BENJAMIN CONSTANT
Auteur Giovanni
Guareschi
nu beschuldigd
van plagiaat
w
Sch rijver - politicus - filosoof
Anderhalve eeuw geleden j
ontstond „Adolphe"
(van Don Camillo)
S jj
door Helnia Wolf—Catz
VOOR VELEN is Benjamin Constant
een zeer grote figuur, voor anderen een
vrijwel' onbekende. Ieder land, waarin
hij vertoefde, ziet hem in een ander licht.
Voor ons is hij in hoofdzaak schrijver
van de sublieme roman „Adolphe" en de
jongste vriend en geestverwant van de
rijpe Madame de Charrière (Belle van
Zuylen) aan wie wij enkele maanden
geleden in „Erbij" een uitvoerig artikel
hebben gewijd. Daarin kwam Benjamin
Constant reeds ter sprake.
BENJAMIN CONSTANT
OOMZEGGER was hij van baron Constant
d'Hermenches en Samuel de Constant (lit
terator). De familie Constant stamde uit
Artois, destijds een provincie van de
Spaanse Nederlanden, thans deel van
Frankrijk uitmakend. Om de vervolgingen
van de hertog van Alva te ontkomen, emi
greerden zij als protestante refugiés naar
naar Genève, in 1567. Het is Benjamin
Constant later in zijn leven in de politiek
te stade gekomen, dat één zijner voor
vaderen in de strijd bij Kortrijk in 1587 het
leven van Henri IV redde en dat in de
zelfde tijd een voorzaat van zijn moeder de
veldprediker van de koning was. Hoewel
Benjamins bet-overgrootvader al politieke
pamfletten schreef, zijn deze uitgewekenen
later zeer rijk geworden in de fruitteelt
en werden zij grootgrondbezitters.
De politicus Benjamin Constant, wiens
leven gedurende vijftien jaar verbonden
was aan dat van Madame de Staël, heeft
met Julie Talma, met Anna Lin(d)say en
later met Madame de Recamier vriend
schap onderhouden. Zijn brieven aan haar,
zeer verschillend van aard, zijn even be
roemd als zijn dagboeken. Op zeer jeugdige
leeftijd werd Benjamin door zijn vader
naar Edinburgh gezonden als student, waar
hij al vroeg begon te denken over zijn
latere levenswerk over de godsdiensten. Hij
zat in „the speculative society". De latere
historicus Sir James Mackintosh, die hier
met andere bekende geleerden samen
kwam, maakte hier melding van. Voor de
Duitsers is Benjamin Constant zijn loop
baan begonnen aan het Brunswijkse hof,
waar hij zijn eerste vrouw, Wilhelmina
von Cramm ontmoette. De tweede keer
huwde hij met Charlotte von Hardenberg,
eerder echtgenote van baron von Maren-
holtz en van burggraaf du Tertre, een
geduldige zachte vrouw, die hem over
leefde en hem adoreerde tot haar laatste
dag (1845).
IN ZWITSERLAND is Benjamin Henri
baron de Constant de Rebecque geboren,
in het grote huis van zijn moeder te Lau
sanne in 1767. Zijn vader was Juste de
Constant de Rebecque, kolonel van een
Zwitsers regiment in Nederlandse staats
dienst, zijn moeder Henriëtte de Chandieu
de l'Isle, dochter van een kolonel in Zwit
serse dienst. Op haar zuster, die getrouwd
was met een graaf van Nassau, was Benja
min zijn gehele leven zeer gesteld. In de
Franse revolutie schafte hij zijn adellijke
titel af. Henriëtte de Chandieu, de fijne,
haar man zeer en jarenlang voor haar hu
welijk al liefhebbende jonge vrouw, was
vijftien jaar jonger dan deze en stierf in
het kraambed. Benjamin's prille jeugd
speelde zich voor het grootste deel af in
Lausanne, waar ook zijn vader een com
plex huizen geërfd had, chalet-achtige
woningen met mooie namen en prachtige
tuinen. Doch al vroeg werd hij eveneens
meegenomen naar den Bosch en Geertrui-
denberg, waar zijn vader gelegerd was, of
naar Brussel onder toezicht van een uit
Oxford meegekomen leraar. Maar Benja
min, bijzonder begaafd, muzikaal, hunke
rend naar liefde, interesseerde zich meer
voor mensen dan voor de entourage. Hij
was dol op zijn grootmoeder la Générale
de Constant en bleef met zijn nicht Ro
salie de Constant, die over hem allerlei
aantekeningen, benevens hun briefwisse
ling heeft nagelaten, gedurende zijn hele
leven bevriend. Ze was een milde vrouw,
kreupel, doordat ze een ongeluk had gehad
in haar kindertijd. Ze bleef ongehuwd. Al
op zeer jeugdige leeftijd schreef hij verzen
voor haarkleine filosofische verhaaltjes
waren het eigenlijk. Brieven aan zijn groot
moeder zijn er sinds zijn zevende en acht
ste jaar. Zo schreef hij omstreeks 1774:
„Mijn lieve grootmoedertje,
Ik denk altijd aan u met plezier, ik houd
van u met zeer veel tederheid en ik ver
lang vurig in uw armen te zijn om u te
tonen hoe lief u mij zijt. Ik wacht op de
dag met ongeduld en ik zou deze willen
versnellen indien dit mogelijk zou zijn.
Maar wachtende werk ik zonder ophouden
om in staat te zijn eindelijk mijn familie
de meest denkbare voldoening te geven.
Adieu, lieve grootmama".
DIT BRIEFJE is wel tekenend voor de
tijd, maar bewijst ook zijn vroegwijsheid
en tevens hunkering naar moederliefde.
Zijn brieven aan zijn andere familieleden
waren wellevend maar gematigder. Een
paar jaar later schreef hij al: „mijn lieve
en uitmuntende grootmoeder" en soms ver
telde hij haar als een kleine cavalier alles
over zijn werk, zijn klassieke vertalingen
en muziek. Op zijn veertiende eindigde hij:
„Meer en meer voel ik, lieve grootmoeder,
hoe u dit opschrift verdient. Ik heb u lief
en bemin u met heel mijn hart".
Uit de brieven aan Rosalie en van haar
aan hem hoort men de tedere prijzende en
toch ook vaak misprijzende toon van twee
oude kameraden en van een wat oudere
vriendin (zij was negen jaar eerder ge
boren). Men leert als het ware het de hele
figuur Constant kennen in de tweede per
soon, duidelijk, op een afstand en ontdaan
van zijn jeugdige emoties, uitbarstingen
gezegdes over zijn liefdes en teleurstellin
gen dus misschien nog klaarder, minder
heftig dan in zijn primaire dagboeknotities
ZIJN EERSTE verliefdheden heeft hij in
Lausanne beleefd. Met Madame de Trévor
was het een spelletje. Deze vrouw vier
endertig jaar van de Italiaanse gezant
verbleef daar voor haar gezondheid alleen
Hij, Benjamin, wilde op zijn achttiende
niet onderdoen voor de mannen om haar
heen. Iets later werd het Madame Johan-
not, een zeer lieve vrouw, echtgenote van
een Franse diplomaat. Zij liet voorgoed een
gevoel van adoratie in hem achter. Mid
den in deze periode van sentimentele ge
voelens, schrifturen en verliefde verzen
dook zijn vader op als een kwade genius
en nam hem mee naar elders.
Zijn vader had, gedreven door de opvoeding
systemen en lectuur van Rousseau, een kind
van negen jaar, dat een bijzondere intelli
gentie bezat eh in dezelfde plaats woonde
als zijn zuster, Madame de Charrière de
Bavois, meegenomen naar Holland om haar
te laten opvoeden tot „de vrouw van zijn
dromen". De ouders van het meisje kregen
een schadevergoeding. Pas later is hij met
deze Marianne Magnin getrouwd. Zij heeft
hem twee kinderen geschonken. Wonder
lijk genoeg was Juste de Constant een
sanguinisch man, militair, calvinistisch en
gesteld op orde en discipline, die zijn zoon
bijkans vervolgde bij alles wat hem zondig
voorkwam. Op haar twintigste jaar stuurde
hij Marianne naar Lausanne om op Ben
jamin te passen, maar er was nooit een
werd Benjamin gehaald en in een geel
wagentje naar 's-Hertogenbosch gebracht.
Hier moest hij weer op het matje komen.
Maar hij kreeg er in Den Bosch gauw
genoeg van en verliet zo goed als zonder
geld het land om naar Edinburgh te reizen,
waar hij wel geld zou krijgen van zijn
oude vrienden. Hij trok op zijn onafschei
delijke witte paardje Engeland door en
nam zijn hond mee. Zijn paardje moest
hij verkopen om terug te kunnen gaan.
Uiteindelijk gaf een van de dominees hem
wat geld. Hij stuurde zijn hond, die van
vermoeidheid was omgekomen, met een
Portret van Benjamin Constant in de
kracht van zijn leven. De bovenste illustra
tie is een foto van het Merengebied in
Engeland, nabij Kirkstone Pass, waar hij
in zijn jeugd geruime tijd doorbracht.
vrachtrijder naar een vriend, die niets
had willen doen. Dus zijn uit deze periode
gebleven de avontuurlijke, romantische,
soms zeer melancholieke, soms overdadig
geestdriftige, maar altijd interessante brie
ven, die Benjamin aan Madame de Char
rière schreef, soms tweemaal per dag, uit
Ambleside, Pattersdale, Kendal en andere
streken.
Het „Lakedistrict" merengebied is
nu nog voor een gedeelte woest gebied
|llllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllllll!llllili!lllll!lllll!llllllllllllllliil||||||||||||||||lillll|||||||||illll||||||||||||||||||||||||illllllll||||||||||||||||||||lll!l]|
llllllllll!llllllllllll!llll!!llllllllllll!lllllllllll!llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllil!llll!llllllllllllllllll!lllllllll!illi!!lllllli;ii!ll!llllllllllllllllll!l!Ïiï
bevredigende verstandhouding tussen hen.
Madame de Charrière, jarenlang de grote
vriendin van zijn oom, Constant d'Her
menches, heeft hij leren kennen in Parijs,
waar zij met haar echtgenote logeerde, op
het ogenblik, dat Benjamin pogingen in
het werk had gesteld zich van het leven
te beroven om een zekere Mademoiselle
Pourrat, een schoonheid van zestien jaar.
Deze bankiersdochter vroeg hij op insti
gatie van zijn vader de hand, toen haar
moeder hem vertelde dat zij die al aan een
ander had gegeven. Benjamin's weerstand
was gebroken. In de litteraire kring van
Madamme Pourrat ontmoette hij dus Belle
de Charrière en met haar en haar echt
genoot ging hij mee. Nachten lang bleef zij
met hem praten. Zij behandelde hem als
een volwassen man van grote begaafdheid,
zij sprak met hem over alle litteraire en
menselijke problemen. Wat hij haar later
verweet, was dat zij zijn scepticisme nog
verdubbelde. Een verwijt, dat de Fran
sen zeer chauvinistisch plegen te delen.
Toen zijn vader dit alles ter ore kwam,
langs steile bergen. Toen was het in
slechte jaargetijden vrijwel onbegaanbaar.
Bij deze in vele opzichten decadente,
geniale jongeling kwam altijd weer de ge
zonde drang naar boven om te vluchten
in de natuur, in de eenzaamheid of in zijn
werk, zelfs als hij zijn zwaarmoedige speel
drift wilde overwinnen. Men moet deze
eigenschappen waarschijnlijk ook toeschrij
ven aan de ijzersterke fysieke erfenis. Na
dat hij Madame de Charrière verschrikt
had met zijn eigen grafschriften in vers
vorm en trieste beschrijvingen van de
meren, kwam hij verfomfaaid via Dover
bij zijn vader in Den Bosch aan. Het
was de eerste keer dat deze niets anders
zei dan: „Je jas is gescheurd". Waarop
Benjamin één der volgende dagen, gebruik
makend van zijn vaders weekhartigheid,
evenals later nog velé malen gebeuren zou,
de wijk nam naar Colombier en lange tijd
bij de „de Charrières" verbleef.
Professor Rudler kent de vriendschap
tussen Madame de Charrière en Benjamin
Constant, van zijn negentiende tot zijn
(Van onze correspondent in Wenen)
NAUWELIJKS heeft Giovanni Guares
chi de schrijver van „Don Camillo"
de gevangenis verlaten, of er staan nieuwe
moeilijkheden voor hem klaar. Zijn vader-
rechten op het bekende boek worden in
twijfel getrokken, nu 'n bejaarde dame uit
Graz, in Oostenrijk, de geestelijke moeder
van het beroemde tweetal Don Camillo en
Peppone blijkt te zijn. Met andere woor
den: Guareschi wordt van litterair pla
giaat beschuldigd.
Korte tijd geleden ging een dame van
vierenzestig, Helene Hanuschka, in Graz
naar de bioscoop. Zij kon haar ogen niet
geloven toen zij de naar het boek vervaar
digde film te zien kreeg. Want wat zich
daar op het witte doek voor haar ogen af
speelde, kwam haar zeer bekend voor.
Het herinnerde haar aan een boek, dat zij
zelf vijfentwintig jaar geleden schreef.
ZIJ WERD in 1892 in het Franse dorpje
Montbelivards geboren. Na de kweek
school bezocht te hebben, ging zij naar
Oostenrijk om haar kennis van het Duits
te vervolmaken. Zij keerde echter niet
naar Frankrijk terug, om er als lerares
werkzaam te zijn, maar leerde in Graz de
advocaat Hanuschka kennen, met wie zij
in 1911 in het huwelijk trad. Zodoende
werd zij Oostenrijkse, maar bovendien
leerde zij de Duitse taal zo goed kennen,
dat zij daarin verscheidene boeken begon
te publiceren. Het meeste succes had zij
met haar roman „De pastoor van Lamot-
te" welk verhaal in 1930 bij Pustet in
München verscheen. Al spoedig volgden
ook vertalingen en tenslotte verscheen, ta
melijk laat, in 1942, een Italiaanse uitgave
onder de titel „II parocco di Lamotte".
De overeenkomst tussen dit boek en „De
kleine wereld van Don Camillo" is opval
lend. Beide romans spelen in een klein
dorp, waar een felle strijd wordt uitge
vochten tussen de pastoor en de burge
meester. Er zijn echter ook verschillen.
Bij mevrouw Hanuschka is de burgemees
ter geen communist, maar socialist. Boven
dien ziet men bij haar tranen in de ogen
van de Madonna, terwijl dit in de roman
van Guareschi bij het beeld van Christus
het geval is. In beide boeken hebben ech
ter gesprekken plaats tussen Christus en
de pastoor. Nog opvallender is het feit, dat
ook bij Guareschi de kerkklok op onver
klaarbare wijze begint te luiden tijdens een
politieke sportdemonstratie, welke gelij
kenis met een gebeurtenis in het boek van
mevrouw Hanuschka zo opvallend'is, dat
men moeilijk aan toeval kan denken.
Er is echter meer nodig om de beschul
diging van litterair plagiaat waar te ma
ken. Toen men de bejaarde schrijfster in
Graz vroeg of zij haar rechten wilde ver
dedigen, antwoordde zij: „Ik heb al te veel
meegemaakt". Het is echter de vraag of
haar uitgever Pustet het daarmee eens is.
vijfentwintigste jaar, een dergelijke plaats
in zijn leven toe, dat bijna het gehele
boek over hem („La jeunesse de Benjamin
Constant") eveneens één grote, machtige
interessante studie is over haar. De Wer-
ther-achtige „Sturm-und-Drang"-periode
van dit samenzijn was niet alleen een blij
vende herinneringen, maar ook van blij
vende waarde, al heeft hij zich in zijn
eerste verrukking tezeer laten meeslepen
en in zijn teleurstelling veel te krachtig
uitgedrukt in zijn brieven aan haar, een
oudere vrouw, die sceptisch tegenover hem
stond, al steeg haar geestvervoering even
hoog als de zijne. En ook na zijn huwelijk
(1789) met en zijn scheiding van (1795) Wil
helmina von Cramm bleef Madame de
Charrière een zeer grote betekenis voor
hem behouden.
DE BESCHRIJVING van zijn liefdes is
daarom zo belangrijk, omdat hij zijn be
vindingen in al zijn brieven, dagboeken en
aantekeningen iedere dag noteerde, zijn
gehele leven door. Dit maakte een inte
grerend deel van zijn zeldzame werklust
uit. Hij zou nooit zijn roman „Adolphe"
hebben kunnen schrijven zonder dat hij
ervaringen van geheel andere aard had
leren kennen met Madame de Staël, die
hij in het laatste stadium van zijn vriend
schap met Madame de Charrière ont
moette. Men mag ook Anna Lindsay niet
vergeten. Deze laatste, misschien de minst
intelligente, zeer mooie en meest vrouwe
lijke vrouw, wekte in hem lange tijd een
gevoel van liefde op. Maar het verstand
van Madame de Charrière, de geest van
Madame de Staël en de zachte ironie van
Julie Talma waren haar vreemd. Madame
(zie verder pagina 5)
IH!lilllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!lll!llllllllllllllllilill!IIIIHIIII!lllllllllllllllll!llllllllllllliililiiin!!!!i!!iil!lll!!i!l!llll-"l!illlH|
immuunmum Vervolg van pagina 4 mumI
Lindsay was de dochter van een Ierse her
bergier in Calais, afgestaan aan en opge
voed door een adellijke vrouw, de hertogin
van Fitz James, zoals meer voorkwam in
die dagen. Zij werd echter om onverklaar
bare redenen (misschien was ze te mooi)
op haar zeventiende jaar op straat ge
stuurd. Een der gevolgen hiervan was een
verhouding met de vierde graaf van Perth,
van wie zij een zoon had, die naar hem
genoemd werd. Deze man verliet haar,
toen hij moest opvolgen. Daarna kreeg ze
een kind van De Larmoignon en begon
naar een officiële staat te haken. Op acht
endertigjarige leeftijd ontmoette zij Ben
jamin Constant en voor hem had zij gaarne
de vader van haar kind willen verlaten.
Anna Lindsay gedroeg zich zeer dapper in
de revolutie door in die turbulente tijd
relaties naar Londen te smokkelen. Julie
Talma was toneelspeelster en de veel jon
gere echtgenote van een zeer vroeg over
leden beroemde acteur. Zij was de enige
laconieke van Benjamins vriendinnen en
aanvaardde zijn vrijheidsdrang.
Al deze gevoelens, teweeg gebracht in de
idealistische, hartstochtelijke, naar geest
verwantschap hunkerende Benjamin Con
stant, zijn in zijn „Journal Intime" en in
zijn „Cahier Rouge neergelegd en in de
onschatbare hoeveelheid interessante brie
ven aan de vrouwen die hij beminde. Deze
onvrede met het aardse bestaan, zijn on
vrede met zijn eigen gebrek verslaafd tc
zijn aan het spel, waardoor hij grote schul
den maakte, kwamen hierin ook tot uiting
Maar nergens zijn de diepte van gevoel,
het geniale en ademloos beklemmende van
zijn schrijftrant zo naar voren gekomen als
in zijn roman „Adolphe" geschreven in
vijftien dagen en nachten aan het einde
van 1806 of het begin van 1807 en uit
gegeven in 1816.
Hierin heeft hij in de ik-vorm beschre
ven het leven van de vrouw, die de man
van haar liefde volgt, als het ware in
trance, ver van de vader van haar twee
kinderen. Aan deze man, die zij niet ver
laten wil of kan, is zij verknocht tot haai
laatste vezel en tot in haar gebeente. Het
is een werk, waarin het leven en de dood
en de natuur ons in hun meest simpele,
hun meest naakte, hun meest navrante en
tedere vorm tegemoet treedt en dat ons
nu nog zo fascineert, dat wij het moeten
lezen en herlezen. Men veronderstelt zelfs,
dat Anna Lindsay de vrouwelijke hoofd
persoon van „Adolphe" is. Hoewel ook zijn
ervaringen met de onstuimige, exuberante
Franse schrijfster Madame de Staël, met
wie zelfs zijn familie tenslotte een huwe
lijk wenselijk achtte, een grote rol speel
den. Madame de Staël (Germaine baronesse
de Staël Holstein-Necker) heeft met groot
beleid zij was tien jaar ouder dan Benja
min Constant hem politiek geschoold en
zijn eerzucht wakker geroepen. Zij mag dan
een zeer dominerende vrouw geweest zijn,
zij wordt ook getekend als bijzonder voor
komend, openhartig, hulpvaardig en een
goede diplomate. De band van hun ge
zamenlijk werk, het wederzijds begrip is
nooit verbroken, in zijn huwelijk noch
door zijn vriendinnen. Zeker niet door
haar, zelfs niet toen ze later in het geheim
getrouwd was met de jonge Rocca.
Tezamen met Madame Recamier zat hij
bij het bed van Julie Talma om haar laat
ste dagen te verlichten (1805). Zo ging hij
met Madame de Staël naar Charlotte von
Hardenberg, met wie hij in 1808 in het ge
heim getrouwd was, toen deze zich dood
ziek voelde van verdriet. Men zou dit bijna
onwaarschijnlijk achten, indien niet alle
litterair-historici zoals prof. Rudler in 1908,
prof. Mistier in 1945, Du Bos in 1945, Ni-
colson in 1949 en anderen deze feiten ge-
v«'.i.heddr"> In het spe-
ER IS in Amsterdam een eetgelegenheid,
waar de mensen voor het binnentreden
nog een keer worden gewaarschuwd met
de woorden „pas op het afstapje". Als zij
die waarschuwing negeren en er gewoon
afstappen, dan moeten zij het verder zelf
maar weten. Het etablissement draagt de
naam „De groene kalebas" en men dient te
beseffen, dat met dit soort siervruchten
vaak een mooi uiterlijk zonder innerlijke
waarde wordt aangeduid. Men moet het dus
zelf maar weten.
Het enige vreemde blijft, dat er hier
nauwelijks van een uiterlijk sprake is, al
leen van een afstapje en daar wordt nog
voor gewaarschuwd óók. Achter een meisje
met een paardestaart aan de achterzijde en
vóór een heer met een paardestaart aan de
voorzijde van zijn hoofd, ben ik er op een
avond binnengedrenteld. Uit bodemloze
wijnflessen straalde een zacht licht van het
lage plafond over de ruwe groene tafels en
stoelen, die aan tuinmeubelen deden den
ken. En uit de welriekende wasem, die de
keukengeheimen bedekte, trad een meisje
met een spijkerbroek en een soort schoots
vel voor op mij toe met de vraag „Wat wil
je eten?" Dat klinkt beslist veel beter, dan
het bekende „wat mag het geweest zijn?"
dat men in sommige gelegenheden nog
hoort en dat men pas goed begrijpt wan
neer men even later inderdaad over een
schotel gebogen zit, waarvan men zich af
vraagt, wat dat wel geweest mag zijn.
Na deze ongedwongen vraag plaatste ik
gemakkelijk de ellebogen op tafel en vroeg
in het algemeen naar iets voedzaams. Het
meisje verwees mij naar een groot school
bord, waarop de kost mèt de kosten ston
den genoteerd. Ik koos capucijners met sla
en spek, een gerecht, dat ik in de loop der
jaren vrijwel vergeten was. Het wekte
vriendelijke herinneringen op aan de zater
dagse pot thuis. Rechts van mij ving ik iets
over transcendatie en astrale lichamen op
uit een vrolijke discussie tussen een paar
studenten. Links naast mij vroeg een rood
harig meisje aan een bejaarde zwerver, hoe
het met diens hondje ging. Een stille, bleke
jongeman, die nü reeds een beetje op Zola
geleek, maakte een ronde langs de aquarel
len van een leerling der Academie een
van de velen, die daar exposeren en ont
trok zich daarna achter een krant aan mijn
ciale geval Anna Lindsay kan men ook
afgaan op de brieven, door baronne de
Constant de Rebecque met een voorwoord
van F. Baldensperger uitgegeven, waarin
te lezen staat, dat inderdaad de grootste
wroeging van zijn leven moet zijn uitge
gaan naar zijn verhouding met deze
vrouw, die hem geen andere gave te bie
den had dan haar „aanhankelijkheid".
PSYCHOLOGISCH is de roman „Adol
phe" niet te evenaren wat betreft de be-
van de verand°r:nrf "~n ap rmn-
blik. Toen het meisje langskwam om te
vragen, wat hij wilde eten, keek hij ver
rast op alsof die mogelijkheid in het geheel
nog niet bij hem was opgekomen. Toen
wees hij gemakzuchtig naar de inhoud van
mijn bord en las verder.
Enkele verzadigden vertrokken alweer,
terwijl nieuwe höngerigen binnentraden.
Bij het heengaan diende men af te rekenen,
bij de deur, waar een baardige jongeman
onder het genoegen van een kom tomaten
soep de kas bijhield.
DE CHEF van deze plezierige bedoening,
de heer Cor Snelders, is een schilderachtige
figuur, die in de malaise van de dertiger
jaren met een paar vrienden op straat ging
zingen, omdat er geen werk was. Er was
een goede guitarist bij en weldra zongen zij
voor de radio, maar naast dat optreden
voor de microfoon konden zij dat zingen op
straat niet meer nalaten. Er kwamen echter
nogal wat mutaties en het trio hield op te
bestaan, zodat hij na de bevrijding naar
iets anders ging uitzien. Hij wilde best
emigreren, maar een desbetreffende in
stantie deelde hem mede dat hij als ge
schoold arbeider betere kansen zou hebben.
Toen ging hij zich energiek laten scholen
en daarna deelde de desbetreffende instan
tie hem mede, dat er juist zulke bijzondere
mogelijkheden waren voor ongeschoolde
arbeiders. De heer Snelders maakte zich
kwaad en ging een plan verwezenlijken,
dat hij al jarenlang gekoesterd had: hij
stichtte „De lijmkit" (ook wel bekend onder
de naam „Hotel Stoot Je Hoofd Niet") in
een oud pand in de Voorstraat en daar
kwamen steeds meer studentenartiesten en
andere beroepsbeoefenaren niet alleen eten,
maar ook muziek maken, toneelspelen, dis
cussiëren en andere inspannende ontspan
ning bedrijven. Dat is daar trouwens het
hoofddoel geworden, nu de waard Snelders
inmiddels deze kalebas met het afstapje
in de Tweede Weteringdwarsstraat heeft
opgericht.
„Er is een grote vraag naar dit soort
dingen", zegt hij, „precies wat ik altijd
gedacht heb. Daar heb ik ook maar op
gerekend, toen ik begon met als enig be
drijfskapitaal de koffieketel van mijn moe
der. Er wordt hier veel geserveerd door
werkstudenten, maar voor hen geldt wel
een belangrijke eis: dat ze vriendelijk zijn
voor de mensen."
Men kan er geen pijl op trekken, wie hier
allemaal komen eten. Dat is natuurlijk
maar goed ook,want als men dat ging doen,
zou het een rare, bloedige boel worden.
Maar om een voorbeeld te geven van de
uiteenlopende categorieën eters, die in een
merkwaardige harmonie om de tafels
komen zitten, vertelde de heer Snelders,
dat er onlangs een oud mannetje in de
deuropening was verschenen, dat eerst een
beetje schutterig had staan rondkijken,
maar tenslotte op aanmoediging van een
student was gaan zitten. Beiden zaten al
spoedig achter een bord vol boerekool met
elkander te delibereren. En toen het aar
dige mannetje weer weg was, riep iemand
uit een hoek naar de student: „Zeg Harold,
doe jij niet zo vertrouwelijk tegen iemand,
bij wie ik particulier chauffeur ben ge
weest." Het oude mannetje was president
directeur van een grote scheepvaartmaat
schappij.
De inwendige mens heeft alle reden tot
tevredenheid over de inwendige kalebas.
KO BRUGBIER.
Tekening door Jeanne Lombard van het
buitengoed te Colombier, waar Madame
de Charrière (Belle van Zuylen) woonde.
Achter de ramen met luiken - zie de foto
op deze pagina - bevond zich haar
werkkamer.
naar tot de man die niet weet, hoe T :h
bevrijden moet van deze druk en die later
nimmer meer van wroeging genezen kan.
Uitmuntend is deze roman voorts door ver
borgen en onuitgesproken gedachten en
door het aanduiden van de intuïtie van
een vrouw. In zekere zin sluit hierbij het
na zijn dood gevonden, onvoltooide ma
nuscript „Cécile" aan, dat zijn aarzelingen
^beschrijft tussen Madame de Staël en
Charlotte von Hardenberg, later zijn
vrouw. Dit werk is, in zeer goed Neder
lands vertaald door dr. C. Serrurier en
met een inleiding van de ter zake kundige
dr. Victor E. van Vriesland in 1954 in
de „Wereldboog"-reeks van de Wereld
bibliotheek te Amsterdam verschenen.
BUITENGEWOON interessant zijn even
eens nog zijn brieven aan Madame de
Recamier, al verzameld in 1864 en persoon
lijk door deze op hoge leeftijd aan Louise
Colet gegeven. In deze brieven is de jonge
man, zoals hij stond tegenover Belle de
Charrière, te herkennen in de bejaarde
man in deze nieuwe verhouding. In de eer
ste serie van 1814 zijn merwaardigerwijze,
zoals hij dat ook op jeugdige leeftijd deed,
liefdesverklaringen en smeekbeden ge
drongen tussen grote beschrijvingen en uit
eenzettingen over de politiek. Het tweede
gedeelte van 1815 heet „De honderd da
gen". Madame de Recamier wist in de tijd
van zijn ongenade veel voor hem op te
lossen. De derde serie speelt zich na die
honderd dagen af. Het vierde gedeelte is
„Reizen" getiteld, aangezien hij met zijn
vrouw was uitgeweken. De verzameling
eindit in Parijs, twee maanden voor zijn
dood in 1830, met de mededeling, dat hij
ernstig ziek is, gevolgd door „duizend
tedere groeten". In een nawoord beschreef
Louise Colet haar bezoek aan de oude
Madame de Recamier, die Benjamin her
dacht en zich heftig kantte tegen alle
verguizing, waarmede hij in zijn tenslotte
hooggestegen leven te maken heeft gehad.
„Ik vond", aldus Madame Colet, „in zijn
politieke brochures een welbespraakt ver
dediger van de vrijheid, een onverwoest
baar geloof in de voortgang van de mens
heid. In zijn „Geschiedenis van de gods
diensten" een filosofische geest, universeel,
verzoenend, geciviliseerd vijand van elk
fanatisme. In zijn roman „Adolphe" een
waarachtige gevoeligheid". En professor
Mistier vroeg zich af in 1943'45: „Voor
hoeveel mensen is de stijl van „Adolphe"
vandaag en ook morgen nog bereikbaar!
Wat zal er overblijven in de wereld van de
ideeën van vrijheid, waarvan Benjamin
Constant zijn gehele leven de voorvechter
bleef?"
TOEN Madame de Recamier zeer oud en
bijna blind was, heeft zij uiteindelijk van
de brieven van deze grote geest, haar
vriend Benjamin Constant, afstand gedaan.
En Louise Colet tekende aan:
„Bij zijn begrafenis liep om zijn grote
verdienste van vijzinnigheid de hele stad
uit: ministers, generaals en afgevaardigden,
kerkvaders, scholieren en studenten. Een
escadron van de cavallerie opende de oet.
De eerste zes legioenen van de nationale
garde gingen de kist vooraf, beladen met
laurierkransen. De laatste zes legioenen
volgden. Jonge mensen spanden de paar
den uit en trokken de lijkwagen. Zwijgend,
met ontbloot hoofd, marcheerden de vrien
den, met ordetekenen van het koninkrijk.
Omfloerste trommels en vlaggen, een op
tocht van oorlogsinvaliden, een triest en
groots schouwspel van ongekende lengte
strekte zich uit langs de boulevards. Aan
alle ramen zag men ontroerde gezichtën.
Maar rond de dood verzamelden zich de
hartstochten van de levenden. „Naar het
Pantheon!" riepen heftige stemmen. De
studenten verlangden daar een apotheose.
Het druilregende, de nacht daalde over de
stad, men schreed voort bij het licht van
toortsen. La Fayette, gedeputeerde, collega
en vriend van Benjamin Constant, had
zich losgemaakt uit de menigte voor de
laatste woorden".