Haarlems raad aanvaardde Bronners
monument èn diens eis: in de doorkijk
Doorkijk op Hildeforaodeomitê
Nieuw overleg over andere plaats in
de Hout met 21-16 stemmen afgewezen
Tijdperk van 43 jaar afgesloten
Alleen lof voor monument
was algemeen
Kunstminnend Nederland
ziet op ons neer'
Tekening in de strijd
„Alternatief: monument
voor Haarlem verloren
„Beeldengroep
onlosmakelijk met deze
plaats verbonden
Parabel van de bruidegom
Rechten van twee
kunstenaars
Zou wethouder Happé
een blauwtje lopen?
De stemmingen
DONDERDAG 5 APRIL 1956
Met precies dezelfde stemmenverhouding als in 1933,
toen hij besloot het Hildebrandmonument van prof.
Bronner te plaatsen in de doorkijk ten zuiden van de
Hertenkamp, namelijk met 21 tegen 16 stemmen, ver
wierp de Haarlemse gemeenteraad woensdagmiddag het
meerderheidsvoorstel van B. en W. om deze doorkijk
ongeschikt voor dit monument te verklaren en met het
Hildebrandcomité en prof. Bronner in nieuwe onderhan
delingen te treden. Daarmee was het pleit reeds beslecht
maar het slot van het debat over deze kwestie illustreerde
pas duidelijk de grote waardering, welke de raad af
gezien van alle plaatsingsperikelen voor het oeuvre van
Bronner heeft: hij heeft namelijk het tweede ontwerp-
Hoe moeilijk het was een beslissing in
deze zaak te nemen bleek wel door de
tweespalt die bij dit debat dwars door het
college en door diverse raadsfracties heen
liep en die bijvoorbeeld de heer Voogd
tegen plaatsing in de doorkijk deed pleiten
namens de helft van de PvdA-fractie en
de heer Albrecht er vóór deed op
komen, uitgerekend namens de andere
helft. En dan mochten de raadsleden
Schreurs (KVP) en Proper (Comm.)
de raad waarschuwen zich ervoor te hoe
den dat het nageslacht hen niet de burger
lijke kleinheid van een Pieter Stastok zou
nageven, daar stonden weer opponenten
tegenover die de verantwoordelijkheid ten
opzichte van de gemeenschap bij de be-
slissing over deze prachtige doorkijk in de
Hout scherp onder de aandacht brachten.
Niet de kleinheid van Pieter Stastok, maar
anderzijds tegenover deze gemeenschappe
lijke zaak toch ook zeker niet de zorgeloos-
heid van Dolf van Brammen, zo kon men
uit hun beschouwingen afleiden, want deze
doorkijk in de Hout, die op zichzelf reeds
een monument is, zou door de plaatsing
van het Hildebrand-monument ernstig ge
schaad worden. Anderzijds verschafte het
ultimatieve standpunt van prof. Bronner
„daar of helemaal nergens in Haarlem"
de gehele raad een minder mooie door
kijk naar de grote achtergrond van deze
kwestie, namelijk dat het Hildebrand
monument voor Haarlem verloren zou zijn
indien deze plaats niet werd aanvaard.
De voorzitter, mr. O. P. F. M. C r e m e r s,
leidde het debat in met de opmerking dat
er bij B. en W. zeker eenstemmigheid
heerst over de grote kwaliteiten van dit
levenswerk van prof. Bronner en over het
grote belang, dat het in Haarlem komt,
maar dat de eenstemmigheid in het college
hiermee ophoudt. Voorts deed hij mede
deling van een ter elfder ure binnengeko
men brief van het dagelijks bestuur van de
Maatschappij tot bevordering der Bouw
kunst B.N.A., waarin dit zich distancieert
van het standpunt, dat „enige BNA-leden
van de kring Haarlem hadden kenbaar ge
maakt, waarin eveneens de doorkijk als
plaats voor het monument was verworpen."
De heer Voogd (Arb.) vestigde de aan
dacht op de principiële vraag of de raad
welgevoegelijk handelt als hij zelf de plaats
van het monument bepaalt mede naar
aanleiding van de opmerking van prof.
Bronners medewerker de heer C. W.
Royaards dat het een elementair recht van
de kunstenaar is om zelf de plaats van zijn
schepping te bepalen. In het algemeen was
deze spreker het met deze stelling wel
eens, doch niet waar het gaat om een werk
van een dergelijke allure en een dergelijke
pretentie als dit. Die stempelen het zijns
inziens tot een zaak van de hele Haarlemse
gemeenschap, voor welks belang de raad
een grote verantwoordelijkheid heeft. Dat
er nog een besluit van de raad uit 1933 ligt
om het monument weer in deze doorkijk te
plaatsen, zou voor deze spreker een argu
ment zijn om voor de eis van prof. Bronner
te bezwijken, ware het dat de vertraging
sindsdien aan de gemeente te wijten was
geweest. Nu dit echter zijns inziens zeker
niet het geval is, vervalt ook het morele
recht van de beeldhouwer zich op dit
raadsbesluit te beroepen.
„Wij, dat is de helft van onze fractie, be
treuren het indien het monument, dat deze
doorkijk uit de kleine Hout naar het Pavil
joen op zichzelf vormt, door het monument,
dat thans ter sprake is zou worden ge
schaad", aldus de heer Voogd. „Deze door
kijk zal naarmate Haarlem zich verder uit
breidt een steeds belangrijker monu
ment worden voor de dichte stedelijke be
volking". Een tweede bezwaar achtte deze
spreker de door de beeldhouwer gewenste
omheining met struiken en prikkeldraad.
Hij nodigde B. en W. uit opnieuw met prof.
Bronner en het comité in onderhandeling
te treden en hoopte dat ook deze zou be
grijpen, dat aan de tegenstand tegen deze
plaats voor het monument geen enkele im
morele overweging ten grondslag ligt.
„Heel kunstminnend Nederland ziet deze
middag op ons neer," zo betoogde vervol
gens de heer Schreurs (K.V.P.), die er
de aandacht op vestigde dat de natiönale
betekenis van dit monument ook voort
vloeit uit de nationale betekenis van de
„Camera Obscura". Daarin, zo citeerde hij
onder meer een circulaire over de Camera
worden ons op een voortreffelijke manier
onze ondeugden getoond en worden wij het
grootste gevaar daarvan indachtig, name
lijk de onbewustheid daarvan. Hij hoopte,
dat de raad zich zijn plicht goed zou reali
seren tegenover „de twee grote kunstenaars
die Onze Lieve Heer aan Haarlem gegeven
heeft: Hildebrand en prof. Bronner. De
bezwaren die door de heer Voogd waren
geuit, achtte hij „honorabel en zeer juist",
maar het is hier toch een kwestie van af
wegen: de doorkijk is iets tijdelijks en van
minder orde dan het Hildebrandmonument.
Doorkijkjes zijn er in Nederland en ook in
Haarlem genoeg te vinden, maar er is maar
één Hildebrandmonument. Hij deed een
dringend beroep op de tegenstanders van
plaatsing in deze doorkijk om een offer te
brengen. De eis welke de kunstenaar stelde
is volkomen redelijk, omdat hij zijn ge
dachten over deze schepping volkomen
heeft doorweven met déze plaats.
De Hildebrandfiguur van professor Ijron-
ners monument, zoals die gedurende de
zomertentoonstelling van 1955 in Arnhem
te zien was.
besluit, afkomstig van de B. en W.-minderheid die ge
vormd werd door de voorzitter, mr. O. P. F. M. C r e-
m e r s en de wethouder van Kunstzaken, de heer D. J. A.
Geluk (Arb.), met algemene stemmen aanvaard. En er
brak een hartelijk applaus los toen wethouder Happé
(Arb.), die zich een potentiëel tegenstander van plaatsing
in de doorkijk had getoond, prof. Bronner gelukwenste
met het succes van zijn visie, dat dit monument onlos
makelijk verbonden is met déze plek van de Hout. Het
applaus plantte zich via de perstafel voort naar de pu
blieke tribune, waarop verscheidene leden van het Hil
debrandcomité het debat met grote aandacht hadden
gevolgd.
overeenstemming zyn en daarom is deze
doorkijk gekozen.
„Een beeldje als dat van Suzanne Noiret
verdraagt zich niet met het langsrazend
verkeer van deze dynamische eeuw," zo
zeide de heer Proper. „En dan kan ik waar
dering hebben voor het standpunt van B.
en W. dat het publiek in zijn dagelijks
leven deel moet kunnen hebben aan dit
kunstwerk, maar ik moet daar tegenover
stellen, dat dit publiek er heus wel de
moeite voor over heeft om naar deze
rustige plek te komen. Deze plaats tussen
de Oranjelaan en de Spanjaardslaan in de
nabijheid van het zuidelijk einde van de
Hertenkamp is juist het einde van vele
wandelingen door de Hout. Deze prachtige
doorkijk zal niet geschaad worden door het
monument, maar krijgt er een bekroning
door," aldus deze C.P.N.-woordvoerder.
Bij deze aangelegenheid zijn echter vol
gens de heer Stoffels (V.V.D.) de rech
ten van twee kunstenaars in het geding:
die van de beeldhouwer, maar evenzeer
die van de landschapsarchitect, die deze
doorkijk heeft geschapen. En diens werk
zal door deze plaatsing van 't Hildebrand
monument zeker geschaad worden, vooral
als er rhododendrons en prikkeldraad om
heen komen. „Voor mij prevaleert de kunst
van deze landschapsarchitect", aldus de
heer Stoffels, die betoogde dat deze door
kijk in tegenstelling tot sommiger sugges
ties beslist een blijvend karakter heeft, om
dat zij in de toekom'st zeker gehandhaafd
kan blijven.
De heer W e n s i n g (C.H.) vroeg zich af
waarom deze zaak thans opnieuw in de
raad moest komen. Er is ondanks al die
adviezen geen enkel nieuw aspect in ge
komen. dat een nieuw besluit zou recht
vaardigen. Hij zag geen enkele aanleiding
om op het besluit van 1933 terug te komen.
Er begon tekening in het debat te komen
toen ook de heer Schippers (KVP) de
plaatsing in deze doorkijk bepleitte. Dit
deed namelijk vermoeden, dat de contro
verse, welke de gebruikelijke eenheden
van de raad verdeelde, de fractie van de
KVP min of meer ongemoeid had gelaten,
„We moeten nu eindelijk eens beslissen",
zei de heer B e 11 i n k (V.V.D.) en hij liet
er geen twijfel over bestaan in welke zin:
„als we deze plaats niet aanvaarden, zal de
prachtige beeldengroep voor Haarlem ver
loren gaan." De meningen der deskundigen
lopen zoals altijd uiteen, maar men moet in
dit geval het monument primair stellen. En
dan kan niet worden ontkend dat deze
doorkijk er een alleszins behoorlijke plaats
voor is. Ook al is de raad hetgeen hij
eens was met de heer Voogd niet ge
bonden door zijn besluit van 1933, hij heeft
zijn verplichtingen ten opzichte var. de na
gedachtenis van Nicolaas Beets.
De heer Albrecht sprak vervolgens
„namens dat deel van de P.v.d.A.-fractie,
„dat niet kleiner maar ook niet groter is
dan het deel dat achter de heer Voogd
staat", van een moreel recht, dat prof.
Bronner en het comité ontlenen aan het
raadsbesluit van 1933. Het zou anders zijn,
wanneer er een geheel nieuwe situatie zou
zijn ontstaan, maar daar is volgens hem
geen sprake van: de doorkijk is precies
hetzelfde gebleven. En omdat het monu
ment een eenheid vormt met deze doorkijk
gaat het er om, het geheel of gedeeltelijk te
aanvaarden. Het laatste zou voor dit natio
nale monument van zulk een grote allure
onverantwoord zijn en men zou over vijftig
jaar terecht kunnen zeggen, dat Haarlem te
klein was gebleken voor zulk een groot
werk.
De betekenis kan nu wel nationaal zijn,
maar wat hier aan de orde is, blijft een
stuk eigen verantwoordelijkheid van de
Haarlemse raad, zo luidde het oordeel van
de heer Spek (A.R.), die er de aandacht
op vestigde dat de Hout en daarmee ook
deze prachtige doorkijk enorm in betekenis
zijn toegenomen. De raad moet zich dus
wel ernstig afvragen of deze ingreep daarin
verantwoord is. Het is hem niet gemakke
lijk gemaakt door de portefeuille van 21
stukken, die met dit pre-advies gepaard
gaat. Maar het staat wel vast, dat de door
kijk door de plaatsing van deze op zichzelf
bewonderenswaardige beeldengroep, en
vooral door de omrastering daarvan, ern
stig geschaad zal worden. En al hebben de
wensen van prof. Bronner en het Hilde
brandcomité dienaangaande de vorm van
een eis aangenomen, toch zullen B. en W.
zijns inziens in overleg met hen een andere
plaats moeten zoeken. Hij bepleitte ten
slotte namens zijn fractie de oorspronke
lijke gedachte: plaatsing aan de zuid-ooste
lijke zijde van de Dreef ten westen van de
Hertenkamp.
De heer Proper (Comm.) herinnerde
aan de beslissing die de raad in 1933 na de
motie-Reinalda heeft genomen om dit mo
nument te plaatsen in de doorkijk. Afgaan
de op die plaats heeft prof. Bronner deze
beeldengroep voltooid. Had de raad toen
een andere plaats aangewezen, dan was er
óf een ander óf in het geheel geen monu
ment gekomen. Prof. Bronner heeft in zijn
schepping de geest van de rustige tijd, wel
ke Hildebrand schetste, buitengewoon goed
vertolkt. De plaats moet met die rust in
waar ook reeds de heer Schreurs (KVP)
een zelfde beslissing had bepleit. „De in
timiteit van deze schepping verdraagt geen
autogeraas", aldus de heer Schippers,
„die vereist integendeel een zekere sfeer
en juist uit dat oogpunt is de doorkijk in
harmonie met het Hildebrand-monument".
„Zijn wij gerechtigd om op de manier zo
als de B. en W.-meerderheid voorstaat in te
grijpen in de conceptie van een kunste
naar?", zo vroeg hij zich af. Tegenover de
twijfelaars onder de raadsleden bekende
deze KVP-woordvoerder, dat ook hij ge
aarzeld had en hij verstrekte hun grif nóg
een argument om voor het minderheids-
voorstel te stemmen: de bedoeling van deze
doorkijk was voor de heer Hope, die het
paviljoen liet bouwen, dat hij daardoor een
uitzicht zou hebben op de weilanden in het
zuiden, die allang verdwenen zijn.
En waar het gaat om de doorkijk in de
richting van het Paviljoen: deze zal onge
rept blijven voor de wandelaars in de Her
tenkamplaan, die veel talrijker zijn dan de
mensen die op dit punt bij de Oranjelaan
komen. De door prof. Bronner gewenste
beplanting en omrastering vond ook hij een
bezwaar, maar dat kan nader worden be
keken, wanneer dit besluit, voorgestaan
door de minderheid van het college, ge
vallen is.
Na hem voerde één „dissident" uit de
K.V.P.-fractie het pleit tegen plaatsing in
de doorkijk en wel de heer Adelaar.
De voorzitter zeide, dat er sinds het
vorige raadsbesluit in de doorkijk niets is
veranderd en dat een terugkomen daarop
ongewenst is. De periode die sinds 1913
verlopen is, lijkt indrukwekkend van leng
te, maar men moet zich hierbij rekenschap
geven van het feit, dat prof. Bronner pas
in het tijdvak van 1933 tot 1948 aan het
monument is gaan werken en daar kan
men de oorlogsjaren nog aftrekken. Ver
werping van de wens tot plaatsing van het
monument in de doorkijk zou te vergelijken
zijn met de houding van een jongeman, die
van zijn bruid de trouwring krijgt aange
boden en inplaats van de ring aan de daar
voor bestemde vinger te doen schuiven,
deze met een „dank je" in zijn zak steekt.
De voorzitter herinnerde eraan dat er over
deze kwestie door allerlei erbij betrokken
personen en instanties „bedenkelijk heen
en weer-gedacht is" en dat men ook in dat
licht verschillende adviezen moet bezien.
Dat ook prof. Bronner een ogenblik heeft
toegestemd in het praten over een andere
plaats kwam voort uit diens vrees voor
vernieling, gezien vele ervaringen der na
oorlogse jaren. Die vrees was ook de aan
leiding van de afscheiding welke hij gaarne
om zijn v<erk gemaakt zag. Maar over deze
afrastering kan altijd nog wel worden ge
sproken als het minderheidsvoorstel van B.
en W. eenmaal is aangenomen. „De Haar
lemse raad mag deze unieke kans voor dit
unieke monument niet laten voorbijgaan",
zo besloot hij
Een
eivolle publieke tribune luisterde woensdagmiddag aandachtig naar de be
raadslagingen over het Hildebrandmonument.
andere gedachten was gebracht. „Het mo
nument wordt niet alleen gevormd door de
beelden en het bassin daaronder, maar ook
door deze omgeving," zo zeide hij, „en als
men deze doorkijk als plaats ervoor ver
werpt, verwerpt men daarmee ook het mo
nument. Natuurlijk heb ik mijn aanvanke
lijke bezwaren nog altijd, maar ik acht mij
niet gerechtigd om hier tegen te stemmen."
Vervolgens voerde de heer Happé
.(Arb.) het woord namens de meerderheid
in het college, gevormd door de wethou
ders Angenent (KVP), Bakker (AR)
en hem. Hij laakte de uitlating in een ar
tikel in ons blad van dinsdag, dat de raad
wellicht „op het punt staat het beter te
weten dan prof. Bronner" en meende dat
de gehele raad hiertegen stelling behoorde
te nemen. Wat de raad hier doet is volgens
hem het tegen elkaar afwegen van de con
clusies van verscheidene deskundigen. Het
morele recht van de raacf om zijn besluit
van 1933 te herroepen is thans volgens hem
wel degelijk aanwezig, gezien de lange tijd
die sindsdien is verstreken buiten de schuld
van de gemeente. „Men ziet geen ver
anderde omstandigheden, die een ander
besluit rechtvaardigen", aldus de wethou
der, „maar er is wel een verandering te
constateren in de meningen der deskun
digen". In de na-oorlogse restauratie van
de Hout is een bepaald karakter ervan ge
accentueerd en daardoor is de waarde van
Wethouder Geluk (Arb.) verklaarde deze doorkijk belangrijk toegenomen. En
vervolgens dat ook hij aanvankelijk het i hoe pijnlijk dat ook is, de raad heeft hier
standpunt van de B. en W.-meerderheid inderdaad met de rechten van twee kun-
had ingenomen, maar dat hij door de brief stenaars te maken. Dat nu het dagelijks
van het Hildebrandcomité en vooral door bestuur van de BNA het advies van de
de opmerkingen van de heer Royaards op I Haarlemse kring heeft aangevochten achtte
Het is afgelopen met het
Hildebrand-monument; het
komt er. Op 13 september 1914
Beets honderd jaar dood
kan men het begin stellen: het
bestuur van het Algemeen Ne-
derlandsch Verbond, dat het,
initiatief nam „dacht zidh
en terecht die hulde het
meest natuurlijk en het meest
toepasselijk, wanneer aan het
einde van de Dreef bij den
Haarlemmer Hout een gedenk-
teeken voor Hildebrand zou
kunnen worden geplaatst", al
dus luidt de zin in het rond^
schrijven, waarin het plan
wordt uiteengezet de schrijver
te eren „in het werk, dat in de
ruimste kringen zulk een groo-
ten indruk heeft gemaakt «n
dat met zijn meer dan vijfen
twintig drukken eenig is te
midden van de geweldige ver
scheidenheid van litteratuur
der laatste vijfenzeventig ja
ren". En nu heeft de raad, een
stemmig zijn verdeeldheid tot
kwaliteit verheffend, piet al
gemene stemmen een eind ge
maakt aan een der vertrouwd
ste onenigheden, waarin onze
stad kruidigheid vond: het is
afgelopen met het Hildebrand
monument. Het komt er. We
zeiden het al eens, een goede
Raad is duur.
Óm vijf voor twee stonden
de leden van het Hildebrand
comité in de Ridderzaal nog
prognoses op de fractiestem-
men te maken. En lijstje met
aantallen voor- en tegenstem
mers leverde al een benauwde
doorkijk op een overwinning
van de voorstemmers. Om half
zes had professor Bronner in
Wageningen het telegram:
„Monument met algemene
stemmen ter plaatsing in door
kijk aanvaard. Hartelijke ge
lukwensen. Het comité". Tus
sen die twee tijdstippen ui
heeft het Hildeforand-comité in
de raadzaal zitten broeien: de
leden zaten er bij als toeschou
wers bij een voetbalwedstrijd,
die weten dat links en rechts
tussen die witte palen gescoord
kan worden maar niet wat er
tussenin allemaal gebeurt. De
spanning is dan dubbel hevig,
want men ziet de goals immers
niet „aankomen". Vooral de
beeldhouwer Mari Andriessen
had hier hevig van te lijden:
„Ik heb in mateloze spanning
gezeten", was zijn verklaring,
toen hem duidelijk was dat
Bronner gewonnen had. Hij
vertrekt vrijdag voor ander
halve maand naar Griekenland
om aan de ingreep te wennen,
die het raadsbesluit in zijn be-
Het Hildebrand-comité op de tribune: de heren A. D. Huijsman, mr. A. Beets, G. A.
Giltay Veth, Mari Andriessen, Jan D. Voskuil en G. D. Gratama.
staan betekent. „Ik heb altijd
gedhcht dat het er nooit zou
komen, ik vond natuurlijk dat
het er moést komen, maar al
tijd dacht ik: dat kan niet. Er
zijn dingen in Haarlem, die
vast zijn, dit wais er een van.
Nu is het weg. Ik moet mijn
hele bestaan veranderen".
Mr. A. Beets, die vlak voor
de stemming in de raad had
moeten vertrekken, hoorde het
nieuws in „Teisterbant" om zes
uur. Hij keek zeer bedacht
zaam en zei toen. „Nee
Hij bleef even bedachtzaam en
zei toen: „Mooi". Zo kwam bij
mr. Beets een historie van 43
jaar tot stilstand; en even later
weer in beweging: „Ik heb nog
dertienduizend gulden in kas,
dat is wel een etentje voor het
comité". Zeer beheerst gaf hij
uiting aan zijn vreugde over
het raadsbesluit; „Dat de ge
meente negentigduizend gul
den betalen wil, vind ik heel
prettig: ik heb ze niet!" Voor
eventuele nurksen zij vermeld,
dat een badinerende toon deze
opmerking droeg.
De oud-directeur 'van het
Frans Halsmuseum, de heer
D. Gratama, de enige die vanaf
de oprichting van het Hilde
brand-comité in 1913 er zit
ting in heeft behouden en nu
82 jaar is, zei: „Ik had' 't ver
wacht, weigering zou een bla
mage voor de stad zijn". Mij
merend verhaalde hij anekdo
tes uit het verre verleden.
„I-n die tijd was ik een jon
gen van een jaar of vijftien",
zei Andriessen, „en nu, als eer
zaam grijsaard met kleinkin
deren en al moet ik dit nog
meemakenIn Grieken
land zal d'e beeldhouwer nu
moeten wennen aan zijn ge
schokte stadsbeeld. „Tja, ik
kan niet helemaal opnieuw be
ginnen", vindt hijzelf.
Secretaris Voskuil gaf rond
jes en verzorgde de verzending
van tulpen naar prof. Bronner:
rode en witte tulpen, Haarlem
se bloemen in Haarlemse kleu
ren.
De heer G. A. Giltay Veth,
plaatsvervangend hoofd van
het bureau van de afdeling
Kunsten van het ministerie van
Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen, die als waarnemer
voor zijn departement de
raadszitting had bijgewoond1,
deed uit de doeken dat de
Hildebrand-expositie in de
Vleeshal bestaan had uit gips
afgietsels van de originele
groep, op kosten van het Rijk
afgegoten. „Ze zullen nu wel
in het depot van de rijksin
specteur voor Monumenten
staan", meent hij.
Wie niet bij dit gezelschap
in Teisterbant waren? Drie
afgevaardigden van het Am
sterdamse studentendispuut
„Beets", het comitélid de heer
A. D. Huijsman, die zeer tevre
den na het raadsbesluit het
stadhuis verliet, de heer God
fried Bomans, wiens hevig ver
langen tot bijwoning der zit
ting niet in vervulling blijkt te
hebben mogen gaan en rrur. J. H.
J. Hoog, die verhinderd was de
zitting bij te wonen. En ook
ontbrak de stille maar hevige
werker achter de schermen,
de architect van de stadhuis-
restauratie, de heer Royaards,
wiens bemoeiingen voor de
plaatsing van het monument zo
groot zijn geweest, dat zelfs de
burgemeester zich tot zijn tolk
maakte toen hij tijdens de
raadszitting nota bene wethou
der Happé en enkele raads
leden verweet, met een aller
vriendelijkste glimlach overi
gens, dat zij van de hele zaak
niets begrepenIn de Rid
derzaal had de burgemeester
voor de aanvang der zitting
aan de comitéleden een volte-
face voorspeld; welnu, die is
er geweest! Dus ook de heer
Royaards was niet bij de leden,
die zich na afloop in sociëteit
verzamelden. Maar het zal lang
duren voor hij er niét ge
weest is!
Goed, dus nu gaat men het
terrein bij de doorkijk vermoe
delijk ophogen, het hakken van
het bassin en de fonteinaanleg
aanbesteden, kortom alles, wat
voor de plaatsing nu nog nodig
is. In die tijd kan Haarlem zich
beraden op een vervanger voor
het verdwenen Hildebrand-
probleem. Misschien een buste
van de heer Voogd in het Pro
veniershofje? Laat ons inmid
dels gelukkig zijn met het be
reikte resultaat. Want stelt u
zich eens voor dat het monu
ment er niet was gekomen?
Van wie zou het dan zijn en
wat zou er mee moeten gebeu
ren? U zou tot barre gedach
ten komen
hij van minder belang omdat de Haar
lemse architecten over deze aangelegen
heid het meest tot oordelen bevoegd zijn.
Het lijdt geen twijfel dat de doorkijk door
de plaatsing van dit monument geschaad
zal worden omdat een belangrijk deel van
het gezichtsveld in het midden wordt af
gesneden. Zou het monument op een ander
gedeelte van de lijn naar het Paviljoen
worden geplaatst, bijvoorbeeld ten noorden
van de Hertenkamplaan, dan zou de door
kijk er geen schade door lijden.
De wethouder kon zich de gedach-
tengang van prof. Bronner levendig
indenken, maar achtte diens wens niet
zo ultimatief als hij het heeft doen
voorkomen. "Zijn voornaamste zorg is
vblgens wethouder Happé, dat het wéér
tien jaar duurt. „En ik ben bereid nog
morgen met hem in de Hout te gaan
wandelen en een andere plaats te gaan
zoeken, waar ook hij zich mee kan ver
enigen", zo besloot hij.
„Met alle respect voor wethouder
Happé moet ik toch zeggen, dat hij er
niets van begrijpt", zo reageerde hier
op de voorzitter onder hilariteit „Het
gaat hier om het monument, zoals het
daar is aangeboden en verder is er
geen monument. We spreken een ver
schillende taal, laat ik het zó zeggen.
En ik heb er geen enkel vertrouwen
in, dat er iets zal kunnen komen van
die wandeling van wethouder Happé
met prof. Bronner, indien de raad be
sluit zoals hij heeft bepleit. Daar is
niet de minste kans op." Hierdoor al
lerminst uit het veld geslagen, reageer
de wethouder Happé met de opmer
king: „Goed laat ik het dan zo stellen,
dat ik met prof. Bronner wil praten
over een nieuw monument".
Na dit slot-duel binnen het college van
B. en W. ging de raad tot stemming over
en met 21 tegen 16 stemmen verwierp hij
het ontwerp-besluit voorgesteld door de
meerderheid van B. en W., namelijk om
als zijn oordeel uit te spreken „dat hij
gaarne bereid is het Hildebrandmonument,
dat bij uitstek aan Haarlem gebonden
is, te aanvaarden en zich voorts in be
ginsel bereid te verklaren de voor de
plaatsing benodigde gelden beschikbaar te
stellen" en voorts „als zijn oordeel uit te
spreken, dat de doorkijk in de z.g. Kleine
Hout voor plaatsing van het Hildebrand
monument ongeschikt is en B. en W. uit te
nodigen op korte termijn met het Hilde
brand-comité en met prof. Bronner nieuwe
onderhandelingen te openen, met het doel
tot overeenstemming te komen over een
andere plaats voor het Hildebrandmonu
ment".
Vóór stemmen de heren Happé, Blok
dijk, Prikkel, Willemse, Sap, Voogd, Jans
sen en De Leeuw (Arb.), Knape en Ange
nent (KVP), Silvis, Spek. en Bakker (AR),
De Landmeter (CH), Fibbe en Stoffels
(VVD) en tegen mej. Bolsius en de heren
Van der Veldt, Vissers, Loerakker, Schreurs,
Balm, Adelaar, Schippers (allen KVP), de
dames Kerkhof-Pet, Smitz-Peper en Van
der Wall-Duyvendak en de heren Geluk,
Albrecht, De Vos, Verdoorn en Mensink
(allen PvdA), de heer Bettink (VVD), de
heren Proper, Hennevelt en Mol (CPN) en
de heer Wensing (CH).
Voordat de stemming over het tweede
ontwerp-besluit plaats vond verklaarde de
heer Voogd (Arb.), dat hij en zijn mede
standers in zijn fractie zouden voorstem
men indien er in zou worden opgenomen
dat de centrale Hildebrand-figuur van de
beeldengroep zo zou worden geplaatst dat
het uitzicht op het Paviljoen niet al te
zeer zou worden „gefrustreerd" en dat er
ook een andere oplossing gezocht zou wor
den dan de door de beeldhouwer gewenste
omheining. De heer De Landmeter
(CH) merkte op, dat de kwestie van de
omheining nog aan de orde moet komen
blijkens sub III van het tweede ontwerp
voorstel waarin B. en W. uitgenodigd wor
den nadere voorstellen ter zake te doen.
De voorzitter verwachtte, dat prof.
Bronner voor deze aangelegenheid' zeker
nog voor een nadere bespreking te vinden
zal zijn, aangezien hij hem zelf eens ver
klaard heeft, het eigenlijk als een ideaal
te zien, „dat de kinderen gewoon tussen
zijn beeldengroepen zouden kunnen spelen
en deze met hun handjes zouden kunnen
strelen". Hij drong aan op een zeer besliste
uitspraak en kreeg die nadat de heer
Voogd nog had medegedeeld, dat hij na
deze toelichting vóór zou stemmen: met
algemene stemmen aanvaarde de Haar
lemse raad het tweede ontwerp-besluit om
„het Hildebrandmonument voor de ge
meente te aanvaarden, zulks ter plaatsing
in de doorkijk in de z.g. Kleine Hout". De
B. en W.-minderheid, bestaande uit de
voorzitter en wethouder Geluk (Arb.)
had gezegevierd.
L