en verzocht me tenslotte de rechters excuus te vragen vaar al haar wandaden. Die nacht, de laat ste voor de executie, bracht ik biddend door. Marie sliep rustig en droomloos op de houten brits naast mij. Beheerst en kalm besteeg zij de volgen de ochtend de kar die haar naar het scha vot bracht. Langs de weg verdrong zich schreeuwend en tierend, het nieuwsgierige plebs. Hoog-opgericht maar zonder trots, bijna deemoedig, stond de veroordeelde in haar witte doodskleed in de smerige kar en waar deze passeerde, verstomde het getier van het volk. Haar gezicht drukte diepe berusting uit en naar ik vurig hoopte ook berouw. Zo, vol waardigheid, stond zij een half uur later op het schavot op de Place de Grève, knielde neer en onderging gelaten de vernederende preliminaires van de beul, die met ruwe hand een stuk van haar lange golvende haren afknipte en haar achterhoofd kaal schoor. Gewillig stak zij de handen uit om gebonden te worden, aanvaardde de blinddoek en ver klaarde zich bereid. Nog eenmaal wenkte ze mij, beleed opnieuw haar zonden en ontving de absolutie, waarna zij biddend neerknielde op het blok. De beul onthoofde haar met een slag van zijn glinsterend scherpzwaard, terwijl uit het duizendkop pige publiek een gemurmel van afschuw, ik zou bijna zeggen van protest opging. Nadat het lichaam verbrand was en de as werd uitgestrooid, vocht de massa in een bijna lugubere stilte verbeten om iets van die verkoolde resten machtig te worden. Velen vertelden mij achteraf, dat zij de as als een kostbare relikwie bewaarden, om dat Marie-Madeleine, hoe ook haar leven geweest was, als een heilige de dood was ingegaan". H. C.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 12