Haarlems raad aanvaardde Bronners monument èn diens eis: in de doorkijk Doorkijk op Hildeforaodeomitê Nieuw overleg over andere plaats in de Hout met 21-16 stemmen afgewezen Tijdperk van 43 jaar afgesloten Alleen lof voor monument was algemeen Kunstminnend Nederland ziet op ons neer' Tekening in de strijd „Alternatief: monument voor Haarlem verloren „Beeldengroep onlosmakelijk met deze plaats verbonden Parabel van de bruidegom Rechten van twee kunstenaars Zou wethouder Happé een blauwtje lopen? De stemmingen DONDERDAG 5 APRIL 1956 Met precies dezelfde stemmenverhouding als in 1933, toen hij besloot het Hildebrandmonument van prof. Bronner te plaatsen in de doorkijk ten zuiden van de Hertenkamp, namelijk met 21 tegen 16 stemmen, ver wierp de Haarlemse gemeenteraad woensdagmiddag het meerderheidsvoorstel van B. en W. om deze doorkijk ongeschikt voor dit monument te verklaren en met het Hildebrandcomité en prof. Bronner in nieuwe onderhan delingen te treden. Daarmee was het pleit reeds beslecht maar het slot van het debat over deze kwestie illustreerde pas duidelijk de grote waardering, welke de raad af gezien van alle plaatsingsperikelen voor het oeuvre van Bronner heeft: hij heeft namelijk het tweede ontwerp- Hoe moeilijk het was een beslissing in deze zaak te nemen bleek wel door de tweespalt die bij dit debat dwars door het college en door diverse raadsfracties heen liep en die bijvoorbeeld de heer Voogd tegen plaatsing in de doorkijk deed pleiten namens de helft van de PvdA-fractie en de heer Albrecht er vóór deed op komen, uitgerekend namens de andere helft. En dan mochten de raadsleden Schreurs (KVP) en Proper (Comm.) de raad waarschuwen zich ervoor te hoe den dat het nageslacht hen niet de burger lijke kleinheid van een Pieter Stastok zou nageven, daar stonden weer opponenten tegenover die de verantwoordelijkheid ten opzichte van de gemeenschap bij de be- slissing over deze prachtige doorkijk in de Hout scherp onder de aandacht brachten. Niet de kleinheid van Pieter Stastok, maar anderzijds tegenover deze gemeenschappe lijke zaak toch ook zeker niet de zorgeloos- heid van Dolf van Brammen, zo kon men uit hun beschouwingen afleiden, want deze doorkijk in de Hout, die op zichzelf reeds een monument is, zou door de plaatsing van het Hildebrand-monument ernstig ge schaad worden. Anderzijds verschafte het ultimatieve standpunt van prof. Bronner „daar of helemaal nergens in Haarlem" de gehele raad een minder mooie door kijk naar de grote achtergrond van deze kwestie, namelijk dat het Hildebrand monument voor Haarlem verloren zou zijn indien deze plaats niet werd aanvaard. De voorzitter, mr. O. P. F. M. C r e m e r s, leidde het debat in met de opmerking dat er bij B. en W. zeker eenstemmigheid heerst over de grote kwaliteiten van dit levenswerk van prof. Bronner en over het grote belang, dat het in Haarlem komt, maar dat de eenstemmigheid in het college hiermee ophoudt. Voorts deed hij mede deling van een ter elfder ure binnengeko men brief van het dagelijks bestuur van de Maatschappij tot bevordering der Bouw kunst B.N.A., waarin dit zich distancieert van het standpunt, dat „enige BNA-leden van de kring Haarlem hadden kenbaar ge maakt, waarin eveneens de doorkijk als plaats voor het monument was verworpen." De heer Voogd (Arb.) vestigde de aan dacht op de principiële vraag of de raad welgevoegelijk handelt als hij zelf de plaats van het monument bepaalt mede naar aanleiding van de opmerking van prof. Bronners medewerker de heer C. W. Royaards dat het een elementair recht van de kunstenaar is om zelf de plaats van zijn schepping te bepalen. In het algemeen was deze spreker het met deze stelling wel eens, doch niet waar het gaat om een werk van een dergelijke allure en een dergelijke pretentie als dit. Die stempelen het zijns inziens tot een zaak van de hele Haarlemse gemeenschap, voor welks belang de raad een grote verantwoordelijkheid heeft. Dat er nog een besluit van de raad uit 1933 ligt om het monument weer in deze doorkijk te plaatsen, zou voor deze spreker een argu ment zijn om voor de eis van prof. Bronner te bezwijken, ware het dat de vertraging sindsdien aan de gemeente te wijten was geweest. Nu dit echter zijns inziens zeker niet het geval is, vervalt ook het morele recht van de beeldhouwer zich op dit raadsbesluit te beroepen. „Wij, dat is de helft van onze fractie, be treuren het indien het monument, dat deze doorkijk uit de kleine Hout naar het Pavil joen op zichzelf vormt, door het monument, dat thans ter sprake is zou worden ge schaad", aldus de heer Voogd. „Deze door kijk zal naarmate Haarlem zich verder uit breidt een steeds belangrijker monu ment worden voor de dichte stedelijke be volking". Een tweede bezwaar achtte deze spreker de door de beeldhouwer gewenste omheining met struiken en prikkeldraad. Hij nodigde B. en W. uit opnieuw met prof. Bronner en het comité in onderhandeling te treden en hoopte dat ook deze zou be grijpen, dat aan de tegenstand tegen deze plaats voor het monument geen enkele im morele overweging ten grondslag ligt. „Heel kunstminnend Nederland ziet deze middag op ons neer," zo betoogde vervol gens de heer Schreurs (K.V.P.), die er de aandacht op vestigde dat de natiönale betekenis van dit monument ook voort vloeit uit de nationale betekenis van de „Camera Obscura". Daarin, zo citeerde hij onder meer een circulaire over de Camera worden ons op een voortreffelijke manier onze ondeugden getoond en worden wij het grootste gevaar daarvan indachtig, name lijk de onbewustheid daarvan. Hij hoopte, dat de raad zich zijn plicht goed zou reali seren tegenover „de twee grote kunstenaars die Onze Lieve Heer aan Haarlem gegeven heeft: Hildebrand en prof. Bronner. De bezwaren die door de heer Voogd waren geuit, achtte hij „honorabel en zeer juist", maar het is hier toch een kwestie van af wegen: de doorkijk is iets tijdelijks en van minder orde dan het Hildebrandmonument. Doorkijkjes zijn er in Nederland en ook in Haarlem genoeg te vinden, maar er is maar één Hildebrandmonument. Hij deed een dringend beroep op de tegenstanders van plaatsing in deze doorkijk om een offer te brengen. De eis welke de kunstenaar stelde is volkomen redelijk, omdat hij zijn ge dachten over deze schepping volkomen heeft doorweven met déze plaats. De Hildebrandfiguur van professor Ijron- ners monument, zoals die gedurende de zomertentoonstelling van 1955 in Arnhem te zien was. besluit, afkomstig van de B. en W.-minderheid die ge vormd werd door de voorzitter, mr. O. P. F. M. C r e- m e r s en de wethouder van Kunstzaken, de heer D. J. A. Geluk (Arb.), met algemene stemmen aanvaard. En er brak een hartelijk applaus los toen wethouder Happé (Arb.), die zich een potentiëel tegenstander van plaatsing in de doorkijk had getoond, prof. Bronner gelukwenste met het succes van zijn visie, dat dit monument onlos makelijk verbonden is met déze plek van de Hout. Het applaus plantte zich via de perstafel voort naar de pu blieke tribune, waarop verscheidene leden van het Hil debrandcomité het debat met grote aandacht hadden gevolgd. overeenstemming zyn en daarom is deze doorkijk gekozen. „Een beeldje als dat van Suzanne Noiret verdraagt zich niet met het langsrazend verkeer van deze dynamische eeuw," zo zeide de heer Proper. „En dan kan ik waar dering hebben voor het standpunt van B. en W. dat het publiek in zijn dagelijks leven deel moet kunnen hebben aan dit kunstwerk, maar ik moet daar tegenover stellen, dat dit publiek er heus wel de moeite voor over heeft om naar deze rustige plek te komen. Deze plaats tussen de Oranjelaan en de Spanjaardslaan in de nabijheid van het zuidelijk einde van de Hertenkamp is juist het einde van vele wandelingen door de Hout. Deze prachtige doorkijk zal niet geschaad worden door het monument, maar krijgt er een bekroning door," aldus deze C.P.N.-woordvoerder. Bij deze aangelegenheid zijn echter vol gens de heer Stoffels (V.V.D.) de rech ten van twee kunstenaars in het geding: die van de beeldhouwer, maar evenzeer die van de landschapsarchitect, die deze doorkijk heeft geschapen. En diens werk zal door deze plaatsing van 't Hildebrand monument zeker geschaad worden, vooral als er rhododendrons en prikkeldraad om heen komen. „Voor mij prevaleert de kunst van deze landschapsarchitect", aldus de heer Stoffels, die betoogde dat deze door kijk in tegenstelling tot sommiger sugges ties beslist een blijvend karakter heeft, om dat zij in de toekom'st zeker gehandhaafd kan blijven. De heer W e n s i n g (C.H.) vroeg zich af waarom deze zaak thans opnieuw in de raad moest komen. Er is ondanks al die adviezen geen enkel nieuw aspect in ge komen. dat een nieuw besluit zou recht vaardigen. Hij zag geen enkele aanleiding om op het besluit van 1933 terug te komen. Er begon tekening in het debat te komen toen ook de heer Schippers (KVP) de plaatsing in deze doorkijk bepleitte. Dit deed namelijk vermoeden, dat de contro verse, welke de gebruikelijke eenheden van de raad verdeelde, de fractie van de KVP min of meer ongemoeid had gelaten, „We moeten nu eindelijk eens beslissen", zei de heer B e 11 i n k (V.V.D.) en hij liet er geen twijfel over bestaan in welke zin: „als we deze plaats niet aanvaarden, zal de prachtige beeldengroep voor Haarlem ver loren gaan." De meningen der deskundigen lopen zoals altijd uiteen, maar men moet in dit geval het monument primair stellen. En dan kan niet worden ontkend dat deze doorkijk er een alleszins behoorlijke plaats voor is. Ook al is de raad hetgeen hij eens was met de heer Voogd niet ge bonden door zijn besluit van 1933, hij heeft zijn verplichtingen ten opzichte var. de na gedachtenis van Nicolaas Beets. De heer Albrecht sprak vervolgens „namens dat deel van de P.v.d.A.-fractie, „dat niet kleiner maar ook niet groter is dan het deel dat achter de heer Voogd staat", van een moreel recht, dat prof. Bronner en het comité ontlenen aan het raadsbesluit van 1933. Het zou anders zijn, wanneer er een geheel nieuwe situatie zou zijn ontstaan, maar daar is volgens hem geen sprake van: de doorkijk is precies hetzelfde gebleven. En omdat het monu ment een eenheid vormt met deze doorkijk gaat het er om, het geheel of gedeeltelijk te aanvaarden. Het laatste zou voor dit natio nale monument van zulk een grote allure onverantwoord zijn en men zou over vijftig jaar terecht kunnen zeggen, dat Haarlem te klein was gebleken voor zulk een groot werk. De betekenis kan nu wel nationaal zijn, maar wat hier aan de orde is, blijft een stuk eigen verantwoordelijkheid van de Haarlemse raad, zo luidde het oordeel van de heer Spek (A.R.), die er de aandacht op vestigde dat de Hout en daarmee ook deze prachtige doorkijk enorm in betekenis zijn toegenomen. De raad moet zich dus wel ernstig afvragen of deze ingreep daarin verantwoord is. Het is hem niet gemakke lijk gemaakt door de portefeuille van 21 stukken, die met dit pre-advies gepaard gaat. Maar het staat wel vast, dat de door kijk door de plaatsing van deze op zichzelf bewonderenswaardige beeldengroep, en vooral door de omrastering daarvan, ern stig geschaad zal worden. En al hebben de wensen van prof. Bronner en het Hilde brandcomité dienaangaande de vorm van een eis aangenomen, toch zullen B. en W. zijns inziens in overleg met hen een andere plaats moeten zoeken. Hij bepleitte ten slotte namens zijn fractie de oorspronke lijke gedachte: plaatsing aan de zuid-ooste lijke zijde van de Dreef ten westen van de Hertenkamp. De heer Proper (Comm.) herinnerde aan de beslissing die de raad in 1933 na de motie-Reinalda heeft genomen om dit mo nument te plaatsen in de doorkijk. Afgaan de op die plaats heeft prof. Bronner deze beeldengroep voltooid. Had de raad toen een andere plaats aangewezen, dan was er óf een ander óf in het geheel geen monu ment gekomen. Prof. Bronner heeft in zijn schepping de geest van de rustige tijd, wel ke Hildebrand schetste, buitengewoon goed vertolkt. De plaats moet met die rust in waar ook reeds de heer Schreurs (KVP) een zelfde beslissing had bepleit. „De in timiteit van deze schepping verdraagt geen autogeraas", aldus de heer Schippers, „die vereist integendeel een zekere sfeer en juist uit dat oogpunt is de doorkijk in harmonie met het Hildebrand-monument". „Zijn wij gerechtigd om op de manier zo als de B. en W.-meerderheid voorstaat in te grijpen in de conceptie van een kunste naar?", zo vroeg hij zich af. Tegenover de twijfelaars onder de raadsleden bekende deze KVP-woordvoerder, dat ook hij ge aarzeld had en hij verstrekte hun grif nóg een argument om voor het minderheids- voorstel te stemmen: de bedoeling van deze doorkijk was voor de heer Hope, die het paviljoen liet bouwen, dat hij daardoor een uitzicht zou hebben op de weilanden in het zuiden, die allang verdwenen zijn. En waar het gaat om de doorkijk in de richting van het Paviljoen: deze zal onge rept blijven voor de wandelaars in de Her tenkamplaan, die veel talrijker zijn dan de mensen die op dit punt bij de Oranjelaan komen. De door prof. Bronner gewenste beplanting en omrastering vond ook hij een bezwaar, maar dat kan nader worden be keken, wanneer dit besluit, voorgestaan door de minderheid van het college, ge vallen is. Na hem voerde één „dissident" uit de K.V.P.-fractie het pleit tegen plaatsing in de doorkijk en wel de heer Adelaar. De voorzitter zeide, dat er sinds het vorige raadsbesluit in de doorkijk niets is veranderd en dat een terugkomen daarop ongewenst is. De periode die sinds 1913 verlopen is, lijkt indrukwekkend van leng te, maar men moet zich hierbij rekenschap geven van het feit, dat prof. Bronner pas in het tijdvak van 1933 tot 1948 aan het monument is gaan werken en daar kan men de oorlogsjaren nog aftrekken. Ver werping van de wens tot plaatsing van het monument in de doorkijk zou te vergelijken zijn met de houding van een jongeman, die van zijn bruid de trouwring krijgt aange boden en inplaats van de ring aan de daar voor bestemde vinger te doen schuiven, deze met een „dank je" in zijn zak steekt. De voorzitter herinnerde eraan dat er over deze kwestie door allerlei erbij betrokken personen en instanties „bedenkelijk heen en weer-gedacht is" en dat men ook in dat licht verschillende adviezen moet bezien. Dat ook prof. Bronner een ogenblik heeft toegestemd in het praten over een andere plaats kwam voort uit diens vrees voor vernieling, gezien vele ervaringen der na oorlogse jaren. Die vrees was ook de aan leiding van de afscheiding welke hij gaarne om zijn v<erk gemaakt zag. Maar over deze afrastering kan altijd nog wel worden ge sproken als het minderheidsvoorstel van B. en W. eenmaal is aangenomen. „De Haar lemse raad mag deze unieke kans voor dit unieke monument niet laten voorbijgaan", zo besloot hij Een eivolle publieke tribune luisterde woensdagmiddag aandachtig naar de be raadslagingen over het Hildebrandmonument. andere gedachten was gebracht. „Het mo nument wordt niet alleen gevormd door de beelden en het bassin daaronder, maar ook door deze omgeving," zo zeide hij, „en als men deze doorkijk als plaats ervoor ver werpt, verwerpt men daarmee ook het mo nument. Natuurlijk heb ik mijn aanvanke lijke bezwaren nog altijd, maar ik acht mij niet gerechtigd om hier tegen te stemmen." Vervolgens voerde de heer Happé .(Arb.) het woord namens de meerderheid in het college, gevormd door de wethou ders Angenent (KVP), Bakker (AR) en hem. Hij laakte de uitlating in een ar tikel in ons blad van dinsdag, dat de raad wellicht „op het punt staat het beter te weten dan prof. Bronner" en meende dat de gehele raad hiertegen stelling behoorde te nemen. Wat de raad hier doet is volgens hem het tegen elkaar afwegen van de con clusies van verscheidene deskundigen. Het morele recht van de raacf om zijn besluit van 1933 te herroepen is thans volgens hem wel degelijk aanwezig, gezien de lange tijd die sindsdien is verstreken buiten de schuld van de gemeente. „Men ziet geen ver anderde omstandigheden, die een ander besluit rechtvaardigen", aldus de wethou der, „maar er is wel een verandering te constateren in de meningen der deskun digen". In de na-oorlogse restauratie van de Hout is een bepaald karakter ervan ge accentueerd en daardoor is de waarde van Wethouder Geluk (Arb.) verklaarde deze doorkijk belangrijk toegenomen. En vervolgens dat ook hij aanvankelijk het i hoe pijnlijk dat ook is, de raad heeft hier standpunt van de B. en W.-meerderheid inderdaad met de rechten van twee kun- had ingenomen, maar dat hij door de brief stenaars te maken. Dat nu het dagelijks van het Hildebrandcomité en vooral door bestuur van de BNA het advies van de de opmerkingen van de heer Royaards op I Haarlemse kring heeft aangevochten achtte Het is afgelopen met het Hildebrand-monument; het komt er. Op 13 september 1914 Beets honderd jaar dood kan men het begin stellen: het bestuur van het Algemeen Ne- derlandsch Verbond, dat het, initiatief nam „dacht zidh en terecht die hulde het meest natuurlijk en het meest toepasselijk, wanneer aan het einde van de Dreef bij den Haarlemmer Hout een gedenk- teeken voor Hildebrand zou kunnen worden geplaatst", al dus luidt de zin in het rond^ schrijven, waarin het plan wordt uiteengezet de schrijver te eren „in het werk, dat in de ruimste kringen zulk een groo- ten indruk heeft gemaakt «n dat met zijn meer dan vijfen twintig drukken eenig is te midden van de geweldige ver scheidenheid van litteratuur der laatste vijfenzeventig ja ren". En nu heeft de raad, een stemmig zijn verdeeldheid tot kwaliteit verheffend, piet al gemene stemmen een eind ge maakt aan een der vertrouwd ste onenigheden, waarin onze stad kruidigheid vond: het is afgelopen met het Hildebrand monument. Het komt er. We zeiden het al eens, een goede Raad is duur. Óm vijf voor twee stonden de leden van het Hildebrand comité in de Ridderzaal nog prognoses op de fractiestem- men te maken. En lijstje met aantallen voor- en tegenstem mers leverde al een benauwde doorkijk op een overwinning van de voorstemmers. Om half zes had professor Bronner in Wageningen het telegram: „Monument met algemene stemmen ter plaatsing in door kijk aanvaard. Hartelijke ge lukwensen. Het comité". Tus sen die twee tijdstippen ui heeft het Hildeforand-comité in de raadzaal zitten broeien: de leden zaten er bij als toeschou wers bij een voetbalwedstrijd, die weten dat links en rechts tussen die witte palen gescoord kan worden maar niet wat er tussenin allemaal gebeurt. De spanning is dan dubbel hevig, want men ziet de goals immers niet „aankomen". Vooral de beeldhouwer Mari Andriessen had hier hevig van te lijden: „Ik heb in mateloze spanning gezeten", was zijn verklaring, toen hem duidelijk was dat Bronner gewonnen had. Hij vertrekt vrijdag voor ander halve maand naar Griekenland om aan de ingreep te wennen, die het raadsbesluit in zijn be- Het Hildebrand-comité op de tribune: de heren A. D. Huijsman, mr. A. Beets, G. A. Giltay Veth, Mari Andriessen, Jan D. Voskuil en G. D. Gratama. staan betekent. „Ik heb altijd gedhcht dat het er nooit zou komen, ik vond natuurlijk dat het er moést komen, maar al tijd dacht ik: dat kan niet. Er zijn dingen in Haarlem, die vast zijn, dit wais er een van. Nu is het weg. Ik moet mijn hele bestaan veranderen". Mr. A. Beets, die vlak voor de stemming in de raad had moeten vertrekken, hoorde het nieuws in „Teisterbant" om zes uur. Hij keek zeer bedacht zaam en zei toen. „Nee Hij bleef even bedachtzaam en zei toen: „Mooi". Zo kwam bij mr. Beets een historie van 43 jaar tot stilstand; en even later weer in beweging: „Ik heb nog dertienduizend gulden in kas, dat is wel een etentje voor het comité". Zeer beheerst gaf hij uiting aan zijn vreugde over het raadsbesluit; „Dat de ge meente negentigduizend gul den betalen wil, vind ik heel prettig: ik heb ze niet!" Voor eventuele nurksen zij vermeld, dat een badinerende toon deze opmerking droeg. De oud-directeur 'van het Frans Halsmuseum, de heer D. Gratama, de enige die vanaf de oprichting van het Hilde brand-comité in 1913 er zit ting in heeft behouden en nu 82 jaar is, zei: „Ik had' 't ver wacht, weigering zou een bla mage voor de stad zijn". Mij merend verhaalde hij anekdo tes uit het verre verleden. „I-n die tijd was ik een jon gen van een jaar of vijftien", zei Andriessen, „en nu, als eer zaam grijsaard met kleinkin deren en al moet ik dit nog meemakenIn Grieken land zal d'e beeldhouwer nu moeten wennen aan zijn ge schokte stadsbeeld. „Tja, ik kan niet helemaal opnieuw be ginnen", vindt hijzelf. Secretaris Voskuil gaf rond jes en verzorgde de verzending van tulpen naar prof. Bronner: rode en witte tulpen, Haarlem se bloemen in Haarlemse kleu ren. De heer G. A. Giltay Veth, plaatsvervangend hoofd van het bureau van de afdeling Kunsten van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, die als waarnemer voor zijn departement de raadszitting had bijgewoond1, deed uit de doeken dat de Hildebrand-expositie in de Vleeshal bestaan had uit gips afgietsels van de originele groep, op kosten van het Rijk afgegoten. „Ze zullen nu wel in het depot van de rijksin specteur voor Monumenten staan", meent hij. Wie niet bij dit gezelschap in Teisterbant waren? Drie afgevaardigden van het Am sterdamse studentendispuut „Beets", het comitélid de heer A. D. Huijsman, die zeer tevre den na het raadsbesluit het stadhuis verliet, de heer God fried Bomans, wiens hevig ver langen tot bijwoning der zit ting niet in vervulling blijkt te hebben mogen gaan en rrur. J. H. J. Hoog, die verhinderd was de zitting bij te wonen. En ook ontbrak de stille maar hevige werker achter de schermen, de architect van de stadhuis- restauratie, de heer Royaards, wiens bemoeiingen voor de plaatsing van het monument zo groot zijn geweest, dat zelfs de burgemeester zich tot zijn tolk maakte toen hij tijdens de raadszitting nota bene wethou der Happé en enkele raads leden verweet, met een aller vriendelijkste glimlach overi gens, dat zij van de hele zaak niets begrepenIn de Rid derzaal had de burgemeester voor de aanvang der zitting aan de comitéleden een volte- face voorspeld; welnu, die is er geweest! Dus ook de heer Royaards was niet bij de leden, die zich na afloop in sociëteit verzamelden. Maar het zal lang duren voor hij er niét ge weest is! Goed, dus nu gaat men het terrein bij de doorkijk vermoe delijk ophogen, het hakken van het bassin en de fonteinaanleg aanbesteden, kortom alles, wat voor de plaatsing nu nog nodig is. In die tijd kan Haarlem zich beraden op een vervanger voor het verdwenen Hildebrand- probleem. Misschien een buste van de heer Voogd in het Pro veniershofje? Laat ons inmid dels gelukkig zijn met het be reikte resultaat. Want stelt u zich eens voor dat het monu ment er niet was gekomen? Van wie zou het dan zijn en wat zou er mee moeten gebeu ren? U zou tot barre gedach ten komen hij van minder belang omdat de Haar lemse architecten over deze aangelegen heid het meest tot oordelen bevoegd zijn. Het lijdt geen twijfel dat de doorkijk door de plaatsing van dit monument geschaad zal worden omdat een belangrijk deel van het gezichtsveld in het midden wordt af gesneden. Zou het monument op een ander gedeelte van de lijn naar het Paviljoen worden geplaatst, bijvoorbeeld ten noorden van de Hertenkamplaan, dan zou de door kijk er geen schade door lijden. De wethouder kon zich de gedach- tengang van prof. Bronner levendig indenken, maar achtte diens wens niet zo ultimatief als hij het heeft doen voorkomen. "Zijn voornaamste zorg is vblgens wethouder Happé, dat het wéér tien jaar duurt. „En ik ben bereid nog morgen met hem in de Hout te gaan wandelen en een andere plaats te gaan zoeken, waar ook hij zich mee kan ver enigen", zo besloot hij. „Met alle respect voor wethouder Happé moet ik toch zeggen, dat hij er niets van begrijpt", zo reageerde hier op de voorzitter onder hilariteit „Het gaat hier om het monument, zoals het daar is aangeboden en verder is er geen monument. We spreken een ver schillende taal, laat ik het zó zeggen. En ik heb er geen enkel vertrouwen in, dat er iets zal kunnen komen van die wandeling van wethouder Happé met prof. Bronner, indien de raad be sluit zoals hij heeft bepleit. Daar is niet de minste kans op." Hierdoor al lerminst uit het veld geslagen, reageer de wethouder Happé met de opmer king: „Goed laat ik het dan zo stellen, dat ik met prof. Bronner wil praten over een nieuw monument". Na dit slot-duel binnen het college van B. en W. ging de raad tot stemming over en met 21 tegen 16 stemmen verwierp hij het ontwerp-besluit voorgesteld door de meerderheid van B. en W., namelijk om als zijn oordeel uit te spreken „dat hij gaarne bereid is het Hildebrandmonument, dat bij uitstek aan Haarlem gebonden is, te aanvaarden en zich voorts in be ginsel bereid te verklaren de voor de plaatsing benodigde gelden beschikbaar te stellen" en voorts „als zijn oordeel uit te spreken, dat de doorkijk in de z.g. Kleine Hout voor plaatsing van het Hildebrand monument ongeschikt is en B. en W. uit te nodigen op korte termijn met het Hilde brand-comité en met prof. Bronner nieuwe onderhandelingen te openen, met het doel tot overeenstemming te komen over een andere plaats voor het Hildebrandmonu ment". Vóór stemmen de heren Happé, Blok dijk, Prikkel, Willemse, Sap, Voogd, Jans sen en De Leeuw (Arb.), Knape en Ange nent (KVP), Silvis, Spek. en Bakker (AR), De Landmeter (CH), Fibbe en Stoffels (VVD) en tegen mej. Bolsius en de heren Van der Veldt, Vissers, Loerakker, Schreurs, Balm, Adelaar, Schippers (allen KVP), de dames Kerkhof-Pet, Smitz-Peper en Van der Wall-Duyvendak en de heren Geluk, Albrecht, De Vos, Verdoorn en Mensink (allen PvdA), de heer Bettink (VVD), de heren Proper, Hennevelt en Mol (CPN) en de heer Wensing (CH). Voordat de stemming over het tweede ontwerp-besluit plaats vond verklaarde de heer Voogd (Arb.), dat hij en zijn mede standers in zijn fractie zouden voorstem men indien er in zou worden opgenomen dat de centrale Hildebrand-figuur van de beeldengroep zo zou worden geplaatst dat het uitzicht op het Paviljoen niet al te zeer zou worden „gefrustreerd" en dat er ook een andere oplossing gezocht zou wor den dan de door de beeldhouwer gewenste omheining. De heer De Landmeter (CH) merkte op, dat de kwestie van de omheining nog aan de orde moet komen blijkens sub III van het tweede ontwerp voorstel waarin B. en W. uitgenodigd wor den nadere voorstellen ter zake te doen. De voorzitter verwachtte, dat prof. Bronner voor deze aangelegenheid' zeker nog voor een nadere bespreking te vinden zal zijn, aangezien hij hem zelf eens ver klaard heeft, het eigenlijk als een ideaal te zien, „dat de kinderen gewoon tussen zijn beeldengroepen zouden kunnen spelen en deze met hun handjes zouden kunnen strelen". Hij drong aan op een zeer besliste uitspraak en kreeg die nadat de heer Voogd nog had medegedeeld, dat hij na deze toelichting vóór zou stemmen: met algemene stemmen aanvaarde de Haar lemse raad het tweede ontwerp-besluit om „het Hildebrandmonument voor de ge meente te aanvaarden, zulks ter plaatsing in de doorkijk in de z.g. Kleine Hout". De B. en W.-minderheid, bestaande uit de voorzitter en wethouder Geluk (Arb.) had gezegevierd. L

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 9