DE WAARZEGSTER Bloemen ueMujell&ri, bafen u^Aquati Het nationale symbool is een nachtmerrie van Australië boeren INDRUKKEN VAN EXPOSITIES IN AMSTERDAMSE ZALEN DE KANGOEROE Kort verhaal door Ferdinand Langen (Van onze correspondent in Australië) DE AARDIGE kangoeroes, die men op de Australische watpéns, munten en postzegels ziet en die allerwegen als troetel'beestjes wor den beschouwd, geven de Austra lische boeren heel veel hoofdbre kens. Als de farmers hun zin kre gen, roeiden ze deze buideldieren liefst Helemaal uit. Hoewel er ettelijke miljoenen kangoeroes rondhuppelen, hebben honderd duizenden Australiërs (en het merendeel der immigranten) er nog nooit een in het wild gezien. Trouwens, dit land is zo groot, dat men er honderden mijlen doorheen kan rijden zonder een schaap te zien, hoewel er toch bijna honderddertig miljoen zijn. In het noorden van Zuid- Australië huppelen naar schatting meer dan twee miljoen kangoe roes. In de rest van het land zijn er nog zo'n tien miljoen. Ja, som migen schatten het totale aantal zelfs ten minste twee keer zo groot. In het westen van Nieuw Zuid Wales zijn er al meer dan zes miljoen. Ze vertrappen de weilanden en vernielen de draad- heiningen. Geen wonder dus, dat vrijwel elke boer met een geweer ln de hand loopt om er een stuk of wat onschadelijk te maken, ook al is dit „nationale symbool" van Australië een „beschermd dier" hetgeen betekent dat het niet mag worden geschoten, behalve gedu rende een bepaalde periode, waar in officieel toestemming daartoe wordt gegeven. Die periode van bij voorbeeld drie maanden hangt voor verschillende streken af van de mate, waarin de plaag voor komt. EEN KANGOEROE eet even veel gras als een of twee schapen. Een oppervlakte van anderhalf hectare tarwe kan door een kleine honderd van deze lieve buideldie ren in drie weken tijds totaal worden kaalgevreten. En dat ge beurt herhaaldelijk, want meestal zijn ze in groepen van honderd bij elkaar en belegeren ze het veld als een schare gigantische sprink hanen. Schapen en lammeren sterven dikwijls van honger, door dat de kangoeroes geen gras voor ze hebben overgelaten. Het zijn „harde" dieren, want als de scha pen van dorst sterven, weet een kangoeroe zich nog in het leven te houden. Hoewel de kangoeroe gemak kelijk over een heining kan sprin gen, als hij in nood verkeert, gaat hij gewoonlijk op een listige ma nier te werk om er doorheen te komen. Hij steekt zijn kop in de grond, liefst in een opening van een konijnenhol en wringt zich er net zo ver in, dat hij met zijn lichaam de heinig met stalen paal en al uit de grond kan lichten. Soms rammelt hij de heinig net zo lang tot ze het begeeft. De boe ren hebben geprobeerd de kan goeroes tegen te houden met elec- trische heiningen („schrikdraden" zegt de Nederlandse boer). Maar hoewel koeien en schapen er vlug op reageren en na hun eerste er varingen bij aanraking ervan zo'n schrikdraad vermijden, laten de kangoeroes zich er niet door weerhouden met hun afbrekend werk voort te gaan. Ziekten kennen de kangoeroes bijna niet. De natuurlijke sterfte onder de jongen is dan ook zeer gering. De overvloedige regenval in de laatste jaren heeft de keu ken van het grote huisgezin dezer buideldieren wèl voorzien van gras en tarwe en zij hebben zich mede daardoor snel vermenigvul digd. Hun enige natuurlijke vijan den zijn de wilde honden, maar daar deze juist ook het meest door die mens worden bestreden in de streken waar ze de schapen be dreigen, wordt het stroopterrein van de kangoeroe voor hem eer veiliger dan gevaarlijker gemaakt. MISSCHIEN kunnen we onder de vijanden van de kangoeroe ook de bosbranden rekenen, want er vallen velen aan ten slachtoffer. Het is echter ook voorgekomen dat zij zo'n brand hielpen ver spreiden. In Queensland sprongen kangoeroes als brandende toort sen in doodsangst naar veiliger oorden, die daarop door hen in lichter laaie werden gezet. Twee boerderijen brandden volkomen uit. Op een schapenfarm in Nieuw Zuid Wales, ter grootte van vier duizend hectaren (iets groter dan de halve Beemsterpolder) werden het vorig jaar zevenduizend kan goeroes doodgeschoten om de drieduizend schapen, die er gra zen, te beschermen. In drie maan den tijds vielen er vierduizend onider het moordend lood. In het Moree-district in Nieuw Zuid Wales, zeshonderd kilometer ten noordwesten van Sydney, schoten drie jagers drieduizend kangoe roes in veertien dagen. „Ze zijn nog erger dan de konijnen", zei een jonge veehouder op de ver gadering van de boerenbond in Sydney. In het zuiden van Nieuw Zuid Wales zijn farms waar op elke twintigduizend schapen zesdui zend kangoeroes voorkomen. Het is dus gemakkelijk te begrijpen dat zij een ware plaag vormen, want zonder deze „roofdieren" zou zo'n boerderij zeker zesdui zend schapen meer kunnen wei den. HET IS VRIJWEL niet mogelijk kangoeroes te jagen met gewone jachthonden. Men gebruikt hier voor de kangoeroehond, een krui sing tussen een ruigharige wind- hond en een hazewind. De kan goeroehond is listiger d'an de kan goeroe zelf en dat zegt heel wat. De „rode bosbewoner" heeft na melijk de moed van een leeuw en is listig als een vos. Hij tracht altijd de hond naar een plaats te lokken, waar hij hulpeloos is om hem dan met één slag van z'n voorpoten onschadelijk te maken. Zo nodig neemt een kangoeroe zijn belager in z'n voorpoten en smijt hem in de vallei. Om een kangoeroe te vangen zijn ten min ste drie honden nodig. Kangoeroes, die in nood ver keren of wier jongen worden af genomen, vallen in tegenstelling tot veler mening ook mensen aan. De dertigjarige William Spring, die in de nacht in een auto bij Woomera reed, zag een kangoe- roejong in het licht van zijn kop lampen. Hij stopte, stapte uit en liet het in zijn armen springen. Toen hij zich omkeerde om het in de auto te dragen, kwam plot seling de moeder-kangoeroe uit de duisternis gesprongen. Zij viel Spring in de rug aan en het vol gende ogenblik lag hij op de grond met een gebroken been. In Nowra werd een dertienjarige jongen door een kangoeroe aan gevallen, toen hij het hek van de boerderij wilde openen en het beest plotseling uit het struikge was op hem afvloog. De jongen werd gewond aan het gelaat, het hoofd en zijn lichaam. Hij moest in het ziekenhuis worden opgeno men. Automobilisten overkomt het meermalen dat zij in botsing komen met een kangoeroe. Stee vast is het de auto, die de schrammen en bulten oploopt en niet het buideldier. HOE ONWAARSCHIJNLIJK het u ook in de oren moge klin- (Zie verder pagina 5). ER WAS IETS tussen mijn va der en mijn oom Frits. Altijd wanneer mijn vader ja zei, moest mijn oom Frits nee zeggen en omgekeerd. Zij spra ken elkaar voortdurend tegen. Het was alsof ze elkaar niet mochten. Ik weet niet precies waarom, maar ik weet wel dat mijn vader mijn oom Frits eens wat geld heeft geleend en dat mijn oom Frits nooit over terug betaling daarvan repte. Mis- schien zat dat mijn vader dwars. Mijn vader heeft altijd gauw het gevoel gehad dat hij te kort gedaan werd. Op een dag zei mijn vader te gen mijn oom Frits: „Zie je iets in waarzegsters?" „Nee", antwoordde mijn oom. „Ik weet het zo net nog niet", toch wel eens opmerkelijke din- zei mijn vader. „Je hoort soms gen van hen". „Onzin", antwoordde mijn oom Frits. „Misschien kunnen ze inder daad in de toekomst zien", zei mijn vader. „Mijn oom Frits lachte scham per. „Alles wat ze je vertellen is je reinste onzin. Mijn vader haalde zijn schou ders op. „Ik geloof", zei mijn va der,, „dat je wat te haastig oor deelt". „Dat denk je maar", antwoord de mijn oom Frits. „Je zou ze bijvoorbeeld iets uit je verleden kunnen laten vertel len", zei mijn vader, „iets wat je zelf kunt controleren". „Er is geen waarzegster die mij iets uit mijn verleden kan ver tellen, dat ik haar niet eerst zelf heb verteld", zei mijn oom Frits. „Ik hoor het al", lachte mijn vader, „jij zult nooit naar een waarzegster gaan". „O nee", zei mijn oom Frits, „nou dan vergis je je toch. Ik zou er alleen al heen willen om jou te bewijzen, dat je niets anders dan onzin van hen hoort". Mijn vader stond op. „Kom dan mee", zei hij. Zo gingen mijn vader en mijn oom Frits op weg naar een waarzegster. Mijn va der wist er een in de binnenstad te wonen. Hij had een adverten tie van haar in de krant gelezen. Het huis van de waarzegster bleek in een smal straatje achter andere huizen verborgen te staan. Maar mijn vader en mijn oom Frits vonden haar best. Ze beklommen de hoge stoep voor de deur en trokken aan de bel. Mijn vader en mijn oom Frits werden in een kamer gelaten waar familiefoto's de schoorsteen sierden en een goudvisje in een glazen bol rondzwom. „De toekomst?" vroeg de waar zegster. „Ja", knikte mijn vader. „Ik wil iets over mijn verleden horen", zei mijn oom Frits. De waarzegster knikte en zei: „Eén voor één dan maar". Mijn vader was het eerste aan de beurt. Hij mocht in een klein zijkamertje komen, waar de kaarten al over de tafel ver spreid lagen. De waarzegster nam de kaarten op, schudde ze en begon ze op stapeltjes te leg gen. „Getrouwd?" vroeg ze. „Ja", zei mijn vader. „Wilt u iets speciaals weten?" vroeg de waarzegster. Mijn vader schudde zijn hoofd. De vingertoppen van de waar zegster begonnen over de kaar ten te glijden. „Wacht nog even", zei mijn vader. Hij boog zich over de ta fel en fluisterde: „Na mij komt mijn broer. Hij heeft vijfentwin tig gulden van mij geleend. Kunt u hem vertellen, dat hij mij dat eens terug moet betalen?" De waarzegster keek mijn va der een ogenblik nadenkend aan. „Een gulden extra", zei ze toen. Mijn vader schoof zwijgend een gulden over de tafel. Daarna vertelde de waarzeg ster mijn vader, dat hij een brief zou krijgen, dat er veel geld op hem lag te wachten, dat hij over een brug zou komen, dat hij naar het buitenland zou gaan, dat hij een hoge positie zou krijgen in een gebouw waar veel mensen in en uit lopen en al die onzin meer. Na een kwartiertje stond mijn vader verheugd op, met een rose toekomst voor zich. Daarna was mijn oom Frits aan de beurt. Mijn vader wachtte op hem, terwijl hij het goudvisje in de glazen bol aandachtig ga desloeg. Mijn oom Frits keerde terug met een wat verwarde blik in zijn ogen. „Ze wist meer van mijn verleden dan ik had ge dacht", zei mijn oom Frits, toen hij en mijn vader weer buiten stonden. „O ja", vroeg mijn vader on schuldig, „wat wist ze dan?" „Ze wist van de vijfentwintig gulden die jij me geleend hebt", zei mijn oom Frits. Hij was een beetje bleek om zijn neus gewor den. „Wel?" vroeg mijn vader. „Ik wou maar zeggen dat je gelijk hebt gehad", antwoordde mijn oom Frits. „Het is toch niet allemaal onzin wat ze je verko pen". Het was de eerste keer dat mijn oom Frits mijn vader ge lijk gaf. Maar omdat hij toch vergat mijn vader terug te beta len, veranderde er feitelijk niets. Ze zijn ook daarna elkaar voort durend dwars blijven zitten. ER BESTAAN ZAKEN, die zich door de eeuwen heen hand haven. „Mam," zei Brigitte op een goede dag, „ik moet een versje schrijven in Betty's Poessie- album, helpt u me even?" Poessie-album, stel je voor! Bij het wóórd alleen zag ik on middellijk de fluwelige kaft terug, die destijds mijn eigen Poëzie-album sierde. De imita- tie-suède kaft met de krullerige, gouden letters: poëzie. Een ge wichtig woord met een klank uit een verre, volwassen wereld, een onwaarschijnlijk vèrverwij- derde toekomstwereld, waarin ik, oud en wijs en grijs, de gedichten mijner boezemsvriendinnen her lezen zou. Waarin ik herinnerd zou worden aan haar nooit-af- latende vriendschap, haar goede wensen, die mij op mijn levens pad vergezellen zouden, de door nen, die o, schone beeldspraak altijd aan de rozen groeiden en de kleine blauwe vergeet-mij- niet, die op iedere bladzij in ere werd gehouden, bescheiden en onopvallend bloeiend in reine eenvoud. Waar ter werfeld zou mijn poë zie-album gebleven zijn? Waar schijnlijk opgeruimd bij één van die radicale, niets-ontziende voorjaarssohoonmaakbeurten, die mijn moeder vroeger thuis placht te houden. Wel spijtig eigenlijk. Ik zal nu nooit meer weten wel ke schone wensen, vergezeld van uitbundige bloemboeketten in glinsterende flittermanden, mij in mijn jeugd zijn toegedicht en wie mij eeuwige vriendschap heeft gezworen bij monde van de veel vuldig voorkomende en klakke loos van het ene album in het andere overgeschreven schone Vervolg van pagina 4 ken, in West-Australië kunt u kangoeroes tegenkomen met een „rood achterlicht" in hun oor. Die „achterlichten" zijn van fluores cerend plakband gemaakt en aan gebracht door ambtenaren van het wetenschappelijk onderzoek instituut met de bedoeling de drinkgewoonten van de buidel dieren te bestuderen. Het aan brengen van zo'n bandje is niet zo moeilijk. De deskundigen zoe ken een Waterpoel op, waarvan zij weten dat er geregeld kangoe roes komen drinken en doen een slaapmiddel in het water De die ren vallen daardoor een paar uur lang in slaap en in die tijd zorgen de biologen er voor om hun oren van zo'n reflector te voorzien, 's Nachts controleren zij dan waar de kangoeroes naar toe gaan en hoe dikwijls zij drinken. DE AMERIKANEN hebben on langs gevraagd of Australië inge blikt of bevroren kanigoeroevlees kan leveren voor hondenvoedsel, waaraan in de Verenigde Staten klaarblijkelijk gebrek bestaat. Het is bij vragen gebleven. Van een gedode kangoeroe worden hier al leen gebruikt de huid en de staart. Van de staart wordt (wel eens) kangoeroesoep gemaakt. Van de huid maakt men schoenen en tas sen. Het aantal verhandelde hui den is echter, in vergelijking met de miljoenen kangoeroes, die hier rondhuppelen, zeer gering. In één jaar werden bijvoorbeeld in West-Australië slechts zestigdui zend huiden verhandeld. Hoewel er ettelijke miljoenen vertegenwoordigers van Austra- lië's nationale symbool rondzwer ven en de boer ze graag uitge roeid wil zien, heeft elke Austra liër toch een zwak voor „dit lieve dier". Telkens weer gaan er stem men op om ze „radicaal te ver giftigen". Maar telkens weer zijn® er even zovelen, die ze beschermd vtiilen houden. Zelfs boeren, diie geplaagd worden door meer kan goeroes dan er schapen in de wei de zijn, geven toe dat zij „een paar kangoeroes" graag zouden willen houden. Hoezeer ook een roofdier, de kangoeroe heeft iets over zich dat de liefderijke gevoelens van de mens opwekt. Het nationale sym bool van Australië zal, hoe groot de plaag ook is, wel nooit worden 5 uitgeroeid. iets voor maken? Iets lolligs, niet zo slóóm. Het hoeft niet lang te zijn, hoor, een paar regels, maar iets lolligs." „Iets lolligs.zei ik naden kend. „Wat zou je zeggen van: Veel heil en zegen, lieve Bet, einde van het eerste couplet. Is dat lollig genoeg?" „Hè jakkes nee, wat is dat nou. heil en zegen zo sloom. Laatst had u zoiets leuks voor een feest gemaakt, hoe was dat liedje nu ook weer, we zongen het alle maal hier thuistra-la-la- la. „Ja, op de wijs van J'ai rendez vous avec vous Nee Brigitte, een Frans chanson lijkt me beslist niet geschikt voor Betty, laat staan voor een poëzie-album." „Wat is dat eigenlijk: po-ë-zie?" „Dichtkunst. Vandaal dat je er een gedicht in moet schrijven. Geen brief of een verhaaltje, maar een vérs." „Een vérs," herhaalde Brigitte, „hoe komen we aan een vers? Kunt u een vers maken? Het hoeft niet te lang te zijn, hoor, één com.... één complet is genoeg, maar iets lolligs. Hè ja, Mam, kun je lachen, als Betty het voorleest in de klas! Kunt u niet iets ma ken op „M'n zuster heeft een nylonblouse dat kent ze vast, da kent iedereen. Falderie, fal- dera.u weet wel." „Nee," zei ik beslist, „nee Bri gitte, zoiets schrijf je beslist niet in een poëzie-album." „Wat schrijf je er dan wèl in?" vroeg Brigitte, lichtelijk wan hopig. Tja, wat schrijft een kind van deze tijd in spijkerbroek en Montycoat, met paardestaart of poedelhoofd in een poëzie album? „Iets voor later," zei ik vaag. „Wat rijmt op later?" deed Brigitte direct actief. „Kater, water. „Betty, als je groot bent later," begon ik, „en niet meer zo bang voor waterIs ze bang voor water? Wast ze zich wel altijd goed en hoe staat het met tan denpoetsen?" vervolgde ik sin- terklazerig. Brigitte bekeek me lllllllillUllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll regels: „Bloemen verwelken, ro zen vergaan, maar onze vriend schap blijft eeuwig bestaan." Het zijn de eeuwige vriendschap pen van de kinderen, waarmee ik, in een stijfgeplooide matro zenjurk van wit cheviot, op een oude vergeelde schoolfoto sta, anonymi voor het merendeel, want van de vele namen, die in mijn verdwenenen album voor kwamen, herinner ik mij alleen nog die van mijn schooljuffrouw, een naam, in het gewone doen bespottelijk afgekort, maar in mijn album voluit, met een ferme streep, in een keurige, correcte, duidelijke leesbare handtekening vereeuwigd: M. A. Geitenbeek. Tussen al die in kinderschrift gekrabbelde Toosjes en Marietjes en Beppies stond die ene sierlijke echte handtekening zo superieur en voornaam, in alle eenvoud de stereotype aardigheden als on dersteboven en kruiselings ge schreven regels devaluerend tot kinderachtige en banale grap jes,Mijn naam zal in deez' album staan, al moet ik er dwars -''''-u-henen gaan".Waar door heen? „Kunt u iets maken voor een Poessie-album?" vroeg Brigitte. En net als mijn moeder destijds zei ik: „Het is niet een poessie- album, het heeft niets met een poes te maken, het is po-ë-zie." „Nou goed, po-ë-zie. Kunt u er VAN DE te Amsterdam lopende exposities is die van het werk van D. Lammers in de kunsthandel v.h. Martinet Michels (tot 24 februari) misschien wel de inte ressantste. Hoewel men niet van een debuut mag spreken, zullen er zeer weinigen het werk van Lam mers ontmoet hebben. Om inge wijden enig idee te geven omtrent de uitdrukkingswijze van deze schilder, zij opgemerkt, dat Lam mers' werk even doet denken aan dat van Fiedler, voor wie hij trouwens ook respect koestert, voorts wel aan dat van Henriët. Dat men het werk van Lammers beïnvloed moet noemen, mag hier uit echter niet volgen. Lammers is lang genoeg bezig en het treft juist hoe persoonlijk dit werk is. Voor een Nederlands schilder heeft het zelfs iets uitzonderlijks. Men kan het expressionistisch noemen om de vertekeningen, die de uitdrukkingskracht verhogen. Het is toch vooral realistisch en daarmee herinnert het dan even aan Henriëts tekeningen naar kin deren, naar moeders en kinderen Lammers' kinderen zijn niet ge flatteerd, verre van dat, maar ze hebben niet die klassegebonden heid van Henriëts kinderen, welk laatste factor ik overigens nooit een bezwaar wil noemen. Lam mers' kinderen zijn gretige dier tjes, felle kleine mensjes, niet al tijd leuk of aardig, maar altijd echt. Met brede lijnen, uit het pensee! lopend, beschrijft Lammers zijn vormen. Hij blijft daarmee, on danks het gebruik van verf, in de eerste plaats tekenaar. Wanneer kleur gebruikt wordt is deze meestal gedekt. Waar de kleur even sterker wordt, is deze so noor. De materie van de olieverf is Lammers nog niet vertrouwd, hetgeen echter niet aangemerkt mag worden als een tekort aan Lammers' kunstenaarschap, dat zo gewetensvol wordt beleefd. een ogenblik wantrouwig. „Nou, kóm nou," deed ze toen. „Het is voor een album! Of ze zich wel wast! Ik zie al dat ze het leest, ik zou me doodschamen. U weet toch wel iets anders, niet zo sloom „Iets lolligs," vulde ik aan, „voor een poëzie-album. Iets voor later, iets waar jullie om lachen kunnen als ze het voor leest en iets wat jullie allemaal kunnen meezingen. Je maakt het wel ingewikkeld, Brigitte." „Nu ja, dat hoeft niet allemaal tegelijk, laat dat zingen er dan maar af." „Wat is die Betty voor een kind?" trachtte ik me te oriën teren, „Is ze lief of snibbig, of „Gewoon." „Kan ze goed leren of is ze dom, of is ze bijvoorbeeld een piet in handwerken?" „Nou gewoon." Lammers beperkt zich wat be treft het onderwerp tot een klein gebied, dat hij geconcentreerd ex ploreert zonder in een dodend herhalen te vervallen. VREUGDE SCHENKT de ten tentoonstelling van schilderijen en aquarellen van Jeanne Bieruma- Oosting, die tot 25 februari bij M. L. de Boer gehouden wordt. Vreugde, omdat Jeanne Oosting, wier vitaliteit altijd te bewonde ren viel, nu eens een goede keuze uit haar wel eens ongelijke werk laat zien niet alléén, maar ook een duidelijke vooruitgang toont. Haar niet altijd even juiste kie- „Rotanstoelen" door Jeanne Bieruma Oosting. zen tussen dat wat weggegooid van schilderkunstige verbeelding, kan worden en wat bewaard Zie dat „paartje" rotanstoelen. moet blijven, maakte dat de gra fische artieste leek uit te blinken „Heeft ze niet iets bijzonders, kan ze goed zingen of tekenen?" „Nee, heel gewóón." Nu, daar moest ik het dan mee doen. Een gedicht voor een poë zie-album van een gewoon huis- tuin-en-keuken-kind. Maar iets lolligs en niet zo sloom: iets vlots en moderns, dacht ik, met steke lig heimwee naar de bruinfluwe- len kaft, de fiere handtekening van juffrouw Geitenbeek en de weinig originele, maar wel ge makkelijke rijmelarij van de gangbare poëzie dier dagen. Toen Brigitte na vieren uit school kwam had ik een gedicht van vage algemeenheden in elkaar gedraaid, dat naar het mij leek vrij redelijk aan de eisen van een modern album kon voldoen. Maar Brigitte toonde trots een blad zijde vol glinsterende flitterplaat- jes. „We hadden een kwartier vrij," vertelde ze, „ik had m'n sommen al af en we mochten doen wat we wilden. Toen heb ik meteen maar even dat album van Betty in orde gemaakt." Haar hand streelde liefkozend een bos wildgekleurde rozen en vergeet-mij-nieten, die midden op de bladzijde geplakt waren, om ringd door een guirlande van flittersterretjes en ineengestren gelde handen. „Je hoeft helemaal niet zelf iets te maken," vervolgde ze. „Je schrijft gewoon een vers over. Ik heb een heel mooi, zal ik het even voorlezen? Moet u horen: „Het schoon der lelie en der roos ver welkt na ene korte poos. Maar vriendschap is een hemelplant, ze is tegen storm en zon bestand. Haar bloem, die 'k met dit vers u bied, zegge u, vriendin!: ver geet mij niet!".... En hier, moet u kijken, vindt u het niet enig, zo scheef door elkaar: Mijn naam zal in deez' album staan, al moet ik er dwars doorhenen gaan." Waar doorheen?, dacht ik. Maar het geheel met gepaste aandacht en een flits van sentimentele herinnering overziend, plaatste ik de in dergelijke gevallen meest bruikbare term: „Hoebestaattut." EN NU mogen we de mond vol hebben over de vernieuwing van de dichtkunst bij de zogeheten jongere garde en over de hemel bestormende noviteiten en het bargoens hunner experimentele poëzie wanneer u in een hedendaags poëzie-album van een sportieve, vlotte „teen-ager" (of hoe de mode-term luidt) een ge dicht verwacht, dat zelfs maar in de vèrste verte zweemt naar de stijl van Campert of Lucebert, dan bent u er glad naast. Het is alles romantiek, wat de klok slaat. Het zijn nog altijd de bloe men, die verwelken en de rozen, die vergaan en de vergeet-mij- nietjes, die bloeien opdat wij niet vergeten de vriendschap, die blijft bestaan. Tot in Eeuwigheid. men. Mij boeide toen ook een vertellende kant van dit werk. Zij blijkt nu ook buiten dit litte raire element te kunnen en weet te steunen op meer zuiver schilderkunstige elementen. Zij schildert breed. Openheid van kleur, die toch ernstig kan zijn, geeft aan deze tentoonstelling iets helders. Erkend moet worden, dat de kunsthandelaar hiertoe meewerk te door een betere verzorging van lijsten en passepartouts, iets waar Jeanne Oosting nogal eens slordig mee omspringt in haar werkdrift. Het vertellende element zit nog wel in haar werk, maar is meer BIJ ARTI kregen enkele leden boven de schilderes in haar. Na de gelegenheid eens wat meer van zo'n tentoonstelling als deze denkt zich te laten zien op een groepen- men daar anders over. Op een vorige tentoonstelling, tentoonstelling, die tot 27 februari gehouden wordt. Dat bij deze ver- enige jaren geleden gehouden, eniging de oprechte wil bestaat leek me de schilderes al te roe- iets frissers van dit genootschap te maken, bewijst het exposeren van het werk van Th. Heijnes, die pas kort geleden lid werd en door het meer eigentijdse karakter van zijn werk al eerder opviel in dit milieu. Eigenlijk is Heijnes iemand die aan het Amsterdamse impressionisme, zoals dat van Breitner vandaan komt, een vas tere en modernere allure wil ge ven door zijn vormen niet alleen te laten bepalen door wat de na tuur te zien geeft, maar ook door de ruimtelijke mogelijkheden die het te beschilderen vlak zelf geeft. Het formaat en de verhoudingen van het doek bepalen de richtin gen in het lijnenspel, de verhou dingen van de vlakken, het ritmi sche geheel van vormen, kleuren en lijnen. Een reeds eerder ver toond schilderij „Beeldhouwer en model" is hiervan een voor beeld, overigens toch nog wat aan de oppervlakkige kant. Geslaag der leek me het even meer natu ralistisch opgevatte portret „In het atelier". Heijnes blijkt een goed aquarellist en de openheid van zijn werk is innemend. Interessant is deze tentoonstel ling voorts om het merkwaardige, fantasierijke grafische werk van W. J. Nijs. Dan moeten L. van der Vlist (een sappig en zeker wer kend vakman) en J. J. Moolhui- zen worden genoemd. Eenvoud en betrouwbaarheid spreken uit Heynsius' schilderijen. Goede wijn behoeft geen krans en tot verdere opmerkingen geeft het werk van de Joffer Lizzy Ansingh geen aan leiding in dit korte bestek. En tenslotte is het me of de beeld houwer Polet, die toch terecht een naam verdiende, wel poogt te evolueren zonder echter de kracht te vinden, die uit ouder werk van hem sprak. Zijn portretten doen meer verouderd aan dan bekend werk van vroeger datum. Een klein bronzen liggend naakt uit 1925 leek me het mooist. BOB BUYS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 14