DE WEG NAAR 'T PARADIJS Maak eens wat anders BOON» DE ONTEMBARE Niets dan lof Treurspel van de hevig liefhebbende en even hartstochtelijk hatende vrouw Protesterend schrijverschap Litteraire Kanttekeningen MEDEA lllllllillllilllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllilllllllllllllllllii N Kort verhaal door Ab Visser GEEN HAARBREED IS Louis Paul Boon sinds zijn „Kapellekensbaan" geweken. Hij is „de laetste hoeck" zoals hij zijn geestelijke vrijburcht heeft genoemd met de pen, met een dozijn vlijmende, priemende, dodelijke pennen tegelijk, blijven verdedigen, links en rechts. Hij heeft er op los geschreven van jewelste, even bezeten en gedreven, even aanklagend en uitdagend, als toen hij nog „Boontje" was, die als een roerige satyr de hof der letteren binnenstormde om de flanerende heren van de „litteratuur voor de voeten te lopen. Waarachtig, hij heeft er kans toe gezien zich een beschermd domein te veroveren, zijn Reservaat, het eenmans tijdschrift, waarin De Arbeiderspers hem de volle vrijheid laat van het woord, van zijn fulminerende, striemende, hekelende woorden. Drie deeltjes daarvan zijn er nu verschenen en dat wil zeggen: driemaal een bijtend commentaar op de „feiten van de dag", driemaal een requisitoir, driemaal een oorlogsverklaring aan „het oerwoud dezer wereld" aan de schijn, de leugen, de leuze. EEN jonge Italiaanse sierkunstenares ontwierp voor ons deze grappige deco ratie voor de paastafel, die met een voudige materialen en een klein beetje handigheid gemakkelijk is na te maken Per kip heeft men nodig: een leeg (uit geblazen) ei, een stuk tekenpapier van de dikste soort, wat rode, blauwe, groe ne en gele waterverf en een tube zeer sterke lijm. Voor iedere kip worden (zie tekening) twee gelijke vormen uit het dubbelgenomen tekenpapier geknipt of gesneden met een scherp, puntig mesje. De voornaamste moeilijkheid vormt de ovale uitsparing, waarvan de omtrek zeer nauwkeurig moet kloppen met die van de eierschaal. De schaal wordt daartoe op het midden van de papieren kip gelegd en met een lange scherpe potloodpunt of vulpotloodstift op het papier omlijnd, waarbij men ervoor moet zorgen, dat de eierschaal niet verschuift. Behoedzaam werken! Teken nu binnen deze ovaal een kleinere en knip of snij deze uit in beide vormen. In de aldus ontstane opening legt men voorzichtig de eierschaal, die er - nauw keurig passend - overal even diep (on geveer een centimeter) in wegzakken moet. Teken dan langs de gehele om trek van het uitgesneden ovaal staande streepjes ter lengte van twee a drie millimeter, knip deze in en vouw de kleine papiertongen aan beide zijden van de kip-helften naar buiten toe om. In de aldus ontstane steunrand wordt de eierenschaal stevig vastgelijmd. Het voetstuk van het kippetje wordt (zie tekening) gevouwen en versterkt met een even groot ovaal stuk karton. Schilder tenslotte op ieder exemplaar de naam van tafelgenoten met zwarte of gekleurde inkt. Volgende week geven wij een nieuw model voor een Paashaas. En intussen is hij, tot berstens toe vol van verzet en verontwaardiging, van gekwetste idealen en ontembare waarheidsdrift, met De Vos Reinaerde als wapenbroeder door de wildernis van deze tijd gegaan. Hij heeft het oude volksepos herschreven, her dicht, geactualiseerd, er zijn galgenhumor, zijn grollen, zijn galligheid en grimmigheid in botgevierd en gesproken met de volks stem: realistisch, snaaks, rauw, zoals het hem voor de mond kwam, maar hoe dan ook gesproken uit het primitief-onfeilbare gevoel voor wat recht is en onrecht, voor wat waar is en leugenachtig. Boon is een man uit het volk, een geboren volksschrij ver, in de trant waarin de onbekende Wil lem en Aernout volksschrijvers waren, aan wie de Reinaert wordt toegedicht. En dit betekent dat hij er hartgrondig voor past zijn menselijke geweten aan de litteratuur te verpanden en te verraden. Dat hij een wedergeboren Gargantua, Tijl, Don Quichote, Simplicius en Villon inéén bo vendien zijn weergaloze satire „De Wapen broeders" een letterkundig werkstuk van oe eerste rang schreef, zal hem heel wat minder deugd doen dan dat hij zijn hart kon vrijschrijven, kon schoonschrijven. Hij weet het wel, Boontje, weet het bij voorbaat: dat hij tot degenen behoort, die met „hun kop tegen alle muren zullen blij ven lopen" en incasseert de butsen en bul ten, die hij daarbij oploopt, oneindig liever dan de schouderklopjes der lieden, die hem met hun lof binnen de perken der aan vaardbaarheid onschadelijk willen maken. Boon laat zich niet paaien, niet inlijven, niet de mond snoeren. Hij blijft de ver zetsman, de dwarsdrijver als men wil, de vrije man van het vrije woord, die zich vierkant tegen het „fatsoen" keert maar opkomt voor de eerlijkheid, die zich ho nend tegen de „moraal" verzet, maar met man en mdcht pal staat voor de menswaar digheid. Zo wil het de vulkanische zede lijkheid, die hem van nature in het bloed is gevaren. En dat bloed is te onstuimig om zich te laten temmen door het „intellect", dat schuld en schande krompraat tot een discussiabel probleem. Boontje kent geen problemen. Hij ziet feiten, die met geen drogreden zijn recht te praten. Hij hoort ze uit honderden monden, hij leest ze in duizenderlei krantenberichten, spitst zijn oren, kijkt de onverbloemde waarheid met stekende blikken recht in het gezicht en zijn pen, zijn twaalf, zijn honderd pennen gaan in de aanval, lijnrecht gericht op het menselijk hart, op iets dat meer is dan technische vervolmaking en sociale organi satie: op het onmisleidbare geweten. Wat er gebeurde met de „Kleine Eva uit de Kromme-Bijlstraat" is zo'n feit een haast alledaags feit, een „geval", een krantenbericht: een kindermoord. Hak kelend en brokkelend kerft Boon het in de woorden van een vrij vers, half proza en half poëzie: het verhaal van de kleine Eva en haar vermeende moordenaar. Ze fungeert in „dit oerwoud der wereld" voor dit en voor dat, ze is, het meisje Eva, het onderwerp van reportage en proces verbaal, voor een stuk recherchewerk en een brok rechtspraak, ze is leesstof en sen satie. Maar wie denkt er aan het kind dat spelen wilde en wat gelukkig zou zijn met een pop en wat leven wilde, al was het dan maar in een krot en een steeg? En wie denkt er aan de „verdachte", wiens verle den nog niet vèrleden en gèleden genoeg was, om herri voor onverdacht te doen doorgaan? Als een speurhond van het ge weten valt Boon op de woorden aan'. Hij ontrafelt ze, hongerig naar gerechtigheid, naar meegevoel, naar deernis. Hij schudt ze heen en weer om er de motieven aan te ontfutselen, associeert en dissocieert ze, hopende een greintje besef van medeschuld op het spoor te komen. Maar de gevoelens, de motieven, de woorden ze zijn zo dood als de kleine Eva, wier sterven de dichter Louis Paul Boon dan wreekt door het mene tekel te etsen aan de wand van de menselijke ver stoktheid, met het zuur van zijn verach ting en de gloed van zijn hart. Men kan van Boon zeggen wat men wil, men kan hem voor een ongegeneerd heer houden, voor een wilde rebel desnoods, maar hij zegt en hij schrijft de bittere, be schamende waarheid dat is het waar merk van zijn onbuigzame oprechtheid: en hij giet deze in een taal zoals er in jaren en jaren niet geschreven is. Dat is het zegel op de onvervalstheid van zijn kunstenaar schap. Maar het is nu eenmaal zo: er mag gedaan worden wat er gedaan wordt, het zéggen, het schrijven en aan de kaak stel len dat betekent in veler ogen nog altijd een onbeschaamdheid. VERWONDEREN zou het mij dan ook niet als Boons jongste roman „Niets gaat ten onder" zo hier en daar als onbe schaamd of wie weet als onzedelijk te boek zou staan. Het milieu, waarin de hoofdpersoon Frans Ghoedels ten onder gaat aan zijn onmacht, is inderdaad een verstikkende en verdorven wereld. „Con- structa" het internaat voor ambachts- onderwijs, dat van een „cementkot" tot een „model-instelling" uitgroeit kan men moeilijk anders dan een hol van corruptie, van sluwe eigenbaat, van broeierige ero tiek en slinkse laaghartigheid noemen. Hier, in deze molen van ongerechtigheid, wordt Frans Ghoedels fijngemalen. Opge jaagd door zijn perfide vrouw Agnes klimt hij hoger en hoger op de sociale ladder, wordt hij van leraar tot ingenieur, van on derdirecteur tot directeur, maar zinkt die per en dieper in het moeras van zijn hulpe loze gevoelens, zijn weerloosheid, zijn pas sie, tot er niets meer van hem rest dan een afzichtelijke karikatuur van zichzelf, een menselijk wrak temidden van het triomferende kwaad. Het is, met dit in stituut Constructa voor ogen, niet moei lijk een parallel te trekken met „de feiten van de dag". Deze straf-gecomponeerde, wrange roman is een aanklacht, Boons zo veelste, een ontstellend getuigenis van een ontsteld man. En wie deze pijnlijke roman als niet oirbaar mocht afwijzen, verwerpt datgene waarnaar hij getekend is. C. J. E. DINAUX DE VARA heeft het ons deze week wel gemakkelijk gemaakt in de keuze van ons onderwerp. Want jegens de samenstellers en medewerkers van de rubriek „Met en zonder omslag" zou het schromelijk on dankbaar zijn indien wij niet met de grootste lof gewaagden van de de afgelopen zondag aan de bekende, in België geboren, Franse schrijver Georges Simenon gewijde uitzending. De redactie professor dr. Garmt Stuiveling en Max Dendermonde had de figuur van Simenon terecht belang rijk genoeg gevonden om het gebruikelijke schema van haar rubriek te laten varen en het beschikbare half uur geheel aan hem te wijden. Om zoveel mogelijk kanten van Sime- nons werk te kunnen belichten had zij niet minder dan vier deskundigen in het ge sprek met de vader van „Commissaris Mai- gret" betrokken: Pierre H. Dubois als essayist, Jacques den Haan als specialist in speurdersromans, Halbo C. Kool als vertaler en J. P. Ro- mijn ais uitgever. Met Max Dendermonde V.y ais gesprekleider ont spon zich een allergenoegeIijkste,„maar ook zeer instructieve conversatie. Dat was niet in de laatste plaats te danken aan de ac tieve rol welke de schrijver daarin speelde. Hij was niet een prima donna die zich node journalistieke belangstelling als een on vermijdelijke beroepsziekte laat welgeval len, maar reageerde prompt en ongevraagd op het door zijn analisten gesprokene. Hij bleek het Nederlands redelijk te kunnen volgen en onderbrak een van hen dan ook bij de passage, dat de fictieve Maigret in Delfzijl het levenslicht aanschouwde met de mededeling, dat hij geregeld levens tekenen ontvangt van een werkelijke, in Nederland wonende Maigret. Voor de microfoon De sprekers hadden zich wellicht wat meer kunnen laten verleiden om op de in terrupties van Simenon in te gaan, maar misschien hebben zij zich daarvan laten weerhouden door de overweging, dat dan een flink deel van het gesprek aan vele luisteraars zou voorbijgaan. Hoewel de ge hele uitzending op de magnetofoonband was opgenomen, klonk zij naar ons gevoel even levend als een rechtstreeks uitgezon den programma, hetgeen bewijst, dat band- opnemingen niet per se verstarrend behoe ven te werken. Voor een belangrijk deel was dit ook te danken aan de natuurlijke spreektrant van de betrokken medewerkers. In dit opzicht onderscheidde deze uitzending zich gun stig van de meeste dialogen in de ver gelijkbare reeks „silhouetten" van cie AVRO, die op vrijdagmiddag wordt uit gezonden. Een aardig programma we schreven er in deze rubriek reeds over maar waarvan de sfeer geheel afhanke lijk is van de „microfoonhouding" der twee aan het woord zijnde auteurs. Het is ons helaa- gebleken, dat daaraan in de meeste gevallen heel wat schort. Om op „Met en zonder omslag" terug te keren: tezamen met het daaraan voorat- gaande componistenportret door Rutger Schoute vormt dit programme een in alle opzichten voortreffelijke vulling van de zondagmorgen. Soms lijkt het echter wel eens of de Nederlandse omroepverenigin gen juist voor haar goede programma's minder aandacht vragen dan voor andere, minder verzorgde uitzendingen. In het ge val van het Simenonprogramma stemden wij tamelijk toevallig daarop af. Zou het geen aanbeveling verdienen, dat dergelijke bijzondere manifestaties eens enige keren voor de microfoon bijvoorbeeld na de nieuwsberichten worden aangekondigd. S. P. ON DE (Uit „Cartoons the French Way" door René Goscinnj', Lion Library. New York). Verschenen bij N.V. De Arbeiderspers te Amsterdam. lllllllllllllilliUilllllllllllllllllllllllllllllllllllHlllllllllllllllllllUIIIIIIIII „WIJ MOETEN opschieten!" drong ik aan en vervloekte de thermosfles, waar de dop niet van los wilde. Wij waren bezig een picknick te prepareren, want een paar rijke vrienden uit Juan-les- Pins, het schildersechtpaar Henk en Greta Rulink, zouden ons ko men halen met hun auto, voor een tocht naar Tourrettes en Grasse en vooral naar de daar tussenlig gende Gorges du Loup. „Daar heb je ze al!" riep mijn vrouw geërgerd uit. „Wij zijn al tijd en overal te laat mee. en de eieren zijn steenhard gekookt." Henk en Greta Rulink rammel den aan de deur van ons nederig appartementje, dat op een heuvel even buiten Cagnes lag. Ik liet het echtpaar binnen en luisterde glim lachend naar hun geestdriftige uitroepen, want zij bezochten ons voor de eerste keer. „Oe wat al lerliefst. een beetje klein mis schien. En wat een prachtig uit zicht hebben juTlie hier over het dal. De tuin is ravissant.... mo gen jullie zo maar overal zitten?" Ik verontschuldigde de klein heid van het appartement, dat een deel van een boerderij was, be aamde de opmerking over het mooie uitzicht en bevestigde de vraag omtrent de tuin. Buiten klonk het fluitje van de postbode en mijn vrouw ving door het open venster de toegeworpen brieven op. „Jullie postbode is al net zo on beschoft als die van ons," zei Greta Rulink, „maar nee, dat kan nauwelijks." „Och, onbeschoft zei ik. ,Het is waar, hij fluit ons naar buiten en vergeet wel eens een brief, die zijn dochtertje dan een paar dagen later komt brengen. Dan tippen we hem maar weer eens en het gaat een poos veel beter." „Ja, goed. maar het is toch te dwaas dat je een postbode een fooi moet geven. In Holland Is zo iets ondenkbaar." „Inderdaad, maar de lonen van de ambtenaren zijn hier veel lager. Herinner je maar die grote staking van een paar jaar ge leden." Ik goot de hete thee in de eindelijk geopende fles en brand de mijn vingers. „Allemaal goed en wel," zei Henk Rulink, „maar het blijft idioot dat je een brievenbesteller moet tip pen en dat het van zijn grillen afhangt of hij de post belieft te brengen. Nu we het er over heb ben, schiet het mij te binnen, dat wij onze postbode een week lang niet gezien hebben. Ik heb me trouwens over hem beklaagd." „Beklaagd? Hoezo?" vroeg mijn vrouw. „Wel, een week of vier geleden hoorde de man mij pianospelen. Hij vertelde mij, dat hij zelf een verwoed muziekliefhebber was. Hij bezat helaas geen instrument en vroeg of hij elke morgen een uur bij mij mocht komen stude ren. Stel je voor, onder zijn werk! 3 Tk vond het niet nodig hem dat toe te staan en zei hem dat. Wat was het gevolg? Dat monsieur boos werd en veertien dagen lang onze post op willekeurige adres sen in de buurt bezorgde." „Niet te geloven," zei ik, met moeite een glimlach onderdruk kend. „Nee? Nou, het is zo. En toen ik er achter kwam, heb ik mij op het hoofdpostkantoor in Cannes, waar Juan-les-Pins onder ressorteert, over hem beklaagd. Zijn plaats vervanger brengt nu onze post." „Toch is het een beetje sneu voor de man," merkte Greta op, „wie weet hoe zwaar ze hem ge straft hebben." „Niets mee te maken," zei haar man, „plicht is plicht, voor mij zo goed als voor een ander." „Maar we leven hier aan de Cöte d'Azur", zei ik, „waar ieder voor zich zelf zorgt en God voor ons allen. Eigenlijk is het toch een grappig geval, als je er over na denkt. Een postbode, die wraak neemt, omdat er iemand is, die hem niet elke morgen op zijn piano laat spelen". Wij lieten het daarbij en ver trokken met de auto. Ik bedacht dat het goed was, een paar rijke schilders, zo zeldzaam op de we reld, als kennissen te hebben. Hun wagen was comfortabel en voor de afwisseling heel wat prettiger dan de rammelende bus, die ons op gezette tijden naar Nice of Cannes bracht. WIJ DRONKEN thee in Vence en reden daarna verder naar Tourrettes, dat nog meer uit louter decors bestond dan Cagnes. Kort na de oorlog was het nog voor driekwart een uitgestorven ruïnestad, nu werd het langza merhand een bloeiend artiesten dorp. Een ondernemende Parijze- naar had ergens een expositie zaaltje voor kunstnijverheids- artikelen en schilderijen ingericht en wij neusden er wat in rond. Toen we door een van de- ramen aan de achterkant, over het diepe dal met de resten van een oude romeinse aquaduct uitkeken, kwam de eigenaar bij ons staan en zei dromerig: „Hier hoop ik de rest van mijn leven te slijten. Ik heb alles verkocht wat ik in Parijs bezat. Regardez, la belle vue. Si calme, si agréable. Ah, c'est mer- veilleux!" Daar het stil in zijn zaak was op dit uur, maakte hij vervolgens nog een rondgang met ons door het stadje, waaraan hij zijn hart verpand had en vroeg of wij mo gelijk naar Gourdon gingen. We waren dit niet van plan, maar het dorp lag op onze route en dus konden we het wel even doen. Of wij dan iets mee wilden nemen voor de père van het kleine kloos termuseum daar: een antiek hostie-ijzer, vroeg de man. Bij het .verbouwen van zijn huls had hij het ding in de kelder gevon den en de père zou er dolblij mee zijn. We namen het ijzer mee en reden naar de Gorges du Loup, een van de mooiste plekjes tussen Tourrettes en Grasse. NU HET Rotterdams Toneel weldra te beginnen op 24 maart voorstellingen zal geven van Euripides' treurspel „Medea" met Caro van Eyck in de titelrol, is er alle aanlei ding iets over deze tragedie te vertellen en wel in de eerste plaats, omdat het stuk de slot fase uitbeeldt van een lange geschiedenis die wel bekend kon worden ondersteld bij het Griekse publiek van ongeveer 450 voor Christus, maar niet bij de toeschouwers van thans. door dr. P. H. Schroder KORT voor Jasons geboorte was zijn vader Aison door zijn halfbroer Pelias van de troon gestoten. Toen Jason twintig jaar was geworden, eiste hij van zijn oom de heerschappij terug, maar verklaarde zich op Pelias' verzoek bereid eerst in Colchis aan de Zwarte Zee het „gulden vlies" te gaan ha len. Dit gulden vlies, de gou den vacht van een ram, hing in een aan Ares gewijd woud en werd bewaakt door een nimmer slapende draak. Dat Jason in deze gevaarlijke op zet slaagde, dankte hij aan de tovermacht der koningsdoch ter Medea, die op de stralende held verliefd was geworden. Met Medea vluchtte Jason naar Griekenland en toen haar vader hen nazette, doodde zij haar broertje Apsyrtos en wierp zijn lijkje in zee, daar mee een grote voorsprong op haar achtervolgers behalend. In Griekenland toonde Jason zich echter een weinig toege wijde minnaar. Ofschoon Me dea met haar toverkunsten haar oude schoonvader Aison tot een jonge man had ge maakt en de boosaardige Pe lias om het leven gebracht had, verliet hij haar weldra om in het huwelijk te treden met een Griekse prinses. Me dea nam afschuwelijk wraak op de bruid en vluchtte door de lucht op een met draken bespannen wagen, haar gezon den door de god Helios, van wie zij afstamde. AAN DEZE in Griekenland alom bekende sagenstof heeft Euripides, de derde der drie grote tragedieschrijvers uit de klassieke oudheid, een nieuw element toegevoegd: hij maak te Medea tot de moordenares van haar kinderen. Dit is een uitermate stoutmoedige greep naar het allerhoogste, want ondanks deze onmenselijke daad moet Medea een tragische figuur blijven, dat wil zeggen: een figuur die niet slechts af grijzen inboezemt, maar met wie de toeschouwer ook kan medegevoelen, die hij kan be grijpen, die hem tot op zekere hoogte sympathiek is. Nu is het merkwaardige dat alle schrijvers die na Euripides Medea tot onderwerp van een tragedie hebben gemaakt en dat zijn er velen de vondst van Euripides in verminkte vorm hebben overgenomen: allen laten zij Medea haar kin deren vermoorden om zich op deze wijze op haar trouweloze minnaar te wreken. Bij Euri pides echter neemt Medea wel het besluit Jason op deze af schuwelijke wijze te straffen, maar zij is aanvankelijk niet in staat het ten uitvoer te brengen. Haar liefde voor haar kinderen belet haar dit. Dan veranderen de omstandigheden op zulk een wijze, dat de dood door de hand der moeder in de plaats treedt van de dood door anderen: doodt zij de kin deren niet zelf, dan zullen de Corinthiërs komen en de kin deren vermoorden. Deze ge dachte geeft haar de kracht de Caro van Eyck, die bij het Rotterdams Toneel de rol van „Medea" speelt. In de rol van Jason in Euripi des' tragedie treedt Bob de Lange op. gruwelijke daad te volbrengen. EURIPIDES is de eerste Griek geweest die een buiten- landse, een „barbaarse" vrouw =j tot heldin ener tragedie maak- te. Wie haar vergelijkt met Griekse heldinnen als Anti- gone en zelfs Electra, ziet on- middellijk het verschil. Medea s is een demonische figuur, een tovenares, een bezetene. Alles heeft zij over voor de man die zij liefheeft. Om hem heeft zij zich vervreemd van haar va- der, heeft zij haar geboorte- land verlaten, haar broertje en de vijandige Pelias gedood. Voor de geliefde gaat zijn in- E derdaad over lijken. Maar als blijkt dat hij haar versmaadt, 2 verandert die liefde in een zo |1 wilde haat, dat zij onmiddel- lijk het plan beraamt hem te 2 vermoorden. Dat zal haar zelf echter ook het leven kosten en E bovendien: zij kan hem zwaar- 2 der treffen, zij kan hem voor 2 zijn gehele leven ongelukkig E maken, als zij zijn bruid tot slachtoffer maakt. Deze aan- slag gelukt. De onschuldige E trekt het met vergif door- drenkte kleed aan, dat Medea 2 haar als huwelijksgeschenk door haar kinderen laat aan- E bieden en verbrandt levend. 2 Maar dan nemen de gebeurte- 2 nissen een onafwendbare loop. De Corinthiërs komen zich op 2 haar en haar kinderen wre- 2 ken. Dan doodt zij deze en E toont Jason de lijkjes voor haar de drakenwagen aan zijn 2 wraak onttrekt. 2 Uiteraard moet Jason, de E stralende held die het gulden vlies roofde, in de tragedie op- 2 treden als een egoïst en een lafaard. Zijn gedrag immers 2 moet de oorzaak zijn van de 2 buitensporige haat, die in Me- 2 dea's hart de plaats van de liefde inneemt. Hij bewerkte 2 dat zij verbannen zal worden, 2 hij doet het voorkomen of met zijn huwelijk het belang der 2 kinderen is gediend, hij biedt 2 haar zelfs geld aan. Dat deze 1 grofheid de verbittering van Medea tot blinde razernij doet 2 overslaan, is begrijpelijk. Moe- 2 derliefde en wraakzucht strij- E den verbitterd in haar boezem 2 om de overhand. Men houde 2 goed in het oog, dat de moe- s derliefde overwint. Daardoor 2 blijft Medea menselijk, ook al 2 doodt zij haar kinderen ten- E slotte toch om hen een vrese- lijker einde te besparen. 2 Van het talent van Caro van Eyck mag verwacht worden, ij dat zij dit gecompliceerde ka- 2 -rakter van een hevig liefheb- 2 bende en even hevig hatende E vrouyv zo zal uitbeelden, dat E het wezenlijk-tragische be- 2 waard blijft, dat wij de mens 2 Medea zullen herkennen en |j haar niet zullen verafschuwen als een bloeddorstig monster. 2 ^lllllllllllillNllinillllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllNllllllllllilHIHIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Een goede autoweg voerde ons langs een wild ravijn en hier on derbraken wij de tocht voor onze picknick, luisterend naar het rui sen van het riviertje diep beneden ons. We raadpleegden de kaart en het bleek dat we dicht bij Gour don waren, dat op zevenhonderd vijftig meter hoogte lag. Behalve de autoweg leidde er nog een steil voetpad naar het minuscule ves tingstadje, dat men in twee uur klimmen kon bereiken. Dit pad had men de verheven naam „Sen tier de Paradis" toebedeeld. Waar het afboog van de autoweg, trof fen wij een man, zittend op een steen. Hij leek kracht te verzame len voor de klim en wiste zijn be zweet voorhoofd af. Naast hem stond een tas met brieven. „Als dat onze postbode niet is!" riep Henk uit en stopte onwille keurig van verbazing. De man keek op en herkende het echtpaar Rulink. „Ah, c'est vous!" riep hij, een wereld van verwijt in zijn stem. „Waar moet u heen?" vroeg Greta hem. „Toch niet naar Gour don?" Hij knikte somber van ja. „A cause de vous. Twee uur klimmen, al de hele week lang in deze ver vloekte hitte. Voor een paar brie ven moet ik elke dag twee uur klimmen en twee uur dalen." „U wilt toch niet beweren dat het mijn schuld is, omdat ik mij over u beklaagd heb?" „Ja, daarom," zei de man. „Hier worden wij heengestuurd wan neer men ons straffen wil. En het salaris is minder bovendien, om dat Gourdon een klein gat is. Ik word hier, met de autobus van Cannes, uitgezet en weer opge pikt." „Arme duvel," zei Greta tegen haar man. „Geef hem een lift, Henk." Henk Rulink bood hem een lift aan, maar de man weigerde. „Nee," zei hij, „als ik gecontro leerd worden bovendien, ik bezit nog een soort trots." Hij stond op en voegde er aan toe: „De volgende week breng ik u de post weer, maar u kunt barsten met uw piano." Hij begon met trage stap de Paradijsweg te be klimmen. Wij namen de autoweg. De bloeiende brem maakte plaats voor lavendel, de omgeving werd kaler en steenachtiger, maar het vergezicht met de minuut groot ser. Wij brachten de père het hostie-ijzer en hij leidde ons rond door zijn kleine museum van ker kelijke kunst. Hij nam ons mee de tuin in en wees ons de dorpen en steden, die men vanaf dit hoge punt kon zien. „Op heldere dagen kan men Corsica zien liggen," zei hij, „vooral in februari bij het opgaan van de zon. Dan is het of Corsica uit de zee opgeheven wordt." Toen wij weer afgedaald waren was er twee uur verlopen sinds wij de postbode op de steen aan het begin van de Paradijsweg hadden zien zitten. „De man moet nu ongeveer de top bereikt heb ben," merkte ik op. De lucht begon te betrekken en de plaats waar Gourdon lag, was in wolken gehuld. „Dan zal hij op dit ogenblik een engeltje zijn," zei Henk Rulink. „En altijd piano kunnen spelen." voegde Greta er aan toe.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 19