DE HOOGGESTEMDE DUIVEL
ONZE NAMEN
Postume bewondering voor
de filmspeler James Dean
HONDENHOTEL
Duitse humor
Ambtenaar schudde
vol misprijzen
het hoofd
„Nieuwe godsdienstige belevingen
Moortje springt van het balkon
Jver oude
litteratuur
„Les Diaboliques" van
Barbey d'Aurevilly
ONZE PUZZEL
Robbedoezen
Ajax ook hier
DE zes onder de titel „Les Diaboliques"
verenigde verhalen zijn het enige werk van
Jules Bar.bey d'Aurevilly (18081889) dat
in moderne edities te vinden is. De reden
daarvan is misschien voornamelijk, dat hij
in die kleine porties makkelijker te ver
teren is dan bij romans tegelijk, alsook
dat een van de verhalen enkele jaren gele
den voor het scenario van een film van
Alexandre Astruc (Le Rideau Cramoisi)
gediend heeft. Men kan niet zeggen dat het
zijn ene meesterstuk is, duidelijk voorbe
stemd om de rest van zijn oeuvre te over
leven. „Le Rideau Cramoisi" is het enige
van de verhalen, waarin de inhoud het de
finitief van de affectatie wint. Om een be
trouwbare indruk van Bèrbey's talent te
krijgen kan men het bij de lezing daarvan
niet laten. Hij verdient wel een herdruk
van tenminste één van de drie romans, die
hij tussen 1850 en 1865 geschreven heeft,
waar hij herinneringen aan zijn stamland
Normandië verwerkt in verhalen, die in de
tijd van de Franse revolutie spelen. Ook in
de veertig delen van zijn verzamelde arti
kelen uit Parijse kranten „Les Oeuvres
et les Hommes" is nog genoeg te vinden
dat niet verjaard' is en daar komt de typi
sche reactionair, die hij was, het best in
uit.
Het is overigens niet zo dat hij tezamen
met die uitgaven de reputatie zou verdie
nen van een van de grootste Franse schrij
vers van de negentiende eeuw. Die naam
heeft hij alleen bij enkelen, d'ie bijzonder
gevoelig zijn voor zijn schrijftrant en zijn
levensopvatting. Voor anderen blijven zijn
beperkingen te duidelijk, als voornaamste
een te groot respect voor zijn eigen ideeën.
Zelfs als die van een buitengewone rijkdom
aan betekenis waren geweest, had dat zijn
roimans en verhalen moeten schaden en
zij zijn dat niet eens. Er is weinig zoeken
nodig om er in „Les Diaboliques" voor
beelden van te vinden, maar het verhaal
„Le Plus* Bel Amour de Don Juan" geeft
de meest krasse van alle. Wij zien daar de
graaf Jules-Amédée-Hector Ravila de Ra-
vilès aan een diner, dat hem wordt aange
boden door twaalf aristocratische Parisien-
nes van rijpe leeftijd, die allen zijn mai-
tresse geweest zijn (Barbey heette Juies-
Amédée en men mag aannemen dat hij zich
zelf door deze Don Juan vertolkt zag: hij
liet zich graag voorstaan op zijn verove
ringen en overdreef het getal ervan). Aan
deze gastvrouwen vertelt hij wat de mooi
ste liefde van zijn leven geweest is. „Ja",
zeggen al de gravinnen en hertoginnen als
hij op de mogelijkheid van zo'n verhaal
zinspeelt. En: „Zeg ons dat, graaf!" voegen
zij er „hartstochtelijk aan toe, smekend
reeds, met huiveringen van nieuwsgierig
heid tot in de krullen van haar hals". De
graaf geeft „met de nonchalance van de
man die weet dat de afwachting het ver
langen prikkelt" het antwoord: „Als u het
bepaald wilt...." Barbey toont zich zelf
in zijn verhalen ook altijd een aanhanger
van de theorie, dat de afwachting het ver
langen prikkelt, een opvatting die geen
rekening houdt met de mogelijkheid, dat
afwachting ongedurigheid zou kunnen
wekken en die tegenwoordig dan ook ver
vangen is door de opvatting, dat een ver
haal naarmate het korter is sneller tot het
hart van de zaak moet doordringen. Als wij
na de inleidingen van Barbey nog eens die
van de nonchalante graaf hebben doorge
werkt, komt het verhaal zelf, over het
dochtertje van een maïtresse van de graaf,
dat ook op hem verliefd was en dat vrees
de dat zij een kind van hem zou krijgen,
omdat zij op een dag, toen hij in haar buurt
op een stoel zat, het gevoel had alsof zij in
vuur gevallen was. De toehoorsters, levens-
ervaren als zij zijn, worden daar stil van
en lachen evenmin als de graaf zelf. „Had
den zij het begrepen?"
Op één pagina verteld, had deze geschie
denis frappant kunnen zijn, maar in haar
volle lengte is zij door aristocratie, distinc
tie en nonchalance een toonbeeld van bak-
visisenromantiek geworden. Barbey's aan
stellerij wreekt zich hier des te meer omdat
het verhaal in een soort extase gesteld is
en al de venijnigheid mist die in de andere
vijf de verzameltitel „Les Diaboliques"
rechtvaardigt. Men merkt er zelfs niet eens
zijn anti-democratische gezindheid aan op,
want men zou denken, dat een man van zijn
intelligentie begreep, dat zo'n kijkje in de.
allerbeste kringen een typisch democratisch
afvalprodukt is.
IN DE ANDERE verhalen is hij beter ge
wapend tegen zulke verkeerde waarderin
gen. Niet dat hij daar aristocratische poses
ontwijkt, maar niemand kan denken dat
hij er zijn publiek alleen mee probeert te
verwennen. Onder de programmatische
titel „Le Bonheur d'anis le Crime" staat een
geschiedenis, die beter doet begrijpen
waarom de resterende exemplaren van
„Les Diaboliques" in 1874 bij de uitgever
in beslag genomen werden en waarom er
zelfs een proces dreigde, dat alleen dank zij
de inmenging van hooggeplaatste vrienden
afgewend werd. De graaf De Savigny ver
moordt daar zijn echtgenote, in samenwer
king met een maitresse, dat al jaren als
kamermeisje op het kasteel woont en die
hij heeft leren kennen toen zij scherm-
lerares was in het naburige, zeer aristocra
tische stadje. De dokter, die de geschiede
nis vertelt, heeft het huwelijk, dat het
schuldige paar vervolgens gesloten heeft,
als arts jarenlang van nabij gezien zander
ooit een zwakke plek in het volmaakte hoge
geluk ervan te ontdekken. „Le Bonheur
oans le Crime" is natuurlijk bedoeld als
een klap in het gezicht van de geest des
tijds. Wie daartegen inbrengt dat de geest
des tijds geen gezicht heeft, kan makkelijk
begrijpen dat Barbey „doorslaat" en dat
zijn radicale moraal van de hoge ziel het
verfoeide complex van democratische half
heden en koopmansgeest niet wegvaagt. De
uitwerking van de polemische bedoeling is
eerder, d'at de lezer zich spoedig bewust is,
dat de personages op het kasteel van Sa
vigny niet aan het leven ontleend zijn, maar
er door de auteur aan opgedrongen. Hij
kan dat vervolgens sympathiek, grappig of
schandelijk vinden. De auteur kon de eerste
reactie niet van meer d'an een kleine min
derheid van zijn publiek verwachten en
was alleen om praktische redenen ge
schokt, dat de laatste hartelijk genoeg was
om hem op de rand van een proces te
brengen.
HET GEVAAR van grappigheid loopt
Barbey pas werkelijk, wanneer hij de geest
des tijd's negeert en zijn weg vervolgt tot
toond is! een vader en een moeder die el
kaar beurtelings om de oren sloegen met
het dode hart van hun kind!"
Het is alleen in „Le Rideau Cramoisi" dat
al Barbey's bedoelingen in het verhaal op
gaan. De sublieme dochter van de eenvou
dige lieden, bij wie de jonge luitenant De
Brassard ingekwartierd is, pakt onder de
tafel aan het eten zijn hand. De volgende
dag stopt hij haar een briefje toe, maar
daarna duurt het maanden voor zij weer
iets van zich laat merken. Dan komt zij op
een nacht in zijn kamer, vervolgens iedere
nacht, door die van haar slapende ouders
heen, totdat zij plotseling dood is in zijn
bed. Hij is radeloos, Hij kan haar bovendien
toch niet door het vertrek van haar ouders
naar haar eigen bed terugbrengen. Hij ver
laat het plaatsje die zelfde nacht, op bevel
van zijn commandant. Nooit weet hij hoe
het afgelopen is. Als hij jaren later 's nachts
in de diligence door het plaatsje komt ziet
hij nog hetzelfde rode gordijn voor het
raam van zijn vroegere kamer hangen en
vertelt hij de geschiedenis aan een mede
reiziger.
De dochter is niet minder dan de ver
bijsterde luitenant Stendhal waardig en dit
is het enige van de zes „Diaboliques" waar
de inleiding het verhaal zelf versterkt in
plaats van zich als een vertellerstrucje te
doen kennen. Het maakt ook de andere vijf
enigszins aannemelijk, niet door hun gebre
ken te compenseren, maar door de richting
te verduidelijken die zij zoeken door hun
melodrama en hun uitdagingen heen. Zon
der „Le Rideau Cramoisi" zou het mis
schien het best zijn „Les Diaboliques" ge
heel te vergeten, maar daarmee nog niet de
persoonlijkheid die er zich in probeert uit
te drukken.
BARBEY is alleen al voor de historie
van Parijs in de negentiende eeuw onmis
baar, door zijn in een onverzoenlijke hoge
toon gestelde artikelen en critieken, zelfs
door zijn kleding, die tot zijn laatste dag
in kleur en model als uitdaging fungeerde
aan de tijd van zwarte rechte burgerpak
ken. Maar daar komt nog bij dat zijn res
pect voor zijn typische versie van reactio
nair aristocratisch katholicisme, al schaad
de het zijn verhalen, toch ook een betui
ging is van de-gedecideerde onafhankelijk
heid van zijn schrijverschap. Men zou hem
er nooit van kunnen verdenken dat zijn
voorkeuren bedoeld waren om de gunst van
kerk of aristocratie te winnen, wat zij dan
ook niet deden. Ook al is men weinig ge
voelig voor de schoonheden van Barbey's
hoge schrijftrant en deelt men zijn smaak
in verhalen niet, men kan ze toch niet op
bergen als historische documenten. Barbey
kan wel een schrijver van de tweede of
derde rang genoemd worden, maar alleen
als er nog vele rangen onder staan. Men
moet de vorm van het werk een beetje
negeren, of liever een beetje vergeten zijn,
om er de levenskracht van te ondervinden.
S. M.
ÏÏillllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllÏÏ
in het rijk der pure schoonheid. Daar treft
men hem in „A un Diner d'Athées" aan, al
thans in het laatste deel van dat verhaal.
Er gaat een uitzonderlijke lange inleiding
aan vooraf, over de personen aan het diner
en over Mesnilgrand, die tenslotte aan het
woord zal komen in het bijzonder. Die in
leiding is een van dé beste stukken, doordat
de principiële bedoelingen er verdrongen
zijn door het animo van de verteller. Zo
als in de drie genoemde romans verwerkt
hij ook hier Normandische herinneringen,
die geen principiële betekenis hebben. Dan
toont hij een mooi talent om onderhoudend
over zijn personen te vertellen.. Pas aan
het eind, als Mesnilgrand aan het woord is,
komt de utidaging aan de slappe moderne
lezer, maar die boven zijn hoofd gezwaaid
wordt in plaats van in zijn gezicht geslin
gerd. Het gaat over een officier op de Na
poleontische veldtocht in Spanje en zijn
maitresse, die een vreselijke ruzie krijgen,
waarbij zij hem toeschreeuwt dat hun jong
gestorven kind niet van hem was. Het hart
van het kind hebben zij in een urn be
waard'. In zijn woede grist de officier het
daar uit. Barbey is zelf onder de indruk
van wat er dan gebeurt: „Het was zeker
de eerste keer dat zoiets afschuwelijks ver-
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
De prijzen van onze vorige puzzel wer
den na loting als volgt toegekend: mej. Th.
Witkamp, Olieslagerslaan 1 rood, Haarlem
7.50); L. van der Waag, Zaanenlaan 110,
Haarlem 5.en mevr. A. Rozenhart,
Jelgersmastraat 30, Haarlem 2.50).
Oplossing van de vorige puzzel:
Horizontaal: 1. Po, 3. Isa, 6. do, 7. Bren
ner, 11. breel, 13 ct., 15. ba, 16. Harz, 17.
Hein, 18. op, 20 To, 21 bries, 25 Bregenz,
27. pij, 28. kan, 29 ijk.
Verticaal: 2. Ob, 3. Ier, 4. snel, 5. Ane,
6. dr., 8 rb, 9. el, 10. Schot, 12. Hanoi, 14.
tap, 15. bit, 19. Riga, 21. br., 22, rek, 23 een,
24. sn, 25. bij, 26. zij.
Horizontaal: 1. eilandje op de westkust
van Schotland, 4. hoenderachtige vogel, 7.
zijtak Saaie, 8. dorpje in Noord-Brabant,
9. water in Noord-Brabant, 11. stadje bij
Milaan, 14 bundel, 15. vechten, 19. huis
bedekking in Indonesië, 20 ontgonnen
land, 21. slaapplaats, 22. boom, 23 familie
lid.
Verticaal: 1. stad in Zwitserland, 2. ge
meente in Gelderland, 3. onderarmbeen,
5. stadje in Rusland, bekend bij schaats
liefhebbers, 6. Romeins keizer, 9. het an
ker uitwerpen, 10. nauw, 12. zoon van Ja
cob, 13. munt in Siam, 15. eerste koning van
Israel, 16. vreemd, 17 ongaarne, 18. kleur
stof.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50. 5 en
2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van on
ze bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat
93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kenne-
merlaan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen van
bovenstaande puzzel uitsluitend per brief
kaart in te zenden met vermelding: Puzzel.
„Vader, het beste paard van stal" van de
Duitser Hans Nicklisch is een vlot te lezen
kroniek van de gebeurtenissen in een ge
zin, waar zoals men dat pleegt te zeggen
een énige vader, die profesisor is, op wei
nig orthodoxe rranier zijn kroost van vier
zoons en een dochter iit een hartverove-
rend begrip en wanbegrip met zijn vrouw
opvoedt. Alle gebeurtenissen hebben een
lichte ironie en worden breedvoerig opge
dist. Deze wezenlijk Duise breedvoerigheid
wordt verteerbaar door de uiterst verzorg
de en kernachtige taal die naar wij Ver
moeden meer aan de vertaler Godfried
Bomans dan aan Nicklisch te danken is. De
beschrijving heeft dezelfde milde ironie, die
de gebeurtenissen bezitten en brengt de
verhaaltjes, die allemaal iets té leuk, té ori
gineel, té opgelegd zijn, wat dichter bij
huis. Het boek is dan ook ongetwijfeld een
prettige tijdpassering voor ieder die zich
een korte poos pretentieloos wil vermaken.
De opmerking op de flap, dat het boek
behoort tot het beste wat de Duitse litte
ratuur sinds Busch heeft voortgebracht, is
even pompeus en argeloos, mild van humor
als de professor, die met dezelfde woorden
op de flap wordt omschreven. De omslag
van Harry Prenen is prettig en vertrouwd
Nederlands, de illustraties van Marga Karl-
son zijn zeer geslaagd. Het boek verscheen
bij de uitgeverij De Toorts te Haarlem. N.
ALS DE NIEUWE wereldburger zich
aankondigt, brengt dit soms een pro
bleem mee: welke voornamen gaat
straks de geboorte-akte vermelden?
Want er bestaat nog steeds zoiets als
vernoeming. Maar oma, die reeds liet
verluiden dat zij ter gelegenheid van de
blijde gebeurtenis behoorlijk uit de
hoek zal komen, heet Pleuntje en wijlen
haar echtvriend heeft naar de naam
Theunis geluisterd. Zijn dat nu namen,
waarmes een boreling van de jaargang
1956 mag worden opgeknapt?
MEN WEET HET, in dergelijke ge
vallen wordt vaakt een compromis ge
sloten. Men moderniseert deze ietwat
landelijk aandoende namen. Zodat oud
tante Evertje zich tóch tevreden kan
buigen over de wieg, waarin haar pete
kind Eveline spartelt. Zelfs op het plat
teland verdwijnen op deze manier hoe
langer i'.oe meer de oude streeknamen.
Hoewel men juist daar nog het meest de
traditie der vernoeming in ere houdt.
Overal geldt als regel, dat de eerstge
boren zoon de naam krijgt van groot
vader aan vaders ka&i. Wat de andere
spruiten betreft kent men plaatselijke
verschillen. Zo worden ze in enkele stre
ken bij voorkeur naar overleden ver
wanten genoemd. Een gebruik, dat stel
lig terug gaat tot de germaanse tijd, toen
men wel de naam van een gesneuvelde
held gaf aan de eerste mannelijke ver
want, die na zijn dood geboren werd.
Het geloof aan een zielsverhuizing zal
hier niet vreemd aan geweest zijn. Daar
de generatie der kleinkinderen vrijwel
steeds die der grootouders overleeft, kon
uit deze gewoonte ons vernoemings
systeem ontstaan.
OOK DE MODE spreekt een woord
mee, vooral in de naamgeving van
meisjes. Kwamen in de vorige eeuw na
men als Henriëtte en Constance in trek,
rond 1920 beleefden Kitty, Maud en
Molly ware triomfen. Nu, dat waren dan
de stoere heldinnen uit „De robbedoes
van IV B." Toen later het barre noorden
winden om de rotsen deed waaien,
kwam er opeens een hausse in Ingrids
en Karins. Thans lijken we in een pe
riode te zijn, die een bijna vergeten
naam als Lidewij opnieuw kansen biedt.
Wil dat nu zeggen dat de ambtenaar
van de Burgerlijke Stand aan alle
ouderlijke wensen voldoet? Nee, niet
zelden schudt hij misprijzend het hoofd:
hij riskeert liever geen proces verbaal.
Zoals dat inderdaad werd opgemaakt
toen een officier van Justitie vorig jaar
in een geboorte-akte stuitte op de meis
jesnaam Wampie, door een bewonderaar
van Den Doolaard opgegeven. De man
achter het loket kan echter ook zijn
hoofd te vroeg schudden. Hetgeen ge
schiedde in de gemeente Cuyk en St.
Agatha, waar een vader Andraesteia en
Oenone wel geschikte namen voor zijn
dochter vond.
DE AMBTENAAR wilde daar echt
niet aan. Maar later moest hij toch heus
zijn akte verbeteren. Want de vader I
deed bij de arrondissementsrechtbank
te 's Hertogenbosch een beroep op de
Franse wet uit 1804, die de vorige keer
ter sprake kwam. Daarin werd bepaald
dat kinderen alleen mochten worden in
geschreven met namen van heiligen en
personen, bekend uit de oude geschiede
nis. Al heeft een juridische kunstgreep
in 1857 aan dit wetsartikel de scherpte
ontnomen, men kan het blijkbaar nog
steeds met succes ter groene tafel bren
gen. De rechtbank wees althans de eis
van de vader toe nadat deze, citerend
uit dikke boeken, had aangevoerd dat
de mythologie een integrerend deel van
de oude geschiedenis uitmaakt. Welnu,
Andraesteia werd door de Grieken tot
de godinnen gerekend en Oenone was
ingedeeld bij het gilde der bergnimfen.
Gesteund door dit rechterlijk vonnis uit
1942 kan een voetbal-supporter zijn
zonen dus gelukkig maken met de na
men Heracles, Hermes en Ajax!
En zo zijn er méér mogelijkheden.
Laten wij die voor de volgende week
bewaren.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
Jim (James Dean) met zijn moeder (Ann
Doran) en de inspecteur van politie
EÉN FILM was er slechts nodig om de
nog 'jonge filmacteur James Dean aan de
spits van de Amerikaanse filmspelers te
brengen. „East of Eden" leek het begin van
een prachtige carrière. Zijn tweede film
„Botsende jeugd". bevestigt het onge
mene talent van Dean voor de camera. Hel
is of alles in deze jongeman expressie
wordt. Zijn lichaam luistert nauwlettend
naar elke subtiele gemoedservaring en
drukt haar uit, nerveus gevoelig, verbijste
rend echt. De carrière van James Dean zal
echter niet worden voortgezet. Zijn derde
film was net voltooid, de laatste opnamen,
waarin hij geen rol speelde werden in de
studio afgewerkt, toen hij verongelukte in
de snelle racewagen, waarmee hij zijn va
kantie was begonnen. James Dean stierf
aan zijn verwondingen en slechts postuum
vallen hem de hoogste onderscheidingen te
beurt die Hollywood zijn beste filmspelers
toekent. Hoe jammer wanneer de goden
jong tot zich roepen wie zij liefhebben,
want het genot van het bioscoopbezoek is
nogal eens aan twijfel onderhevig en maar
zelden gebeurt het, dat men wordt geboeid
door een acteur, die als het ware voor de
film is geschapen, omdat hij zo feilloos
registreert wat er aan emotie in hem aan
wezig dient te zijn en die uitdrukking even
feilloos kan worden opgevangen, zelfs al
is het oog van de camera koel en staat er
geen regisseur, die de uitwerking van wat
de acteur laat zien zin geeft of versterkt
door de manier waarop en van welk ge
zichtspunt uit hij het laat zien.
Dean was een van die zeldzame filmspe
lers, die geen goede regisseur nodig heb
ben om goed te zijn op het filmdoek. Hij
dwingt u tot aandacht voor zijn hele per
soon. Er gebeurt iets met hem wanneer er
in hem iets gebeurt. Zijn bliksemsnelle
carrière steunde niet op uiterlijke schijn
zoals bij vele vrouwelijke sterren het geval
is. Hij betekent wat hij speelt. Zijn dood is
inderdaad een verlies voor de filmkunst,
die het niet alleen van regisseurs moet
hebben, maar de levende uitdrukkings
mogelijkheid, die de acteur kan zijn. best
kan gebruiken.
IN „BOTSENDE JEUGD" maken wij
kennis met een film, die zeer zeker maar
weinig indruk zou achterlaten, wanneer
niet Dean er de hoofdrol in had gespeeld
en het accent van een verhaaltje over met
hun ouders in conflict rakende, op sensatie
beluste jongeren, niet was gaan vallen op
de jeugd, in stede van op de sensatie.
Want het lijkt er wel op, dat die sensatie
een al te gretig aanvaard uitgangspunt was
van de filmproducenten. Wanneer men het
hele geval gaat ontleden komt men tot de
zelfde slotsom als met de film „Blackboard
Jungle" het geval was, namelijk dat het
hier een uitzonderingsgeval betreft en de
algemene tendens van het probleem der
opgroeiende jeugd er maar bijhangt. Dat
moet men dan wijten aan het slot van de
film, die wel rijkelijk veel aandacht be
steedt aan een dolgeworden jongen, die
met de revolver in de hand probeert te
ontkomen aan de politie. James Dean ver
vult daarin de zending van vredesapostel
en zo men wil bemiddelaar. Hij slaagt er
niet in te voorkomen dat zijn dolle vriendje
wordt doodgeschoten, hetgeen de camera
gelegenheid geeft hem nog eens voor het
laatst onder schot te nemen met een scène
van verwijt en bedroefdheid, die wel een
beetje gauw overgaat in de aftocht met het
nieuwe meisje, dat hij zich heeft verwor
ven. De rol van dat meisje is voor onze ge
voelens ook wat vreemd en erg gelukkig
lijkt het niet dat haar vereniging met haar
nieuwe held plaats heeft op de zelfde
avond en in dezelfde nacht dat haar eerste
vriend zich heeft te pletter gereden
notabene in een wedstrijd met haar tweede
liefde.
ER VALLEN dus nogal aanmerkingen te
maken op de inhoud van de film, die maar
een vreemd licht werpt op de moraal van
de erin voorkomende jeugdige personen.
Het officiële probleem, dat zij stelt, dat
van de verhouding der kinderen tot hun
ouders, is zeer eenzijdig. Zowel het meisje
als Dean worden opgeknapt met een niet
begrijpend ouderpaar. Dean daarenboven
met een vader, die een lafaard is. Goed,
het kan voorkomen. Het is alleen erg ne
gatief. De derde hoofdfiguur uit het ver
haal, een halfbloed, is er ook al niet best
aan toe. Zijn ouders zijn gescheiden, zijn
moeder is steeds op reis en een huishoud
ster vervangt haar. Allemaal dingen, die
er voor moeten zorgen dat de jongen naar
een revolver grijpt en zich teweer gaat
stellen tegen zijn schoolgenoten, die hem
achtervolgen. James Dean is de held van
het verhaal. Hij stuit ook al op de georga
niseerde tegenstand van zijn schoolgeno
ten, maar weet die met stoute stukjes en
koelbloedigheid te overwinnen. Vooral die
koelbloedigheid is indrukwekkend, want
zij wordt zo gewoon gespeeld, dat zij hem
op slag favoriet maakt.
Het is precies dat wat Dean's spel zo aan
trekkelijk maakt. Hij heeft een natuurlijk
heid van optreden, die zelfs de meest ge
compliceerde en tegenstrijdige innerlijke
gemoedsbewegingen weerkaatst in een da
delijk begrijpelijke en aanvaardbare een
voud van uitdrukking. Een eenvoud, die
wij als niet meer dan natuurlijk aanvaar
den. Een eenvoud, die voor ons aanwezig
is. Maar wat ligt eraan ten grondslag, dat
met het begrip talent alleen niet wordt
gedekt?
Ik ben dus enthousiast over Dean's ver
schijning in „Botsende jeugd". De bezwa
ren tegen het filmverhaal zelf maak ik er
aan ondergeschikt. Raadde ik u aan „De
Klauwier" te gaan zien om Jose Ferrer,
thans moet ge „Botsende jeugd" om James
Dean bekijken. P. W. FRANSE
„De wijsheid van Johannes" door Bo Yin
Ra, uit het Duits vertaald door mevrouw
M. ter MaarschKeen en „De oneindige
weg" door de Amerikaan Joel S. Gold
smith, vertaald door Carolus Verhulst, zijn
twee boekjes van Servire in Den Haag,
waarin een nieuwe godsdienstige beleving
wordt aanbevolen.
In het eerstgenoemde wordt het Evan
gelie van Johannes zo vrij voor de uitver
korenen vertaald, d'at de schrijver zich al
vast schrap zet tegen theologie en weten
schap: „Zij die „het Woord der Schrift"
voor „Goddelijk" houden, zullen menen
hier slechts een misdadige „Schriftverval
sing" te ontdekken en anderen, die boven
dien uit eigen onderzoek weten hoe het
werkelijk staat met de „Goddelijkheid" van
de oude, erg verminkte tekst, zullen toch
een nieuwe weergave, die zonder uiterlijk
„bewijs" voor haar vindingen moet beken
nen het resultaat van een Geestelijk schou
wen te zijn, in het beste geval appreciëren
aks: dromerij".
Meer goed of kwaad, dat de schrijver van
twee kanten al ducht, valt er van dit boek
je waarlijk niet te zeggen.
Het tweede werkje, waarvoor John van
Druten, de schrijver van „De roep van de
tortel", en „Puberteit" onder meer een in
leiding heeft geschreven, is een verzame
ling antwoorden op de eeuwige vraag:
„Wat is waarheid?"
De schrijver zegt dertig jaar lang studie
gemaakt te hebben van de voornaamste
godsdiensten en filosofieën, waarvan de
laatste vijftien jaar gewijd waren aan de
praktische toepassing van de Waarheid op
de problemen van het menselijk bestaan
gezondheid, zakendoen, gezinsleven en ze
kerheid. Deze bloemlezing blijkt echter, zo
niet naar de geest, dan toch naar de letter
te zijn geïnspireerd op de Bijbel, die wordt
„gezuiverd van orthodoxe bijgelovigheden".
Het ware te wensen dat de nieuwlichters
op godsdienstig gebied, die een andere in
houd aan het Christendom willen geven,
eens begonnen te breken met de gewoonte
allerlei gewone zaken met hoofdletters aan
te duiden. Het staat zo schreeuwerig. AB
111
ENKELE exposities in de Amsterdamse
kunsthandel vragen onze aandacht. Die van
de schilderes Jutta Metzger, bij Magdalene
Sothmann tot 24 maart te zien, is een aller
plezierigst debuut. Men kan haar een ex-
pressioniste noemen. Zij gebruikt felle
kleuren, zonder echter ook maar even
schreeuwerig daarmee te zijn. Zij defor
meert naar de ingevingen van haar gevoel
zonder daarbij te wild te keer te gaan.
Moge zij van Duitse afkomst zijn, haar
werk heeft iets gemeen met het vroege
Vlaamse expressionisme van een De Smet
bij voorbeeld. Door de kleur moest ik soms
even aan Rik Wouters denken. Zij is ook
veel meer kleurgevoelig dan haar ex-
landgenoten. In een stilleventje herinnert
zij even aan de Franse colorist Bounard.
Dit werk getuigt van genieten genie
ten van wat Jutta Metzger om zich heen
ziet: de kleur van Amsterdam, van haar
Engelman, die we dan ook op één harer
atelier, dat ze deelt met de schilder Hans
TOEN MOORTJE voor het eerst bij
ons in het hondenhotel kwam, was zij
nog maar een puppie, een zwarte wol-
baal van zes maanden, een echt mo-
riaantje, nog wat verlegen en nog nooit
geknipt, zodat dit zwarte poedelt je de
wereld bekeek door een franje van dik
ke haren. Dikwijls was het moeilijk om
dit zwarte ding te vinden, want het
kroop graag overal onder, bij voorkeur
buiten onder de tuinbank of binnen on
der de bank in de hal, die onder de kap
stok stond. Toen we dat eenmaal wisten,
werd het makkelijker en we lieten haar
daar rustig liggen, in de overtuiging, dat
het haar lievelingsplekjes waren en dat
zij daar toch zoet was. Na veertien da
gen ontdekten we
evenwel, dat de on
derkant van het kap
stokkleed volkomen
was weggegeten, maar
ja, het was dan ook nog maar een pup
pie: ze wist nog niet wat wèl mocht en
wat niet.
Dat we in het begin moeite hadden
rftet haar te vinden kwam natuurlijk
ook door haar jeugd. Moortje had nog
niet geleerd te komen, als ze geroepen
werd. Een jaar later was dat heel an
ders. Moortje kwam wéér, was nu een
volwassen hond geworden met keurige
manieren en een netjes geknipte vacht.
Ze was gelijkwaardig aan de andere
honden en had al gauw enige speel
kameraden want zij kwam in een druk
ke tijd, midden in de zomer. Nu luis
terde ze heel goed, als ze geroepen werd.
Bijna tè goed. Het was namelijk op de
morgen, dat Patrick waar ik de vo
rige week over vertelde na zijn ont
vluchting en terugkomst naar zijn eigen
huis was gebracht, dus op een tijdstip
dat onze zenuwen al heel wat te ver
werken hadden gehad. Nadat ik boven
bezig was geweest, kwam ik beneden en
vond het daar onnatuurlijk stil. Waar
zaten de honden eigenlijk? Patrick was
naar huis, maar de anderen
Na enig roepen kwamen Pretty, en
Monty achter uit de tuin, Juultje ver
scheen even later om de hoek van het
huis, maar waar bleef Moortje? Ik stond
op het terras en riep en riep en riep
nogeens. Ik hoorde wel een zacht gepiep,
maar kon niet bepalen waar het geluid
vandaan kwam. „Kom dan toch, Mo-
riaantje", riep ik voor de zoveelste keer.
En tot mijn ontsteltenis kwam Moortje
gesprongen van het balcon boven mij.
Ze stortte zich voor mijn voeten op de
harde stenen, om daarna de drie treden
naar het gazon af te buitelen en in het
gras te blijven liggen kermen.
Mijn hart bonsde van schrik. Ook ik
buitelde, of liever strompelde de treden
af en liet mij in het gras zakken naast
het zielig piepende dier. Voorzichtig
nam ik het in mijn armen en zei: „Mo-
riaantje toch, je bent zó zoet, wou je
met alle geweld komen, toen de vrouw
riep en was boven de deur dicht? Heb
je toen maar de kortste weg genomen?
Ik kan hier niet meer
tegen, Moortje, i!k val
op deze manier van
de éne ellende in de
andere. Ik ga, geloof
ik, het hondenhotel maar sluiten".
Moortje was stil geworden en nestelde
zich stijf tegen mij aan. Ze keek naar
mij met haar wijze poedelsnuitje, alsof
ze zeggen wou: „Dat doe je toch niet?
Voel dan maar, ik heb niets. Zo erg was
het niet".
„Helemaal niets gebroken, Moortje?"
vroeg ik nog eens. Ze zette alweer een
vrolijk gezicht en ging naast mij staan
om te laten zien, dat ze nog recht van
lijf en leden was. Alleen het rechter
voorpootje hinkte even. „Verstuikt, Mo
riaan?"
„Niks erg", zei Moortje en hinkelde
verheugd weg, toen ze Juultje zag aan
komen. Ook de dierenarts kon die
avond gelukkig geen onregelmatigheden
in Moortjes gestel vinden.
Toen ik over de schrik heen was, heb
ik het hondenhotel nog niet opgeheven.
Want ik beleefde er naast de vele zor
gen teveel vreugde aafi. Moortje heeft
bijvoorbeeld de collie Stanley gevonden,
die een week later kwam. Samen heb
ben ze nog een week kunnen spelen en
stoeien, waarna Moortje weer naar huis
moest. Voor beiden bracht deze schei
ding een merkbaar gemis. Maar na een
paar dagen zijn we mèt Stanley bij de
familie van Moortje op bezoek geweest.
Zij wonen in een mooi, ruim huis, maar
voor de begroeting van deze twee vrien
den was het veel te klein.. G. O.
Jutta Metzger: Zelfportret.
interieurs aan het werk zien. Genieten van
stillevens van gewone dingen voor dage
lijks gebruik, van landschappen, van men
sen langs de weg: een vrouwtje met een
kind voorop de fiets of bioscoopgangers.
Voor een vrouw heeft Jutta Metzger eén
ongewone belangstelling voor de haven
kant. Het zijn dan vooral de kranen, die
haar boeien om het lijnenspel. Kranen en
boten tekent zij met hetzelfde begrip voor
vormen als zij portretten schildert. Haar
werkwijze toont routine. Toch ziet zij de
dingen altijd weer even fris en is haar
expositie van kleur geschakeerder dan die
van haar kameraad Engelman, die hier
enige tijd geleden voor Amsterdam op toch
ook zo overtuigende wijze debuteerde.
Na dit onbevangen werk doet dat van de
schilder Van der Spoel, tot 30 maart te
zien bij Martinet en Michels, bedachter
aan. Spontaneïteit vinrdt men bij Van der
Spoel in enkele tekeningen naar figuur ge
maakt. Bij hem een duidelijke wil iets
meer te zeggen dan alleen maar verslag te
doen van het geziene in figuurstukken en
stillevens, waarbij de deformatie ook weer
dient de uitdrukkingskracht te verhogen.
Er is een duidelijk pogen iets te zeggen,
geheel van binnenuit, in enige nagenoeg
abstracte zaken, die hun aanleiding mis
schien vonden in een stilleven. Zo komt
Van der Spoel tot werken, die hij „Noc
turne" of „Prelude" of „Violet en geel"
noemde, werken die zeker boeien door de
Van der Spoel zo eigen, ingetogen kleur en
het spel van lijnen in wit of zwart. Jutta
Metzger getuigt meer van haar ervaringen
met het ons omringende, Van der Spoel
meer van zichzelf.
„Grotesken" noemde de beeldhouwer Ij.
P. I. Braat zijn ceramiek, die hij tot 29
maart bij Santee Landweer exposeert. Gro
tesk is Braat de laatste jaren altijd geweest
in zijn werk. We aanvaarden dit echter
gemakkelijker in zijn inderdaad vaak
geestige vazen en kruiken, waarin op ver
rassende wijze soms gestalte werd gegeven
aan menselijke figuren of koppen. Deze
vazen, voorzover ze nog aan gebruikelijke
vormen herinneren, werden toch uit de
hand gevormd, zonder de draaischijf dus.
Zij werden gebakken in de werkplaats van
de pottenbakster Thera Hermans Hof
stede Crull, die haar verbazing er over kor»
uitspreken dat een debutant in deze het
aardewerk zo dun wist te houden. Inte
ressant en ook mooi is hier vooral een
ajourrelief met gekleurd glas, dat toe te
passen is als glas-in-beton, tegenwoordig
wel gebruikelijk inplaats van glas-in-lood-
yensters. Waar de vormgeving van het re-
lief voorop staat dient de ruimte van an
dere kant dan in de eerste plaats voldoende
verlicht te zijn, waar anders wellicht toch
te veel van de charme teloor zou gaan van
dit werk. Braat kwam op het idee van dit
soort ornament in het interieur van gebou
wen in Istanbul. BOB BUYS.