GROOTHERTOGIN CHARLOTTE
EN PRINS FELIX
vat zo udaè
Over de preek
Zoek het spreekwoord
KERKELIJK LEVEN
VORSTELIJKE EN SPORTIEVE HOOFDEN
VAN HET LUXEMBURGSE GEZIN
„heb je gehoord wie ik ben? Witvoetje,
het mooiste veulen van de wereld."
„Dat kan best", riep de ander terug,
„maar ik ben het gelukkigst. Ik sta in
het mooiste weiland van de wereld en
alle vogels en bloemen houden van mij."
„Haha, het mooiste weiland van de
wereld? Hoe kom je erbij?" riep Wit
voetje.
„Kom dan maar eens kijken", riep
het zwarte veulen. „Dan zul je het zien."
Witvoetje keek om. Zijn moeder sliep
nog, ze zou het niet eens merken als hij
over de sloot ging. Het mocht wel niet,
maar ja, hij kon het niet op zich laten
zitten. „Ik kom", riep hij en meteen nam
hij een sprong. Hij had het natuurlijk
niet goed uitgerekend en kwam met zijn
achterbenen in de modder terecht. Nou
ja, dat was niet zo erg. Bij bekeek het
weiland, de bloemen en de vogels van
de overkant en het zwarte veulen.
Eigenlijk wist hij niet goed meer, waar
om hij over die sloot gesprongen was en
had hij ook helemaal geen zin meer om
ruzie met het zwarte veulen te maken-
Eerlijk gezegd was hij een beetje bang.
Hij dacht aan wat zijn moeder hem ge
zegd had en besloot de sprong terug
maar gauw te maken voor ze wakker
werd.
Hup, hij was al weer in zijn eigen
weiland. Zijn moeder draaide haar
hoofd om toen ze hem hoorde aanko
men. „Wat moet je?" vroeg ze. „Waar
om blijf je niet in je eigen weiland?"
Witvoetje schrok. Wat deed zijn moe
der raar. Stond ze nog te dromen?
„Ik ben toch in mijn eigen weiland",
riep hij. „Kijk dan moeder, we staan bij
ons hek".
„Je vergist je", zei zijnmoeder. „Jij
hoort aan de andere kant van de sloot."
„Welnee", riep Witvoetje, „ik hoor
toch bij u. Ik ben uw zoon."
„Niets hoor", zei z'n moeder. „Mijn
zoon heeft een wit voetje. Dat heb jij
niet. Jij bent het zwarte veulen."
Witvoetje draaide zijn hoofd om en
keek naar zijn rechterachterbeen. „Nee,
nee", riep hij, „dat kan niet. Mijn witte
voetje is weg. Straks had ik het nog."
„Best mogelijk", zei z'n moeder, „maar
ik heb een zoon met een wit voetje. Ga
jij maar terug naar waar je vandaan
komt". „Ze draaide haar hoofd om en
Vul in van boven naar beneden: 1:
smal water. 2: bakt de bakker. 3: hoofd
stad van Drente. 4: deel van een voet. 5:
transpiratie. 6: verkoopt de slager. 7: vrie
zend weer. 8: neus van een dier. 9: begin
van een wedstrijd. 10: pomp je in een
band. 11: schuilplaats voor schepen. 12:
niet rechts. 13: kan je op zitten. 14: zo
heette Abraham eerst. 15: voertuig op
rails. 16: maakt de slager. 17: snelheid.
Als je het goed gedaan hebt, staat er in
de grijze hokjes van links naar rechts
een spreekwoord.
keek hem niet meer aan. Witvoetje be
greep er niets meer van. Hoe had hij
opeens dat witte voetje verloren? Alleen
maar door ondeugend te zijn? Wat
moest hij beginnen? Zou hij altijd alleen
moeten blijven zonder de warme vacht
en de lieve woordjes van zijn moeder?
De tranen stroomden over zijn neus. Hij
kon niet meer ophouden met huilen.
Uren en urenlang huilde hij, tot hij
merkte dat niet alleen zijn neus, maar
zijn hele rug en zijn manen en zijn staart
ook naet waren. O, wat vond hij de we
reld opeens treurig.
„Witvoetje! Witvoetje", hoorde hij op
eens een stem. Kijk, daar was de boer.
Aan de ene hand hield hij de moeder
van Witvoetje bij het leidsel en zijn an
dere strekte hij naar Witvoetje uit.
„Kom gauw mee naar binnen. Het
regent!" riep de boer. Opeens merkte
Witvoetje dat de tranen op zijn rug niet
uit zijn ogen kwamen, maar uit de lucht.
En toen, opeens voelde hij de neus van
zijn moeder in zijn hals. „O, Witvoetje
ben jij het?" vroeg ze. „Kijk de ragen
heeft de modder van je voetjes gespoeld.
Je hebt weer een wit voetje!"
En toen ze even later samen in de stal
stonden en de regen op het dak hoorden
kletteren, beloofde hij zijn moeder
voortaan altijd te doen wat ze zei om
zijn witte voetje niet nog een keer te
verliezen. MIES BOUHUYS
Wat is er met de Langestraat
Geen plekje is er droog.
Het water in de gootjes staat
wel meer dan drie voet hoog.
Het komt niet van de regen, nee
en ook niet uit de kraan,
het is nog zouter dan de zee,
waar komt het toch vandaan?
Het is één grote tranenvloed,
omdat de Langestraat
niets anders meer dan huilen doet
van 's morgens vroeg tot laat,
want het is overal springtouwtijd,
maar wie hier springen wou
was plotseling zijn springtouw kwijt.
Er was niet nog één touw,
geen vezeltje, geen stukje koord,
geen lintje voor je haar.
Ze zoeken, niemand zegt een woord,
ze huilen, huilen maar.
Ze roepen: weet dan niemand raad?
Ze krijgen overal nee
en morgen is de Langestraat
één grote tranenzee.
MIES BOUHUYS
1
4
3
s*
6
7
3
10
71
74
13
IV
rs~
ié
V
m
m
-+
i v^X^^ryADODO0CO00OaXXXX)CO000C<XXX>COCX>C>00OCXD0COD0O0CX>X)0O0000O300ODC>CO00O "OOOOC)rKXXX>DODC)COCOCKX>COO(ADOOCX>OCKDCOOOOOOOCX30COOOOOOOOOOOOOC> OOOOOOOJCOOOOOOOOOOOOOOCO
Op de dag dat Witvoetje geboren
werd stonden alle appelbomen in bloei
en zongen de vogels, zoals ze dat alleen
doen op een heel mooie morgen. Over
de naam van het kleine paardje hoefde
niemand na te denken, want zijn rech-
ter-achterbeen was van onderen spier
wit, net of hij een wit sokje droeg. Ver
der had hij net zo'n prachtige glanzende
zwarte vacht als zijn moeder, die trots
naar hem stond te kijken en haar manen
van plezier heen en weer zwaaide.
„Hij heeft een wit voetje, zie je wel?"
zei de boer tegen zijn kinderen, die in
een kring om het paardje heen stonden.
„Een wit voetje brengt geluk. Hij wordt
vast een heel mooi paard".
Toen het paardje met zijn moeder al
leen bleef in het groene weiland, leek
het wel of iedereen feest om Witvoetje
vierde. De lucht zat vol wolkemvlaggen,
de zon was helemaal goud en overal om
hem heen sprongen de boterbloemen en
madeliefjes open. De schapenmoeders
wezen de lammetjes op Witvoetje: „Zorg
dat je net zo lief bent als hij, dian heb
je vast geluk in de wereld."
De koeienmoeders zeiden hetzelfde
tegen haar kalfjes en zelfs de kinderen,
die naar school gingen, bleven staan en
riepen: „Ik wou dat ik zo'n wit voetje
had."
Witvoetje luisterde trots naar al die
d'ieren en mensen en hij vond de wereld
heel heerlijk.
„Kalm aan", zei zijn moeder. „Pas op
dat je je witte voetje niet verliest."
„Och", zei Witvoetje, „hoe kan ik dat
nou verliezen? Ik ben er mee geboren."
„Je kunt nooit weten", zei z'n moeder
weer, „doe maar wat ik zeg, want ik
weet wat er in de wereld te koop is.
Blijf maar dicht bij me en geloof niet
meteen wat een ander je vertelt."
In het begin hield Witvoetje het heel
mooi vol. Hij luisterde naar alles wat
zijn moeder hem vertelde, hij liep niet
ver weg en was niet eigenwijs.
Maar toen hij begon te merken dat
iedereen hem iets heel bijzonders vond
en het mooiste veulen uit de buurt, ver
anderde hij. Hij keek naar de schapen
en zei: „Mijn huid is nog zachter dan
jullie wol". Hij keek naar de koeien en
riep: „Het zwart van mijn rug glimt veel
mooier dan jullie zwarte plekken".
Tegen de vogels zei hij: „Als ik hinnik
luistert niemand meer naar jullie". Zelfs
over de bloemen had hij ook wat te
zeggen.
Maar op een morgen, toen hij met zijn
moeder langs de sloot graasde, stond hij
opeens stokstijf stil op zijn hoge dunne
benen. Aan de overkant van die sloot
liep een veulen, net zo groot, net zo
zwart en glanzend als hij. Maar een wit
voetje had het niet.
„Hihi", hinnikte Witvoetje meteen,
„hihi, wie ben jij?"
Het zowarte veulen keek op. „Dag",
zei het vriendelijk. „Wie ben jij?"
„Weet je dat niet? Ik ben Witvoetje,
het mooiste veulen uit de buurt."
„Stil toch", zei de moeder van Wit
voetje, „hij is net zo mooi als jij. Kom
mee."
Witvoetje gehoorzaamde, maar hij
keek telkens om naar het zwarte veulen
aan de overkant. En toen zijn moeder
een dutje ging doen bij het hek, draafde
hij terug naar de sloot. „Hihi", riep hij,
De redactie van het rooms-katholieke
tijdschrift „De Bazuin" heeft aan een
aantal jongere en oudere lezers van het
blad de vraag voorgelegd: „Wat denkt u,
wat verwacht u van de preek?" De reac
ties op deze enquête zijn interessant, niet
alleen voor r.-k. kerkleden en hun pries
ters, maar ook voor protestantse gemeen
teleden en hun voorgangers. Het komt
ons voor, dat wanneer een dergelijke
vraag aan een groep protestanten zou
worden voorgelegd, de antwoorden waar
schijnlijk niet zoveel zouden verschillen
van die van hun rooms-katholieke mede
christenen. Men oordele overigens zelf en
toetse eigen mening aan die van de lezers
van „De Bazuin."
Lezers uit Utrecht schrijven het volgen
de: In sobere, eenvoudige, bescheiden vor
men gekleed moet het woord Gods worden
ervaren als een profetische kracht, die
bezielt en boeit, die onrust wekt in de ge
wetens en tot verbetering van leven en
groter edelmoedigheid roept. Maar nog
maals: de kracht van het woord Gods
(„levend en krachtig, scherper dan elk
tweesnijdend zwaard, dóórdringend tussen
ziel en geest, rechter ook der neigingen en
overdenkingen van het hart" Hebreen
4 12), ervaart men niet door het donde
rende stemvolume van de predikant of
door een driftig gebarenspel: daar staat
men sceptisch tegenover, het maakt de in
drukt van een surrogaat, men vraagt zich
af of de prediker geen komedie staat te j
spelen, of hij wel meent wat hij zegt.
En dit laatste: dit „menen", dit „over
tuigd zijn van wat men zegt" en de preek
moet een vrucht zijn van de eigen overtui
ging van de predikant, is wel dé eis bij uit
stek, welke men aan de preek stelt, ook dé
factor bij uitstek, die beslist over de vraag,
of we van de preek iets meenemen of niet,
of we er aandachtig naar luisteren of niet.
De preken, die wij 's zondags aanhoren,
wemelen van gemeenplaatsen en van reto
riek, die men vijftig jaar geleden mooi
vond, maar die ons tamelijk lachwekkend
aandoet. Wij hebben meestal niet het ge
voel, dat de priester in de-preek alleen
dingen zegt, die hij meent, die voor hem
reëel zijn en die tot zijn geloof behoren.
Dit valt helemaal op bij bijvoorbeeld lief—
dadigheidspreken, Maria- en Josefpreken,
waar alleen op ons sentiment als massa
een beroep gedaan wordt of op ons geld.
Terwijl dus in bovenstaande beoor
delingen een beroep wordt gedaan op het
afzweren van de preektoon en op de
waarachtigheid van de prediker, zijn er
anderen die speciaal op de taal en de
lengte van de preek ingaan.
Zo schrijft iemand: De mens van 1956
kan niet zo goed meer luisteren als die
van vroeger. Toen had men de rust, de
overgave, de concentratie om te luisteren
en te genieten!? van de beeldspraak en
retoriek in de preek. Onze spreektaal is
sterk versoberd helaas. Wij zeggen liever
iets in drie woorden dan in drie zinnen,
men heeft de rust en het geduld niet meer
om te wachten tot men bij de kernkwestie
is aangeland. „Zeg maar waar het op
staat". Wanneer men vroeger een preek
van drie kwartier nodig had, kan men het
nu en met meer succes in tien minuten
zeggen. Het herhalen van zinnen en het
gebruik van synoniemen is totaal over
bodig.
Een Eindhovenaar vult dit aldus aan:
De preek dient over het algemeen kort te
zijn, ik denk aan bijvoorbeeld vijf, maxi
maal tien minuten, maar dan ook goed,
dat wil zeggen pakkend, actueel, met iets
om door de week nog eens aan te denken.
Beter vijf minuten een goede preek dan
vijftien minuten algemeenheden en zins
wendingen die men al jaren haat. Een uit
stekende predikant zal de mensen kunnen
boeien gedurende vijftien minuten: uit
stekende predikanten zijn dun gezaaid.
Uit Hilversum komt het volgende ant
woord: Wij verwachten geschokt te wor
den, dingen te horen die ons pakken. Het
ideaal is hetzelfde als in de tijden van de
grote predikanten zoals bijvoorbeeld Pater
Borr. de Greeve, maar de schokmiddelen
moeten zich aanpassen. Daarom: pro
bleemstelling zonder gemakkelijke oplos
sing, schokken van het verstand, maar
ook van het (normale) gemoed, dat ge
prikkeld wordt om op iets door te denken
en zelf zich een les voor te houden uit een
preek. Geen lange moralisatie. Een preek
moet zijn als een heiblok, dat langzaam
wordt opgetrokken en dat met een klap
neerdreunt en langzaam het fundament,
dat Christus is, steviger vastzet.
Uit de scala van antwoorden kozen wij
bovenstaande, omdat zij typerend zijn
voor de algemene vraag naar een korte,
eerlijke en kernachtige preek voor de n
moderne mens.
Toen de heer Hartz de opdracht uitvoer
de, kreeg hij bijna tezelfdertijd opdracht
voor het maken van een serie van tien
zegels ter gelegenheid van het eeuwfeest
van Luxemburgs onafhankelijkheid, in
1839 verkregen. Deze serie van tien zegels
heeft de beeltenissen van onder anderen
de groothertogen Willem I, Willem II en
Willem III en van de broer van de laatste
prins Hendrik, bijgenaamd de zeevaarder,
die in Luxemburg uiterst geliefd was om
dat hij tot zijn dood in 1879 in Luxemburg
bleef wonen, in tegenstelling tot de Wil-
lems, die in Nederland bleven. Op de laat
ste van de tien zegels is groothertogin
Charlotte afgebeeld.
De opdracht voor het postzegelbloc 1939,
ter gelegenheid van het twintigjarig hu
welijk van het groothertogelijk paar, was
echter een bijzondere, omdat de beeltenis
sen naar het leven getekend mochten wor
den. Zij, die het bloc bezitten, kunnen dan
ook daarop lezen: S. L. Hartz, ad vivum
del. - et sculps, (door S. L. Hartz naar het
leven getekend en gegraveerd).
In de residentie van het Groothertoge
lijk paar te Colmar-Berg heeft de teke
naar-graveur Charlotte, Felix en Jean ge
tekend. Men kan beter zeggen „de eigen
lijke residentie". Want achter het slot ligt
een kleine boerderij, waar het gezin zich
meestal ophoudt. Daarbij staan ook de
niet-officiële auto's van het gezin gestald,
auto's met zeer hoge nummers, die dus
niet opvallen. Het groothertogelijk paar
en prins Jean zijn namelijk dol op auto
rijden en op snel rijden. Met de auto's
met de hoge nummers rijden ze soms van
de boerderij, dus onopgemerkt, naar Bel
gië, waar ze dan gezellig samen naar de
bioscoop gaan.'
TOEN de heer Hartz in de werkkamer
van de groothertogin bezig was haar te
tekenen - onderwijl werkte zij door met
het ondertekenen en lezen van stukken -
werd hij plotseling gestoord door een
vreemd geluid achter zich: rrrrr, rrrrrr. Hij
trachtte er geen aandacht aan te besteden,
maar toen het bleef* duren, wendde hij
plotseling het hoofd. „Oh", zei de groot
hertogin, „dat is Charles, die vraagt of
hij erin mag'*. Toen de deur openging
kwam prins Charles, toen nog een knaap
je, binnen met in zijn hand de ruitentik
ker, waarmee hij op de deur van zijn moe
der placht aan te duiden dat hij binnen
wilde. Hij kwam gemoedelijk bij de teke
naar op de knie zitten.
Toen, na een achttal dagen telkens een
uur gewerkt te hebben, de heer Hartz de
groothertogin had getekend, was prins
Felix aan de beurt, een enthousiast jager
Vijf zegels van de, ter gelegenheid van
het eeuwfeest van Luxemburgs onafhan
kelijkheid, in 1939 uitgegeven door S. L.
Hartz vervaardigde serie van tien. Onder
staande portretten zijn door S. L. Hartz
getekende voorstudies voor het postzegel
bloc, ter gelegenheid van het twintigjarig
huwelijk van het Groothertogelijk paar
uitgegeven. (Zegels welwillend afgestaan
door P. de Vries).
evenals zijn tekenaar. „Je mag doen wat
je wilt", zei hij, „maar dit" - en hij wees
op zijn onderkin - „hoeft er misschien
niet op". Toen de heer Hartz de prins later
nog eens tegenkwam bij een zeer plech
tige gebeurtenis, wandelde prins Felix
zonder een schijn van herkenning te geven
langs hem. Alleen wees hij naar zijn on
derkin en schudde langzaam „nee.
Prins Jean, een even verwoed autorijder
en jager als zijn vader, was buitengewoon
onrustig bij het poseren. Hij zou na het
poseren zijn eerste reebok gaan schieten.
Na vijf minuten zei de tekenaar: „Ik ben
moe, mag ik er mee ophouden?" Hij had
het nauwelijks gezegd of prins Jean was
al weg. Hij zag de lach van de tekenaar
niet meer. „Wie ben ik om iemand van de
jacht af te houden", zei deze in zichzelf.
Het groothertogelijk gezin is een ge
moedelijk gezin met een zeer sterke on
derlinge band. Zij waren tijdens het pose
ren bezorgd, dat het werk voor de heer
Hartz saai zou zijn en zij vertelden hem
vele verhalen en anekdotes. Hij werd uit
genodigd voor de zwijnenjacht - die niet
doorging omdat de broer van prins Felix
door Mussolini werd gearresteerd in Italië.
TOEN HIJ de eerste exemplaren van de
postzegelbloc kwam aanbieden - Duits
land, Engeland en Frankrijk waren al in
oorlog - trof hij het gezin in diepe neer
slachtigheid aan. Zij hadden juist bericht
gehad dat de gehele familie van de Poolse
gezant, die even later zijn opwachting zou
komen maken, was uitgeroeid. Zij vertel
den, wat Churchill hun enkele maanden
eerder persoonlijk was komen zeggen:
„Alle westeuropese landen moeten samen
gaan tegen Duitsland, anders gaan jullie
er een voor een aan".
DE GEVOELIGE gastvrijheid van het
gezin is zo oprecht, dat het in Luxemburg
geliefd is eerder als vrienden dan als vor
sten. Zij zijn allen zeer bezig met huise
lijke dingen als ze er tijd voor hebben en
de liefde van groothertogin Charlotte voor
tuinieren en bloemen is haast spreek
woordelijk. Dochter Elizabeth is een be
kwaam «beeldhouwster, die onder de
schuilnaam M. G. de Clervaux bekend
heid geniet. Zij is een leerlinge van de in
Parijs werkende Luxemburger August
Trémont.
Het Nederlandse volk zal het groother
togelijk paar nu spoedig van nabij leren
kennen, vermoedelijk goed leren kennen,
want achter alle officieel vertoon blijft het
steeds zichzelf voor iedereen Maar onge
twijfeld zal het paar zich het best thuis-
voelen op Soestdijk, waar het eenzelfde
spontaan en gewoon familieleven zal aan
treffen als heerst in die kleine boerderij
achter het statige slot Colmar-Berg. En
als iemand tijdens het bezoek op een avond
een sportauto met razendsnelle vaart in de
omgeving van Soest zal zien rijden, kan
hij er vrijwel zeker van zijn dat prins
Bernhard en prins Felix elkaar gevonden
hebben in hun gemeenschappelijke hobby.
Wie het groothertogelijk paar echter zeer
van nabij en bijna persoonlijk wil leren
kennen, moet goed naar de portretten kij
ken die tekenaar-graveur Hartz van hen
vervaardigde, toen ze ongedwongen voor
hem poseerden; het zijn familie-portretten
van vorsten; majesteitelijk en ongedwon
gen menselijk. A. N.
Rembrandt: „De drie hutten" (1650).
TOEN GRAAF SIECFRIED eens, het
was een barre winternacht, in de Ardennen
in het maanlicht aan het jagen was, kwam
hij in de vallei van de Alzette en zag boven
groothertogdom onafhankelijk, hoewel van
1815 tot 1890 de koningen van Holland,
Willem, I, Willem II en Willem III groot
hertog van Luxemburg bleven. Daarna
kreeg Luxemburg een eigen dynastie, het
huis Van Nassau-Weilburg, waarvan Char
lotte - de huidige groothertogin - in 1919
huwde met prins Felix de Bourbon-Parma.
Uit dit huwelijk werden zes kinderen ge
boren, twee zoons en vier dochters. De
oudste zoon Jean is erfhertog. Toen het
gjoothertogelijk paar in 1939 twintig jaar
getrouwd was, werd voor die gelegenheid
een postzegelbloc ontworpen, waarop groot
hertogin Charlotte, prins Felix en erfher
tog Jean staan afgebeeld.
DE LUXEMBURGSE posterijen gaven
de opdracht voor het vervaardigen van dit
bloc met drie zegels aan de firma Joh.
Enschedé en Zonen te Haarlem, die de heer
S. L. Hartz opdroeg de beeltenissen te gra
veren.
De heer Hartz was toen al geen onbe
kende meer in Luxemburg. In 1932 maakte
hij de serie postzegels voor de herdenking
Voor een beschouwing door Bob Buys over
de etsen van Rembrandt, thans in museum
Boymans te Rotterdam tentoongesteld, zie
men pagina 5.
Groothertogin Charlotte
zich de ruïne van een oud kasteel. Hij klom
naar boven en hoorde plotseling een ver
leidelijke vrouwestem, die wonderlijk mooi
klonk. Hij klom hoger, tot hij plotseling als
versteend bleef staan. Hoog in de ruïne zag
hij het mooiste meisje, dat hij ooit ontmoet
te. Het was Melusine, de fee van de Alzet
te, de rivier. Zodra zij de ridder zag, wierp
zij haar groene kleed af en verdween in
het licht van de maan. Maar Siegfried
kwam elke avond terug en verklaarde
haar smachtend zijn liefde, tot zij die be
antwoordde: „Ridder, ik zal met u trouwen,
als gij mij op zaterdagen alleen zult laten
en nooit dan mijn gangen zult volgen".
Zij trouwden en leefden heel lang maar
....niet gelukkig. Wel de eerste jaren.
Daarna echter zeiden boze tongen aan
Siegfried, dat zijn bruid hem op zaterdagen
ontrouw was. Tenslotte bezweek hij voor
zijn angst. Op een zaterdag klom hij naar
de vertrekken van Melusine, gluurde door
het sleutelgat van haar kamer, waarin hij
de schone zich zag baden. Plotseling uitte
hij een kreet. Hij zag dat de schone leden
van zijn geliefde eindigden in een staart
als van een zeemeermin. Bij het geluid
van die kreet verdween Melusine en nie
mand heeft haar nog ooit gezien.
MELUSINE is echter de beschermengel
van de Luxemburgers gebleven en zij ge
loven nog steeds, dat Melusine eenmaal
per jaar op de bergen verschijnt, waarop
haar gemaal Luxemburg stichtte. Want
Siegfried ruilde in 963, op 12 april, zijn
landgoed Feulen voor een kleine berg.
Lucilinburhuc betekent kleine berg en dit
woord heeft zich via Lutzelbourg tot
Luxemburg ontwikkeld. Siegfried liet een
kasteel op de kleine berg bij de samen
vloeiing van de Alzette en de Pétrusse
bouwen. Siegfried huwde - nu is het géén
sprookje - en zijn nazaten waren krijgs
haftige strijders. De graven van Luxem
burg onderscheidden zich zeer tijdens de
kruistochten. Het belangrijkste van die
adellijke geslachten was het geslacht Vian-
den, waarvan de laatste telg, Adelaide,
huwde met Otto van Nassau-Dillenburg in
het midden van de veertiende eeuw. Uit
deze dynastie Van Nassau-Vianden - later
door huwelijk verbonden met het geslacht
van Oranje - stammen het groothertoge
lijk paar van Luxemburg en de Neder
landse koninklijke familie.
FAMILIEBANDEN zijn niet de enige,
die Nederland en Luxemburg gemeen heb
ben. Ook politiek waren de landen ver
bonden. Door het congres van Wenen in
1815 werden de Nederlanden, België en
Luxemburg onder Willem I, prins van
Oranje Nassau Vianden en groothertog van
Luxemburg, verenigd. In 1839 werd het
Prins Felix de Bourbon Parma
van het twaalfhonderd jaar geleden zijn
van de dood van Willebrord, die abt van
Echternach en bisschop van Utrecht was.
Nadat Sint Willebrord in Nederland zijn
werk van kerstening was begonnen, reisde
hij ook naar Lucilinburhuc, de kleine berg,
waar hij in 698 een abdij stichtte, de abdij
van het huidige Echternach, waar hij -
na zijn dood in 732 - begraven werd.