BENJAMIN CONSTANT Auteur Giovanni Guareschi nu beschuldigd van plagiaat w Sch rijver - politicus - filosoof Anderhalve eeuw geleden j ontstond „Adolphe" (van Don Camillo) S jj door Helnia Wolf—Catz VOOR VELEN is Benjamin Constant een zeer grote figuur, voor anderen een vrijwel' onbekende. Ieder land, waarin hij vertoefde, ziet hem in een ander licht. Voor ons is hij in hoofdzaak schrijver van de sublieme roman „Adolphe" en de jongste vriend en geestverwant van de rijpe Madame de Charrière (Belle van Zuylen) aan wie wij enkele maanden geleden in „Erbij" een uitvoerig artikel hebben gewijd. Daarin kwam Benjamin Constant reeds ter sprake. BENJAMIN CONSTANT OOMZEGGER was hij van baron Constant d'Hermenches en Samuel de Constant (lit terator). De familie Constant stamde uit Artois, destijds een provincie van de Spaanse Nederlanden, thans deel van Frankrijk uitmakend. Om de vervolgingen van de hertog van Alva te ontkomen, emi greerden zij als protestante refugiés naar naar Genève, in 1567. Het is Benjamin Constant later in zijn leven in de politiek te stade gekomen, dat één zijner voor vaderen in de strijd bij Kortrijk in 1587 het leven van Henri IV redde en dat in de zelfde tijd een voorzaat van zijn moeder de veldprediker van de koning was. Hoewel Benjamins bet-overgrootvader al politieke pamfletten schreef, zijn deze uitgewekenen later zeer rijk geworden in de fruitteelt en werden zij grootgrondbezitters. De politicus Benjamin Constant, wiens leven gedurende vijftien jaar verbonden was aan dat van Madame de Staël, heeft met Julie Talma, met Anna Lin(d)say en later met Madame de Recamier vriend schap onderhouden. Zijn brieven aan haar, zeer verschillend van aard, zijn even be roemd als zijn dagboeken. Op zeer jeugdige leeftijd werd Benjamin door zijn vader naar Edinburgh gezonden als student, waar hij al vroeg begon te denken over zijn latere levenswerk over de godsdiensten. Hij zat in „the speculative society". De latere historicus Sir James Mackintosh, die hier met andere bekende geleerden samen kwam, maakte hier melding van. Voor de Duitsers is Benjamin Constant zijn loop baan begonnen aan het Brunswijkse hof, waar hij zijn eerste vrouw, Wilhelmina von Cramm ontmoette. De tweede keer huwde hij met Charlotte von Hardenberg, eerder echtgenote van baron von Maren- holtz en van burggraaf du Tertre, een geduldige zachte vrouw, die hem over leefde en hem adoreerde tot haar laatste dag (1845). IN ZWITSERLAND is Benjamin Henri baron de Constant de Rebecque geboren, in het grote huis van zijn moeder te Lau sanne in 1767. Zijn vader was Juste de Constant de Rebecque, kolonel van een Zwitsers regiment in Nederlandse staats dienst, zijn moeder Henriëtte de Chandieu de l'Isle, dochter van een kolonel in Zwit serse dienst. Op haar zuster, die getrouwd was met een graaf van Nassau, was Benja min zijn gehele leven zeer gesteld. In de Franse revolutie schafte hij zijn adellijke titel af. Henriëtte de Chandieu, de fijne, haar man zeer en jarenlang voor haar hu welijk al liefhebbende jonge vrouw, was vijftien jaar jonger dan deze en stierf in het kraambed. Benjamin's prille jeugd speelde zich voor het grootste deel af in Lausanne, waar ook zijn vader een com plex huizen geërfd had, chalet-achtige woningen met mooie namen en prachtige tuinen. Doch al vroeg werd hij eveneens meegenomen naar den Bosch en Geertrui- denberg, waar zijn vader gelegerd was, of naar Brussel onder toezicht van een uit Oxford meegekomen leraar. Maar Benja min, bijzonder begaafd, muzikaal, hunke rend naar liefde, interesseerde zich meer voor mensen dan voor de entourage. Hij was dol op zijn grootmoeder la Générale de Constant en bleef met zijn nicht Ro salie de Constant, die over hem allerlei aantekeningen, benevens hun briefwisse ling heeft nagelaten, gedurende zijn hele leven bevriend. Ze was een milde vrouw, kreupel, doordat ze een ongeluk had gehad in haar kindertijd. Ze bleef ongehuwd. Al op zeer jeugdige leeftijd schreef hij verzen voor haarkleine filosofische verhaaltjes waren het eigenlijk. Brieven aan zijn groot moeder zijn er sinds zijn zevende en acht ste jaar. Zo schreef hij omstreeks 1774: „Mijn lieve grootmoedertje, Ik denk altijd aan u met plezier, ik houd van u met zeer veel tederheid en ik ver lang vurig in uw armen te zijn om u te tonen hoe lief u mij zijt. Ik wacht op de dag met ongeduld en ik zou deze willen versnellen indien dit mogelijk zou zijn. Maar wachtende werk ik zonder ophouden om in staat te zijn eindelijk mijn familie de meest denkbare voldoening te geven. Adieu, lieve grootmama". DIT BRIEFJE is wel tekenend voor de tijd, maar bewijst ook zijn vroegwijsheid en tevens hunkering naar moederliefde. Zijn brieven aan zijn andere familieleden waren wellevend maar gematigder. Een paar jaar later schreef hij al: „mijn lieve en uitmuntende grootmoeder" en soms ver telde hij haar als een kleine cavalier alles over zijn werk, zijn klassieke vertalingen en muziek. Op zijn veertiende eindigde hij: „Meer en meer voel ik, lieve grootmoeder, hoe u dit opschrift verdient. Ik heb u lief en bemin u met heel mijn hart". Uit de brieven aan Rosalie en van haar aan hem hoort men de tedere prijzende en toch ook vaak misprijzende toon van twee oude kameraden en van een wat oudere vriendin (zij was negen jaar eerder ge boren). Men leert als het ware het de hele figuur Constant kennen in de tweede per soon, duidelijk, op een afstand en ontdaan van zijn jeugdige emoties, uitbarstingen gezegdes over zijn liefdes en teleurstellin gen dus misschien nog klaarder, minder heftig dan in zijn primaire dagboeknotities ZIJN EERSTE verliefdheden heeft hij in Lausanne beleefd. Met Madame de Trévor was het een spelletje. Deze vrouw vier endertig jaar van de Italiaanse gezant verbleef daar voor haar gezondheid alleen Hij, Benjamin, wilde op zijn achttiende niet onderdoen voor de mannen om haar heen. Iets later werd het Madame Johan- not, een zeer lieve vrouw, echtgenote van een Franse diplomaat. Zij liet voorgoed een gevoel van adoratie in hem achter. Mid den in deze periode van sentimentele ge voelens, schrifturen en verliefde verzen dook zijn vader op als een kwade genius en nam hem mee naar elders. Zijn vader had, gedreven door de opvoeding systemen en lectuur van Rousseau, een kind van negen jaar, dat een bijzondere intelli gentie bezat eh in dezelfde plaats woonde als zijn zuster, Madame de Charrière de Bavois, meegenomen naar Holland om haar te laten opvoeden tot „de vrouw van zijn dromen". De ouders van het meisje kregen een schadevergoeding. Pas later is hij met deze Marianne Magnin getrouwd. Zij heeft hem twee kinderen geschonken. Wonder lijk genoeg was Juste de Constant een sanguinisch man, militair, calvinistisch en gesteld op orde en discipline, die zijn zoon bijkans vervolgde bij alles wat hem zondig voorkwam. Op haar twintigste jaar stuurde hij Marianne naar Lausanne om op Ben jamin te passen, maar er was nooit een werd Benjamin gehaald en in een geel wagentje naar 's-Hertogenbosch gebracht. Hier moest hij weer op het matje komen. Maar hij kreeg er in Den Bosch gauw genoeg van en verliet zo goed als zonder geld het land om naar Edinburgh te reizen, waar hij wel geld zou krijgen van zijn oude vrienden. Hij trok op zijn onafschei delijke witte paardje Engeland door en nam zijn hond mee. Zijn paardje moest hij verkopen om terug te kunnen gaan. Uiteindelijk gaf een van de dominees hem wat geld. Hij stuurde zijn hond, die van vermoeidheid was omgekomen, met een Portret van Benjamin Constant in de kracht van zijn leven. De bovenste illustra tie is een foto van het Merengebied in Engeland, nabij Kirkstone Pass, waar hij in zijn jeugd geruime tijd doorbracht. vrachtrijder naar een vriend, die niets had willen doen. Dus zijn uit deze periode gebleven de avontuurlijke, romantische, soms zeer melancholieke, soms overdadig geestdriftige, maar altijd interessante brie ven, die Benjamin aan Madame de Char rière schreef, soms tweemaal per dag, uit Ambleside, Pattersdale, Kendal en andere streken. Het „Lakedistrict" merengebied is nu nog voor een gedeelte woest gebied |llllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllllll!llllili!lllll!lllll!llllllllllllllliil||||||||||||||||lillll|||||||||illll||||||||||||||||||||||||illllllll||||||||||||||||||||lll!l]| llllllllll!llllllllllll!llll!!llllllllllll!lllllllllll!llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllil!llll!llllllllllllllllll!lllllllll!illi!!lllllli;ii!ll!llllllllllllllllll!l!Ïiï bevredigende verstandhouding tussen hen. Madame de Charrière, jarenlang de grote vriendin van zijn oom, Constant d'Her menches, heeft hij leren kennen in Parijs, waar zij met haar echtgenote logeerde, op het ogenblik, dat Benjamin pogingen in het werk had gesteld zich van het leven te beroven om een zekere Mademoiselle Pourrat, een schoonheid van zestien jaar. Deze bankiersdochter vroeg hij op insti gatie van zijn vader de hand, toen haar moeder hem vertelde dat zij die al aan een ander had gegeven. Benjamin's weerstand was gebroken. In de litteraire kring van Madamme Pourrat ontmoette hij dus Belle de Charrière en met haar en haar echt genoot ging hij mee. Nachten lang bleef zij met hem praten. Zij behandelde hem als een volwassen man van grote begaafdheid, zij sprak met hem over alle litteraire en menselijke problemen. Wat hij haar later verweet, was dat zij zijn scepticisme nog verdubbelde. Een verwijt, dat de Fran sen zeer chauvinistisch plegen te delen. Toen zijn vader dit alles ter ore kwam, langs steile bergen. Toen was het in slechte jaargetijden vrijwel onbegaanbaar. Bij deze in vele opzichten decadente, geniale jongeling kwam altijd weer de ge zonde drang naar boven om te vluchten in de natuur, in de eenzaamheid of in zijn werk, zelfs als hij zijn zwaarmoedige speel drift wilde overwinnen. Men moet deze eigenschappen waarschijnlijk ook toeschrij ven aan de ijzersterke fysieke erfenis. Na dat hij Madame de Charrière verschrikt had met zijn eigen grafschriften in vers vorm en trieste beschrijvingen van de meren, kwam hij verfomfaaid via Dover bij zijn vader in Den Bosch aan. Het was de eerste keer dat deze niets anders zei dan: „Je jas is gescheurd". Waarop Benjamin één der volgende dagen, gebruik makend van zijn vaders weekhartigheid, evenals later nog velé malen gebeuren zou, de wijk nam naar Colombier en lange tijd bij de „de Charrières" verbleef. Professor Rudler kent de vriendschap tussen Madame de Charrière en Benjamin Constant, van zijn negentiende tot zijn (Van onze correspondent in Wenen) NAUWELIJKS heeft Giovanni Guares chi de schrijver van „Don Camillo" de gevangenis verlaten, of er staan nieuwe moeilijkheden voor hem klaar. Zijn vader- rechten op het bekende boek worden in twijfel getrokken, nu 'n bejaarde dame uit Graz, in Oostenrijk, de geestelijke moeder van het beroemde tweetal Don Camillo en Peppone blijkt te zijn. Met andere woor den: Guareschi wordt van litterair pla giaat beschuldigd. Korte tijd geleden ging een dame van vierenzestig, Helene Hanuschka, in Graz naar de bioscoop. Zij kon haar ogen niet geloven toen zij de naar het boek vervaar digde film te zien kreeg. Want wat zich daar op het witte doek voor haar ogen af speelde, kwam haar zeer bekend voor. Het herinnerde haar aan een boek, dat zij zelf vijfentwintig jaar geleden schreef. ZIJ WERD in 1892 in het Franse dorpje Montbelivards geboren. Na de kweek school bezocht te hebben, ging zij naar Oostenrijk om haar kennis van het Duits te vervolmaken. Zij keerde echter niet naar Frankrijk terug, om er als lerares werkzaam te zijn, maar leerde in Graz de advocaat Hanuschka kennen, met wie zij in 1911 in het huwelijk trad. Zodoende werd zij Oostenrijkse, maar bovendien leerde zij de Duitse taal zo goed kennen, dat zij daarin verscheidene boeken begon te publiceren. Het meeste succes had zij met haar roman „De pastoor van Lamot- te" welk verhaal in 1930 bij Pustet in München verscheen. Al spoedig volgden ook vertalingen en tenslotte verscheen, ta melijk laat, in 1942, een Italiaanse uitgave onder de titel „II parocco di Lamotte". De overeenkomst tussen dit boek en „De kleine wereld van Don Camillo" is opval lend. Beide romans spelen in een klein dorp, waar een felle strijd wordt uitge vochten tussen de pastoor en de burge meester. Er zijn echter ook verschillen. Bij mevrouw Hanuschka is de burgemees ter geen communist, maar socialist. Boven dien ziet men bij haar tranen in de ogen van de Madonna, terwijl dit in de roman van Guareschi bij het beeld van Christus het geval is. In beide boeken hebben ech ter gesprekken plaats tussen Christus en de pastoor. Nog opvallender is het feit, dat ook bij Guareschi de kerkklok op onver klaarbare wijze begint te luiden tijdens een politieke sportdemonstratie, welke gelij kenis met een gebeurtenis in het boek van mevrouw Hanuschka zo opvallend'is, dat men moeilijk aan toeval kan denken. Er is echter meer nodig om de beschul diging van litterair plagiaat waar te ma ken. Toen men de bejaarde schrijfster in Graz vroeg of zij haar rechten wilde ver dedigen, antwoordde zij: „Ik heb al te veel meegemaakt". Het is echter de vraag of haar uitgever Pustet het daarmee eens is. vijfentwintigste jaar, een dergelijke plaats in zijn leven toe, dat bijna het gehele boek over hem („La jeunesse de Benjamin Constant") eveneens één grote, machtige interessante studie is over haar. De Wer- ther-achtige „Sturm-und-Drang"-periode van dit samenzijn was niet alleen een blij vende herinneringen, maar ook van blij vende waarde, al heeft hij zich in zijn eerste verrukking tezeer laten meeslepen en in zijn teleurstelling veel te krachtig uitgedrukt in zijn brieven aan haar, een oudere vrouw, die sceptisch tegenover hem stond, al steeg haar geestvervoering even hoog als de zijne. En ook na zijn huwelijk (1789) met en zijn scheiding van (1795) Wil helmina von Cramm bleef Madame de Charrière een zeer grote betekenis voor hem behouden. DE BESCHRIJVING van zijn liefdes is daarom zo belangrijk, omdat hij zijn be vindingen in al zijn brieven, dagboeken en aantekeningen iedere dag noteerde, zijn gehele leven door. Dit maakte een inte grerend deel van zijn zeldzame werklust uit. Hij zou nooit zijn roman „Adolphe" hebben kunnen schrijven zonder dat hij ervaringen van geheel andere aard had leren kennen met Madame de Staël, die hij in het laatste stadium van zijn vriend schap met Madame de Charrière ont moette. Men mag ook Anna Lindsay niet vergeten. Deze laatste, misschien de minst intelligente, zeer mooie en meest vrouwe lijke vrouw, wekte in hem lange tijd een gevoel van liefde op. Maar het verstand van Madame de Charrière, de geest van Madame de Staël en de zachte ironie van Julie Talma waren haar vreemd. Madame (zie verder pagina 5) IH!lilllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!lll!llllllllllllllllilill!IIIIHIIII!lllllllllllllllll!llllllllllllliililiiin!!!!i!!iil!lll!!i!l!llll-"l!illlH| immuunmum Vervolg van pagina 4 mumI Lindsay was de dochter van een Ierse her bergier in Calais, afgestaan aan en opge voed door een adellijke vrouw, de hertogin van Fitz James, zoals meer voorkwam in die dagen. Zij werd echter om onverklaar bare redenen (misschien was ze te mooi) op haar zeventiende jaar op straat ge stuurd. Een der gevolgen hiervan was een verhouding met de vierde graaf van Perth, van wie zij een zoon had, die naar hem genoemd werd. Deze man verliet haar, toen hij moest opvolgen. Daarna kreeg ze een kind van De Larmoignon en begon naar een officiële staat te haken. Op acht endertigjarige leeftijd ontmoette zij Ben jamin Constant en voor hem had zij gaarne de vader van haar kind willen verlaten. Anna Lindsay gedroeg zich zeer dapper in de revolutie door in die turbulente tijd relaties naar Londen te smokkelen. Julie Talma was toneelspeelster en de veel jon gere echtgenote van een zeer vroeg over leden beroemde acteur. Zij was de enige laconieke van Benjamins vriendinnen en aanvaardde zijn vrijheidsdrang. Al deze gevoelens, teweeg gebracht in de idealistische, hartstochtelijke, naar geest verwantschap hunkerende Benjamin Con stant, zijn in zijn „Journal Intime" en in zijn „Cahier Rouge neergelegd en in de onschatbare hoeveelheid interessante brie ven aan de vrouwen die hij beminde. Deze onvrede met het aardse bestaan, zijn on vrede met zijn eigen gebrek verslaafd tc zijn aan het spel, waardoor hij grote schul den maakte, kwamen hierin ook tot uiting Maar nergens zijn de diepte van gevoel, het geniale en ademloos beklemmende van zijn schrijftrant zo naar voren gekomen als in zijn roman „Adolphe" geschreven in vijftien dagen en nachten aan het einde van 1806 of het begin van 1807 en uit gegeven in 1816. Hierin heeft hij in de ik-vorm beschre ven het leven van de vrouw, die de man van haar liefde volgt, als het ware in trance, ver van de vader van haar twee kinderen. Aan deze man, die zij niet ver laten wil of kan, is zij verknocht tot haai laatste vezel en tot in haar gebeente. Het is een werk, waarin het leven en de dood en de natuur ons in hun meest simpele, hun meest naakte, hun meest navrante en tedere vorm tegemoet treedt en dat ons nu nog zo fascineert, dat wij het moeten lezen en herlezen. Men veronderstelt zelfs, dat Anna Lindsay de vrouwelijke hoofd persoon van „Adolphe" is. Hoewel ook zijn ervaringen met de onstuimige, exuberante Franse schrijfster Madame de Staël, met wie zelfs zijn familie tenslotte een huwe lijk wenselijk achtte, een grote rol speel den. Madame de Staël (Germaine baronesse de Staël Holstein-Necker) heeft met groot beleid zij was tien jaar ouder dan Benja min Constant hem politiek geschoold en zijn eerzucht wakker geroepen. Zij mag dan een zeer dominerende vrouw geweest zijn, zij wordt ook getekend als bijzonder voor komend, openhartig, hulpvaardig en een goede diplomate. De band van hun ge zamenlijk werk, het wederzijds begrip is nooit verbroken, in zijn huwelijk noch door zijn vriendinnen. Zeker niet door haar, zelfs niet toen ze later in het geheim getrouwd was met de jonge Rocca. Tezamen met Madame Recamier zat hij bij het bed van Julie Talma om haar laat ste dagen te verlichten (1805). Zo ging hij met Madame de Staël naar Charlotte von Hardenberg, met wie hij in 1808 in het ge heim getrouwd was, toen deze zich dood ziek voelde van verdriet. Men zou dit bijna onwaarschijnlijk achten, indien niet alle litterair-historici zoals prof. Rudler in 1908, prof. Mistier in 1945, Du Bos in 1945, Ni- colson in 1949 en anderen deze feiten ge- v«'.i.heddr"> In het spe- ER IS in Amsterdam een eetgelegenheid, waar de mensen voor het binnentreden nog een keer worden gewaarschuwd met de woorden „pas op het afstapje". Als zij die waarschuwing negeren en er gewoon afstappen, dan moeten zij het verder zelf maar weten. Het etablissement draagt de naam „De groene kalebas" en men dient te beseffen, dat met dit soort siervruchten vaak een mooi uiterlijk zonder innerlijke waarde wordt aangeduid. Men moet het dus zelf maar weten. Het enige vreemde blijft, dat er hier nauwelijks van een uiterlijk sprake is, al leen van een afstapje en daar wordt nog voor gewaarschuwd óók. Achter een meisje met een paardestaart aan de achterzijde en vóór een heer met een paardestaart aan de voorzijde van zijn hoofd, ben ik er op een avond binnengedrenteld. Uit bodemloze wijnflessen straalde een zacht licht van het lage plafond over de ruwe groene tafels en stoelen, die aan tuinmeubelen deden den ken. En uit de welriekende wasem, die de keukengeheimen bedekte, trad een meisje met een spijkerbroek en een soort schoots vel voor op mij toe met de vraag „Wat wil je eten?" Dat klinkt beslist veel beter, dan het bekende „wat mag het geweest zijn?" dat men in sommige gelegenheden nog hoort en dat men pas goed begrijpt wan neer men even later inderdaad over een schotel gebogen zit, waarvan men zich af vraagt, wat dat wel geweest mag zijn. Na deze ongedwongen vraag plaatste ik gemakkelijk de ellebogen op tafel en vroeg in het algemeen naar iets voedzaams. Het meisje verwees mij naar een groot school bord, waarop de kost mèt de kosten ston den genoteerd. Ik koos capucijners met sla en spek, een gerecht, dat ik in de loop der jaren vrijwel vergeten was. Het wekte vriendelijke herinneringen op aan de zater dagse pot thuis. Rechts van mij ving ik iets over transcendatie en astrale lichamen op uit een vrolijke discussie tussen een paar studenten. Links naast mij vroeg een rood harig meisje aan een bejaarde zwerver, hoe het met diens hondje ging. Een stille, bleke jongeman, die nü reeds een beetje op Zola geleek, maakte een ronde langs de aquarel len van een leerling der Academie een van de velen, die daar exposeren en ont trok zich daarna achter een krant aan mijn ciale geval Anna Lindsay kan men ook afgaan op de brieven, door baronne de Constant de Rebecque met een voorwoord van F. Baldensperger uitgegeven, waarin te lezen staat, dat inderdaad de grootste wroeging van zijn leven moet zijn uitge gaan naar zijn verhouding met deze vrouw, die hem geen andere gave te bie den had dan haar „aanhankelijkheid". PSYCHOLOGISCH is de roman „Adol phe" niet te evenaren wat betreft de be- van de verand°r:nrf "~n ap rmn- blik. Toen het meisje langskwam om te vragen, wat hij wilde eten, keek hij ver rast op alsof die mogelijkheid in het geheel nog niet bij hem was opgekomen. Toen wees hij gemakzuchtig naar de inhoud van mijn bord en las verder. Enkele verzadigden vertrokken alweer, terwijl nieuwe höngerigen binnentraden. Bij het heengaan diende men af te rekenen, bij de deur, waar een baardige jongeman onder het genoegen van een kom tomaten soep de kas bijhield. DE CHEF van deze plezierige bedoening, de heer Cor Snelders, is een schilderachtige figuur, die in de malaise van de dertiger jaren met een paar vrienden op straat ging zingen, omdat er geen werk was. Er was een goede guitarist bij en weldra zongen zij voor de radio, maar naast dat optreden voor de microfoon konden zij dat zingen op straat niet meer nalaten. Er kwamen echter nogal wat mutaties en het trio hield op te bestaan, zodat hij na de bevrijding naar iets anders ging uitzien. Hij wilde best emigreren, maar een desbetreffende in stantie deelde hem mede dat hij als ge schoold arbeider betere kansen zou hebben. Toen ging hij zich energiek laten scholen en daarna deelde de desbetreffende instan tie hem mede, dat er juist zulke bijzondere mogelijkheden waren voor ongeschoolde arbeiders. De heer Snelders maakte zich kwaad en ging een plan verwezenlijken, dat hij al jarenlang gekoesterd had: hij stichtte „De lijmkit" (ook wel bekend onder de naam „Hotel Stoot Je Hoofd Niet") in een oud pand in de Voorstraat en daar kwamen steeds meer studentenartiesten en andere beroepsbeoefenaren niet alleen eten, maar ook muziek maken, toneelspelen, dis cussiëren en andere inspannende ontspan ning bedrijven. Dat is daar trouwens het hoofddoel geworden, nu de waard Snelders inmiddels deze kalebas met het afstapje in de Tweede Weteringdwarsstraat heeft opgericht. „Er is een grote vraag naar dit soort dingen", zegt hij, „precies wat ik altijd gedacht heb. Daar heb ik ook maar op gerekend, toen ik begon met als enig be drijfskapitaal de koffieketel van mijn moe der. Er wordt hier veel geserveerd door werkstudenten, maar voor hen geldt wel een belangrijke eis: dat ze vriendelijk zijn voor de mensen." Men kan er geen pijl op trekken, wie hier allemaal komen eten. Dat is natuurlijk maar goed ook,want als men dat ging doen, zou het een rare, bloedige boel worden. Maar om een voorbeeld te geven van de uiteenlopende categorieën eters, die in een merkwaardige harmonie om de tafels komen zitten, vertelde de heer Snelders, dat er onlangs een oud mannetje in de deuropening was verschenen, dat eerst een beetje schutterig had staan rondkijken, maar tenslotte op aanmoediging van een student was gaan zitten. Beiden zaten al spoedig achter een bord vol boerekool met elkander te delibereren. En toen het aar dige mannetje weer weg was, riep iemand uit een hoek naar de student: „Zeg Harold, doe jij niet zo vertrouwelijk tegen iemand, bij wie ik particulier chauffeur ben ge weest." Het oude mannetje was president directeur van een grote scheepvaartmaat schappij. De inwendige mens heeft alle reden tot tevredenheid over de inwendige kalebas. KO BRUGBIER. Tekening door Jeanne Lombard van het buitengoed te Colombier, waar Madame de Charrière (Belle van Zuylen) woonde. Achter de ramen met luiken - zie de foto op deze pagina - bevond zich haar werkkamer. naar tot de man die niet weet, hoe T :h bevrijden moet van deze druk en die later nimmer meer van wroeging genezen kan. Uitmuntend is deze roman voorts door ver borgen en onuitgesproken gedachten en door het aanduiden van de intuïtie van een vrouw. In zekere zin sluit hierbij het na zijn dood gevonden, onvoltooide ma nuscript „Cécile" aan, dat zijn aarzelingen ^beschrijft tussen Madame de Staël en Charlotte von Hardenberg, later zijn vrouw. Dit werk is, in zeer goed Neder lands vertaald door dr. C. Serrurier en met een inleiding van de ter zake kundige dr. Victor E. van Vriesland in 1954 in de „Wereldboog"-reeks van de Wereld bibliotheek te Amsterdam verschenen. BUITENGEWOON interessant zijn even eens nog zijn brieven aan Madame de Recamier, al verzameld in 1864 en persoon lijk door deze op hoge leeftijd aan Louise Colet gegeven. In deze brieven is de jonge man, zoals hij stond tegenover Belle de Charrière, te herkennen in de bejaarde man in deze nieuwe verhouding. In de eer ste serie van 1814 zijn merwaardigerwijze, zoals hij dat ook op jeugdige leeftijd deed, liefdesverklaringen en smeekbeden ge drongen tussen grote beschrijvingen en uit eenzettingen over de politiek. Het tweede gedeelte van 1815 heet „De honderd da gen". Madame de Recamier wist in de tijd van zijn ongenade veel voor hem op te lossen. De derde serie speelt zich na die honderd dagen af. Het vierde gedeelte is „Reizen" getiteld, aangezien hij met zijn vrouw was uitgeweken. De verzameling eindit in Parijs, twee maanden voor zijn dood in 1830, met de mededeling, dat hij ernstig ziek is, gevolgd door „duizend tedere groeten". In een nawoord beschreef Louise Colet haar bezoek aan de oude Madame de Recamier, die Benjamin her dacht en zich heftig kantte tegen alle verguizing, waarmede hij in zijn tenslotte hooggestegen leven te maken heeft gehad. „Ik vond", aldus Madame Colet, „in zijn politieke brochures een welbespraakt ver dediger van de vrijheid, een onverwoest baar geloof in de voortgang van de mens heid. In zijn „Geschiedenis van de gods diensten" een filosofische geest, universeel, verzoenend, geciviliseerd vijand van elk fanatisme. In zijn roman „Adolphe" een waarachtige gevoeligheid". En professor Mistier vroeg zich af in 1943'45: „Voor hoeveel mensen is de stijl van „Adolphe" vandaag en ook morgen nog bereikbaar! Wat zal er overblijven in de wereld van de ideeën van vrijheid, waarvan Benjamin Constant zijn gehele leven de voorvechter bleef?" TOEN Madame de Recamier zeer oud en bijna blind was, heeft zij uiteindelijk van de brieven van deze grote geest, haar vriend Benjamin Constant, afstand gedaan. En Louise Colet tekende aan: „Bij zijn begrafenis liep om zijn grote verdienste van vijzinnigheid de hele stad uit: ministers, generaals en afgevaardigden, kerkvaders, scholieren en studenten. Een escadron van de cavallerie opende de oet. De eerste zes legioenen van de nationale garde gingen de kist vooraf, beladen met laurierkransen. De laatste zes legioenen volgden. Jonge mensen spanden de paar den uit en trokken de lijkwagen. Zwijgend, met ontbloot hoofd, marcheerden de vrien den, met ordetekenen van het koninkrijk. Omfloerste trommels en vlaggen, een op tocht van oorlogsinvaliden, een triest en groots schouwspel van ongekende lengte strekte zich uit langs de boulevards. Aan alle ramen zag men ontroerde gezichtën. Maar rond de dood verzamelden zich de hartstochten van de levenden. „Naar het Pantheon!" riepen heftige stemmen. De studenten verlangden daar een apotheose. Het druilregende, de nacht daalde over de stad, men schreed voort bij het licht van toortsen. La Fayette, gedeputeerde, collega en vriend van Benjamin Constant, had zich losgemaakt uit de menigte voor de laatste woorden".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 14