GROOTHERTOGIN CHARLOTTE EN PRINS FELIX vat zo udaè Over de preek Zoek het spreekwoord KERKELIJK LEVEN VORSTELIJKE EN SPORTIEVE HOOFDEN VAN HET LUXEMBURGSE GEZIN „heb je gehoord wie ik ben? Witvoetje, het mooiste veulen van de wereld." „Dat kan best", riep de ander terug, „maar ik ben het gelukkigst. Ik sta in het mooiste weiland van de wereld en alle vogels en bloemen houden van mij." „Haha, het mooiste weiland van de wereld? Hoe kom je erbij?" riep Wit voetje. „Kom dan maar eens kijken", riep het zwarte veulen. „Dan zul je het zien." Witvoetje keek om. Zijn moeder sliep nog, ze zou het niet eens merken als hij over de sloot ging. Het mocht wel niet, maar ja, hij kon het niet op zich laten zitten. „Ik kom", riep hij en meteen nam hij een sprong. Hij had het natuurlijk niet goed uitgerekend en kwam met zijn achterbenen in de modder terecht. Nou ja, dat was niet zo erg. Bij bekeek het weiland, de bloemen en de vogels van de overkant en het zwarte veulen. Eigenlijk wist hij niet goed meer, waar om hij over die sloot gesprongen was en had hij ook helemaal geen zin meer om ruzie met het zwarte veulen te maken- Eerlijk gezegd was hij een beetje bang. Hij dacht aan wat zijn moeder hem ge zegd had en besloot de sprong terug maar gauw te maken voor ze wakker werd. Hup, hij was al weer in zijn eigen weiland. Zijn moeder draaide haar hoofd om toen ze hem hoorde aanko men. „Wat moet je?" vroeg ze. „Waar om blijf je niet in je eigen weiland?" Witvoetje schrok. Wat deed zijn moe der raar. Stond ze nog te dromen? „Ik ben toch in mijn eigen weiland", riep hij. „Kijk dan moeder, we staan bij ons hek". „Je vergist je", zei zijnmoeder. „Jij hoort aan de andere kant van de sloot." „Welnee", riep Witvoetje, „ik hoor toch bij u. Ik ben uw zoon." „Niets hoor", zei z'n moeder. „Mijn zoon heeft een wit voetje. Dat heb jij niet. Jij bent het zwarte veulen." Witvoetje draaide zijn hoofd om en keek naar zijn rechterachterbeen. „Nee, nee", riep hij, „dat kan niet. Mijn witte voetje is weg. Straks had ik het nog." „Best mogelijk", zei z'n moeder, „maar ik heb een zoon met een wit voetje. Ga jij maar terug naar waar je vandaan komt". „Ze draaide haar hoofd om en Vul in van boven naar beneden: 1: smal water. 2: bakt de bakker. 3: hoofd stad van Drente. 4: deel van een voet. 5: transpiratie. 6: verkoopt de slager. 7: vrie zend weer. 8: neus van een dier. 9: begin van een wedstrijd. 10: pomp je in een band. 11: schuilplaats voor schepen. 12: niet rechts. 13: kan je op zitten. 14: zo heette Abraham eerst. 15: voertuig op rails. 16: maakt de slager. 17: snelheid. Als je het goed gedaan hebt, staat er in de grijze hokjes van links naar rechts een spreekwoord. keek hem niet meer aan. Witvoetje be greep er niets meer van. Hoe had hij opeens dat witte voetje verloren? Alleen maar door ondeugend te zijn? Wat moest hij beginnen? Zou hij altijd alleen moeten blijven zonder de warme vacht en de lieve woordjes van zijn moeder? De tranen stroomden over zijn neus. Hij kon niet meer ophouden met huilen. Uren en urenlang huilde hij, tot hij merkte dat niet alleen zijn neus, maar zijn hele rug en zijn manen en zijn staart ook naet waren. O, wat vond hij de we reld opeens treurig. „Witvoetje! Witvoetje", hoorde hij op eens een stem. Kijk, daar was de boer. Aan de ene hand hield hij de moeder van Witvoetje bij het leidsel en zijn an dere strekte hij naar Witvoetje uit. „Kom gauw mee naar binnen. Het regent!" riep de boer. Opeens merkte Witvoetje dat de tranen op zijn rug niet uit zijn ogen kwamen, maar uit de lucht. En toen, opeens voelde hij de neus van zijn moeder in zijn hals. „O, Witvoetje ben jij het?" vroeg ze. „Kijk de ragen heeft de modder van je voetjes gespoeld. Je hebt weer een wit voetje!" En toen ze even later samen in de stal stonden en de regen op het dak hoorden kletteren, beloofde hij zijn moeder voortaan altijd te doen wat ze zei om zijn witte voetje niet nog een keer te verliezen. MIES BOUHUYS Wat is er met de Langestraat Geen plekje is er droog. Het water in de gootjes staat wel meer dan drie voet hoog. Het komt niet van de regen, nee en ook niet uit de kraan, het is nog zouter dan de zee, waar komt het toch vandaan? Het is één grote tranenvloed, omdat de Langestraat niets anders meer dan huilen doet van 's morgens vroeg tot laat, want het is overal springtouwtijd, maar wie hier springen wou was plotseling zijn springtouw kwijt. Er was niet nog één touw, geen vezeltje, geen stukje koord, geen lintje voor je haar. Ze zoeken, niemand zegt een woord, ze huilen, huilen maar. Ze roepen: weet dan niemand raad? Ze krijgen overal nee en morgen is de Langestraat één grote tranenzee. MIES BOUHUYS 1 4 3 s* 6 7 3 10 71 74 13 IV rs~ ié V m m -+ i v^X^^ryADODO0CO00OaXXXX)CO000C<XXX>COCX>C>00OCXD0COD0O0CX>X)0O0000O300ODC>CO00O "OOOOC)rKXXX>DODC)COCOCKX>COO(ADOOCX>OCKDCOOOOOOOCX30COOOOOOOOOOOOOC> OOOOOOOJCOOOOOOOOOOOOOOCO Op de dag dat Witvoetje geboren werd stonden alle appelbomen in bloei en zongen de vogels, zoals ze dat alleen doen op een heel mooie morgen. Over de naam van het kleine paardje hoefde niemand na te denken, want zijn rech- ter-achterbeen was van onderen spier wit, net of hij een wit sokje droeg. Ver der had hij net zo'n prachtige glanzende zwarte vacht als zijn moeder, die trots naar hem stond te kijken en haar manen van plezier heen en weer zwaaide. „Hij heeft een wit voetje, zie je wel?" zei de boer tegen zijn kinderen, die in een kring om het paardje heen stonden. „Een wit voetje brengt geluk. Hij wordt vast een heel mooi paard". Toen het paardje met zijn moeder al leen bleef in het groene weiland, leek het wel of iedereen feest om Witvoetje vierde. De lucht zat vol wolkemvlaggen, de zon was helemaal goud en overal om hem heen sprongen de boterbloemen en madeliefjes open. De schapenmoeders wezen de lammetjes op Witvoetje: „Zorg dat je net zo lief bent als hij, dian heb je vast geluk in de wereld." De koeienmoeders zeiden hetzelfde tegen haar kalfjes en zelfs de kinderen, die naar school gingen, bleven staan en riepen: „Ik wou dat ik zo'n wit voetje had." Witvoetje luisterde trots naar al die d'ieren en mensen en hij vond de wereld heel heerlijk. „Kalm aan", zei zijn moeder. „Pas op dat je je witte voetje niet verliest." „Och", zei Witvoetje, „hoe kan ik dat nou verliezen? Ik ben er mee geboren." „Je kunt nooit weten", zei z'n moeder weer, „doe maar wat ik zeg, want ik weet wat er in de wereld te koop is. Blijf maar dicht bij me en geloof niet meteen wat een ander je vertelt." In het begin hield Witvoetje het heel mooi vol. Hij luisterde naar alles wat zijn moeder hem vertelde, hij liep niet ver weg en was niet eigenwijs. Maar toen hij begon te merken dat iedereen hem iets heel bijzonders vond en het mooiste veulen uit de buurt, ver anderde hij. Hij keek naar de schapen en zei: „Mijn huid is nog zachter dan jullie wol". Hij keek naar de koeien en riep: „Het zwart van mijn rug glimt veel mooier dan jullie zwarte plekken". Tegen de vogels zei hij: „Als ik hinnik luistert niemand meer naar jullie". Zelfs over de bloemen had hij ook wat te zeggen. Maar op een morgen, toen hij met zijn moeder langs de sloot graasde, stond hij opeens stokstijf stil op zijn hoge dunne benen. Aan de overkant van die sloot liep een veulen, net zo groot, net zo zwart en glanzend als hij. Maar een wit voetje had het niet. „Hihi", hinnikte Witvoetje meteen, „hihi, wie ben jij?" Het zowarte veulen keek op. „Dag", zei het vriendelijk. „Wie ben jij?" „Weet je dat niet? Ik ben Witvoetje, het mooiste veulen uit de buurt." „Stil toch", zei de moeder van Wit voetje, „hij is net zo mooi als jij. Kom mee." Witvoetje gehoorzaamde, maar hij keek telkens om naar het zwarte veulen aan de overkant. En toen zijn moeder een dutje ging doen bij het hek, draafde hij terug naar de sloot. „Hihi", riep hij, De redactie van het rooms-katholieke tijdschrift „De Bazuin" heeft aan een aantal jongere en oudere lezers van het blad de vraag voorgelegd: „Wat denkt u, wat verwacht u van de preek?" De reac ties op deze enquête zijn interessant, niet alleen voor r.-k. kerkleden en hun pries ters, maar ook voor protestantse gemeen teleden en hun voorgangers. Het komt ons voor, dat wanneer een dergelijke vraag aan een groep protestanten zou worden voorgelegd, de antwoorden waar schijnlijk niet zoveel zouden verschillen van die van hun rooms-katholieke mede christenen. Men oordele overigens zelf en toetse eigen mening aan die van de lezers van „De Bazuin." Lezers uit Utrecht schrijven het volgen de: In sobere, eenvoudige, bescheiden vor men gekleed moet het woord Gods worden ervaren als een profetische kracht, die bezielt en boeit, die onrust wekt in de ge wetens en tot verbetering van leven en groter edelmoedigheid roept. Maar nog maals: de kracht van het woord Gods („levend en krachtig, scherper dan elk tweesnijdend zwaard, dóórdringend tussen ziel en geest, rechter ook der neigingen en overdenkingen van het hart" Hebreen 4 12), ervaart men niet door het donde rende stemvolume van de predikant of door een driftig gebarenspel: daar staat men sceptisch tegenover, het maakt de in drukt van een surrogaat, men vraagt zich af of de prediker geen komedie staat te j spelen, of hij wel meent wat hij zegt. En dit laatste: dit „menen", dit „over tuigd zijn van wat men zegt" en de preek moet een vrucht zijn van de eigen overtui ging van de predikant, is wel dé eis bij uit stek, welke men aan de preek stelt, ook dé factor bij uitstek, die beslist over de vraag, of we van de preek iets meenemen of niet, of we er aandachtig naar luisteren of niet. De preken, die wij 's zondags aanhoren, wemelen van gemeenplaatsen en van reto riek, die men vijftig jaar geleden mooi vond, maar die ons tamelijk lachwekkend aandoet. Wij hebben meestal niet het ge voel, dat de priester in de-preek alleen dingen zegt, die hij meent, die voor hem reëel zijn en die tot zijn geloof behoren. Dit valt helemaal op bij bijvoorbeeld lief— dadigheidspreken, Maria- en Josefpreken, waar alleen op ons sentiment als massa een beroep gedaan wordt of op ons geld. Terwijl dus in bovenstaande beoor delingen een beroep wordt gedaan op het afzweren van de preektoon en op de waarachtigheid van de prediker, zijn er anderen die speciaal op de taal en de lengte van de preek ingaan. Zo schrijft iemand: De mens van 1956 kan niet zo goed meer luisteren als die van vroeger. Toen had men de rust, de overgave, de concentratie om te luisteren en te genieten!? van de beeldspraak en retoriek in de preek. Onze spreektaal is sterk versoberd helaas. Wij zeggen liever iets in drie woorden dan in drie zinnen, men heeft de rust en het geduld niet meer om te wachten tot men bij de kernkwestie is aangeland. „Zeg maar waar het op staat". Wanneer men vroeger een preek van drie kwartier nodig had, kan men het nu en met meer succes in tien minuten zeggen. Het herhalen van zinnen en het gebruik van synoniemen is totaal over bodig. Een Eindhovenaar vult dit aldus aan: De preek dient over het algemeen kort te zijn, ik denk aan bijvoorbeeld vijf, maxi maal tien minuten, maar dan ook goed, dat wil zeggen pakkend, actueel, met iets om door de week nog eens aan te denken. Beter vijf minuten een goede preek dan vijftien minuten algemeenheden en zins wendingen die men al jaren haat. Een uit stekende predikant zal de mensen kunnen boeien gedurende vijftien minuten: uit stekende predikanten zijn dun gezaaid. Uit Hilversum komt het volgende ant woord: Wij verwachten geschokt te wor den, dingen te horen die ons pakken. Het ideaal is hetzelfde als in de tijden van de grote predikanten zoals bijvoorbeeld Pater Borr. de Greeve, maar de schokmiddelen moeten zich aanpassen. Daarom: pro bleemstelling zonder gemakkelijke oplos sing, schokken van het verstand, maar ook van het (normale) gemoed, dat ge prikkeld wordt om op iets door te denken en zelf zich een les voor te houden uit een preek. Geen lange moralisatie. Een preek moet zijn als een heiblok, dat langzaam wordt opgetrokken en dat met een klap neerdreunt en langzaam het fundament, dat Christus is, steviger vastzet. Uit de scala van antwoorden kozen wij bovenstaande, omdat zij typerend zijn voor de algemene vraag naar een korte, eerlijke en kernachtige preek voor de n moderne mens. Toen de heer Hartz de opdracht uitvoer de, kreeg hij bijna tezelfdertijd opdracht voor het maken van een serie van tien zegels ter gelegenheid van het eeuwfeest van Luxemburgs onafhankelijkheid, in 1839 verkregen. Deze serie van tien zegels heeft de beeltenissen van onder anderen de groothertogen Willem I, Willem II en Willem III en van de broer van de laatste prins Hendrik, bijgenaamd de zeevaarder, die in Luxemburg uiterst geliefd was om dat hij tot zijn dood in 1879 in Luxemburg bleef wonen, in tegenstelling tot de Wil- lems, die in Nederland bleven. Op de laat ste van de tien zegels is groothertogin Charlotte afgebeeld. De opdracht voor het postzegelbloc 1939, ter gelegenheid van het twintigjarig hu welijk van het groothertogelijk paar, was echter een bijzondere, omdat de beeltenis sen naar het leven getekend mochten wor den. Zij, die het bloc bezitten, kunnen dan ook daarop lezen: S. L. Hartz, ad vivum del. - et sculps, (door S. L. Hartz naar het leven getekend en gegraveerd). In de residentie van het Groothertoge lijk paar te Colmar-Berg heeft de teke naar-graveur Charlotte, Felix en Jean ge tekend. Men kan beter zeggen „de eigen lijke residentie". Want achter het slot ligt een kleine boerderij, waar het gezin zich meestal ophoudt. Daarbij staan ook de niet-officiële auto's van het gezin gestald, auto's met zeer hoge nummers, die dus niet opvallen. Het groothertogelijk paar en prins Jean zijn namelijk dol op auto rijden en op snel rijden. Met de auto's met de hoge nummers rijden ze soms van de boerderij, dus onopgemerkt, naar Bel gië, waar ze dan gezellig samen naar de bioscoop gaan.' TOEN de heer Hartz in de werkkamer van de groothertogin bezig was haar te tekenen - onderwijl werkte zij door met het ondertekenen en lezen van stukken - werd hij plotseling gestoord door een vreemd geluid achter zich: rrrrr, rrrrrr. Hij trachtte er geen aandacht aan te besteden, maar toen het bleef* duren, wendde hij plotseling het hoofd. „Oh", zei de groot hertogin, „dat is Charles, die vraagt of hij erin mag'*. Toen de deur openging kwam prins Charles, toen nog een knaap je, binnen met in zijn hand de ruitentik ker, waarmee hij op de deur van zijn moe der placht aan te duiden dat hij binnen wilde. Hij kwam gemoedelijk bij de teke naar op de knie zitten. Toen, na een achttal dagen telkens een uur gewerkt te hebben, de heer Hartz de groothertogin had getekend, was prins Felix aan de beurt, een enthousiast jager Vijf zegels van de, ter gelegenheid van het eeuwfeest van Luxemburgs onafhan kelijkheid, in 1939 uitgegeven door S. L. Hartz vervaardigde serie van tien. Onder staande portretten zijn door S. L. Hartz getekende voorstudies voor het postzegel bloc, ter gelegenheid van het twintigjarig huwelijk van het Groothertogelijk paar uitgegeven. (Zegels welwillend afgestaan door P. de Vries). evenals zijn tekenaar. „Je mag doen wat je wilt", zei hij, „maar dit" - en hij wees op zijn onderkin - „hoeft er misschien niet op". Toen de heer Hartz de prins later nog eens tegenkwam bij een zeer plech tige gebeurtenis, wandelde prins Felix zonder een schijn van herkenning te geven langs hem. Alleen wees hij naar zijn on derkin en schudde langzaam „nee. Prins Jean, een even verwoed autorijder en jager als zijn vader, was buitengewoon onrustig bij het poseren. Hij zou na het poseren zijn eerste reebok gaan schieten. Na vijf minuten zei de tekenaar: „Ik ben moe, mag ik er mee ophouden?" Hij had het nauwelijks gezegd of prins Jean was al weg. Hij zag de lach van de tekenaar niet meer. „Wie ben ik om iemand van de jacht af te houden", zei deze in zichzelf. Het groothertogelijk gezin is een ge moedelijk gezin met een zeer sterke on derlinge band. Zij waren tijdens het pose ren bezorgd, dat het werk voor de heer Hartz saai zou zijn en zij vertelden hem vele verhalen en anekdotes. Hij werd uit genodigd voor de zwijnenjacht - die niet doorging omdat de broer van prins Felix door Mussolini werd gearresteerd in Italië. TOEN HIJ de eerste exemplaren van de postzegelbloc kwam aanbieden - Duits land, Engeland en Frankrijk waren al in oorlog - trof hij het gezin in diepe neer slachtigheid aan. Zij hadden juist bericht gehad dat de gehele familie van de Poolse gezant, die even later zijn opwachting zou komen maken, was uitgeroeid. Zij vertel den, wat Churchill hun enkele maanden eerder persoonlijk was komen zeggen: „Alle westeuropese landen moeten samen gaan tegen Duitsland, anders gaan jullie er een voor een aan". DE GEVOELIGE gastvrijheid van het gezin is zo oprecht, dat het in Luxemburg geliefd is eerder als vrienden dan als vor sten. Zij zijn allen zeer bezig met huise lijke dingen als ze er tijd voor hebben en de liefde van groothertogin Charlotte voor tuinieren en bloemen is haast spreek woordelijk. Dochter Elizabeth is een be kwaam «beeldhouwster, die onder de schuilnaam M. G. de Clervaux bekend heid geniet. Zij is een leerlinge van de in Parijs werkende Luxemburger August Trémont. Het Nederlandse volk zal het groother togelijk paar nu spoedig van nabij leren kennen, vermoedelijk goed leren kennen, want achter alle officieel vertoon blijft het steeds zichzelf voor iedereen Maar onge twijfeld zal het paar zich het best thuis- voelen op Soestdijk, waar het eenzelfde spontaan en gewoon familieleven zal aan treffen als heerst in die kleine boerderij achter het statige slot Colmar-Berg. En als iemand tijdens het bezoek op een avond een sportauto met razendsnelle vaart in de omgeving van Soest zal zien rijden, kan hij er vrijwel zeker van zijn dat prins Bernhard en prins Felix elkaar gevonden hebben in hun gemeenschappelijke hobby. Wie het groothertogelijk paar echter zeer van nabij en bijna persoonlijk wil leren kennen, moet goed naar de portretten kij ken die tekenaar-graveur Hartz van hen vervaardigde, toen ze ongedwongen voor hem poseerden; het zijn familie-portretten van vorsten; majesteitelijk en ongedwon gen menselijk. A. N. Rembrandt: „De drie hutten" (1650). TOEN GRAAF SIECFRIED eens, het was een barre winternacht, in de Ardennen in het maanlicht aan het jagen was, kwam hij in de vallei van de Alzette en zag boven groothertogdom onafhankelijk, hoewel van 1815 tot 1890 de koningen van Holland, Willem, I, Willem II en Willem III groot hertog van Luxemburg bleven. Daarna kreeg Luxemburg een eigen dynastie, het huis Van Nassau-Weilburg, waarvan Char lotte - de huidige groothertogin - in 1919 huwde met prins Felix de Bourbon-Parma. Uit dit huwelijk werden zes kinderen ge boren, twee zoons en vier dochters. De oudste zoon Jean is erfhertog. Toen het gjoothertogelijk paar in 1939 twintig jaar getrouwd was, werd voor die gelegenheid een postzegelbloc ontworpen, waarop groot hertogin Charlotte, prins Felix en erfher tog Jean staan afgebeeld. DE LUXEMBURGSE posterijen gaven de opdracht voor het vervaardigen van dit bloc met drie zegels aan de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem, die de heer S. L. Hartz opdroeg de beeltenissen te gra veren. De heer Hartz was toen al geen onbe kende meer in Luxemburg. In 1932 maakte hij de serie postzegels voor de herdenking Voor een beschouwing door Bob Buys over de etsen van Rembrandt, thans in museum Boymans te Rotterdam tentoongesteld, zie men pagina 5. Groothertogin Charlotte zich de ruïne van een oud kasteel. Hij klom naar boven en hoorde plotseling een ver leidelijke vrouwestem, die wonderlijk mooi klonk. Hij klom hoger, tot hij plotseling als versteend bleef staan. Hoog in de ruïne zag hij het mooiste meisje, dat hij ooit ontmoet te. Het was Melusine, de fee van de Alzet te, de rivier. Zodra zij de ridder zag, wierp zij haar groene kleed af en verdween in het licht van de maan. Maar Siegfried kwam elke avond terug en verklaarde haar smachtend zijn liefde, tot zij die be antwoordde: „Ridder, ik zal met u trouwen, als gij mij op zaterdagen alleen zult laten en nooit dan mijn gangen zult volgen". Zij trouwden en leefden heel lang maar ....niet gelukkig. Wel de eerste jaren. Daarna echter zeiden boze tongen aan Siegfried, dat zijn bruid hem op zaterdagen ontrouw was. Tenslotte bezweek hij voor zijn angst. Op een zaterdag klom hij naar de vertrekken van Melusine, gluurde door het sleutelgat van haar kamer, waarin hij de schone zich zag baden. Plotseling uitte hij een kreet. Hij zag dat de schone leden van zijn geliefde eindigden in een staart als van een zeemeermin. Bij het geluid van die kreet verdween Melusine en nie mand heeft haar nog ooit gezien. MELUSINE is echter de beschermengel van de Luxemburgers gebleven en zij ge loven nog steeds, dat Melusine eenmaal per jaar op de bergen verschijnt, waarop haar gemaal Luxemburg stichtte. Want Siegfried ruilde in 963, op 12 april, zijn landgoed Feulen voor een kleine berg. Lucilinburhuc betekent kleine berg en dit woord heeft zich via Lutzelbourg tot Luxemburg ontwikkeld. Siegfried liet een kasteel op de kleine berg bij de samen vloeiing van de Alzette en de Pétrusse bouwen. Siegfried huwde - nu is het géén sprookje - en zijn nazaten waren krijgs haftige strijders. De graven van Luxem burg onderscheidden zich zeer tijdens de kruistochten. Het belangrijkste van die adellijke geslachten was het geslacht Vian- den, waarvan de laatste telg, Adelaide, huwde met Otto van Nassau-Dillenburg in het midden van de veertiende eeuw. Uit deze dynastie Van Nassau-Vianden - later door huwelijk verbonden met het geslacht van Oranje - stammen het groothertoge lijk paar van Luxemburg en de Neder landse koninklijke familie. FAMILIEBANDEN zijn niet de enige, die Nederland en Luxemburg gemeen heb ben. Ook politiek waren de landen ver bonden. Door het congres van Wenen in 1815 werden de Nederlanden, België en Luxemburg onder Willem I, prins van Oranje Nassau Vianden en groothertog van Luxemburg, verenigd. In 1839 werd het Prins Felix de Bourbon Parma van het twaalfhonderd jaar geleden zijn van de dood van Willebrord, die abt van Echternach en bisschop van Utrecht was. Nadat Sint Willebrord in Nederland zijn werk van kerstening was begonnen, reisde hij ook naar Lucilinburhuc, de kleine berg, waar hij in 698 een abdij stichtte, de abdij van het huidige Echternach, waar hij - na zijn dood in 732 - begraven werd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 13