Anonieme alcoholisten ONZE NAMEN „Continente Perduto" - schoonheid en levenszin van de Archipel DE ETUDES VAN DEBUSSY Cultmmrkainp Anonieme drinkers Soberheid betrachten Er is werk genoeg Twaalf stappen Goede resultaten NIEUWE BOEKEN in zakformaat Een troostwoord voor meneer Jansen Gewestelijke vormen l Vele mogelijkheden j Een film om niet over te slaan DAT FEESTVIEREN EEN ONTSPANNING BETEKENT, WAARIN DUI ZENDEN MENSEN BIJ TIJD EN WIJLE GENOEGDOENING VINDEN, IS EEN BEKEND FEIT. BIJ DIT FEESTVIEREN HOORT ZO LANGZAMER HAND HET GEBRUIK VAN STERKE DRANK, HOEWEL ER OOK ANDERSDENKENDEN ZIJN, DIE MENEN DAT HET GEBRUIK DAAR VAN TEGENGEGAAN MOET WORDEN, HETZIJ UIT GELDELIJKE OF UIT PRINCIPIËLE REDENEN. IN DE LAATSTE JAREN IS ER ECHTER NOG EEN ANDERE REDEN ONTSTAAN TOT HET NIET GEBRUIKEN VAN DRANK EN HIEROVER ZIJN UIT AMERIKA EEN AANTAL GE GEVENS OVERGEWAAID, DIE HET LEZEN WEL WAARD ZIJN. IN AMERIKA waren in de dertiger jaren zeer vele mensen, die van lieverlede tot de ontdekking kwamen, dat zij aan alcohol verslaafd waren. Medische onderzoekingen leidden tot het resultaat, dat ernstige ge vallen van delirium tremens in speciaal daarvoor bestemde inrichtingen werden be handeld. In veel van deze gevallen kon ge nezing worden gevonden. Er waren echter ook talrijke mensen, die na genezen te zijn in de oude kwaal vervielen en weer aan de drank raakten. Het onschuldig lijkende eer ste glaasje was voor deze mensen de aan leiding om een tweede, derde en meer te gaan gebruiken en zo ver door te gaan, d'at zij zelf niet meer wisten, waar ze moesten ophouden en dan ook niet meer ophielden. De medische wetenschap ging daar verder op in en ontdekte, dat voor sommige men sen alcohol een middel is tot het zich wil loos overgeven aan alles, mits het maar weer tot de aanschaf van alcoholische diranken kan leiden. Doordat bij sommige alcoholisten de drang tot drinken zo groot is, kunnen zij geen weerstand meer bieden en beseffen dan in de korte perioden van nuchterheid dat zij alcohol-ziek zijn. Voor deze mensen is nog steeds geen afdoende medicijn gevonden. Bill W. kwam in 1934 tot de ontdekking, dat hij alcoholist was en trachtte dit te onderdrukken. Hij bemerkte echter, dat hij dit niet kon en kwam toen in aanraking met andere personen, die ook reeds zover over de schreef waren gegaan, dat zij niet meer wisten hoe zij deze moordende ziekte kwijt moesten raken. Door met elkaar te praten, ontdekten zij, dat zij alleen in alco holische termen konden denken en spreken. Door erover te praten, verdween althans tegenover elkaar het schaamtegevoel. Bill W. zag hierdoor zelfs kans om gedu rende enige dagen „droog" te blijven. Hij deelde dit zijn medebroeders mee. En sa men pratend en vechtend tegen de over macht der alcohol slaagden zij erin om ge durende enige tijd niet te drinken. Bill, die Dr. Bob (een aan drank verslaafde arts) in het plaatsje Akron had ontmoet, was zo verheugd over deze ontdekking, dat hij samen met hem een beweging in alcoholis tische kringen ontketende, met het doel nog andere vrienden te vinden, die evenals zij ontdekt hadden dat zij zonder alcohol niet konden leven, doch inzagen dat hiermee hun leven, betrekking en gezin te gronde werden gericht. Na een jaar telde deze groep drie leden, na twee jaar vijftien en het volgende jaar reeds veertig. DE SAMENSTELLING van de groep was meit van dde aard', dat men kon spreken van een „heterogeen stel". Onder hen be vonden zich namelijk doktoren, ingenieurs, journalisten, maar ook handarbeiders, diie om de een of andere reden aan de drank geraakt waren. Het was geen vreemd be sluit van de oprichters van „Alcoholics Anonymous" dat men om allerlei motieven, doch grotendeels om redenen van mense lijkheid, elkaar alleen maar bij de voor naam aansprak. De hoofdfactor van de be weging werd erkend: om als „lid" toe te treden, moest men erkend alcoholist zijn en daarbij de vaste wil hebben hiermee te breken. Het principe, waarop de gehele „A. A." zoals de beweging kortweg werd ge noemd was gebouwd, is het aanvaarden van de wetenschap, dat men alleen niet sterk genoeg is om weerstand te bieden aan de alcohol, maar dat men naar middelen moet zoeken om krachten te vinden die groter zijn dan de persoonlijke wil. In de stelregels van de „A. A." komt dit tot uiting: „A. A. is een broederschap van mannen en vrouwen, die hun ervaringen uitwisselen en hopen met elkaar hun pro blemen op te lossen en elkaar te helpen om zich van het alcohholisme te herstellen". BIJ HET HOREN van de naam „Alcoho lics Anonymous" zou men kunnen veron derstellen, dat de „A. A." bij een of andere politieke richting zou zijn geïnteresseerd. Een andere stelregel van „A. A." luidt ech ter, dat er geen verband bestaat tussen welke politieke, religieuze of medische or ganisatie dan ook. Het primaire doel is sober te blijven en andere alcoholisten te helpen soberheid te betrachten. Om dit doel te bereiken is natuurlijk een bepaalde orga nisatie nodig. In Amerika is men hierin reeds zover geslaagd, dat men in elk be hoorlijk telefoonboek een „A. A."-nummer vindt, waarbij een alcoholist bijstand kan vinden. Het bestuur, dat in Chicago zetelt, wordt niet betaald, doch doet dit werk uit zuiver menselijke overwegingen. TIENTALLEN brochures en boeken wor den door de broederschap gedistribueerd, in Amerikaanse stijl. Men zal beseffen, dat hiervoor toch gelden nodig zijn. Maar er is geen geld ter beschikking! De boeken en brochures, die verschijnen, zijn uitingen van alcoholisten, die bijvoorbeeld door dit werk voldoening vinden en hun neiging tot het gebruiken van alcoholica hiermee kun nen bedwingen. Het vooropgestelde doel om „sterker dan jezelf" te zijn wordt onder meer bereikt door te erkennen, dat er gro tere machten zijn. De een richt zich tot God, de ander beoefent een cultus, de derde heeft zijn boeken of zijn bromfiets. Dat dit systeem effectief werkt, is reeds overduide lijk bewezen. Over de gehele wereld zijn er thans reeds meer dan honderd-vijftigduizend alcoholisten in de „A. A." verenigd, ver deeld over ruim zestig landen in meer dan zesduizend groepen. MEDISCHE KRINGEN steunen de „A. A." waar het maar mogelijk is, althans in Amerika is dit zo. Men stuurt bericht aan het bestuur of een der anonieme medewer kers, wanneer een zorgbarend geval zich voordoet. Natuurlijk hebben ook weer niet alle drinkers baat bij de stelregels van de organisatie, al doet deze er dan ook nog zo haar best voor. Uit cijfers, die kortgeleden zijn bekend gemaakt, blijkt dat van de genen, die met de „A. A." in contact komen de helft direct het drinken staakt, een kwart het reeds na een paar maal struike len geheel kan laten. De anderen zijn twij felgevallen, waarover nog geen vaste me ning is gevormd. De „A. A." is zich van haar taak sterk bewust, maar evenzeer er kent zij dat, wetenschappelijk bezien, het antwoord op het alcoholisme nog niet ge heel is gevonden. De ervaringen zijn echter hoopgevend. Om de „leden" te helpen de rechte weg terug te vinden, heeft men een aantal stelregels gevormd, die kortweg de „twaalf stappen" worden genoemd. De eer ste twee zijn de erkenning van machteloos heid tegenover de alcohol en de wil tot ge loven aan een grotere macht, daarna komt men via negen gedetailleerde suggesties tot een morele inventarisatie, waarbij men God en één mens zijn fouten en tekortkomingen bekent. De zogenaamde twaalfde stap houdt in dat de alcoholist, die „droog" is geworden, moet trachten deze boodschap aan andere alcoholisten door te geven en zijn principes in al zijn werken door te voeren. ALCOHOLISTEN die van zichzelf be weren „een glaasje is te veel en duizend is te weinig" getuigen, na geheel in de „A. A."-sfeer te zijn opgenomen, dat zij rustig iemand een borreltje kunnen zien drinken. Zij zijn er echter terdlege van overtuigd, dat het goede pad al verlaten is, wanneer zij ook maar zouden proberen één glaasje te drinken, want dat zij niet ophou den voor het gehele familieleven, het ge hele huisraad kapot en vernietigd is. Het blijft voor hen vechten tegen de alcohol voor henzelf en voor hen, die eenzelfde ziekte hebben. Ziekte? In een der geschrif ten van de „Alcoholics Anonymous" staat het duidelijk aangegeven, dat het alcoholis me in deze vorm te vergelijken is met sui kerziekte. Is het een suikerpatiënt kwalijk te nemen, dat hij suikerziekte heeft? Even min kan het een alcoholist aangerekend worden, dat hij met deze kwaal behept is: „hij (of zij) is iemand die niet in staat is normaal te drinken". OOK IN NEDERLAND zijn er alcoholis ten. Niemand kent hun namen. Ook zij ko men samen om te trachten genezing of ver betering van hun kwaal te vinden. Eens per week wordt er vergaderd. Men spreekt Susan Hayward als Lillian Roth in de M.G.M.- film „Het rijk der schaduwen". Deze foto komt voor in de derde druk van de Nederlandse ver taling van „I'll cry tomorrow". DE GROTE hoeveelheid uitstekende titels, ge durende de laatste weken door de buitenlandse uitgevers van goedkope edities op de markt ge bracht, bestaat voor het grootste deel uit ro mans, die zich reeds een stevige plaats in de belangstelling van het lezende publiek veroverd hebben. De volumineuze doktersroman Not as a stranger van Morton Thompson zal dan ook on getwijfeld in enorme aantallen gesleten worden. Hetzelfde geldt voor Stranger in Paris, waarin W. Somerset Maugham het verhaal vertelt van een jonge Amerikaan, die in Parijs de ware liefde ontmoet in een omgeving, waarin deze gewoonlijk onvindbaar geacht wordt. In Nights of love and laughter van Henry Miller is de meesterlijke beperking van de schrijfdrift, die men bij Somerset Maugham zo vaak kan bewon deren, wel eens zoek. Niettemin, als men tegen een stootje kan en prijs stelt op de kennismaking met een zeer singuliere figuur, vrage men naar dit boek. Guys and dolls van Damon Runyon, een bun del verhalen over niet bepaald keurige Broad- waytypes, is onlangs verfilmd. Men kan dit werkje ter hand nemen om zich te ergeren of om zich te amuseren, maar zelfs de meest ver fijnde letterlievende zal dit brok romantiek uit de moderne wereldstad met genoegen en verba zing uitlezen, al is het alleen maar om tot de gevolgtrekking te komen dat het inderdaad waar is: in het door de auteur gebezigde dialect van een stukje Broadway is geen enkele verleden tijd te vinden. Korte verhalen van befaamde auteurs zijn weer ruim voorhanden. Graham Greene komt met Nineteen stories uitmuntend voor de dag. Great tales of the deep South bevat meester werkjes van topfiguren als Erskine Caldwell, Eudora Wels, Truman Capote en Tennessee Wil liams, wiens theaterstuk The rose tattoo uitge geven werd met reprodukties van opnamen uit de onlangs gereed gekomen filmbewerking. Nel son Algren, Noel Coward, Norman Mailer en anderen stonden verhalen af voor Stories of scarlet women. Hoe diep men echter ook gezonken mag zijn, er is nog altijd wel een weg terug omhoog: dat is althans de les die men leren kan uit Lillian Roth's levensverhaal I'll cry tomorrow, dat in Amerika een voor dit genre boek ongekende be langstelling vond. Onder de titel „Morgen zal ik huilen', is er bij „Pax" in Den Haag een Neder landse vertaling van verschenen, door Paul Nij- huis, met zestien foto's uit de film „Het rijk der schaduwen''. Als tegenhanger hiervan zou men kunnen beschouwen The image and the search van Walter Baxter, al zijn over de waarde van deze beschrijving van een rusteloze klopjacht op een ideale levensgezel de meningen verdeeld. HET AANTAL Franse titels neemt slechts zeer langzaam toe. Doch wat er verschijnt is steeds de moeite waard. Les beaux quartiers van Louis Aragon en Fleuve van Thyde Mon- nier zijn hier te lande nog niet zo bekend maar daarom niet minder aanbevelenswaardig. De uitgevers blijken de voorkeur te geven aan een kleine, verantwoorde maandelijkse uitbreiding van hun series. Tot de laatste aanwinsten beho ren Les parents teribles van Jean Cocteau, Les saints vout en enfer van Gilbert Cesbron. Thé- rèse Desqueyroux van Frangois Mauriac en Climats van André Maurois. A. M. dan in een besloten kring van alleen-niaar- alcoholisten. Waar men over praat? Een zegsman be weerde: „Al was het over het breien van zwarte kousen voor Soedannegers het is niet belangrijk, waar men over spreekt. Men beseft het grote gevaar van alcohol, men bespreekt dit, ziet het onder ogen en tracht zich er tegen te verzetten." De er varingen worden met elkaar besproken, in deze vorm van: „Ik heet Jan, ik ben alco holist...." en dan komt het grote, het moeilijke, het soms mensonterende verhaal. Ieder denkit, dat zijn verhaal het ergste is. Maar achteraf hoort hij weer een geschie denis die veel erger is dan hij ooit durfde te dromen, zodat hij ook hiermee weer een stapje verder komt. Artsen en centra voor alcoholbestrijding helpen ook in Nederland dapper mee om dit gevaar, deze volksziekte, de kop in te drukken. Propaganda-avonden zullen bin nenkort wordien belegd. Die zijn echter niet bestemd om te worden bijgewoond door op sensatie beluste lieden. Daar is het onder werp te ernstig voor. Er wordt trouwens alleen maar koffie en thee gedronken. Het bedrag voor de zaalhuur wordt ingezameld in de rondgaande hoed. J. v. d. S. IN HET nachtelijke Amsterdam gaf onlangs een zonder licht fietsende jon- gepnan wederrechtelijk op dat hij Jansen heette. Het kwam hem duur te staan. Want de agent droeg werkelijk die naam en zocht het zaakje uit. Vermoe delijk was hij van oordeel dat een échte Jansen nooit op een onverlicht rijwiel door de straten zou rijden. ALS PSEUDONIEM is Jansen geen beste keuze. Men heeft die naam méér gehoord. En wel zo vaak, dat meneer Jansen een soort nationale schertsfiguur S is geworden, die zelden in de bonte pro- gramma's pleegt te ontbreken. Zodat bij j de dragers van deze populaire naam het alleszins gerechtvaardigde verlangen kan rijzen een ietwat meer exclusieve „van" op hun naambordjes te plaatsen. Zij ervaren dan echter dat daarvoor een Koninklijk Besluit nodig is en het af- schrift daarvan op vijfhonderd gulden j j komt te staan. Laat ons de veelgeplaagde heer Jan- l sen enige troost schenken. Zijn naam luidt voluit Janszoon, hij draagt dus een j patroniem. Blikt hy om zich heen, dan ontwaart hij honderdduizenden Neder- landers met namen, die precies ontston- j den als de zijne. Om er slechts enkele te I i noemen: Andriessen, Willemsen, Corne- lissen, Franssen, Derksen, Thomassen, Thyssen, Gorissen, Rochussen, Antho- j nissen, Harmsen, Crijnsen, Arnoldsen. j ANDERE NAMEN missen die laatste n. U leest dus Hendrikse, Aernoutse, Joosse, Japikse, Huybregtse, Wille- 5 broordse, Adamse, Nelisse, Benjaminse, Barendse, Aalberse, Flipse en meer in die trant. Dit naamtype stamt veelal uit Zeeland: zo gaat een familie Philipse terug tot stamvader Philip Geertse, om- streeks 1675 te Domburg geboren. Ont- breekt deze versleten uitgang, dan krijgt men vadersnamen van het genre Bar- tels, Simons, Kareis, Boudewijns, Kas- j pers, Rutgers, Nathans, Volker(t)s, Bas- tiaans, Daniels, Jacobs, enzovoorts. Men kan ook zeggen, dat de vaderlijke naam 5 hier in de tweede naamval is gezet. Vooral de noordelijke provincies hebben veel van deze namen opgeleverd om S slechts een kleine greep te doen: Dou- S wes, Meyjes, Egberts, Louwes, Sijbrands, Gerbens, Aukes, Sijbouts, Wolters, Durks, Reinders en Sieverts. Een familienaam als Philipszoon ver- j raadt zijn herkomst al bijzonder duide- S lijk. Een rudiment van die uitgang be- waren Abrahamsz, Stevensz, Sickesz, t Arisz, Leendertsz en Meinesz. In Lim- burg en Oostbrabant werden wel dub- j bele patroniemen gevormd en ontston- den namen als Jansens, dus: de zoon van de zoon van Jan. i HOE OUD zijn deze geslachtsnamen? Op het platteland van Friesland en Gro- ningen ontstonden ze nog vrij Iaat, daar heeft menige huisvader in 1811, toen familienamen verplicht werden gesteld, J zijn patroniem als zodanig laten regi- strcren. Elders gaan ze verder terug. Zo heeft het in de adelstand verheven ge- slacht Michiels van Kessenich tot stam- vader Leonard Michielsz, die in 1653 te 5 Horst huwde. De genealogie van de familie (Lunsingh) Tonckens begint met een Tonckert Freericksz, in 1509 kerk- I S voogd te Beerta. Zijn dit alle namen, die met Jansen op één lijn mogen worden gesteld? Stellig niet, we kennen er duizenden meer. De zoon van een Paul kon zich niet alleen Pauls noemen, doch ook Paulen en aldus ontstonden Otten, Joosten, Heinen, Rij- eken, Rutten, Foppen, Nolten, Teeuwen, Luyken daar zit de voornaam Lucas in en Huygen, Meynen, Ammen, be- i nevens de nodige andere. Ook Gielen: Giel is een afkorting van Michiel. Jacop werd wel verkort tot Kop. vandaar de familienamen Kops, Koppen en Cop- pens. En werd Christoffel in de wande- j ling Stoffel genoemd, dan kon hij het J aanschijn geven aan een nageslacht, dat j Stoffels of Stoffelen heet. Zelfs Dames Is een patroniem: deze familienaam ont- S stond met Daamen, Damen en Daams uit de voornaam Daan, die weer een afkorting was van Damiaan. J. G. DE BOER VAN DER LEY. VAN VRIJDAG AF vertoont het Haar lemse Rembrandttheater een film, die reeds eerder voor een bespreking aan de orde is geweest, maar een reprise zeker waard is: de Italiaanse documentaire „Con tinente Perduto". Het is een film als een reisverslag. In het spoor van Marco Polo trok een expeditie onder leiding van graaf Leonard Bonzi langs de oude weg van de specerijen en reukwerken naar de archipel der zeven zeeën. Per prauw bereikte de expeditie kusten, die voor elk ander schip ontoegan kelijk zijn. Zo ging men van de zuidkust van Azië naar de gelukzalige eilanden. Java, Bali, Borneo werden bezocht en voor de ogen van dé expeditieleden ontvouwde zich het beeld van het Oosten zoals men het zelden ziet, werd het de ontdekking van het Verloren Continent, waaraan de film haar titel ontleent. Het leven, dat een wonder is voor de be woners der gelukkige eilanden, wier exis tentie daardoor dagelijks wordt beïnvloed, spiegelt zich af in zeldzame schoonheid en die afspiegeling wordt opgevangen in beel den, die de expeditie enthousiast van haar tocht vastlegt. De bewoners der gelukzalige eilanden zijn inderdaad gelukkig. Hun werk is een ritus. Die ritus doordringt heel hun leven en de natuur staat tot dat leven in een zuivere en harmonieuse verhouding. Zelfs de feesten, die zij voor hun doden aanrichten, vormen geen afschrikwekkend contrast met de onherstelbaarheid van de dood. Leven en dood vloeien ineen. De goden worden met offers verzoend. Om de goden te dienen trekt men zich terug in kloosters en tempels en leeft in ootmoed en zelfverloochening. Slechts de maagden en kinderen komen op de plaatsen waar het wonder der natuur, haar ontkieming op de sawahs, de rijstvelden, zich voltrekt. De eerbied voor de natuur is volstrekt. Bali: jeugdig danseresje. Een der ontmoe tingen uit de film „Continente Perduto" DEZE IMPRESSIES geven maar zeer be perkt weer wat in „Continente Perduto" op waarlijk bewonderenswaardige wijze iis vastgelegd. Men kan erover twisten of de film niet verbrokkeld is, omdat zij te veel wilde vertellen, of zij niet wat simpel is in vrij overbodige terzijdes van het wel en wee der expeditieleden; men kan zelfs be zwaar hebben tegen de soms opdringende muziek, hoezeer die ook in stijl is gehouden. Al die bezwaren worden door wie de film ziet graag ondergeschikt gemaakt aan zijn verrukking over de schoonheid, die zo in beeld werd gebracht en vooral de open baring, die de film mag heten van het we zen der Archipel. Indrukwekkend zijn de opnamen van de vulkanen en de eredienst in hun schaduw, prachtig van panorami sche werking het gezicht op de rijstvelden en dramatisch de wedren der buffels bij het oogstfeest. Toen ik de film bij gelegen heid van de Filmweek Arnhem besprak, memoreerde ik al het open doekje, dat deze passage ten deel viel. Nog staat zij mij bij als een der imposantste taferelen, die ik ooit op het witte doek heb gezien: grandioos verfilmd en in het bijzonder gemonteerd, want bij zulk een reportage komt het voor al op de montage aan, die het opwindend ritme heeft weten te bewaren en er mis schien zelfs meer aan toevoegt dan in de werkelijkheid het geval was, omdat zij er de wervelende vaart, de exuberantie van levenskracht, de vreugde van het feest van de oogst in weet vast te leggen, hetgeen be tekent dat de film hier nu precies doet wat men van haar verhoopt: een nieuwe ver hevigde werkelijkheid scheppen. Onge- twijfeld geldt dat ook voor de taferelen, die gewijd zijn aan het opnemen van nieuwe leden in de dienst der tempels. Hier is het of de goden lijflijk aanwezig zijn. Hun hoogheid, hun grootheid staan afge tekend op de gezichten en in de gebaren der priesters en hun aannemelingen. Lang blijft u dit beeld bij. Wat camerawerk be treft kan men gedurende de gehele film ge nieten van een fraaie en frapperende in stelling en een prachtige belichting, die de kleur doorgaans uitnemend verwerkt. P. W. FRANSE IN HET late middaguur strijken in de restaurants vele eenlingen neer, meestal rustige mannen, die met eikaars aanwezig heid vertrouwd zijn, maar overigens niets met elkaar uitstaande hebben, zoals vliegen op het plafond. Zij nestelen zich in de hoe ken om in de rug gedekt te zijn en halen een krant te voorschijn, het zij om er echt in te lezen, het zij om er overheen te gaan zitten kijken. Maar de leestafel is het centrale punt an dit bezoek in de achtermiddag en zij geeft ook een zekere eenheid. Men woelt er in allerlei tijdschriften en kranten zon der onderscheid te maken in de Wereld beschouwingen die daar nogal flodderig dooreen liggen. Hier en daar wordt stie kem genoten van de betoogtrant van een schrijver, die toch tot een geheel andere „zuil" gerekend moet worden dan de lezer. Degenen die meer krachtens hun tempe rament een richting hebben gekozen, vin den hier altijd stof tot ergernis. Daar steekt, ofschoon ongaarne toegegeven, een opwindend stuk vrije tijdsbesteding in. Het is aan de leestafel waar de directie van restaurants haar gasten iets blijvends kan meegeven, zonder daar een vergoeding voor te vragen. Want het opmerkelijke ver schil tussen een krant en een kop koffie is dat de inhoud van een krant door meer dan één persoon kan worden genoten zonder daardoor te verminderen, in tegenstelling tot de inhoud van een kleintje koffie. DE DICHTE rookwolken, die het licht van de leeslampen ondoorzichtbaar maken, om hulden ook mij terwijl ik daar met open vizier tussen zat. Toen kwam daar zo'n .soepconsument met behoefte aan een ge sprek. Hij constateerde ten aanhore van zijn rechterbuurman, dat het vol was deze middag, zonder vooraf netjes „L.S." te zeg gen. Deze keek op en toen bleek dat de man, die hem aansprak, geen opvallend kwade bedoelingen had, antwoordde hij dat het ook wel eens drukker kon zijn. Waarop de ander verklaarde, dat hij hier niet zo dikwijls kwam en de één herhaalde dat het hier toch veel drukker kon wezen. Vervolgens werd de aandacht gevestigd op een établissement waarin het op dagen als deze misschien nog wel drukker was. „Nou, ik weet het nog zo net niet", opperde toen de een of de ander (bij zulke gesprekken raakt men dat onderscheid gauw kwijt). „Zoals ik zeg: het kan hier ook veel druk ker wezen dan nu...." Dit eerste me ningsverschil werd overigens opgelost met de gemeenschappelijke verzekering, dat het moeilijk was om zulke dingen te beoorde len. Bij dit gesprek konden de anderen nog enigszins doorlezen. Terwijl men zich al weer verdiepte in zonderlinge stamgewoonten in Voor-Azië, de geheel nieuwe elementen in de alge mene pensioenregeling, de zwakke punten van de verdediging van Battersea en het huwelijksleven van de sjah van Perzië, verhief het gesprek zich naar een ander niveau: de aantrekkelijkheden der moder ne interieurkunst werden enerzijds met en thousiasme genoemd en anderzijds met re serve aangehoord. Veel meer dan een ge reserveerd „tja" en „misschien" en „och" viel er niet meer tussen te krijgen bij de monoloog, welke de nieuwgekomene met toenemend enthousiasme tot de linker schouder van de ander richtte. Deze zat een beetje weggezakt in zijn stoel en peu terde kritisch aan de bandjes van een lees portefeuille. Met een herhaald „let op wat ik u zeg" werd hem gewezen op de verjon ging in de kunst, die doende was al het oude voorgoed weg te vagen en op Porre- kie en Bes, die min of meer in gezelschap van Picasso de tijd een wending hadden gegeven, waardoor onze kinderen over een dertig, veertig jaar niet meer zouden we ten wie Bach en wie Rembrandt was. „Let op wat ik u zeg.Er viel niet meer te lezen. De blikken bleven vasthaken aan de regels, maar de gedachten verwerkten ze niet meer. Zij waren geconcentreerd op het gesprek aan het eind van de tafel. Langzaam richtten zich alle ogen, waarvan sommige schuins over neergelaten brillen heen, op de betoger: een gewoon uitziende man met dik grijs haar, die nog steeds KORT na het uitbreken van de eerste wereldoorlog wilde de Franse muziekuit gever Jacques Durand het mogelijk maken, dat men de werken der klassieke meesters in eigen Franse edities zou kunnen verkrij gen. Hij nodigde enige belangrijke musici uit zich met de redactie hiervan te belasten. Claude Debussy nam de werken van Cho pin voor zijin rekening. Het waren echter in de eerste plaats na tionale gevoelens die Debussy er toe heb ben gebracht dit werk op zich te- ne men. Hij was ér de man niet naar, om gelijk Hans von Bü- low dit had gedaan met de bekende Etu des van Cramer, overal voetnoten te zetten en aanwijzingen te geven een bezigheid, di<e hij aanmatigend en overbodig vond. Debussy's redactionele arbeid is dan ook uiterst bescheiden geworden. Ze heeft ech ter een gevolg gehad, dat ver uitging boven zijn bemoeienis met Durand's Chopin-uit- gave. Want de enkele maanden van nauwer contact met Chopin's muze en de bewonde ring die de Franse meester deze toedroeg, inspireerden hem tot het eveneens compo neren van een serie Etudes voor piano, ge wijd aan de nagedachtenis van Chopin, een zijner merkwaardigste en meest fantasti sche composities. Het is ongetwijfeld het klavierwerk, d'at Debussy's persoonlijkheid uit zijn rijpste jaren het zuiverst weergeeft. De „Douze Etudes" ontstonden in 1915. In december van dat jaar moest Debussy de. eerste operatie ondergaan aan de slepende ziekte, waaraan hij in maart 1918 zou ster ven. De Etudes werden zijn laatste werk voor piano. Elke ervan is voor een speciale moeilijkheid bestemd: voor de vijf vingers, voor tertsen, kwarten, sexten, octaven, voor acht vingers, chromatiek, versieringen, re peterende noten, kiankcontrasten, brekin gen en de laatste voor het accoordenspel. Debussy spreekt in zijn brieven aan Jacques Durand herhaaldelijk over de vorderingen bij het componeren. Als hij de étude voor de versieringen voltooid heeft, schrijft hij, dat ze de vorm heeft van een barcarole op een „enigszins" Italiaans meer. Een andere, voor chromatische passages, belicht naar het hem terecht! voorkomt op nieuwe wijze een iétwat versleten procédé. Nog een andere onderwerpt de linkerhand aan een „bijna Zweedse gymnastiek „In ieder geval verbergen deze études haar hoge technische eisen onder bloem rijke harmonieën, ofwel: men vangt geen vliegen met azijn! Een paar weken later schrijft hij over de étude in sexten: „Al heel lang deed een voortdurend aanwenden van sexten mij denken aan prétentieuze jongedames, pruilend in een salon aan het borduren, jaloers op het schandalige lachen van die zotte nonen. Aan de componist André Caplet: „Zij bevatten duizend ma nieren om de pianisten te behandelen zoals ze verdienen Ook hieruit herkent men de fantasierijke en ironische kunstenaar, snel geprikkeld, maar beheerst en op zijn hoede voor senti- mentaliteiten. Evenwel, nog scherper ge tekend vindt men de Debussy van 1915 welk een andere dan die van 1890, toen hij nog een klavierstijl schreef vol zoete in vloeden van Massenet terug in de muziek. De Etudes zijn méér zelfportret dan dit ooit vroeger zijn im pressionistische wer ken waren. Daarin gaf hij zijn indrukken weer, hier echter her kent men zijn criti- sche geest en zijn humor (eerste étude) en zijn scherp intellect (vierde, zesde). Zijn verbondenheid met de natuur, in de tiende étude, doet herinneringen aan het woud uit „Pelléas et Mélïsande" oproepen. Muziek laat zich niet beschrijven, zij laat zich technisch analyseren naar haar con structieve en harmonische samenstelling, maar deze analyses kunnen het geheim niet onthullen, dat als een sluier over elk kunst werk, evenals over ons mensen zelf is ge spreid: het mysterie van het leven. Als we in beelden spreken, dan duiden die ten slotte slechts onze eigen verhouding tot het gegeven aan en dat is dan al veel. Debussy deed dit ook, toen hij een dezer études met een barcarole op een Italiaans meer verge leek en reeksen sexten met pruilende jónge meisjes! In zijn critieken spreekt hij gewoon lijk over de algemene karaktereigenschap pen en de geest der muziek, maar hij me diteert graag, over de verwantschap tussen natuurschoonheid en kunst. In een opstel over Beethovens Negende Symfonie merkt hij over de ontwikkeling van het hoofdthema uit de Finale op: „....Bij iedere nieuwe wending die het (thema) neemt, ervaart men nieuwe vreug de. Het is allemaal moeiteloos, zonder de indruk te wekken van zich te herhalen. Men denkt aan het onwezenlijke open- bloeien van een boom, waarvan de blade ren zich plotseling allen zouden ontslui ten." Debussy's voorbeeld volgend moge ik de innerlijke naklank van zijn études even eens in een beeld samenvatten. Het raffine ment dezer klankgedichten roept vergelij kingen op met het boeiend-vreemde van exotische bloemen, met de ondoorgronde lijke kleurenweelde van orchideeën, de grillige vormen van cacteeën, met dromen de lotus, maar ook met preutse kruidjes roer-mij-niet en zelfs met ijsbloemen, koud en vreemd, maar die wegsmelten als onze adem ze nadert. Heeft Debussy niet over zijn bloemrijke harmonieën gesproken, waaronder de moei lijkheden schuilgaan? WILLEM ANDRIESSEN lllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllll meende één man te overtuigen inplaats van er zeven te irriteren. „Neen", sprak toen de ander, zich lang zaam bewustwordend van de morele steun om zich heen, „der zijn van die dingen, die altijd mooi blijven. En wattu daar zegt van mensen als Bach en Rembrandt dat krijgt uder bij mij niet in!!!" Hij had luid gesproken. De betoger keek werktuiglijk om zich heen. Hij stuitte op de staalharde blikken der gestoorde lezers bij wie hij het er evenmin in zou krijgen. De betoger trok daaruit de consequentie en betaalde zijn soep, van welke gelegen heid alle anderen gebruik maakten om gezellig een kop koffie te bestellen. Zij keken elkander vergenoegd aan en lazen verder. KO BRUGBIER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 18