De hoofdprijs was veertigduizend gulden
j ONZE NAMEN I
I RIJMENDE EN ZINGENDE 1
I REDERIJKERS EN HUN
LANDJUWELEN
Langendijk en zijn geboortestad
Ook het buitenland I
bezorgde ons
namen
lliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiii
ONZE PUZZEL
Culturele invasie
Ouurte
LANGENDIJK EN DE VROUWEN
8 portret door J. Houbraken stelt de
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
„WEET JE het al?" vroeg mijn vrouw,
toen ik nog maar net thuis was en met
mijn jas aan nog in de gang stond.
„Wat moet ik weten?" vroeg ik.
„Van Paul".
„Wat is met Paul?"
„Dat hij de hoofdprijs heeft gewonnen in
de prijsvraag van de Toco-jam. Veertig
duizend gulden".
Ik kon mijn oren niet geloven. Paul, de
altijd zwijgzame, fantasieloze Paul zou
de hoofdprijs gewonnen hebben in de Toco-
jam-prijsvraag? „Als dat waar is, loop ik
meteen even bij hem aan", zei ik.
„Dat zou ik maar doen", zei mijn vrouw.
„Kom je niet zo laat na de borrel? Je
kunt altijd opbellen wanneer ze ons uit
nodigen te blijven eten. Tenslotte zitten
ze nu dik in hun slappe was.
Ik beloofde van deze exclusieve gelegenheid
te zullen profiteren en vertrok. Ik belde bij
Paul aan en moest net als altijd vijf mi
nuten wachten voor er werd opengedaan.
Paul is behalve zwijgzaam en fantasieloos
ook erg langzaam. Dit keer, dacht ik, zal
hij wel zo in de wolken zijn, dat hij de bel
niet eens hoort. Ik moest nog maar eens
bellen. Maar voor mijn hand de knop be
reikte ging de deur open en verscheen
Paul op de drempel.
„Ha, geluksvogel!" riep ik enthousiast.
Maar de reactie was erg teleurstellend. In
plaats van de stralende winnaar, die ik had
verwacht, trof ik een man tegenover mij,
die me zonder een zweem van uitgelaten
heid aankeek en zijn gelaatsuitdrukking
nauwelijks wijzigde toen hij zei: „Zo. Ben
jij het?"
„Ja, ik", antwoordde ik naar waarheid. Hij
maakte maar een heel slap uitnodigend ge
baar om binnen te komen, ging mij zwij
gend voor door de gang, nam zwijgend
mijn jas en hoed aan en zette zich zonder
een woord te spreken tegenover mij in zijn
clubfauteuil. Onkundig van de reden waar
om hij zweeg, vond ik het ook maar het
beste om te zwijgen. Ik werd zelfs een
beetje benauwd. Veronderstel dat hy die
prijs toch niet had gewonnen. „Je hebt
hem toch gewonnen, hè?" zei ik zwakjes.
„De hoofdprijs.
„Van de Toco-jam-prijsvraag".
„Aha. Dus je hebt hem toch gewonnen?"
„Jawel".
„Veertigduizend gulden!"
„Jazeker.
„Is dat alles wat je erop zegt?"
„Ach....". Hij zuchtte een tikje geïrri
teerd, alsof hij het helemaal niet plezie
rig vond erover ee spreken. „Zeg", zei ik,
„er is toch niets mee?"
Hij keek zo mistroostig of hij alle gordij
nen in de kamer had neergelaten. „Nee",
antwoordde hij. „Er is niets mee. Alles is
in orde. Ik heb vanmorgen uit handen van
de directeur van de Toco-jam een chèque
gekregen van veertigduizend gulden. De
krant heeft er een foto van laten maken.
Het verslag staat in het avondblad.".
„Nou", zei ik, „dan heb je hem toch?"
„Ik had hem", verbeterde hij.
„Is die chèque dan vals?"
Hij werd kwaad. „Praat geen onzin", zei
hij. „Zo'n directeur reikt geen valse chèques
uit. Een valse chèque zet je niet op een
foto. Trouwens mijn slagzin staat vanavond
ook in de krant. In zijn advertenties. Op
de reklamezuilen ook. Het is een goede
slagzin".
„Toco-jam.Smeer hem.of zoiets?"
vroeg ik.
„Nee", antwoordde hij. „De directeur zei
dat hij nog nooit een betere slagzin had
gekregen. Toco-jam, uw boterham kkn niet
zonder. Dat is mijn slagzin".
„Hij rijmt niet", riep ik.
Mijn vriend Paul keek vernietigend. „Dat
niet rijmen, dat is juist het intrigerende",
zei hij. „Het welt uit het hart op. Mijn
slagzin is het".
Ik was een beetje verbaasd. „Ik veron
derstelde niet dat je ooit Toco-jam op je
boterham hebt gegeten", opperde ik be
nepen.
„Jawel", antwoordde hij het kracehtige
stem. „Iedere dag. Dacht je dat ik an
ders zo'n slagzin had kunnen maken. Er
gaat niets boven Toco-jam. Uw boterham
kan niet zonder".
„Ja", zei ik.
„Ik sta er helemaal achter", riep hij.
„Dat merk ik" zei ik. Warempel. Al pra
tende was Paul helemaal losgeweekt uit
de starheid en apathie, die heel zijn op
treden tot dan toe had gekenmerkt. Ik
werd ook weer enthousiast. „En wat ga
je nu met die veertigduizend gulden doen?"
Zijn gezicht verstrakte dadelijk. „Dat heb
ik je toch gezegd", antwoordde hij. „Dat
geld is al op".
„Nee. Onmogelijk".
„Jawel".
..Maar hoe kan dat dan?"
Als je me niet telkens in de rede valt,
kan ik het je zo vertellen", zei hij. „Me
dunkt: het ligt nogal voor de hand. Met
mijn inkomen en zonder kinderen gaan er
twintigduizend gulden al één twee drie
naar de belastingen".
„TwintigduiNou ja goed. Maar dan
blijven er nog twintigduizend over".
„Ja", zei Paul. „Daar moet ik eerst mijn
schulden voor aflossen. Ik heb een was
machine, een radio en een televisietoestel
op afbetaling. Dat is samen vijfentwintig
duizendvijfhonderd".
„Nou? Dat is heel wat".
„Maar ik moet mijn bankstel nog laten
overtrekken. Dat kost me zo vijfhonderd
gulden".
„Best. Hou je zeventienduizend gulden
schoon over".
„Dat dacht je. In jaren heb ik niets aan
mijn huis laten doen. Er moet nodig nieuw
behang komen en schilderen en stukadoren
is ook geen luxe. Daarbij komt dat Marie
al zolang heeft geklaagd over de verwar
ming: ik zal oliestook moeten laten aan
leggen. Reken dat samen maar op zesdui
zend gulden".
„Dat is heel wat. Maar dan blijven er toch
nog elfduizend over"'.
„Elfduizend? Trek er dan maar gauw de
kleren af, die Marie en ik ons allang had
den willen aanschaffen, en dan praat ik
niet eens over een bontmantel. Dat kan er
niet af. Als we gewoon van onder tot boven
in het nieuw gaan en we vullen de linnen
kast aan, dan zijn ws al aan de duizend toe.
De keukenuitzet moet ook worden aange
vuld. Je vind nergens een theedoek zonder
gaten. We hebben niet eens een keuken-
llllllllll!ll!lllllillllllllllll!!lll!llll!illl!ll!llllll!lllllllllll!lllllll!illlllllllll
Met een tekening door
Clémentine van Lamsweerde
trap. Trek van die elfduizend maar rustig
tweeduizend af".
„Goed, ik volg je".
„Oeen ijskast. Een ijskast is iets dat
je ook in een keuken nodig hebt. Nou,
maak er met wat ik vergeet maar meteen
achtduizend van".
„Best. Achtduizend".
„Een mens moet aan de toekomst denken.
Ik zit met de aflossing van mijn hypo
theek. Duizend gulden gaan naar de spaar
bank".
„Blijft over: zevenduizend".
„Allebei een nieuwe fiets. Een bromfiets
kan bruin al niet meer trekken. Dat is
toch ook een kleine vijfhonderd gulden".
„Ja en.
„Trek er dan nog eens vijfhonderd af voor
onze vakantie. We zijn in jaren al niet op
vakantie geweest. Dat is zesduizend".
„Ja". Zesduizend".
Marie wil een vaste plaats in de kerk.
En ze wil ook naar het concertgebouw. En
ik wil een aairnum. En aan onze koperen
bruiloft moet""" we ook gaan denken. Nu
iedereen wee; dat ik veertigduizend ge
wonnen heb, kost het me een schep geld.
Trek maar gerust vijfhonderd gulden voor
de kosten uit. Hoeveel hou ik over?"
„Vijfenvijftighonderd gulden".
„Zie je wat een beetje. Vijfenvijftighon
derd gulden. Marie zal natuurlijk mijn
kop gek blijven zaniken om die bontmantel.
Voor minder dan vijftienhonderd kom ik
niet klaar. En dan moet ik toch een levens
verzekering sluiten en als we gaan fiet
sen ook een verzekering tegen wettelijke
aansprakelijkheid en een spaarbrief mag
ik dan ook wel nemen, want die duizend
gulden, die ik op de bank zet, zijn natuur
lijk zo op. Ik hou dan nog net driedui
zend gulden over. Daar kan ik het nodige
nog van besteden aan mijn tuin. De tuin
lijkt wel een wildernis. En een tuinameu-
blement is toch het minste wat je erin zet.
Trouwens, ik wil nu toch ook eens een elek
trisch scheerapparaat hebben. Marie heeft
nog nieuwe gordijnen nodig. En eten zul
len we ook wel duurder. Niet alleen op
zaterdag en zondag meer vlees van de sla
ger. Je weet best hoe vrouwen zijn, als ze
weten dat je geld hebt. Met het huishoud
geld dat ik haar meer geef ben ik al over
de drieduizend heen. En hoeveel hadden
we ook weer over?"
„Precies drieduizend gulden".
„Precies drieduizend?"
„Jawel".
Een doffe blik kwam in zijn ogen. „Nou",
zei hij, „zie je het nu? Het geld is niet
alleen al op. Ik ben zelfs al bezig om
nieuwe schulden te maken...."
Horizontaal: 1. paardestang, 3. op
telling, 5. habijt, 6. meisjesnaam, 7 pers.
voornaamwoord, 9. spil van een wiel, 10. de
Griekse letter p, 12. zelfkant* 14. tegenstel
ling van arm, 15. slot, 16 grove den, 17.
troefkaart, 19. voorzetsel, 21. water in
Friesland, 22. meisjesnaam, 24. stuk stof,
25. afnemend getijd, 26. korte kous, 27 vor
dering.
Verticaal: 1. insect, 2. stapel, 3. ver
legen, 4. muzieknoot, 5. nachtgewaad, 8.
uitroep van verwondering, 9. vertegen
woordiger, 11. godin van de vrede, 13. ge
wicht, 16. katoen van een lamp of kaars,
18. plooisel van kraag of manchet, 20. ieder,
21. gemeente in Gelderland, 23. rund, 25.
boom.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en
f 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden:, Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzel".
Oplossing van de vorige puzzel:
Horizontaal: 1. Zaandam, 7. n.d.,
8. o.r., 10. ct, 12. ets, 14. el, 15. het, 17. ido,
18. oraal, 19. gul, 21. mak, 23. E.K., 24, rek,
26. Ie, 27. ba, 28. as, 30. Wijdenes.
Verticaal: 2. An, 3. adé, 4. dos, 5.
ar, 6. Schagen, 9. Blokker, 11. te, 13. trade,
14. ed, 16. tol, 17. Ilm, 20 uk., 22 al, 24.
rad, 25. kan, 27. bij, 29 Se.
De prijzen van onze vorige puzzel wer
den na loting als volgt toegekend: J. H.
Hogeweg, Voorhoutstraat 16, Haarlem
(f7.50); A. Kroon, Kleverlaan 107, Haar
lem (f5) en J. E. Meijer, Velserduinweg
260, IJmuiden-Oost (f 2.50).
Heksenjong Op 7 en 8 juni geeft het
Ballet der Lage Landen voorstelling in
Theater Carré te Amsterdam, met onder
meer de nieuwe aanwinst „The Witch Boy"
LONDEN, (United Press) Rusland
gaat voort met zijn culturele invasie van
Engeland, waar op het ogenblik het Mos-
kouse Staatscircus optreedt. In het najaar
komt, zoals reeds werd bericht, het be
faamde ballet van het Bolsjoi Theater naar
Londen.
Deze week werd bekend gemaakt, dat nog
een groep Russische artiesten in Londen
zal optreden: het „Russische-leger"-ensem-
ble, bestaande uit meer dan tweehonderd
mannelijke en vrouwelijke musici, dansers
en zangers, het beroemde Russische leger-
koor inbegrepen, zal op 25 juni in Londen
arriveren en op 29 juni een kleine reeks
voorstellingen beginnen in de Empress Hall.
GEEN MONUMENT?
De Londense rechter zal moeten beslissen
wat er gebeuren moet met een soin van
ongeveer dertigduizend gulden, welk be
drag bestemd was voor een fonds ter op
richting van een gedenkteken voor de in
1930 overleden Sir Arthur Conan Doyle,
de schepper van de Sherlock Holmes
figuur. De bedoeling was geweest een tien
maal zo grote som bijeen te krijgen.
AL IS de gehuwde vrouw dan on-
langs „handelingsbekwaam" geworden,
de kinderen blijven de vaderlijke ge- 5
slachtsnaam voeren. Gedurende de wor-
I dingsperigde van onze familienamen j
hebben de moeders al evenmin een be-
langrijke rol gespeeld. Het waren de va-
derlijke doopnamen, die in het geding
werden gebracht om het kroost nader
aan te duiden. En uit deze patroniemen
ontstond de grootste groep van onze
huidige geslachtsnamen.
EVEN NOG een kleine repetitie, nu
we vandaag afscheid nemen van deze
namengroep. Naast Petersen, Hubrecht-
se en Geraards, die hun herkomst dui-
delijk verraden, kennen we gewestelijke
varianten. Karakteristiek voor het noor- i
den zijn Benninga en Gratama, die ook
al van voornamen zijn afgeleid. In
Twente ontstonden familienamen als Jo- 1
rink en Udink op precies dezelfde wijze.
Klassiek geschoolde lieden zorgden voor
variatie door de vadernamen te latinise-
ren. Vooral predikanten waren daar
sterk in. En onder al die bedrijven door j
raakten heel wat oude voornamen in on-
bruik en konden daardoor in onverbo- i
j gen vorm tot geslachtsnaam worden. Om 5
van deze laatste catagorie enkele voor-
beelden te noemen: Booy, Elout, Feith.
Post, Proost en Heye. Zelfs Oud en Jong
j horen op deze plaats thuis, ook dat zijn
eens mannelijke voornamen geweest. En
het feit dat een enkele keer iemand werd
aangeduid naar zijn schoonvader be-
1 zorgde ons de naam Dirkzwager: zwager j
is het oude woord voor schoonzoon.
Vele eeuwen
DE OUDERDOM van de tot familie-
naam geworden vadersnaam is zeer ver-
i schillend. Ze zijn nog in 1812 als nieu-
we namen opgegeven, doch komen ook
reeds eeuwen eerder voor. Zo stamt de
regentenfamilie Boelens af van Boei
Dirckssoon, die anno 1420 in de Oude
Kerk te Amsterdam begraven werd. La-
ter arriveerde in deze stad de familie
Boelen, die tot stamvader had Johann
Bolen, omstreeks 1605 geboren te
Schiffdorf bij Bremen, welke Johann te-
vens de oudst bekende voorvader van de
Duitse familie (Krupp) von Bohlen und
5 Halbach en de Amerikaanse familie
Bohlen is. Waaruit de lezer alweer ziet,
dat er met namen nogal wat gebeuren
kan en tevens dat ook uit het buitenland j
patroniemen tot ons kwamen. Om er
slechts enkele te noemen: Ferguson uit
Engeland, Rodrigues uit Portugal en Lo-
gothopoulos uit Griekenland, al die uit-
gangen met de betekenis „zoon van". De
Schotten hadden hun eigen methode om
dit begrip aan te duiden, ze zetten Mac j
voor de vaderlijke doopnaam. Aldus
ontstonden geslachtsnamen als Mac- S
j Donald, MacLeod, MacKenzie, MacNeill,
MacLaine en MacKay. Al deze namen
komen, vaak verschillend gespeld, ook S
hier te lande voor.
Schotten en Ieren
j DE VERKLARING is dat gedurende j
de zeventiende en achttiende eeuw onaf- 1
gebroken een Schotse brigade van drie
regimenten in dienst van de Republiek
der Verenigde Nederlanden was. Niet
zelden trouwden de Schotse militairen
met Nederlandse vrouwen en bleef het S
nageslacht in onze gewesten wonen.
De Ieren vormden dergelijke namen
door O' voor de vadersnaam te plaatsen, S
vandaar familienamen als O'Neill en j
dergelijke. Hier te lande wordt deze
S groep vertegenwoordigd door de families
Onel en Obreen, welke laatste in 1941
trachtte de oorspronkelijke schrijfwijze
O'Breen te herstellen. Aan de Haagse
rechtbank werd verzocht op grond van
artikel 70 van ons Burgerlijk Wetboek
verbetering te gelasten van enkele plaat-
selijke registers uit de jaren 16481696,
waarin de naam op de klank af als
Oubreen en Obree was geboekt. Het ver-
t zoek werd afgewezen op de overweging
dat het bewuste artikel slechts betrek- j
king heeft op de sinds 1811 bestaande
registers van de Burgerlijke Stand en
S niet op de daaraan voorafgaande ker-
kelijke boeken. In Wales tenslotte gaf
men het begrip „zoon van" aan door Car i
voor de vaderlijke naam te zetten. Zo
wordt het duidelijk hoe Simon Carmig-
geit aan zijn naam komt: zijn stamva-
der was de zoon van een Michael.
J. F. DE BOER VAN DER LEY
s
jj|lHiiliilllilllliiiitliiliiliiilillllliliilllillllllillllllllllllllllllll!l|l|IKIIIIIIIlllllllliilllliilll!!lili;illlllli;i!I!llllllll!!!;;!!l!.:il!!l!!llt;iiiiiilllltliiiilil
iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiif
Den tyt is komen hier, clat men sal
vreugd beginnen; lustig, gij joncheyt
fier, wilt met genuchtcn zingen, heft op
met soete talen Rethoricam delicaat, op
dat wij prijs behalen van alle niders
quaet.
DIT IS een strofe van een Brussels
rederijkerslied uit de zeventiende eeuw.
Er is sprake in van „dichtoefening" en van
een zich meten met ijverzuchtige concur
renten, maar het vers gewaagt ook van
„zingen" trouwens het coupletje was
er om gezongen te worden. Het geheel
roept de sfeer op van een Rederijkers
feest, laat ons aannemen van een Land
juweel en naar aanleiding van de aan
staande Haarlemse herdenking van Pieter
Langendijk, die van 1720 tot 1756, het jaar
waarin hij overleed, factor dat is „dich-
ter-schrijver" van de Rederijkerskamer
„Trou moet Blycken" was, leek het mij
wel eens interessant na te gaan wat in de
aloude „Camers" de rol geweest is van de
muziek.
Dat de retrosijnen onvermoeide leveran
ciers waren van liedteksten kan ieder er
varen, die maar eens even gaat grasduinen
in liedboeken van de zestiende en de
zeventiende eeuw, waar hun produkten als
pretentieus maakwerk afsteken tegen de
echte volksliederen, die de weliswaar
kunstloze, maar spontane uiting van een
varende speelman of volkstroubadour zijn.
Bij de aanduiding „een nieuw liedeken" in
de boekjes kan men bijna zeker zijn met
het werk van een „camerist" te doen te
hebjpen. De bijtitel „een oud liedeken" ver
zekert een volkslied van zuiverder gehalte,
Blazoen van de oude Haarlemse rederij
kerskamer „Trou moet Blycken" - gravure
boven de afdruk van de „Caerte" in het
Gedenkboek van het Landjuweel van 1606.
dat zonder gezochte woordenpraal en
kunstmatige vormen een oprecht „volks"-
karakter heeft, een eigenschap waardoor
het een lang leven beschoren bleef.
Om nieuwe melodieën hebben die leve
ranciers van liedteksten zich geen zorgen
gemaakt. Zij schreven steeds hun teksten
op bestaande zangwijzen. Zij konden het
op dit gebied zonder componisten en muzi
kanten af. Alleen zal het allicht zijn voor
gekomen, dat een rederijker een tekst le
verde voor een polyfonist, die ook eens in
de „moederlijcke tale" een meerstemmig
zangstuk wilde leveren. Ik denk bijvoor
beeld aan menig nummer van de twee
meerstemmige muziekboekjes van Tylman
Susato (Antwerpen, 1551) en aan het Kam
per Liedboek, aan het Maestrichts Lied
boek (1554) of aan „Een Duytsch Musyck-
boec" van Phalesius (Leuven 1572) in
welke verzamelingen wij wel eens een
tekst ontdekken van de aartsretrosijn Mat-
thijs de Casteleyn en er rethorica verzen
in lezen als deze:
hout conversatie
met recreatie
welke maar al te sterk naar de „Camer"
ruiken. Doch dit ging buiten het officiële
bedrijf van de „camers" en landelijke or
ganisaties om.
OP DE feestelijke wedstrijden, de zoge
naamde Landjuwelen, waar tientallen „ca
mers" tezamen kwamen om elkaar de prij-
r zen te betwisten, uitgeloofd voor de fraai
ste intocht, het mooiste blazoen, het beste
spel van sinne, de beste vertolking hier
van, het best gestelde refereyn enzovoorts,
waren er ook prijzen te winnen voor een
lied en een voor het beste zingen. En we
kunnen ons nauwelijks voorstellen dat de
schitterende intochten bij de landjuwelen,
waarvan de geschiedenis der rederijkers
gewag maakt, zonder muzikale opluistering
zouden zijn geschied.
Toen de oude Haarlemse camer „Trou
moet blijeken" in 1606 een Landjuweel uit
geschreven had waaraan twaalf Hollandse
camers kwamen deelnemen, was in Den
Hout het „thoneel" opgeslagen „cierlijck
toegherust met schoone tapijten". Alvorens
de deelnemende Retrosijnen op dit plan
kier de verklaring zouden geven van de
symboliek van hun voorstelling in de op
tocht, werden zij in dit theater door
Rethorica welkom geheten. Deze was, om
ringd door de negen muzen, in het midden
van het toneel gezeten, zoals een gravure
in het Gedenkboek van dit rederijkers
feest aantoont. Doch op de achtergrond
van dit „levende beeld" ontwaren wij ook
vier speellieden, waarschijnlijk de stads
muzikanten, die het Landjuweel met tal
van deuntjes zullen hebben opgevrolijkt
en wellicht ook de begeleidingen verzorg
den, toen „het liedje" van elk der twaalf
camers aan de beurt kwam. Het uitvoerige
Gedenkboek van dit Landjuweel van de
Pelicanisten, dat gegeven werd met een
liefdadig doel, namelijk tot de stichting
van het Oude Mannenhuis (nu Frans Hals
museum) is wat de melodiën van die zang
stukjes betreft zeer gul: ze staan er alle
twaalf in afgedrukt.
Uit een en ander blijkt, dat de muziek
slechts een ondergeschikte rol speelde in
de rederijkerij. Op dit punt is deze burger
lijke kunstbeoefening onzer voorouders to
taal onders gericht dan die welke in de
zelfde periode in Duitsland opgang maakte,
namelijk die der „meesterzangers". Daar
trachtte men aan de hand van bepaalde
voorschriften de toonkunst te dienen. In
de Nederlanden ging het om het schone
woord en o mde „speelconste" volgens al
even strakke regels. Uiterlijk vertoon en
feestelijk gelag (denk aan de geijkte uit
drukking: Rederijkers-Kannekijkers) ging
met het wezen van de rederijkerij gepaard.
Maar zij is een macht geweest, die de
volksgeest sterk beïnvloedde en deze rijp
maakte voor de geestelijke en politieke
omwenteling in de zestiende eeuw. Wat na
dien kwam was nog maar een applaus van
haar verleden. Toen Pieter Langendijk
factor van „Trou moet blijeken" was, (1721-
1756) stond zijn taak lang niet meer gelijk
aan die van de factors der „camers" in
hun bloeitijd, toen zij naar een gegeven
onderwerp zinnespelen, cluyten en refe-
reynen moesten klaar maken om daarmee
te wedijveren op de landjuwelen of, in
kleinere plaatsen, op de „haagspelen". Men
vroeg van hem nog slechts gelegenheids
verzen en jaardichten.
PIETER LANGENDIJK was trouwens
het karakter der rederijkerij ontgroeid. Hij
was een toneeldichter in de nieuwere be
tekenis geworden. Toen de Pelicanisten in
1606 hun laatste Landjuweel organiseer
den, hielden zij echter nog de oude spel
regels in ere. Dat begon met het rondzen
den der „Caerte" het programma en
reglement van de wedstrijd. Uiteraard was
deze uitnodiging ook op rijm en maat ge
steld, liefst zo ingewikkeld mogelijk. De
passus betreffende het schrijven en zingen
van een lied, mitsgaders de prijzen die er
mee te verdienen waren, luidde aldus:
een vijf-veertig Liedt, den Reghel
gh'lijk, eensinnich, Twee Bekers, een
Goublet, best doenders dry ontfaen, Van
acht, ses, en vier loot, wie 't best, soetst,
eelst, Godinnich, Eenstemmich singht,
neemt een proefschael van ses loot aen."
Waarmee dan bedoeld werd dat er drie
prijzen uitgeloofd werden voor een lied
van vijf gelijkvormige strofen en dat er
ook drie prijzen waren voor de eenstem
mige uitvoering. Het woord „Godinnich"
kan worden begrepen als „vroom". Aan
dergelijke gewrongen taal waren de Rede
rijkers gewend. Vaak moesten zij de be
tekenis der poëtische vertogen raden door
van achter naar voren te lezen dat was
dan een „retrograde". En één van hun ge
liefkoosde spitsvondigheden was de rebus,
die soms toegepast werd op hun blazoen.
Maar zo ingewikkeld was het hier op de
„Caerte" niet. Hoe dan ook, het blijkt dat
op het landjuweel te Haarlem in 1606 spe
ciaal aandacht geschonken was aan het
lied. In een volgend artikel hopen wij bij
nadere beschouwing van het wezen der
rederijkerij nader op de liedteksten en hun
melodieën in te gaan.
JOS. DE KLERK
Tekening: Mike Hertz (uit Ballyhoo Magazine).
Newquay, (UP) De
voorzitter van de Engel
se vereniging van be
grafenisondernemers
bracht deze week zijn
jaarverslag uit en ver
klaarde daarin somber,
dat „de kosten van het
doodgaan" zijn gestegen.
Voorzitter W. Durham
zei: „Ik denk niet dat
het publiek zich reali
seert hoe de kosten van
het doodgaan worden be-
invloed door de kosten
van het levensonder
houd. De ondernemers
doen al het mogelijke om
de begrafeniskosten zo
laag mogelijk te hou
den
Uit de „Oprechte Haarlemsche Courant" van 10 juli 1756:
„Haerlem den 9 July. Hedenvoormiddag is alhier in het Vergroote Proveniers-
luiys in de ouderdom van omstreeks 73 jaaren overleden de vermaarde Dich
ter Pieter Langendijk, zijnde geboren in deze stad den 25 July 1683, welke zig
wegens zijne uitgegeevene Poësy en ervarenheyd in 's Lands Historie alom
beroemd heeft gemaakt".
DE veertiende juli werd Langendyk op stadskosten begraven in de Nieuwe Kerk,
waar ook zijn vrouw Joannetta Sennepart rustte. In het begrafenisregister vindt
men de aantekening: „den 14 July 1756 een opening in de Nieuwe Kerk in de
Noordertrans no. 67 voor Pieter Langendyk uit het Proveniershuis (betaald) Nihil.
Voor de roeff f 1".
In het kort iets over dat woordje „roeff". Naar de oorspronkelijke opvatting was
de roef het schuin oplopende, dakvormige deksel van een doodkist, 's Mensen laat
ste verblijf werd als een huis beschouwd, waarvan het deksel het dak vormde.
Deze doodkisten zijn onder meer in de vroegere Hofkapel in Den Haag gevonden.
Later is men overgegaan tot het tegenwoordige, nog in gebruik zijnde, dakvormige
halwerk, dat op de kist geplaatst wordt om het lijkkleed mooier te doen vallen.
Voor het gebruik van een dergelijke roef moest betaald worden. Uit de Keuren
van Hearlem blijkt, dat in 1753 voor een stoffelijk overschot, dat met koetsen ter
aarde werd besteld (als van ouds) voor de roef een bedrag van negen guldens
verschuldigd was. Men denke bij dit woord aan het Engelse roof dak, dat on
geveer hetzelfde wordt uitgesproken als ons „roef".
Daar dit jaar de sterfdag van Langendyk, tweehonderd jaar geleden, zal wor
den herdacht, was het verantwoord dit artikel met zijn overlijden te beginnen. De
dichter is echter ook in Haarlem geboren. Het huisje in de Kerkstraat, waar hij
stierf, wordt door een gedenksteen aangeduid. Waar echter werd hij geboren?
Dr. C. H. Ph. Meyer, de bekendste biograaf van Pieter Langendyk, zegt in zijn
dissertatie dat Arent Kort, uit Langendyk, Pieters vader, metselaar van beroep,
voor zich en zijn vrouw Anneke Luyckes Nieuwenhuysen een woning bouwde
tegenover de Botermarkt en deze na zijn huwelijk betrok. In dit huis werd 25 juli
1683 de latere blijspeldichter geboren. In de jaren, waarin dr. Meyer zijn boek
schreef, omstreeks 1890, werd het toenmalige perceel Gierstraat no. 5 volgens
de overlevering als het geboortehuis van Langendijk aangewezen. Er was toen een
behangersbedrijf in gevestigd. Van boven had het een afgeknotte puntgevel met
wat ornamentele versiering. Beneden was het een deur en één raam breed, de
eerste verdieping had twee ramen, de tweede één raam, terwijl een soort luchtgat
in de vorm van een ornament licht en lucht op de zolder toeliet. De ramen waren
niet breed en niet hoog, maar het geheel wees toch op de welgesteldheid van de
bouwer. In 1695 bracht het huis f 3425 op. Wij stipuleren nadrukkelijk, dat dit
huis volgens de overlevering Langendyks geboortehuis geweest zqu zijn. Te be
wijzen is het niet.
Het opschrift klinkt sensationeler dan het in werkelijkheid is! Slechts twee
vrouwen hebben zijn leven beheerst: zijn moeder en Joannetta Maria Senepart
met wie hij in 1727 te Amsterdam in het huwelijk trad en die hij reeds vijftien jaar
kende. Op haar dichtte hij de „zegenwensch" waarvan het eerste couplet luidt:
Liefwaardige Bruid, myn tweede ziel,
Wiens zuiv're deugd myn hart beviel,
Van d'opgang onzer lentejaaren,
Ik dank de Hemelmajesteit
Voor 't zielsgenoegen my bereid
Nu wy uit zuiv're Liefde paaren.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOCOOOCOOOOCCCOOOOCCCv
8 Het hiernaast gereproduceerde
8 dichter en toneelschrijver Pietei'
jji Langendijk in 1750 voor, zes jaar 8
g voor zijn dood. Over enkele weken
8 begint te Haarlem, de stad waar hij
8 werd geboren en een groot deel van 8
zijn leven doorbracht, een groot-
8 scheepse herdenking van deze „Ne-
8 derlandse Molière" onder meer
g met een „landjuweel" en expositie.
OC<yVDOCOOOOOOOOOOOOOOCXX)OCOOOOOOOOCOOOOOOCOC)OOOCOOOO;.X
We zeiden, dat deze vrouwen zijn leven, althans een deel ervan, hebben be
heerst. Beter woord zou men haast niet kunnen kiezen, Beide karakters hebben
zijn leven versomberd. Zijn moeder was verkwistend en op het laatst van haar
leven aan de drank verslaafd. Zijn vrouw „viel (eveneens) vrij kwistig" en bo
vendien „deelde haar inborst in de ongesteldheid van haar lichaam tot dat zij
door velerlei kwaaien gesleeten, na verscheiden jaaren sukkelens, op de 28ste van
Grasmaand des jaar 1739 den geest gaf".
Langendyk had een geduldig karakter en heeft veel stilzwijgend gedragen. Zel
den liet hij aan anderen iets over zijn huiselijke moeilijkheden blijken. Het minder
vriendelijke gedichtje, dat hij op de vrouwen heeft gemaakt kan in geen geval be
trekking hebben op zijn vrouw daar het reeds in het eerste deel van de „Gedichten"
voorkomt. Het dateert dus van vóór het jaar 1721:
Men ziet, in Holland, op de torens meest een haan
Doch waar het als 't behoort, daar moest een hen op staan.
Dewijl de vrouwen meest de mannen overkraaien
En wankelbaar van aard, met alle winden waayen.
Langendyk werd door zijn tijdgenoten zeer gewaardeerd. Ze noemden hem de
Nederlandse Plantus, de Livius van het Spaarne, Mochus en Homerus, enzovoorts.
Men leze slechts het tamelijk gezwollen lofdicht, dat Dirk Smits bij zijn portret
maakte. Witsen Geysbeek stelde hem zelfs met Molière gelijk. W. S.