DE WEG NAAR
'T PARADIJS
Maak eens wat anders
BOON» DE ONTEMBARE
Niets dan lof
Treurspel van de hevig liefhebbende
en even hartstochtelijk hatende vrouw
Protesterend schrijverschap
Litteraire
Kanttekeningen
MEDEA lllllllillllilllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllilllllllllllllllllii
N
Kort verhaal
door Ab Visser
GEEN HAARBREED IS Louis Paul Boon sinds zijn „Kapellekensbaan" geweken.
Hij is „de laetste hoeck" zoals hij zijn geestelijke vrijburcht heeft genoemd
met de pen, met een dozijn vlijmende, priemende, dodelijke pennen tegelijk, blijven
verdedigen, links en rechts. Hij heeft er op los geschreven van jewelste, even
bezeten en gedreven, even aanklagend en uitdagend, als toen hij nog „Boontje"
was, die als een roerige satyr de hof der letteren binnenstormde om de flanerende
heren van de „litteratuur voor de voeten te lopen. Waarachtig, hij heeft er kans toe
gezien zich een beschermd domein te veroveren, zijn Reservaat, het eenmans
tijdschrift, waarin De Arbeiderspers hem de volle vrijheid laat van het woord, van
zijn fulminerende, striemende, hekelende woorden. Drie deeltjes daarvan zijn er nu
verschenen en dat wil zeggen: driemaal een bijtend commentaar op de „feiten van
de dag", driemaal een requisitoir, driemaal een oorlogsverklaring aan „het oerwoud
dezer wereld" aan de schijn, de leugen, de leuze.
EEN jonge Italiaanse sierkunstenares
ontwierp voor ons deze grappige deco
ratie voor de paastafel, die met een
voudige materialen en een klein beetje
handigheid gemakkelijk is na te maken
Per kip heeft men nodig: een leeg (uit
geblazen) ei, een stuk tekenpapier van
de dikste soort, wat rode, blauwe, groe
ne en gele waterverf en een tube zeer
sterke lijm. Voor iedere kip worden
(zie tekening) twee gelijke vormen uit
het dubbelgenomen tekenpapier geknipt
of gesneden met een scherp, puntig
mesje. De voornaamste moeilijkheid
vormt de ovale uitsparing, waarvan de
omtrek zeer nauwkeurig moet kloppen
met die van de eierschaal. De schaal
wordt daartoe op het midden van de
papieren kip gelegd en met een lange
scherpe potloodpunt of vulpotloodstift
op het papier omlijnd, waarbij men
ervoor moet zorgen, dat de eierschaal
niet verschuift. Behoedzaam werken!
Teken nu binnen deze ovaal een kleinere
en knip of snij deze uit in beide vormen.
In de aldus ontstane opening legt men
voorzichtig de eierschaal, die er - nauw
keurig passend - overal even diep (on
geveer een centimeter) in wegzakken
moet. Teken dan langs de gehele om
trek van het uitgesneden ovaal staande
streepjes ter lengte van twee a drie
millimeter, knip deze in en vouw de
kleine papiertongen aan beide zijden
van de kip-helften naar buiten toe om.
In de aldus ontstane steunrand wordt
de eierenschaal stevig vastgelijmd.
Het voetstuk van het kippetje wordt
(zie tekening) gevouwen en versterkt
met een even groot ovaal stuk karton.
Schilder tenslotte op ieder exemplaar de
naam van tafelgenoten met zwarte of
gekleurde inkt. Volgende week geven wij
een nieuw model voor een Paashaas.
En intussen is hij, tot berstens toe vol van
verzet en verontwaardiging, van gekwetste
idealen en ontembare waarheidsdrift, met
De Vos Reinaerde als wapenbroeder door
de wildernis van deze tijd gegaan. Hij
heeft het oude volksepos herschreven, her
dicht, geactualiseerd, er zijn galgenhumor,
zijn grollen, zijn galligheid en grimmigheid
in botgevierd en gesproken met de volks
stem: realistisch, snaaks, rauw, zoals het
hem voor de mond kwam, maar hoe dan
ook gesproken uit het primitief-onfeilbare
gevoel voor wat recht is en onrecht, voor
wat waar is en leugenachtig. Boon is een
man uit het volk, een geboren volksschrij
ver, in de trant waarin de onbekende Wil
lem en Aernout volksschrijvers waren, aan
wie de Reinaert wordt toegedicht. En dit
betekent dat hij er hartgrondig voor past
zijn menselijke geweten aan de litteratuur
te verpanden en te verraden. Dat hij
een wedergeboren Gargantua, Tijl, Don
Quichote, Simplicius en Villon inéén bo
vendien zijn weergaloze satire „De Wapen
broeders" een letterkundig werkstuk
van oe eerste rang schreef, zal hem heel
wat minder deugd doen dan dat hij zijn
hart kon vrijschrijven, kon schoonschrijven.
Hij weet het wel, Boontje, weet het bij
voorbaat: dat hij tot degenen behoort, die
met „hun kop tegen alle muren zullen blij
ven lopen" en incasseert de butsen en bul
ten, die hij daarbij oploopt, oneindig liever
dan de schouderklopjes der lieden, die hem
met hun lof binnen de perken der aan
vaardbaarheid onschadelijk willen maken.
Boon laat zich niet paaien, niet inlijven,
niet de mond snoeren. Hij blijft de ver
zetsman, de dwarsdrijver als men wil, de
vrije man van het vrije woord, die zich
vierkant tegen het „fatsoen" keert maar
opkomt voor de eerlijkheid, die zich ho
nend tegen de „moraal" verzet, maar met
man en mdcht pal staat voor de menswaar
digheid. Zo wil het de vulkanische zede
lijkheid, die hem van nature in het bloed
is gevaren. En dat bloed is te onstuimig om
zich te laten temmen door het „intellect",
dat schuld en schande krompraat tot een
discussiabel probleem. Boontje kent geen
problemen. Hij ziet feiten, die met geen
drogreden zijn recht te praten. Hij hoort
ze uit honderden monden, hij leest ze in
duizenderlei krantenberichten, spitst zijn
oren, kijkt de onverbloemde waarheid met
stekende blikken recht in het gezicht en
zijn pen, zijn twaalf, zijn honderd pennen
gaan in de aanval, lijnrecht gericht op het
menselijk hart, op iets dat meer is dan
technische vervolmaking en sociale organi
satie: op het onmisleidbare geweten.
Wat er gebeurde met de „Kleine Eva
uit de Kromme-Bijlstraat" is zo'n feit
een haast alledaags feit, een „geval",
een krantenbericht: een kindermoord. Hak
kelend en brokkelend kerft Boon het in
de woorden van een vrij vers, half proza
en half poëzie: het verhaal van de kleine
Eva en haar vermeende moordenaar. Ze
fungeert in „dit oerwoud der wereld"
voor dit en voor dat, ze is, het meisje Eva,
het onderwerp van reportage en proces
verbaal, voor een stuk recherchewerk en
een brok rechtspraak, ze is leesstof en sen
satie. Maar wie denkt er aan het kind dat
spelen wilde en wat gelukkig zou zijn met
een pop en wat leven wilde, al was het dan
maar in een krot en een steeg? En wie
denkt er aan de „verdachte", wiens verle
den nog niet vèrleden en gèleden genoeg
was, om herri voor onverdacht te doen
doorgaan? Als een speurhond van het ge
weten valt Boon op de woorden aan'. Hij
ontrafelt ze, hongerig naar gerechtigheid,
naar meegevoel, naar deernis. Hij schudt
ze heen en weer om er de motieven aan te
ontfutselen, associeert en dissocieert ze,
hopende een greintje besef van medeschuld
op het spoor te komen.
Maar de gevoelens, de motieven, de
woorden ze zijn zo dood als de kleine
Eva, wier sterven de dichter Louis Paul
Boon dan wreekt door het mene tekel te
etsen aan de wand van de menselijke ver
stoktheid, met het zuur van zijn verach
ting en de gloed van zijn hart.
Men kan van Boon zeggen wat men wil,
men kan hem voor een ongegeneerd heer
houden, voor een wilde rebel desnoods,
maar hij zegt en hij schrijft de bittere, be
schamende waarheid dat is het waar
merk van zijn onbuigzame oprechtheid: en
hij giet deze in een taal zoals er in jaren
en jaren niet geschreven is. Dat is het zegel
op de onvervalstheid van zijn kunstenaar
schap. Maar het is nu eenmaal zo: er mag
gedaan worden wat er gedaan wordt, het
zéggen, het schrijven en aan de kaak stel
len dat betekent in veler ogen nog altijd
een onbeschaamdheid.
VERWONDEREN zou het mij dan ook
niet als Boons jongste roman „Niets gaat
ten onder" zo hier en daar als onbe
schaamd of wie weet als onzedelijk te
boek zou staan. Het milieu, waarin de
hoofdpersoon Frans Ghoedels ten onder
gaat aan zijn onmacht, is inderdaad een
verstikkende en verdorven wereld. „Con-
structa" het internaat voor ambachts-
onderwijs, dat van een „cementkot" tot een
„model-instelling" uitgroeit kan men
moeilijk anders dan een hol van corruptie,
van sluwe eigenbaat, van broeierige ero
tiek en slinkse laaghartigheid noemen.
Hier, in deze molen van ongerechtigheid,
wordt Frans Ghoedels fijngemalen. Opge
jaagd door zijn perfide vrouw Agnes klimt
hij hoger en hoger op de sociale ladder,
wordt hij van leraar tot ingenieur, van on
derdirecteur tot directeur, maar zinkt die
per en dieper in het moeras van zijn hulpe
loze gevoelens, zijn weerloosheid, zijn pas
sie, tot er niets meer van hem rest dan
een afzichtelijke karikatuur van zichzelf,
een menselijk wrak temidden van het
triomferende kwaad. Het is, met dit in
stituut Constructa voor ogen, niet moei
lijk een parallel te trekken met „de feiten
van de dag". Deze straf-gecomponeerde,
wrange roman is een aanklacht, Boons zo
veelste, een ontstellend getuigenis van een
ontsteld man. En wie deze pijnlijke roman
als niet oirbaar mocht afwijzen, verwerpt
datgene waarnaar hij getekend is.
C. J. E. DINAUX
DE VARA heeft het ons deze week wel
gemakkelijk gemaakt in de keuze van ons
onderwerp. Want jegens de samenstellers
en medewerkers van de rubriek „Met en
zonder omslag" zou het schromelijk on
dankbaar zijn indien wij niet met de
grootste lof gewaagden van de de afgelopen
zondag aan de bekende, in België geboren,
Franse schrijver Georges Simenon gewijde
uitzending. De redactie professor dr.
Garmt Stuiveling en Max Dendermonde
had de figuur van Simenon terecht belang
rijk genoeg gevonden om het gebruikelijke
schema van haar rubriek te laten varen en
het beschikbare half uur geheel aan hem
te wijden.
Om zoveel mogelijk kanten van Sime-
nons werk te kunnen belichten had zij niet
minder dan vier deskundigen in het ge
sprek met de vader van „Commissaris Mai-
gret" betrokken: Pierre H. Dubois als
essayist, Jacques den
Haan als specialist
in speurdersromans,
Halbo C. Kool als
vertaler en J. P. Ro-
mijn ais uitgever. Met
Max Dendermonde V.y
ais gesprekleider ont
spon zich een allergenoegeIijkste,„maar ook
zeer instructieve conversatie. Dat was niet
in de laatste plaats te danken aan de ac
tieve rol welke de schrijver daarin speelde.
Hij was niet een prima donna die zich node
journalistieke belangstelling als een on
vermijdelijke beroepsziekte laat welgeval
len, maar reageerde prompt en ongevraagd
op het door zijn analisten gesprokene. Hij
bleek het Nederlands redelijk te kunnen
volgen en onderbrak een van hen dan
ook bij de passage, dat de fictieve Maigret
in Delfzijl het levenslicht aanschouwde met
de mededeling, dat hij geregeld levens
tekenen ontvangt van een werkelijke, in
Nederland wonende Maigret.
Voor de
microfoon
De sprekers hadden zich wellicht wat
meer kunnen laten verleiden om op de in
terrupties van Simenon in te gaan, maar
misschien hebben zij zich daarvan laten
weerhouden door de overweging, dat dan
een flink deel van het gesprek aan vele
luisteraars zou voorbijgaan. Hoewel de ge
hele uitzending op de magnetofoonband
was opgenomen, klonk zij naar ons gevoel
even levend als een rechtstreeks uitgezon
den programma, hetgeen bewijst, dat band-
opnemingen niet per se verstarrend behoe
ven te werken.
Voor een belangrijk deel was dit ook te
danken aan de natuurlijke spreektrant van
de betrokken medewerkers. In dit opzicht
onderscheidde deze uitzending zich gun
stig van de meeste dialogen in de ver
gelijkbare reeks „silhouetten" van cie
AVRO, die op vrijdagmiddag wordt uit
gezonden. Een aardig programma we
schreven er in deze rubriek reeds over
maar waarvan de sfeer geheel afhanke
lijk is van de „microfoonhouding" der twee
aan het woord zijnde auteurs. Het is ons
helaa- gebleken, dat daaraan in de meeste
gevallen heel wat schort.
Om op „Met en zonder omslag" terug te
keren: tezamen met het daaraan voorat-
gaande componistenportret door Rutger
Schoute vormt dit programme een in alle
opzichten voortreffelijke vulling van de
zondagmorgen. Soms lijkt het echter wel
eens of de Nederlandse omroepverenigin
gen juist voor haar goede programma's
minder aandacht vragen dan voor andere,
minder verzorgde uitzendingen. In het ge
val van het Simenonprogramma stemden
wij tamelijk toevallig daarop af. Zou het
geen aanbeveling verdienen, dat dergelijke
bijzondere manifestaties eens enige keren
voor de microfoon bijvoorbeeld na de
nieuwsberichten worden aangekondigd.
S. P. ON DE
(Uit „Cartoons the French Way" door René
Goscinnj', Lion Library. New York).
Verschenen bij N.V. De Arbeiderspers te
Amsterdam.
lllllllllllllilliUilllllllllllllllllllllllllllllllllllHlllllllllllllllllllUIIIIIIIII
„WIJ MOETEN opschieten!"
drong ik aan en vervloekte de
thermosfles, waar de dop niet van
los wilde. Wij waren bezig een
picknick te prepareren, want een
paar rijke vrienden uit Juan-les-
Pins, het schildersechtpaar Henk
en Greta Rulink, zouden ons ko
men halen met hun auto, voor een
tocht naar Tourrettes en Grasse
en vooral naar de daar tussenlig
gende Gorges du Loup.
„Daar heb je ze al!" riep mijn
vrouw geërgerd uit. „Wij zijn al
tijd en overal te laat mee. en
de eieren zijn steenhard gekookt."
Henk en Greta Rulink rammel
den aan de deur van ons nederig
appartementje, dat op een heuvel
even buiten Cagnes lag. Ik liet het
echtpaar binnen en luisterde glim
lachend naar hun geestdriftige
uitroepen, want zij bezochten ons
voor de eerste keer. „Oe wat al
lerliefst. een beetje klein mis
schien. En wat een prachtig uit
zicht hebben juTlie hier over het
dal. De tuin is ravissant.... mo
gen jullie zo maar overal zitten?"
Ik verontschuldigde de klein
heid van het appartement, dat een
deel van een boerderij was, be
aamde de opmerking over het
mooie uitzicht en bevestigde de
vraag omtrent de tuin.
Buiten klonk het fluitje van de
postbode en mijn vrouw ving door
het open venster de toegeworpen
brieven op.
„Jullie postbode is al net zo on
beschoft als die van ons," zei
Greta Rulink, „maar nee, dat kan
nauwelijks."
„Och, onbeschoft zei ik.
,Het is waar, hij fluit ons naar
buiten en vergeet wel eens een
brief, die zijn dochtertje dan een
paar dagen later komt brengen.
Dan tippen we hem maar weer
eens en het gaat een poos veel
beter."
„Ja, goed. maar het is toch te
dwaas dat je een postbode een
fooi moet geven. In Holland Is zo
iets ondenkbaar."
„Inderdaad, maar de lonen van
de ambtenaren zijn hier veel
lager. Herinner je maar die grote
staking van een paar jaar ge
leden." Ik goot de hete thee in de
eindelijk geopende fles en brand
de mijn vingers.
„Allemaal goed en wel," zei Henk
Rulink, „maar het blijft idioot dat
je een brievenbesteller moet tip
pen en dat het van zijn grillen
afhangt of hij de post belieft te
brengen. Nu we het er over heb
ben, schiet het mij te binnen, dat
wij onze postbode een week lang
niet gezien hebben. Ik heb me
trouwens over hem beklaagd."
„Beklaagd? Hoezo?" vroeg mijn
vrouw.
„Wel, een week of vier geleden
hoorde de man mij pianospelen.
Hij vertelde mij, dat hij zelf een
verwoed muziekliefhebber was.
Hij bezat helaas geen instrument
en vroeg of hij elke morgen een
uur bij mij mocht komen stude
ren. Stel je voor, onder zijn werk!
3 Tk vond het niet nodig hem dat
toe te staan en zei hem dat. Wat
was het gevolg? Dat monsieur
boos werd en veertien dagen lang
onze post op willekeurige adres
sen in de buurt bezorgde."
„Niet te geloven," zei ik, met
moeite een glimlach onderdruk
kend.
„Nee? Nou, het is zo. En toen ik
er achter kwam, heb ik mij op het
hoofdpostkantoor in Cannes, waar
Juan-les-Pins onder ressorteert,
over hem beklaagd. Zijn plaats
vervanger brengt nu onze post."
„Toch is het een beetje sneu
voor de man," merkte Greta op,
„wie weet hoe zwaar ze hem ge
straft hebben."
„Niets mee te maken," zei haar
man, „plicht is plicht, voor mij zo
goed als voor een ander."
„Maar we leven hier aan de
Cöte d'Azur", zei ik, „waar ieder
voor zich zelf zorgt en God voor
ons allen. Eigenlijk is het toch een
grappig geval, als je er over na
denkt. Een postbode, die wraak
neemt, omdat er iemand is, die
hem niet elke morgen op zijn
piano laat spelen".
Wij lieten het daarbij en ver
trokken met de auto. Ik bedacht
dat het goed was, een paar rijke
schilders, zo zeldzaam op de we
reld, als kennissen te hebben. Hun
wagen was comfortabel en voor
de afwisseling heel wat prettiger
dan de rammelende bus, die ons
op gezette tijden naar Nice of
Cannes bracht.
WIJ DRONKEN thee in Vence
en reden daarna verder naar
Tourrettes, dat nog meer uit louter
decors bestond dan Cagnes.
Kort na de oorlog was het nog
voor driekwart een uitgestorven
ruïnestad, nu werd het langza
merhand een bloeiend artiesten
dorp. Een ondernemende Parijze-
naar had ergens een expositie
zaaltje voor kunstnijverheids-
artikelen en schilderijen ingericht
en wij neusden er wat in rond.
Toen we door een van de- ramen
aan de achterkant, over het diepe
dal met de resten van een oude
romeinse aquaduct uitkeken,
kwam de eigenaar bij ons staan
en zei dromerig: „Hier hoop ik de
rest van mijn leven te slijten. Ik
heb alles verkocht wat ik in Parijs
bezat. Regardez, la belle vue. Si
calme, si agréable. Ah, c'est mer-
veilleux!"
Daar het stil in zijn zaak was
op dit uur, maakte hij vervolgens
nog een rondgang met ons door
het stadje, waaraan hij zijn hart
verpand had en vroeg of wij mo
gelijk naar Gourdon gingen. We
waren dit niet van plan, maar het
dorp lag op onze route en dus
konden we het wel even doen. Of
wij dan iets mee wilden nemen
voor de père van het kleine kloos
termuseum daar: een antiek
hostie-ijzer, vroeg de man. Bij
het .verbouwen van zijn huls had
hij het ding in de kelder gevon
den en de père zou er dolblij mee
zijn. We namen het ijzer mee en
reden naar de Gorges du Loup,
een van de mooiste plekjes tussen
Tourrettes en Grasse.
NU HET Rotterdams Toneel
weldra te beginnen op 24
maart voorstellingen zal
geven van Euripides' treurspel
„Medea" met Caro van Eyck
in de titelrol, is er alle aanlei
ding iets over deze tragedie te
vertellen en wel in de eerste
plaats, omdat het stuk de slot
fase uitbeeldt van een lange
geschiedenis die wel bekend
kon worden ondersteld bij het
Griekse publiek van ongeveer
450 voor Christus, maar niet
bij de toeschouwers van thans.
door dr. P. H. Schroder
KORT voor Jasons geboorte
was zijn vader Aison door zijn
halfbroer Pelias van de troon
gestoten. Toen Jason twintig
jaar was geworden, eiste hij
van zijn oom de heerschappij
terug, maar verklaarde zich
op Pelias' verzoek bereid eerst
in Colchis aan de Zwarte Zee
het „gulden vlies" te gaan ha
len. Dit gulden vlies, de gou
den vacht van een ram, hing
in een aan Ares gewijd woud
en werd bewaakt door een
nimmer slapende draak. Dat
Jason in deze gevaarlijke op
zet slaagde, dankte hij aan de
tovermacht der koningsdoch
ter Medea, die op de stralende
held verliefd was geworden.
Met Medea vluchtte Jason
naar Griekenland en toen haar
vader hen nazette, doodde zij
haar broertje Apsyrtos en
wierp zijn lijkje in zee, daar
mee een grote voorsprong op
haar achtervolgers behalend.
In Griekenland toonde Jason
zich echter een weinig toege
wijde minnaar. Ofschoon Me
dea met haar toverkunsten
haar oude schoonvader Aison
tot een jonge man had ge
maakt en de boosaardige Pe
lias om het leven gebracht
had, verliet hij haar weldra
om in het huwelijk te treden
met een Griekse prinses. Me
dea nam afschuwelijk wraak
op de bruid en vluchtte door
de lucht op een met draken
bespannen wagen, haar gezon
den door de god Helios, van
wie zij afstamde.
AAN DEZE in Griekenland
alom bekende sagenstof heeft
Euripides, de derde der drie
grote tragedieschrijvers uit de
klassieke oudheid, een nieuw
element toegevoegd: hij maak
te Medea tot de moordenares
van haar kinderen. Dit is een
uitermate stoutmoedige greep
naar het allerhoogste, want
ondanks deze onmenselijke
daad moet Medea een tragische
figuur blijven, dat wil zeggen:
een figuur die niet slechts af
grijzen inboezemt, maar met
wie de toeschouwer ook kan
medegevoelen, die hij kan be
grijpen, die hem tot op zekere
hoogte sympathiek is.
Nu is het merkwaardige dat
alle schrijvers die na Euripides
Medea tot onderwerp van een
tragedie hebben gemaakt en
dat zijn er velen de vondst
van Euripides in verminkte
vorm hebben overgenomen:
allen laten zij Medea haar kin
deren vermoorden om zich op
deze wijze op haar trouweloze
minnaar te wreken. Bij Euri
pides echter neemt Medea wel
het besluit Jason op deze af
schuwelijke wijze te straffen,
maar zij is aanvankelijk niet
in staat het ten uitvoer te
brengen. Haar liefde voor haar
kinderen belet haar dit. Dan
veranderen de omstandigheden
op zulk een wijze, dat de dood
door de hand der moeder in
de plaats treedt van de dood
door anderen: doodt zij de kin
deren niet zelf, dan zullen de
Corinthiërs komen en de kin
deren vermoorden. Deze ge
dachte geeft haar de kracht de
Caro van Eyck, die bij het
Rotterdams Toneel de rol van
„Medea" speelt.
In de rol van Jason in Euripi
des' tragedie treedt Bob de
Lange op.
gruwelijke daad te volbrengen.
EURIPIDES is de eerste
Griek geweest die een buiten-
landse, een „barbaarse" vrouw =j
tot heldin ener tragedie maak-
te. Wie haar vergelijkt met
Griekse heldinnen als Anti-
gone en zelfs Electra, ziet on-
middellijk het verschil. Medea s
is een demonische figuur, een
tovenares, een bezetene. Alles
heeft zij over voor de man die
zij liefheeft. Om hem heeft zij
zich vervreemd van haar va-
der, heeft zij haar geboorte-
land verlaten, haar broertje en
de vijandige Pelias gedood.
Voor de geliefde gaat zijn in- E
derdaad over lijken. Maar als
blijkt dat hij haar versmaadt, 2
verandert die liefde in een zo |1
wilde haat, dat zij onmiddel-
lijk het plan beraamt hem te 2
vermoorden. Dat zal haar zelf
echter ook het leven kosten en E
bovendien: zij kan hem zwaar- 2
der treffen, zij kan hem voor 2
zijn gehele leven ongelukkig E
maken, als zij zijn bruid tot
slachtoffer maakt. Deze aan-
slag gelukt. De onschuldige E
trekt het met vergif door-
drenkte kleed aan, dat Medea 2
haar als huwelijksgeschenk
door haar kinderen laat aan- E
bieden en verbrandt levend. 2
Maar dan nemen de gebeurte- 2
nissen een onafwendbare loop.
De Corinthiërs komen zich op 2
haar en haar kinderen wre- 2
ken. Dan doodt zij deze en E
toont Jason de lijkjes voor
haar de drakenwagen aan zijn 2
wraak onttrekt. 2
Uiteraard moet Jason, de E
stralende held die het gulden
vlies roofde, in de tragedie op- 2
treden als een egoïst en een
lafaard. Zijn gedrag immers 2
moet de oorzaak zijn van de 2
buitensporige haat, die in Me- 2
dea's hart de plaats van de
liefde inneemt. Hij bewerkte 2
dat zij verbannen zal worden, 2
hij doet het voorkomen of met
zijn huwelijk het belang der 2
kinderen is gediend, hij biedt 2
haar zelfs geld aan. Dat deze 1
grofheid de verbittering van
Medea tot blinde razernij doet 2
overslaan, is begrijpelijk. Moe- 2
derliefde en wraakzucht strij- E
den verbitterd in haar boezem 2
om de overhand. Men houde 2
goed in het oog, dat de moe- s
derliefde overwint. Daardoor 2
blijft Medea menselijk, ook al 2
doodt zij haar kinderen ten- E
slotte toch om hen een vrese-
lijker einde te besparen. 2
Van het talent van Caro van
Eyck mag verwacht worden, ij
dat zij dit gecompliceerde ka- 2
-rakter van een hevig liefheb- 2
bende en even hevig hatende E
vrouyv zo zal uitbeelden, dat E
het wezenlijk-tragische be- 2
waard blijft, dat wij de mens 2
Medea zullen herkennen en |j
haar niet zullen verafschuwen
als een bloeddorstig monster. 2
^lllllllllllillNllinillllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllNllllllllllilHIHIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Een goede autoweg voerde ons
langs een wild ravijn en hier on
derbraken wij de tocht voor onze
picknick, luisterend naar het rui
sen van het riviertje diep beneden
ons. We raadpleegden de kaart en
het bleek dat we dicht bij Gour
don waren, dat op zevenhonderd
vijftig meter hoogte lag. Behalve
de autoweg leidde er nog een steil
voetpad naar het minuscule ves
tingstadje, dat men in twee uur
klimmen kon bereiken. Dit pad
had men de verheven naam „Sen
tier de Paradis" toebedeeld. Waar
het afboog van de autoweg, trof
fen wij een man, zittend op een
steen. Hij leek kracht te verzame
len voor de klim en wiste zijn be
zweet voorhoofd af. Naast hem
stond een tas met brieven.
„Als dat onze postbode niet is!"
riep Henk uit en stopte onwille
keurig van verbazing.
De man keek op en herkende
het echtpaar Rulink. „Ah, c'est
vous!" riep hij, een wereld van
verwijt in zijn stem.
„Waar moet u heen?" vroeg
Greta hem. „Toch niet naar Gour
don?"
Hij knikte somber van ja. „A
cause de vous. Twee uur klimmen,
al de hele week lang in deze ver
vloekte hitte. Voor een paar brie
ven moet ik elke dag twee uur
klimmen en twee uur dalen."
„U wilt toch niet beweren dat
het mijn schuld is, omdat ik mij
over u beklaagd heb?"
„Ja, daarom," zei de man. „Hier
worden wij heengestuurd wan
neer men ons straffen wil. En het
salaris is minder bovendien, om
dat Gourdon een klein gat is. Ik
word hier, met de autobus van
Cannes, uitgezet en weer opge
pikt."
„Arme duvel," zei Greta tegen
haar man. „Geef hem een lift,
Henk."
Henk Rulink bood hem een lift
aan, maar de man weigerde.
„Nee," zei hij, „als ik gecontro
leerd worden bovendien, ik
bezit nog een soort trots." Hij
stond op en voegde er aan toe:
„De volgende week breng ik u de
post weer, maar u kunt barsten
met uw piano." Hij begon met
trage stap de Paradijsweg te be
klimmen.
Wij namen de autoweg. De
bloeiende brem maakte plaats
voor lavendel, de omgeving werd
kaler en steenachtiger, maar het
vergezicht met de minuut groot
ser. Wij brachten de père het
hostie-ijzer en hij leidde ons rond
door zijn kleine museum van ker
kelijke kunst. Hij nam ons mee
de tuin in en wees ons de dorpen
en steden, die men vanaf dit hoge
punt kon zien.
„Op heldere dagen kan men
Corsica zien liggen," zei hij,
„vooral in februari bij het opgaan
van de zon. Dan is het of Corsica
uit de zee opgeheven wordt."
Toen wij weer afgedaald waren
was er twee uur verlopen sinds
wij de postbode op de steen aan
het begin van de Paradijsweg
hadden zien zitten. „De man moet
nu ongeveer de top bereikt heb
ben," merkte ik op.
De lucht begon te betrekken en
de plaats waar Gourdon lag, was
in wolken gehuld. „Dan zal hij op
dit ogenblik een engeltje zijn," zei
Henk Rulink.
„En altijd piano kunnen spelen."
voegde Greta er aan toe.