MAoAm dkiekoningen in de
EEN FRANSE
IN DE GOUDEN EEUW
ONZE NAMEN
Grote Donder en
zijn zoontje Pijlspits
Kort verhaal door
A. Eduard Bayer
Misdadige markiezin
als een heilige
naar het schavot
PROOST
Met naam en toenaam
Andere mogelijkheden I
Experimenteel toneel
Onze Puzzle
Kleine Russische auto:
verbruik 1 op 80
HOE VER ge ook reist, ge stuit op
mensen. En altijd dragen zij namen. Zo
kunt ge in Suriname een neger-hoofd
man ontmoeten, die zich Van Dal noemt
omdat bij zijn geboorte juist een
Nederlandse gezagsdrager van die naam
in de buurt was, die men aldus eerde.
Doch de zoon van die hoofdman heet
Politie. Gelijk te Steenkool op Nieuw
Guinea een Papoea uitermate trots is
op zijn naam Versnellingsbak. Vermoe
delijk zal hij zijn spruiten wel Bougie
en Koplamp gaan noemen.
Al MET AL, dit is een naamgeving,
die de lezer zich herinnert uit de in-
dianenlitteratuur zijner jeugd. Witte
Bison, Arendsoog, Vuurkogel en het
door Karl May vermaard geworden op
perhoofd Grote Donder. U moet zich
echter niet verbeelden dat 's mans jeug
dige zoon luisterde naar de benaming
Kleine Donder: hg kwam weer Pijl
spits of Vechtende Otter te heten. In
die vernoeming zit een soort heilwens
verborgen. De knaap, die Sterke Beer
werd genoemd, moest inderdaad de
kracht van dit dier krijgen.
Kortom: éénnamigheid, die bovendien
bfj iedere generatie wisselt. En niets
ongewoons: ook onze verre voorvade
ren kenden alleen dit systeem. Voor
zover we de oude Germaanse namen
kennen, lyken ze op die uit de indianen-
maatschappij, dus diernamen en andere,
die een zekere verwachting uitspreken.
Sommige daarvan bestaan nog steeds:
Wolfgang, Gerhard, Sibold, Adelheid
bgvoorbeeld. Het christendom bracht
doopnamen mee als Nicolaus, Joannes
en Margaretha, in de volksmond al
spoedig Claes, Jan en Griete.
STONDEN deze lieden dan slechts
onder hun voornamen bekend? Neen,
zij hadden een naam. Voornamen ont
stonden pas toen men ter nadere
aanduiding de namen ging verlengen
met een toenaam. En van geslachts
namen kan men pas spreken, als der
gelijke toenamen erfelijk werden. Een
oude naam als Gerhard is zowel voor
naam als familienaam geworden.
Waarom die toenamen? Oorspronke-
lijk was de namenvoorraad groot en de
bevolking klein: zelfs rond het jaar
1500 telden Hoorn en Rotterdam nauwe
lijks vgfduizend inwoners. Doch de ste
den groeiden. En al speelden ook andere
factoren een rol, het toenemen der be
volking maakte een nieuwe naamvor-
ming noodzakelijk. Konden Ogier en
Kenau het nog zonder toevoeging stel
len, bij meer algemene namen als Peter
en Aegt diende iets te worden gedaan.
Al een heel eenvoudige oplossing was
het de vaderlijke naam in het geding
te brengen. Ge leest in oude stukken
dus van Wouter Govaertssone en Maeike
Henrycksdochter: de toevoeging van
een patroniem. Deze patroniemen wer
den niet zelden tot geslachtsnaam. Van-,
daar: Cornelissen, Gerretson, Claasesz,
Philips, Louwes en duizenden andere.
Dit systeem is vooral populair gewor
den in de Scandinavische landen: in
Denemarken wonen zo enorm veel Jen-
sens, dat een buitenlander eens dacht
dat deze naam het inheemse woord was
voor „aangenaam". Want vrijwel altijd
als hij zich aan een Deen voorstelde,
antwoordde deze: Jensen, zodat hg dit
tenslotte zelf óók maar steeds zei
NU DIENEN namen om ons uit el-
kaar te houden. Het is dus gelukkig,
dat onze vaderen ook andere wegen
bewandelden. En zo kon het gebeuren,
dat bij ons Jansen niet eens de meest
voorkomende naam is: er zgn veel meer
Nederlanders die Visscher, Bakker en j
De Jong heten. Dat zgn dus beroeps-
aanduidingen. Net als Potter (potten-
bakker), Parmentier (de kleermaker, die
fgne stoffen verwerkt) en Corduwener
(een bewerker van leder, herkomstig
uit de Spaanse stad Cordova) welke
namen herinneren aan het vak, dat de
stamvader uitoefende. Zo gaat de zee-
officiersfamilie De Booy terug tot Arndt
Arndts, die begin 1600 te Nijmegen het
ambt had van „gaende stadsbode" en
dat is dan die booy. Hg was geboren
te Kleef en had zich dus met het zelfde
recht Van Kleef kunnen noemen. Want
dat was óók een manier om een naam
te formeren. Zo komen duizenden an-
dere vaderlanders aan hun naam: Van
Otterloo, Van Mook, Van Beinum, Van
Ees, Van Gogh, Van Marseilje, Scher- j
merhorn. Daarover de volgende keer.
J. G. DE BOER VAN DER LEY j
waren het de ontelbare sneeuwvlokken, die
op andere sneeuwvlokken neerdaalden.
„Ditmaal heb ik op mezelf vertrouwd",
dacht hij. „Is dat niet even onzinnig als
steunen op anderen?" Maar zijn hersenen,
die gewend waren aan het oplossen van
tastbare problemen, weigerden zich in
draaikolken van diepzinnigheid te laten
wegvoeren, „wanneer ik toevallig naar het
westen ga, moet ik bij mijn hotel uitkomen"
dacht hij. „In het zuidwesten ligt het dorp.
Naar alle andere windstreken kom ik in on
afzienbare bergmassieven, met daarachter
nieuwe massieven". De voorstelling van de
onmetelijkheid der bergwereld maakte hem
duizelig. Voor het eerst in vele tientallen
jaren ging als een machtige stroom een
naam door hem heen die in al die tijd niet
meer dan een koud begrip voor hem was
geweest. „Alleen die dit alles gemaakt heeft
kan mij nu helpen," dacht hij. Hij streek
even met zijn hand over zijn ogen.
TOEN HIJ weer opkeek, ging er een
schok door hem heen. Op nog geen twintig
meter afstand zag hij drie wonderbaarlijke
figuren. Ze droegen kronen op hun hoofden.
Bentzinger durfde niet te denken, uit vrees
dat het visioen zou verdwijnen. Hij volgde
de drie gestalten, die langzaam tegen de
helling opklommen in een heel andere rich
ting dan die waarin hij was gegaan. Het
was nu bijna helemaal donker, een vale
duisternis, onwezenlijk en beklemmender
dan het zwart van de fabriekskelder. Maar
hij zag drie lichtjes voor zich. Het leek wel
alsof olielampjes aan stokken waren beves
tigd. Hij zag die lichtjes deinend bewegen
en volgde ze. De weg was vermoedelijk ver
wonderlijk kort. Nog geen tien minuten
later dook het hotel voor hem op, met zijn
vele lichten. „Daar zijn de mensen", hoorde
hij zichzelf hardop zeggen. Zijn stem had
een warmte die nieuw voor hem was. De
drie lichtjes, die hem hierheen hadden ge
leid, waren spoorloos verdwenen, alsof ze
waren opgegaan in de vele lïchten van het
hotel. „Zijn dit werkelijk mensen geweest?"
vroeg hij zich af. Het antwoord op die
vraag bleef open.
EEN HALF UUR later zat hij in de grote
eetzaal aan zijn tafel. Met plechtige om
zichtigheid werd de wijn geserveerd. Er
brandden honderden kaarsen in de grote
ruimte. De wijn leek purper in dit licht.
Er was gedempt maar opgewekt geroeze
moes van stemmen om hem heen. Nu en
dan hoorde hij het vrolijke lachen van een
vrouw.
De deur van de eetzaal ging langzaam
open en drie wonderbaarlijke gestalten, in
kleurige Oosterse gewaden gehuld, kwamen
binnen. Hun hoofden waren bedekt met
bont geschilderde houten kronen. Zij gin
gen langzaam en waardig van tafeltje tot
tafeltje en gaven de gasten kleine geschen
ken. Het was een bijzondere attentie van de
hoteldirectie. Toen de drie koningen aan
zijn tafeltje verschenen, voelde Bentzinger
zich verlegen, voor het eerst in vele jaren.
Hij nam de gezichten van de mannen goed
in zich op. Toen de drie koningen hun
rondgang door de eetzaal bijna hadden vol
tooid, riep Bentzinger de ober.
„Wilt u deze heren voor mijn rekening
een maaltijd opdienen in deze zaal?" vroeg
hij. De ober keek zuinig. Dit was een groot
hotel, waar streng onderscheid werd ge
maakt tussen mensen die betaalden en
men?en die betaald werden. „De directie
heeft deze drie koningen gehuurd," zei de
ober. „Ze worden goed betaald. Wat u van
ons vraagt is ongebruikelijk en teggn de
principes van de eigenaar".
„Vraagt u dan de directeur even bij mij
te komen om mij dit zelf te vertellen," zei
Bentzinger. Oude hardheid en nieuwe
warmte klonken samen in zijn stem.
De directeur kwam natuurlijk niet ver
tellen, dat de wensen van Bentzinger hem
koud lieten, want de hotelier was minstens
even verslaafd aan zijn cijfers als Bentzin
ger totnutoe was geweest. En in dit opzicht
was Bentzinger de sterkere. Toch kon de
directeur niet nalaten voor de drie konin
gen op een aanzienlijke afstand van de an
dere gasten te laten dekken. Hij keek ver
baasd door de glazen deur, waarachter hij
zijn eetzaal placht te overzien naar de mil
jonair, die vandaag zo wreed speelde met
de behoede tradities van zijn huis.
Toen de drie koningen hun kronen had
den afgezet en hun mantel uitgedaan, zaten
daar drie jonge boerenkerels, houterig en
met hun figuur verlegen. Maar het wild
smaakte goed en de wijn ontdooide hen. De
kleinste van het drietal, Balthazar, at of dit
maal hem van ondergang redde. Zijn kin
glom van het vet. Zijn oogjes maten scho
tels en flessen om te zien of dit feest nog
lang zou duren. Bentzinger zorgde dat het
nog lang duurde. Verbaasd en verheugd
keek hij naar de tastbare aanwezigheid van
zijn visioen. „Zo moeten de drie echte ko
ningen zijn geweest," dacht hii. „Zo vro
lijk en gezond. Met glimmende kinnen van
het goede der aarde."
Arthur Bentzinger voelde dat er deze dag
iets met hem was gebeurd. Hij maakte de
balans op. „In de kelder, nu vijftig jaar ge
leden, verloor ik mijn vertrouwen in de
mensen," dacht hij. „Ik heb er de conse
quentie uit getrokken. Vandaag ontnam één
ogenblik van echte eenzaamheid mij mijn
vertrouwen in mezelf, in mijn verstand, in
mijn verdiensten en in de waarde van alles
wat ik door eigen krachten heb bereikt. Wie
bliift er nu om op te vertrouwen?"
De drie koningen gaven het antwoord. Ze
waren zeker slimme boertjes die maar heel
weinig op heiligen leken. Maar er was
Iemand waarin ze geloofden. Er was
Iemand, die boven hun begrensd vertrou
wen in de mensen en hun beperkte weten
uitging. Toen ze hadden gegeten, dankten
ze. Ze zetten hun beschilderde houten kro
nen weer op en trokken hun kleurige man
tels aan en gingen naar buiten met hun
lampjes. Bentzinger stond op zijn balkon en
keek hen na. Het sneeuwde niiet meer. Er
gens was een open stuk hemel zichtbaar
tussen de wolken. Daar stond een ster.
„Die gaan weer dik gegeten naar moeder
de vrouw," hoorde hij de portier beneden
zeggen. „Naar Bethlehem," dacht Bentzin
ger, „zoals alle eenvoudigen van geest. Zo
als ik."
De toneelgroep van de stichting Werk
groep voor Experimenteel Toneel te Am
sterdam, zal gaan optreden onder de naam
„Test".
Eind januari wordt te Amsterdam in
première gegeven: „Getuigen" van Hugo
Claus onder regie van Ben Groenier en „De
reis naar de groene schaduwen" van Finn
Methling onder regie van Kees van Iersel.
Het repertoire wordt eind maart uitgebreid
met twee eenacters van Eugène Ionesco
en verder „Le Professeur Taranne" van
Arthur Adamov, dit laatste onder regie
van de jonge Erik Vos.
DE ZON wierp grote
bundels rood licht op
de berghellingen en
de lucht was ragfijn
en prikkelend. De
man op ski's keek
naar diie lichtbundels
en snoof de lucht op,
maar dit alles drong
niet tot hem door. Er
dansten cijfers voor
zijn ogen. Arthur
Bentzinger was acht
envijftig jaar. Zijn
enig streven was ge
weest erg rijk te wor
den en dat was hij
nu sinds vele jaren.
Zijn vader had hem
alles meegegeven wat
iemand nodig heeft
om in de wereld
vooruit te komen, be
halve geld. Voor dat
geld had hij zelf ge
zorgd. Nu waren de
knikkers binnen,.
Maar het spel liet
hem niet los en de
cijfers, die hem aan
vankelijk hadden ge
holpen om zijn doel
te bereiken, hielden
hem in hun ban. De
cijfers dwongen hem
in de toekomst te le
ven, in schema's en plannen en ontwer
pen. Ze dwongen hem ook in gedachten
eindeloze en listige onderhandelingen te
voeren. Zo waren ontelbare kostbare
ogenblikken hem ontgaan, ogenblikken
waarin hij ook nog iets anders had kunnen
zijn dan een rijk man. Zo was ook het vele
geld, dat Arthur Bentzinger. ieder jaar aan
de wintersport besteedde, eigenlijk weg
gegooid.
Met een schok drong het tot hem door
dat de lucht loodgrijs was geworden. Ruk
winden joegen de sneeuw op verlaten hel
lingen voor zich uit. Uit de vale lucht kwa
men de eerste sneeuwvlokken. Het waren
kleine vlokken. Ze voelden stevig aan en
niet koud, alsof ze van papier waren. Even
later was het alsof een dicht gordijn van
ontelbare zware vlokken werd neergelaten.
Bentzinger moest afremmen, omdat hij geen
zicht meer had. Hij bevond zich nu in een
ondiep dal tussen hellingen die hem volko
men onbekend voorkwamen.
De cijfers, die nog vaak en bijna werk
tuigelijk door zijn hoofd waren gegaan,
verloren plotseling hun betekenis. Hier
stond een eenzame man op ski's temidden
van de verlatenheid der bergen, een man
die voelde dat hij bang werd. Hier, op deze
onbekende hellingen, was geen levende ziel
om hem terzijde te staan. Ja, als de mensen
in het dorp of in het hotel hadden geweten
dat hier een miljonair aan het verdwalen
was, hadden ze zeker bun leven gewaagd.
Bentzinger riep. Maar de bergen wierpen
het ijle geluid van zijn stem terug. Het
leven van de bergen is onvergelijkbaar met
het leven der mensen. Zwijgend staan de
massieve gesteenten in hun oerleven, dat
onmetelijke ruimten en eindeloze tijden
vult. Wel hebben de mensen hotels in de
bergen gebouwd en rumoeren ze kinderlijk
tussen de hoge wanden als alles veilig lijkt.
Maar dit alles is zo futiel wanneer de nacht
komt en witte vrachten sneeuw uit het
loodgrijs dalen
BENTZINGER herinnerde zich hoe hij
nóg eens in zijn leven zo bang was geweest.
Samen met vriendjes had hij in een verla
ten fabriek gespeeld. Met moeite had hij
zich door het enige raam gewrongen, waar
door de grote fabriekskelder licht ontving.
Als eerste stond hij toen in de grauwe
ruimte. Tastend bewoog hij zich in het
schemerige licht van dit ene raam naar het
midden. Op dat ogenblik haalden zijn ka
meraadjes een grap uit. Met een paar
grote planken sloten zij het raam af, zodat
het in de kelder helemaal donker werd.
Deze duisternis had nog geen halve minuut
geduurd, maar zij was beslissend geweest
voor zijn verdere leven. „Nooit op anderen
vertrouwen" was zijn lijfspreuk geworden.
Met deze spreuk had Bentzinger nooit te
koop gelopen. Maar ze was de achtergrond
geweest van al zijn ondernemingen.
Het sneeuwgordijn werd dichter. Uit het
egale grijs, dat de toppen overhuifde, vie
len vlokken als ontelbare blaadjes van een
kalender. „De bladen van alle dagen die
ik heb geleefd", dacht Bentzinger. Voetje
voor voetje schoof hij vooruit, zonder enig
begrip meer van richting. Weer bleef hij
een ogenblik staan om enig menselijk ge
luid op te vangen, of misschien alleen maar
om even helder te denken. Maar iedere ge
dachte leek hem hol, nu en hier. Toch ver
zette hij zich tegen zijn angst met al wat hij
aan logica bijeen kon graaien. „Dit land is
helemaal niet zo dun bevolkt", dacht hij.
„Overal lopen spoorlijnen. Overal staan
hotels." Het antwoord op die gedachten
was een ijl en fijn suizen. Hoorde hij dit
suizen van binnen, in zijn hoofd? Misschien
DE TIJD van Lodewijk XIV wordt
veelal aangeduid als Frankrijks gou
den eeuw. De Franse taal, kunst en let
teren beheersten het culturele leven in
Europa, de pracht en praal van Ver
sailles golden als voorbeeld voor alle
vorstenhoven. Toch was het niet alles
goud wat er blonk: het proletariaat was
vrijwel rechteloos en ten prooi aan de
zwartste armoede. De boeren uitgezo
gen door de belastinggaarders, stierven
bij duizenden de hongerdood op hun
akkers. De hogere standen leefden in
onvoorstelbare rijkdom, maar zonder
moraal. De fiere, vrije edelen waren
verworden tot een leeghoofdige, deca
dente hofadel. De Zonnekoning zelf
gaf met zijn praalzucht en machtvertoon
de toon aan. Tegen die achtergrond
moet men ook de figuur van Marie-Ma
deleine d'Aubray zien, de latere mar
kiezin De Brinvilliers, wier afschuwelij
ke praktijken als gifmoordenares een
der zwartste bladzijden in de geschie
denis van het Ancien Régime vormen.
TIJDGENOTEN beschreven haar als „een
kleine, sierlijke verschijning, stellig geen
beeldschone vrouw in de klassieke zin,
maar wel een betoverend wezentje". Zij
had „prachtig, kastanjebruin haar en haar
bezielde ogen schitterden van een geest en
een levenslust, die zeer moeilijk te weer
staan waren". Als oudste dochter van An-
toine Dreux d'Aubray, heer van Offremont
en Villiers, stadhouder van Parijs en
hoofdintendant van de Koninklijke mijnen,
had zij toegang tot de hoogste kringen. Zij
had een uitstekende opleiding genoten.
Haar brieven worden gekenmerkt door een
onberispelijke stijl en spelling een zeer
zeldzaam verschijnsel zelfs voor een gran
de dame in die tijd. Maar haar morele op
voeding was schromelijk verwaarloosd.
Met de slechte voorbeelden van haar om
geving voor ogen kreeg zij al vroeg de
smaak van het bandeloze leven te pakken.
Reeds als heel jong meisje had Marie-Ma
deleine, naar zij openlijk toegaf, inces
tueuze verhoudingen en omgang met aller
lei vriendjes gehad. Het was dus allerminst
een ongerepte bloem, die haar bruidegom,
de jonge markies de Brinvilliers, in 1651
in de schoot viel. Marie-Madeleine, toen
eenentwintig jaar oud, had zich ..iet hand
en tand tegen dit huwelijk verzet, maar
zonder succes: het vaderlijk gezag was nog
oppermachtig in die tijd. De meeste an
dere huwbare meisjes stonden er niet be
ter voor. Papa en mama bes-temden, wie
haar echtgenoot zou worden de mening
van het bruidje werd niet gevraagd. Van
daar, dat er zo'n onstellend groot aantal
huwelijken op een mislukking uitliep.
Zo ging het ook met de markies De Brin
villiers een jonge losbol en Marie-
Madeleine. Hij onderhield ontelbare vrien
dinnetjes, zij bedroog hem op haar beurt
met een huisvriend, de kapitein Saintc-
Croix, een vurige minnaar, met wie zij
korte tijd volmaakt gelukkig was. Niet
voor lang echter, want wanneer de mar
kies al een volmaakte onverschilligheid
toonde voor de escapades van zijn echtge
note, Maries vader de rechtschapen
d'Aubray dacht daar anders over. Hij
kreeg een „lettre de cachet" en liet Sainte
Croix arresteren en in de Bastille werpen,
waar de vurige kapitein twee maanden op
water en brood werd gezet.
Erg bekoeld leek hem dit gedwongen
verblijf niet te hebben, want direct na zijn
vrijlating keerde hij naar Marie-Madeleine
terug, die nu een felle wrok was gaan
koesteren tegen haar vader. Samen met
Sainte-Croix beraamde zij plannen om hem
uit de weg te ruimen, waartoe zij de hulp
van de apotheker des konings, een zeke-
Bij de illustratie: het hoofd van de
markiezin van Brinvilliers na de
terechtstelling (naar Lebrun)
re Christophe Glaser inriepen. Deze had
talrijke relaties in hofkringen, wie hij re
gelmatig „liefdesdranken" en andere „ge
heime middelen" leverde. In een opkamer
tje achter zijn winkel bereidde deze lou
che figuur op aandringen van madame Dq,
Brinvilliers en haar minnaar allerlei ar-
seenhoudende vergiften, die de lieftallige
markiezin dan bij wijze van proef
op haar lakeien probeerde of op de arm
lastige zieken in de hospitalen, die zij op
vergiftigd fruit tracteerde.
Toen Marie-Madeleine zich op deze
manier verzekerd had van de doeltreffend
heid van Glasers brouwsels, begon zij de
„behandeling" van haar vader. In kleine,
zorgvuldig uitgewogen doses mengde zij
het vergif door zijn eten en later ook door
de medicijnen van de ongelukkig d'Aubray,
die acht maanden lang onder helse pijnen
lag weg te teren voordat het zijn dochter
behaagde hem de fatale dosis toe te dienen.
Met Saint-Croix en andere minnaars
jaagde Marie-Madeleine er in enkele
maanden haar vaderlijk erfdeel door.
Voortdurend geldgebrek deed haar daarna
het oog slaan op haar beide broers, die
samen een groot buitengoed nabij Versail
les bewoonden. Zij bezorgde hun een lakei.
La Chaussée geheten, die in vertrouwen ge
nomen was en de beide broers uit de weg
moest ruimen. De apotheker Glaser ver
schafte daartoe de middelen en La Chaus
sée verzorgde de rest. De oudste broer, die
zijn vader was opgevolgd als stadhouder
van Parijs, stierf al na drie maanden de
gifdood, de jongste volgde vier maanden
later. Hun fortuin viel in handen van Ma
rie-Madeleine, die nu alle zin voor mo
raal verloren had. Zij probeerde zelfs
haar eigen dochtertje te vergeven, louter
en alleen zoals zij later opbiechtte
omdat het kind in haar ogen een dom
gansje was.... Net op tijd kwam zij tot
inkeer, gaf het meisje melk te drinken en
verpleegde het dagenlang met de tederste
zorgen.
MISSCHIEN was er toen nog een weg
terug geweest voor de bezeten markiezin,
maar helaas sleurde de gewetenloze Sain
te-Croix haar mee in nieuwe wilde avon
turen. Samen smeedden zij een complot om
ook Maries zuster en schoonzuster om te
brengen, maar gelukkig voor deze twee
Horizontaal: 1. vloeistof. 4. stuk stof. 6.
zelfkant. 7. bezittelijk voornaamwoord. 9.
muzieknoot. 10. donkere bergplaats. 11. meer
voud (afk. Lat.). 12. kleur, 13. biersoort, 14.
gewas. 16 teleurgesteld. 17. gemeente in Gel
derland. 18. tektn. 19. jongensnaam. 20. hof
feest. 22. opera van Verdi. 23. heden. 24. hoek-
pijler. 25. deel van het varken.
Verticaal: 1. niet rechtstreeks. 2. nieuw
(Gr.). 3. gewicht (afk.). 4. zoomtouw. 5. meis
jesnaam. 7. huwelijksgift. 8. schroomvallig.
10. klein paard. 11. plaats. 12 flauw. 13. meis
jesnaam. 15. wereldtaal. 16. teken, dat in de
psalmen voorkomt. 18. holte aan de achter
kant van de knie. 20. zwart agaatsteen. 21.
geestrijke drank. 22. meisjesnaam. 23. voor
zetsel.
Om in aanmerking te komen voor een van
de drie geldprijzen ad f 7.50 f 5 en f 2.50 dient
men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in
te zenden aan een van onze bureaus in Haar
lem: Grote Houtsfraat 93 en Soendaplein; in
IJmuiden: Kennemerlaan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, inet
duidelijke vermelding: „Puzzle".
Oplossing van de vorige puzzle:
Horizontaal: 1. maandag, 7. la. 8. os. 10. ik.
12. kam. 14. Po. 15. lap. 17. Aar. 18. ieder. 19.
uil, 21 kei. 23. re. 24. arm. 26. ne. 27. na. 28.
e.k. 30. honderd.
Radio-Moskou heeft bijzonderheden me
degedeeld over de „Belka" (Eekhoorn), de
kleinste auto, die in de Sovjet-Unie wordt
vervaardigd. De „Belka" heeft vijf zit
plaatsen, een luchtgekoelde, achterin ge
plaatste motor en kan bijna honderd kilo
meter per uur rijden. Volgens de medede
lingen van Radio-Moskou zou het benzine
verbruik van de „Belka" één liter op 80
kilometer bedragen!
onschuldigen kwam er een kink in de
kabel. Er was namelijk een nieuwe min
naar opgedoken, in wie Sainte-Croix niet
ten onrechte een ernstige concurrent meen
de te zien. De talrijke tijdelijke bevliegin
gen van de markiezin zij had zelfs een
affaire gehad met de misdadige lakei La
Chaussée verontrustten hem niet, maar
toen Briancourt een knappe, tempera-
mentrijke maar karakterloze bon vivant
ten tonele verscheen, voelde Sainte-Croix
zijn positie als favoriet bedreigd. Een tijd
van hevige scènes tussen de twee mannen,
vechtpartijen en zelfs pistoolduels volgde
maar tenslotte besliste Marie-Madeleine,
dat Sainte-Croix de oudste rechten had.
Zij had zich in het hoofd gezet met hem
te trouwen en begon daarom welgemoed
ook haar echtgenoot, de markies De Brin
villiers te vergiftigen. Sainte-Croix, die
niets voelde voor een huwelijksband, dien
de de markies evenwel een tegengif toe.
Blijkbaar was hij in het snode bedrijf nog
iets meer bedreven dan zijn minnares, want
„na vijf of zes keer op deze wijze vergeven
en weer ontgift te zijn, heeft de markies
nog lange tijd in goede gezondheid ge
leefd", aldus madame De Sévigné in haar
gedenkschriften.
INWENDIG was Marie-Madeleine niet
weinig trots op haar misdaden, zo trots
zelfs dat ze alle voorzichtigheid uit het oog
verloor en er tegen haar vriendinnen meer
dan eens op zinspeelde. Nu was het uit de
weg ruimen van echtgenoten, erflaters en
politieke vijanden in haar kringen geen
hoge uitzondering, getuige de vele proces
sen tegen sluip- en gifmoordenaars, die
ons uit dat tijdvak bekend zijn. Maar de
markiezin had vele benijdsters en toen zij
haar mond voorbij begon te praten, was
haar lot in feite al bezegeld.
Zij was bovendien zo onvoorzichtig ge
weest een kistje met bezwarende brieven
en ampullen vergift aan Sainte Croix in
bewaring te geven, waarmee deze gewe
tenloze schurk haar dikwijls, tussen twee
rendez-vous door, voor grote bedragen
chanteerde.
Onverwacht, op 31 juli 1672, is Sainte-
Croix overleden. Marie-Madeleine, die
waarschijnlijk oprecht van hem gehouden
had, was ontroostbaar, maar haar verdriet
veranderde in panische schrik, toen zij ver
nam dat de schuldeisers van haar overle
den minnaar beslag hadden doen leggen op
diens eigendommen. De markiezin bewoog
hemel en aarde, om het compromitterende
vergifkastje uit Sainte-Croix' nalatenschap
los te krijgen, maar het was vergeefs. De
brieven en de flesjes arsenicum werden
gevonden en aan het gerecht overhandigd.
Een van de documenten onthulde tot in de
tails de gifmoord op Maries broers.
De bedrijver van de misdaad, de lakei
La Chaussée, werd gearresteerd, maar de
aanstichtster zelf bleef voorlopig buiten
schot. De rechters, beducht voor een schan
daal waarbij zelfs belangrijke leden der
hofhouding betrokken konden raken, aar
zelden om in te grijpen .Toen zij eindelijk
een arrestatiebevel tegen de markiezin uit
vaardigden was deze al naar Engeland ge
vlucht op dezelfde dag dat La Chaussée
zijn euveldaden boette met de dood. Hij
werd in het openbaar geradbraakt.
Zijn getuigenis had voldoende bewijzen
voor de schuld van Marie-Madeleine op-
ROME (United Press). De bijna veer
tigjarige Nerio Aspromonti was dezer
dagen vroeg naar bed gegaan wegens
een verkoudheid, die hij door het hui
dige slechte weer had opgelopen. Juist
toen hij zich wilde omdraaien om te
gaan slapen, moest hij geweldig niezen.
Daarna voelde hij iets hards en zwaars
achter in zijn mond. Geschrokken spuw
de hij het voorwerp uit en zag een
kogel uit een 6.35 m.m.-revolver liggen.
Op dat moment herinnerde Aspromonti
zich, dat hij twintig jaar geleden per
ongeluk een kogel in het hoofd kreeg
toen hij in de delicatessenzaak van
Ernesto Santi werkte. Deze was zijn
Beretta-revolver aan het schoonmaken
toen plotseling een schot afging. De
kogel ricocheerde op de marmeren toon
bank en raakte Aspromonti op het voor
hoofd. Daar Santi een onderzoek door
de politie vreesde, kwam hij met As
promonti overeen niet onmiddellijk een
dokter te roepen, hetgeen ook niet nodig
leek te zijn. De volgende dag voelde
Aspromonti zich Uitstekend. Beiden
waren van oordeel, dat er slechts van
een flink schampschot sprake kon zijn
geweest. De kogel vonden zij niet!
Verticaal: 2. al. 3. aak. 4. dom. 5. as. 6. Til
burg. 9. portier. 11. ka. 13. ander. 14. pa. 16.
pil. 17. ark. 20. i.e. 22. en 24. aan. 25. mee.
27. no. 29. kr.
De prijzen van onze vorige puzzle wer
den na loting als volgt toegekend: Mej.
E. Pal, Aelbertsbergstraat 46, Haarlem
(f 7.50); A. Smit, Zoetestraat 26rood, Haar
lem (f 5) en G. P. Starre, Vechtstraat 58,
IJmuiden f2.50).
geleverd. Een wilde jacht begon op de
voortvluchtige. Londen verklaarde zich
bereid haar uit te leveren, op dat ogenblik
had de markiezin Engeland al verlaten.
Maandenlang zwierf zij als een opgejaagd
hert door de zuidelijke Nederlanden, tot
dat een Franse politie-officier haar op 25
maart 1676 in Luik kon arresteren één
dag voordat die stad in handen van de
Spanjaarden viel. In haar reiskoffer vond
men een volledige schriftelijke bekentenis
van al haar misdaden.
Eind April begon de Grand Chambre du
Parlement in Parijs haar berechting. Het
verhoor duurde tweeëntwintig dagen, ge
durende welke de markiezin niet het ge
ringste spoor van berouw toonde. Zij ont
kende alles wat haar ten laste gelegd was.
weigerde te antwoorden op de vragen der
rechters, en bespotte zelfs de getuigen, zo
als de ongelukkige Briancourt, als deze tij
dens het verhoor in tranen uitbarstte. Maar
het hof had voldoende bewijzen en op 16
juli wees het in een bewogen slotzitting
vonnis: „Marie-Madeleine, markiezin De
Brinvilliers, dient openlijk vergiffenis te
vragen voor haar daden, waarna men haar
in een vuilniskar naar de Place de Grève
vervoeren zal om haar daar met de bijl te
onthoofden. Haar lichaam dient direct
daarna verbrand en de as door de wind
verstrooid te worden".
TERWIJL de gifmengster in haar kerker
het vonnis afwachtte, had de oude abt
Pirot, hoogleraar in de theologie aan de
Sorbonne, getracht haar te bewegen haar
misdaden op te biechten. Telkens weer
hield hij haar voor, dat zij althans met de
hemelse machten in het reine moest komen
en dat er alleen bij God misschien verge
ving voor haar zonden was.
Ook voor zijn smeken echter bleef Marie-
Madeleine doof, totdat het vonnis was uit
gesproken. „Zij ontving het vreselijke
nieuws met grote kalmte", verklaarde haar
biechtvader later. „Zij haalde haar schou
ders op en verzekerde mij toen met vaste
stem, dat het er nu niet meer op aankwam.
Vervolgens biechtte zij alles op, zei dat ze
niet kon geloven dat er zelfs in de hemel
vergiffenis voor haar zou zijn en verzocht
me tenslotte de rechters excuus te vragen
vaar al haar wandaden. Die nacht, de laat
ste voor de executie, bracht ik biddend
door. Marie sliep rustig en droomloos op
de houten brits naast mij.
Beheerst en kalm besteeg zij de volgen
de ochtend de kar die haar naar het scha
vot bracht. Langs de weg verdrong zich
schreeuwend en tierend, het nieuwsgierige
plebs. Hoog-opgericht maar zonder trots,
bijna deemoedig, stond de veroordeelde in
haar witte doodskleed in de smerige kar en
waar deze passeerde, verstomde het getier
van het volk. Haar gezicht drukte diepe
berusting uit en naar ik vurig hoopte
ook berouw. Zo, vol waardigheid, stond zij
een half uur later op het schavot op de
Place de Grève, knielde neer en onderging
gelaten de vernederende preliminaires van
de beul, die met ruwe hand een stuk van
haar lange golvende haren afknipte en
haar achterhoofd kaal schoor. Gewillig
stak zij de handen uit om gebonden te
worden, aanvaardde de blinddoek en ver
klaarde zich bereid. Nog eenmaal wenkte
ze mij, beleed opnieuw haar zonden en
ontving de absolutie, waarna zij biddend
neerknielde op het blok. De beul onthoofde
haar met een slag van zijn glinsterend
scherpzwaard, terwijl uit het duizendkop
pige publiek een gemurmel van afschuw,
ik zou bijna zeggen van protest opging.
Nadat het lichaam verbrand was en de as
werd uitgestrooid, vocht de massa in een
bijna lugubere stilte verbeten om iets van
die verkoolde resten machtig te worden.
Velen vertelden mij achteraf, dat zij de as
als een kostbare relikwie bewaarden, om
dat Marie-Madeleine, hoe ook haar leven
geweest was, als een heilige de dood was
ingegaan". H. C.