DE WAARZEGSTER
Bloemen ueMujell&ri, bafen u^Aquati
Het nationale symbool
is een nachtmerrie
van Australië
boeren
INDRUKKEN VAN EXPOSITIES
IN AMSTERDAMSE ZALEN
DE KANGOEROE
Kort verhaal door
Ferdinand Langen
(Van onze correspondent in Australië)
DE AARDIGE kangoeroes, die
men op de Australische watpéns,
munten en postzegels ziet en die
allerwegen als troetel'beestjes wor
den beschouwd, geven de Austra
lische boeren heel veel hoofdbre
kens. Als de farmers hun zin kre
gen, roeiden ze deze buideldieren
liefst Helemaal uit. Hoewel er
ettelijke miljoenen kangoeroes
rondhuppelen, hebben honderd
duizenden Australiërs (en het
merendeel der immigranten) er
nog nooit een in het wild gezien.
Trouwens, dit land is zo groot,
dat men er honderden mijlen
doorheen kan rijden zonder een
schaap te zien, hoewel er toch
bijna honderddertig miljoen zijn.
In het noorden van Zuid-
Australië huppelen naar schatting
meer dan twee miljoen kangoe
roes. In de rest van het land zijn
er nog zo'n tien miljoen. Ja, som
migen schatten het totale aantal
zelfs ten minste twee keer zo
groot. In het westen van Nieuw
Zuid Wales zijn er al meer dan
zes miljoen. Ze vertrappen de
weilanden en vernielen de draad-
heiningen. Geen wonder dus, dat
vrijwel elke boer met een geweer
ln de hand loopt om er een stuk
of wat onschadelijk te maken, ook
al is dit „nationale symbool" van
Australië een „beschermd dier"
hetgeen betekent dat het niet mag
worden geschoten, behalve gedu
rende een bepaalde periode, waar
in officieel toestemming daartoe
wordt gegeven. Die periode van
bij voorbeeld drie maanden hangt
voor verschillende streken af van
de mate, waarin de plaag voor
komt.
EEN KANGOEROE eet even
veel gras als een of twee schapen.
Een oppervlakte van anderhalf
hectare tarwe kan door een kleine
honderd van deze lieve buideldie
ren in drie weken tijds totaal
worden kaalgevreten. En dat ge
beurt herhaaldelijk, want meestal
zijn ze in groepen van honderd bij
elkaar en belegeren ze het veld
als een schare gigantische sprink
hanen. Schapen en lammeren
sterven dikwijls van honger, door
dat de kangoeroes geen gras voor
ze hebben overgelaten. Het zijn
„harde" dieren, want als de scha
pen van dorst sterven, weet een
kangoeroe zich nog in het leven
te houden.
Hoewel de kangoeroe gemak
kelijk over een heining kan sprin
gen, als hij in nood verkeert, gaat
hij gewoonlijk op een listige ma
nier te werk om er doorheen te
komen. Hij steekt zijn kop in de
grond, liefst in een opening van
een konijnenhol en wringt zich er
net zo ver in, dat hij met zijn
lichaam de heinig met stalen paal
en al uit de grond kan lichten.
Soms rammelt hij de heinig net
zo lang tot ze het begeeft. De boe
ren hebben geprobeerd de kan
goeroes tegen te houden met elec-
trische heiningen („schrikdraden"
zegt de Nederlandse boer). Maar
hoewel koeien en schapen er vlug
op reageren en na hun eerste er
varingen bij aanraking ervan zo'n
schrikdraad vermijden, laten de
kangoeroes zich er niet door
weerhouden met hun afbrekend
werk voort te gaan.
Ziekten kennen de kangoeroes
bijna niet. De natuurlijke sterfte
onder de jongen is dan ook zeer
gering. De overvloedige regenval
in de laatste jaren heeft de keu
ken van het grote huisgezin dezer
buideldieren wèl voorzien van
gras en tarwe en zij hebben zich
mede daardoor snel vermenigvul
digd. Hun enige natuurlijke vijan
den zijn de wilde honden, maar
daar deze juist ook het meest door
die mens worden bestreden in de
streken waar ze de schapen be
dreigen, wordt het stroopterrein
van de kangoeroe voor hem eer
veiliger dan gevaarlijker gemaakt.
MISSCHIEN kunnen we onder
de vijanden van de kangoeroe ook
de bosbranden rekenen, want er
vallen velen aan ten slachtoffer.
Het is echter ook voorgekomen
dat zij zo'n brand hielpen ver
spreiden. In Queensland sprongen
kangoeroes als brandende toort
sen in doodsangst naar veiliger
oorden, die daarop door hen in
lichter laaie werden gezet. Twee
boerderijen brandden volkomen
uit.
Op een schapenfarm in Nieuw
Zuid Wales, ter grootte van vier
duizend hectaren (iets groter dan
de halve Beemsterpolder) werden
het vorig jaar zevenduizend kan
goeroes doodgeschoten om de
drieduizend schapen, die er gra
zen, te beschermen. In drie maan
den tijds vielen er vierduizend
onider het moordend lood. In het
Moree-district in Nieuw Zuid
Wales, zeshonderd kilometer ten
noordwesten van Sydney, schoten
drie jagers drieduizend kangoe
roes in veertien dagen. „Ze zijn
nog erger dan de konijnen", zei
een jonge veehouder op de ver
gadering van de boerenbond in
Sydney.
In het zuiden van Nieuw Zuid
Wales zijn farms waar op elke
twintigduizend schapen zesdui
zend kangoeroes voorkomen. Het
is dus gemakkelijk te begrijpen
dat zij een ware plaag vormen,
want zonder deze „roofdieren"
zou zo'n boerderij zeker zesdui
zend schapen meer kunnen wei
den.
HET IS VRIJWEL niet mogelijk
kangoeroes te jagen met gewone
jachthonden. Men gebruikt hier
voor de kangoeroehond, een krui
sing tussen een ruigharige wind-
hond en een hazewind. De kan
goeroehond is listiger d'an de kan
goeroe zelf en dat zegt heel wat.
De „rode bosbewoner" heeft na
melijk de moed van een leeuw en
is listig als een vos. Hij tracht
altijd de hond naar een plaats te
lokken, waar hij hulpeloos is om
hem dan met één slag van z'n
voorpoten onschadelijk te maken.
Zo nodig neemt een kangoeroe
zijn belager in z'n voorpoten en
smijt hem in de vallei. Om een
kangoeroe te vangen zijn ten min
ste drie honden nodig.
Kangoeroes, die in nood ver
keren of wier jongen worden af
genomen, vallen in tegenstelling
tot veler mening ook mensen aan.
De dertigjarige William Spring,
die in de nacht in een auto bij
Woomera reed, zag een kangoe-
roejong in het licht van zijn kop
lampen. Hij stopte, stapte uit en
liet het in zijn armen springen.
Toen hij zich omkeerde om het
in de auto te dragen, kwam plot
seling de moeder-kangoeroe uit
de duisternis gesprongen. Zij viel
Spring in de rug aan en het vol
gende ogenblik lag hij op de
grond met een gebroken been. In
Nowra werd een dertienjarige
jongen door een kangoeroe aan
gevallen, toen hij het hek van de
boerderij wilde openen en het
beest plotseling uit het struikge
was op hem afvloog. De jongen
werd gewond aan het gelaat, het
hoofd en zijn lichaam. Hij moest
in het ziekenhuis worden opgeno
men. Automobilisten overkomt
het meermalen dat zij in botsing
komen met een kangoeroe. Stee
vast is het de auto, die de
schrammen en bulten oploopt en
niet het buideldier.
HOE ONWAARSCHIJNLIJK
het u ook in de oren moge klin-
(Zie verder pagina 5).
ER WAS IETS tussen mijn va
der en mijn oom Frits.
Altijd wanneer mijn vader ja
zei, moest mijn oom Frits nee
zeggen en omgekeerd. Zij spra
ken elkaar voortdurend tegen.
Het was alsof ze elkaar niet
mochten. Ik weet niet precies
waarom, maar ik weet wel dat
mijn vader mijn oom Frits eens
wat geld heeft geleend en dat
mijn oom Frits nooit over terug
betaling daarvan repte. Mis-
schien zat dat mijn vader
dwars. Mijn vader heeft altijd
gauw het gevoel gehad dat hij
te kort gedaan werd.
Op een dag zei mijn vader te
gen mijn oom Frits: „Zie je iets
in waarzegsters?"
„Nee", antwoordde mijn oom.
„Ik weet het zo net nog niet",
toch wel eens opmerkelijke din-
zei mijn vader. „Je hoort soms
gen van hen".
„Onzin", antwoordde mijn oom
Frits.
„Misschien kunnen ze inder
daad in de toekomst zien", zei
mijn vader.
„Mijn oom Frits lachte scham
per. „Alles wat ze je vertellen is
je reinste onzin.
Mijn vader haalde zijn schou
ders op. „Ik geloof", zei mijn va
der,, „dat je wat te haastig oor
deelt".
„Dat denk je maar", antwoord
de mijn oom Frits.
„Je zou ze bijvoorbeeld iets uit
je verleden kunnen laten vertel
len", zei mijn vader, „iets wat je
zelf kunt controleren".
„Er is geen waarzegster die mij
iets uit mijn verleden kan ver
tellen, dat ik haar niet eerst zelf
heb verteld", zei mijn oom Frits.
„Ik hoor het al", lachte mijn
vader, „jij zult nooit naar een
waarzegster gaan".
„O nee", zei mijn oom Frits,
„nou dan vergis je je toch. Ik zou
er alleen al heen willen om jou
te bewijzen, dat je niets anders
dan onzin van hen hoort".
Mijn vader stond op. „Kom
dan mee", zei hij. Zo gingen mijn
vader en mijn oom Frits op weg
naar een waarzegster. Mijn va
der wist er een in de binnenstad
te wonen. Hij had een adverten
tie van haar in de krant gelezen.
Het huis van de waarzegster
bleek in een smal straatje achter
andere huizen verborgen te
staan. Maar mijn vader en mijn
oom Frits vonden haar best. Ze
beklommen de hoge stoep voor
de deur en trokken aan de bel.
Mijn vader en mijn oom Frits
werden in een kamer gelaten
waar familiefoto's de schoorsteen
sierden en een goudvisje in een
glazen bol rondzwom.
„De toekomst?" vroeg de waar
zegster.
„Ja", knikte mijn vader.
„Ik wil iets over mijn verleden
horen", zei mijn oom Frits.
De waarzegster knikte en zei:
„Eén voor één dan maar".
Mijn vader was het eerste aan
de beurt. Hij mocht in een klein
zijkamertje komen, waar de
kaarten al over de tafel ver
spreid lagen. De waarzegster
nam de kaarten op, schudde ze
en begon ze op stapeltjes te leg
gen. „Getrouwd?" vroeg ze.
„Ja", zei mijn vader.
„Wilt u iets speciaals weten?"
vroeg de waarzegster.
Mijn vader schudde zijn hoofd.
De vingertoppen van de waar
zegster begonnen over de kaar
ten te glijden.
„Wacht nog even", zei mijn
vader. Hij boog zich over de ta
fel en fluisterde: „Na mij komt
mijn broer. Hij heeft vijfentwin
tig gulden van mij geleend. Kunt
u hem vertellen, dat hij mij dat
eens terug moet betalen?"
De waarzegster keek mijn va
der een ogenblik nadenkend aan.
„Een gulden extra", zei ze toen.
Mijn vader schoof zwijgend een
gulden over de tafel.
Daarna vertelde de waarzeg
ster mijn vader, dat hij een brief
zou krijgen, dat er veel geld op
hem lag te wachten, dat hij over
een brug zou komen, dat hij naar
het buitenland zou gaan, dat hij
een hoge positie zou krijgen in
een gebouw waar veel mensen
in en uit lopen en al die onzin
meer.
Na een kwartiertje stond mijn
vader verheugd op, met een rose
toekomst voor zich.
Daarna was mijn oom Frits
aan de beurt. Mijn vader wachtte
op hem, terwijl hij het goudvisje
in de glazen bol aandachtig ga
desloeg.
Mijn oom Frits keerde terug
met een wat verwarde blik in
zijn ogen. „Ze wist meer van
mijn verleden dan ik had ge
dacht", zei mijn oom Frits, toen
hij en mijn vader weer buiten
stonden.
„O ja", vroeg mijn vader on
schuldig, „wat wist ze dan?"
„Ze wist van de vijfentwintig
gulden die jij me geleend hebt",
zei mijn oom Frits. Hij was een
beetje bleek om zijn neus gewor
den.
„Wel?" vroeg mijn vader.
„Ik wou maar zeggen dat je
gelijk hebt gehad", antwoordde
mijn oom Frits. „Het is toch niet
allemaal onzin wat ze je verko
pen".
Het was de eerste keer dat
mijn oom Frits mijn vader ge
lijk gaf. Maar omdat hij toch
vergat mijn vader terug te beta
len, veranderde er feitelijk niets.
Ze zijn ook daarna elkaar voort
durend dwars blijven zitten.
ER BESTAAN ZAKEN, die
zich door de eeuwen heen hand
haven.
„Mam," zei Brigitte op een
goede dag, „ik moet een versje
schrijven in Betty's Poessie-
album, helpt u me even?"
Poessie-album, stel je voor!
Bij het wóórd alleen zag ik on
middellijk de fluwelige kaft
terug, die destijds mijn eigen
Poëzie-album sierde. De imita-
tie-suède kaft met de krullerige,
gouden letters: poëzie. Een ge
wichtig woord met een klank uit
een verre, volwassen wereld,
een onwaarschijnlijk vèrverwij-
derde toekomstwereld, waarin ik,
oud en wijs en grijs, de gedichten
mijner boezemsvriendinnen her
lezen zou. Waarin ik herinnerd
zou worden aan haar nooit-af-
latende vriendschap, haar goede
wensen, die mij op mijn levens
pad vergezellen zouden, de door
nen, die o, schone beeldspraak
altijd aan de rozen groeiden
en de kleine blauwe vergeet-mij-
niet, die op iedere bladzij in ere
werd gehouden, bescheiden en
onopvallend bloeiend in reine
eenvoud.
Waar ter werfeld zou mijn poë
zie-album gebleven zijn? Waar
schijnlijk opgeruimd bij één van
die radicale, niets-ontziende
voorjaarssohoonmaakbeurten, die
mijn moeder vroeger thuis placht
te houden. Wel spijtig eigenlijk.
Ik zal nu nooit meer weten wel
ke schone wensen, vergezeld van
uitbundige bloemboeketten in
glinsterende flittermanden, mij in
mijn jeugd zijn toegedicht en wie
mij eeuwige vriendschap heeft
gezworen bij monde van de veel
vuldig voorkomende en klakke
loos van het ene album in het
andere overgeschreven schone
Vervolg van pagina 4
ken, in West-Australië kunt u
kangoeroes tegenkomen met een
„rood achterlicht" in hun oor. Die
„achterlichten" zijn van fluores
cerend plakband gemaakt en aan
gebracht door ambtenaren van
het wetenschappelijk onderzoek
instituut met de bedoeling de
drinkgewoonten van de buidel
dieren te bestuderen. Het aan
brengen van zo'n bandje is niet
zo moeilijk. De deskundigen zoe
ken een Waterpoel op, waarvan
zij weten dat er geregeld kangoe
roes komen drinken en doen een
slaapmiddel in het water De die
ren vallen daardoor een paar uur
lang in slaap en in die tijd zorgen
de biologen er voor om hun oren
van zo'n reflector te voorzien,
's Nachts controleren zij dan waar
de kangoeroes naar toe gaan en
hoe dikwijls zij drinken.
DE AMERIKANEN hebben on
langs gevraagd of Australië inge
blikt of bevroren kanigoeroevlees
kan leveren voor hondenvoedsel,
waaraan in de Verenigde Staten
klaarblijkelijk gebrek bestaat. Het
is bij vragen gebleven. Van een
gedode kangoeroe worden hier al
leen gebruikt de huid en de staart.
Van de staart wordt (wel eens)
kangoeroesoep gemaakt. Van de
huid maakt men schoenen en tas
sen. Het aantal verhandelde hui
den is echter, in vergelijking met
de miljoenen kangoeroes, die hier
rondhuppelen, zeer gering. In één
jaar werden bijvoorbeeld in
West-Australië slechts zestigdui
zend huiden verhandeld.
Hoewel er ettelijke miljoenen
vertegenwoordigers van Austra-
lië's nationale symbool rondzwer
ven en de boer ze graag uitge
roeid wil zien, heeft elke Austra
liër toch een zwak voor „dit lieve
dier". Telkens weer gaan er stem
men op om ze „radicaal te ver
giftigen". Maar telkens weer zijn®
er even zovelen, die ze beschermd
vtiilen houden. Zelfs boeren, diie
geplaagd worden door meer kan
goeroes dan er schapen in de wei
de zijn, geven toe dat zij „een
paar kangoeroes" graag zouden
willen houden.
Hoezeer ook een roofdier, de
kangoeroe heeft iets over zich dat
de liefderijke gevoelens van de
mens opwekt. Het nationale sym
bool van Australië zal, hoe groot
de plaag ook is, wel nooit worden
5 uitgeroeid.
iets voor maken? Iets lolligs, niet
zo slóóm. Het hoeft niet lang te
zijn, hoor, een paar regels, maar
iets lolligs."
„Iets lolligs.zei ik naden
kend. „Wat zou je zeggen van:
Veel heil en zegen, lieve Bet,
einde van het eerste couplet. Is
dat lollig genoeg?"
„Hè jakkes nee, wat is dat nou.
heil en zegen zo sloom. Laatst
had u zoiets leuks voor een feest
gemaakt, hoe was dat liedje nu
ook weer, we zongen het alle
maal hier thuistra-la-la-
la.
„Ja, op de wijs van J'ai rendez
vous avec vous Nee Brigitte,
een Frans chanson lijkt me beslist
niet geschikt voor Betty, laat
staan voor een poëzie-album."
„Wat is dat eigenlijk: po-ë-zie?"
„Dichtkunst. Vandaal dat je
er een gedicht in moet schrijven.
Geen brief of een verhaaltje,
maar een vérs."
„Een vérs," herhaalde Brigitte,
„hoe komen we aan een vers?
Kunt u een vers maken? Het hoeft
niet te lang te zijn, hoor, één
com.... één complet is genoeg,
maar iets lolligs. Hè ja, Mam, kun
je lachen, als Betty het voorleest
in de klas! Kunt u niet iets ma
ken op „M'n zuster heeft een
nylonblouse dat kent ze vast,
da kent iedereen. Falderie, fal-
dera.u weet wel."
„Nee," zei ik beslist, „nee Bri
gitte, zoiets schrijf je beslist niet
in een poëzie-album."
„Wat schrijf je er dan wèl in?"
vroeg Brigitte, lichtelijk wan
hopig. Tja, wat schrijft een kind
van deze tijd in spijkerbroek
en Montycoat, met paardestaart
of poedelhoofd in een poëzie
album?
„Iets voor later," zei ik vaag.
„Wat rijmt op later?" deed
Brigitte direct actief. „Kater,
water.
„Betty, als je groot bent later,"
begon ik, „en niet meer zo bang
voor waterIs ze bang voor
water? Wast ze zich wel altijd
goed en hoe staat het met tan
denpoetsen?" vervolgde ik sin-
terklazerig. Brigitte bekeek me
lllllllillUllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
regels: „Bloemen verwelken, ro
zen vergaan, maar onze vriend
schap blijft eeuwig bestaan."
Het zijn de eeuwige vriendschap
pen van de kinderen, waarmee
ik, in een stijfgeplooide matro
zenjurk van wit cheviot, op een
oude vergeelde schoolfoto sta,
anonymi voor het merendeel,
want van de vele namen, die in
mijn verdwenenen album voor
kwamen, herinner ik mij alleen
nog die van mijn schooljuffrouw,
een naam, in het gewone doen
bespottelijk afgekort, maar in
mijn album voluit, met een ferme
streep, in een keurige, correcte,
duidelijke leesbare handtekening
vereeuwigd: M. A. Geitenbeek.
Tussen al die in kinderschrift
gekrabbelde Toosjes en Marietjes
en Beppies stond die ene sierlijke
echte handtekening zo superieur
en voornaam, in alle eenvoud de
stereotype aardigheden als on
dersteboven en kruiselings ge
schreven regels devaluerend tot
kinderachtige en banale grap
jes,Mijn naam zal in deez'
album staan, al moet ik er dwars
-''''-u-henen gaan".Waar door
heen?
„Kunt u iets maken voor een
Poessie-album?" vroeg Brigitte.
En net als mijn moeder destijds
zei ik: „Het is niet een poessie-
album, het heeft niets met een
poes te maken, het is po-ë-zie."
„Nou goed, po-ë-zie. Kunt u er
VAN DE te Amsterdam lopende
exposities is die van het werk van
D. Lammers in de kunsthandel
v.h. Martinet Michels (tot 24
februari) misschien wel de inte
ressantste. Hoewel men niet van
een debuut mag spreken, zullen er
zeer weinigen het werk van Lam
mers ontmoet hebben. Om inge
wijden enig idee te geven omtrent
de uitdrukkingswijze van deze
schilder, zij opgemerkt, dat Lam
mers' werk even doet denken aan
dat van Fiedler, voor wie hij
trouwens ook respect koestert,
voorts wel aan dat van Henriët.
Dat men het werk van Lammers
beïnvloed moet noemen, mag hier
uit echter niet volgen. Lammers
is lang genoeg bezig en het treft
juist hoe persoonlijk dit werk is.
Voor een Nederlands schilder
heeft het zelfs iets uitzonderlijks.
Men kan het expressionistisch
noemen om de vertekeningen, die
de uitdrukkingskracht verhogen.
Het is toch vooral realistisch en
daarmee herinnert het dan even
aan Henriëts tekeningen naar kin
deren, naar moeders en kinderen
Lammers' kinderen zijn niet ge
flatteerd, verre van dat, maar ze
hebben niet die klassegebonden
heid van Henriëts kinderen, welk
laatste factor ik overigens nooit
een bezwaar wil noemen. Lam
mers' kinderen zijn gretige dier
tjes, felle kleine mensjes, niet al
tijd leuk of aardig, maar altijd
echt.
Met brede lijnen, uit het pensee!
lopend, beschrijft Lammers zijn
vormen. Hij blijft daarmee, on
danks het gebruik van verf, in de
eerste plaats tekenaar. Wanneer
kleur gebruikt wordt is deze
meestal gedekt. Waar de kleur
even sterker wordt, is deze so
noor. De materie van de olieverf
is Lammers nog niet vertrouwd,
hetgeen echter niet aangemerkt
mag worden als een tekort aan
Lammers' kunstenaarschap, dat
zo gewetensvol wordt beleefd.
een ogenblik wantrouwig. „Nou,
kóm nou," deed ze toen. „Het is
voor een album! Of ze zich wel
wast! Ik zie al dat ze het leest,
ik zou me doodschamen. U weet
toch wel iets anders, niet zo
sloom
„Iets lolligs," vulde ik aan,
„voor een poëzie-album. Iets
voor later, iets waar jullie om
lachen kunnen als ze het voor
leest en iets wat jullie allemaal
kunnen meezingen. Je maakt het
wel ingewikkeld, Brigitte."
„Nu ja, dat hoeft niet allemaal
tegelijk, laat dat zingen er dan
maar af."
„Wat is die Betty voor een
kind?" trachtte ik me te oriën
teren, „Is ze lief of snibbig,
of
„Gewoon."
„Kan ze goed leren of is ze
dom, of is ze bijvoorbeeld een
piet in handwerken?"
„Nou gewoon."
Lammers beperkt zich wat be
treft het onderwerp tot een klein
gebied, dat hij geconcentreerd ex
ploreert zonder in een dodend
herhalen te vervallen.
VREUGDE SCHENKT de ten
tentoonstelling van schilderijen en
aquarellen van Jeanne Bieruma-
Oosting, die tot 25 februari bij M.
L. de Boer gehouden wordt.
Vreugde, omdat Jeanne Oosting,
wier vitaliteit altijd te bewonde
ren viel, nu eens een goede keuze
uit haar wel eens ongelijke werk
laat zien niet alléén, maar ook
een duidelijke vooruitgang toont.
Haar niet altijd even juiste kie-
„Rotanstoelen" door Jeanne Bieruma Oosting.
zen tussen dat wat weggegooid van schilderkunstige verbeelding,
kan worden en wat bewaard Zie dat „paartje" rotanstoelen.
moet blijven, maakte dat de gra
fische artieste leek uit te blinken
„Heeft ze niet iets bijzonders,
kan ze goed zingen of tekenen?"
„Nee, heel gewóón."
Nu, daar moest ik het dan mee
doen. Een gedicht voor een poë
zie-album van een gewoon huis-
tuin-en-keuken-kind. Maar iets
lolligs en niet zo sloom: iets vlots
en moderns, dacht ik, met steke
lig heimwee naar de bruinfluwe-
len kaft, de fiere handtekening
van juffrouw Geitenbeek en de
weinig originele, maar wel ge
makkelijke rijmelarij van de
gangbare poëzie dier dagen.
Toen Brigitte na vieren uit
school kwam had ik een gedicht
van vage algemeenheden in elkaar
gedraaid, dat naar het mij leek
vrij redelijk aan de eisen van een
modern album kon voldoen. Maar
Brigitte toonde trots een blad
zijde vol glinsterende flitterplaat-
jes.
„We hadden een kwartier vrij,"
vertelde ze, „ik had m'n sommen
al af en we mochten doen wat
we wilden. Toen heb ik meteen
maar even dat album van Betty
in orde gemaakt."
Haar hand streelde liefkozend
een bos wildgekleurde rozen en
vergeet-mij-nieten, die midden op
de bladzijde geplakt waren, om
ringd door een guirlande van
flittersterretjes en ineengestren
gelde handen.
„Je hoeft helemaal niet zelf iets
te maken," vervolgde ze. „Je
schrijft gewoon een vers over. Ik
heb een heel mooi, zal ik het even
voorlezen? Moet u horen: „Het
schoon der lelie en der roos ver
welkt na ene korte poos. Maar
vriendschap is een hemelplant, ze
is tegen storm en zon bestand.
Haar bloem, die 'k met dit vers
u bied, zegge u, vriendin!: ver
geet mij niet!".... En hier, moet
u kijken, vindt u het niet enig,
zo scheef door elkaar: Mijn naam
zal in deez' album staan, al moet
ik er dwars doorhenen gaan."
Waar doorheen?, dacht ik. Maar
het geheel met gepaste aandacht
en een flits van sentimentele
herinnering overziend, plaatste
ik de in dergelijke gevallen meest
bruikbare term: „Hoebestaattut."
EN NU mogen we de mond vol
hebben over de vernieuwing van
de dichtkunst bij de zogeheten
jongere garde en over de hemel
bestormende noviteiten en het
bargoens hunner experimentele
poëzie wanneer u in een
hedendaags poëzie-album van een
sportieve, vlotte „teen-ager" (of
hoe de mode-term luidt) een ge
dicht verwacht, dat zelfs maar in
de vèrste verte zweemt naar de
stijl van Campert of Lucebert,
dan bent u er glad naast. Het is
alles romantiek, wat de klok
slaat. Het zijn nog altijd de bloe
men, die verwelken en de rozen,
die vergaan en de vergeet-mij-
nietjes, die bloeien opdat wij niet
vergeten de vriendschap, die
blijft bestaan. Tot in Eeuwigheid.
men. Mij boeide toen ook een
vertellende kant van dit werk.
Zij blijkt nu ook buiten dit litte
raire element te kunnen en weet
te steunen op meer zuiver
schilderkunstige elementen. Zij
schildert breed. Openheid van
kleur, die toch ernstig kan zijn,
geeft aan deze tentoonstelling iets
helders.
Erkend moet worden, dat de
kunsthandelaar hiertoe meewerk
te door een betere verzorging van
lijsten en passepartouts, iets waar
Jeanne Oosting nogal eens slordig
mee omspringt in haar werkdrift.
Het vertellende element zit nog
wel in haar werk, maar is meer
BIJ ARTI kregen enkele leden
boven de schilderes in haar. Na de gelegenheid eens wat meer van
zo'n tentoonstelling als deze denkt zich te laten zien op een groepen-
men daar anders over.
Op een vorige tentoonstelling,
tentoonstelling, die tot 27 februari
gehouden wordt. Dat bij deze ver-
enige jaren geleden gehouden, eniging de oprechte wil bestaat
leek me de schilderes al te roe- iets frissers van dit genootschap
te maken, bewijst het exposeren
van het werk van Th. Heijnes, die
pas kort geleden lid werd en door
het meer eigentijdse karakter van
zijn werk al eerder opviel in dit
milieu. Eigenlijk is Heijnes
iemand die aan het Amsterdamse
impressionisme, zoals dat van
Breitner vandaan komt, een vas
tere en modernere allure wil ge
ven door zijn vormen niet alleen
te laten bepalen door wat de na
tuur te zien geeft, maar ook door
de ruimtelijke mogelijkheden die
het te beschilderen vlak zelf geeft.
Het formaat en de verhoudingen
van het doek bepalen de richtin
gen in het lijnenspel, de verhou
dingen van de vlakken, het ritmi
sche geheel van vormen, kleuren
en lijnen. Een reeds eerder ver
toond schilderij „Beeldhouwer
en model" is hiervan een voor
beeld, overigens toch nog wat aan
de oppervlakkige kant. Geslaag
der leek me het even meer natu
ralistisch opgevatte portret „In
het atelier". Heijnes blijkt een
goed aquarellist en de openheid
van zijn werk is innemend.
Interessant is deze tentoonstel
ling voorts om het merkwaardige,
fantasierijke grafische werk van
W. J. Nijs. Dan moeten L. van der
Vlist (een sappig en zeker wer
kend vakman) en J. J. Moolhui-
zen worden genoemd. Eenvoud en
betrouwbaarheid spreken uit
Heynsius' schilderijen. Goede wijn
behoeft geen krans en tot verdere
opmerkingen geeft het werk van
de Joffer Lizzy Ansingh geen aan
leiding in dit korte bestek. En
tenslotte is het me of de beeld
houwer Polet, die toch terecht
een naam verdiende, wel poogt te
evolueren zonder echter de kracht
te vinden, die uit ouder werk van
hem sprak. Zijn portretten doen
meer verouderd aan dan bekend
werk van vroeger datum. Een
klein bronzen liggend naakt uit
1925 leek me het mooist.
BOB BUYS.