De hoofdprijs was veertigduizend gulden j ONZE NAMEN I I RIJMENDE EN ZINGENDE 1 I REDERIJKERS EN HUN LANDJUWELEN Langendijk en zijn geboortestad Ook het buitenland I bezorgde ons namen lliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiii ONZE PUZZEL Culturele invasie Ouurte LANGENDIJK EN DE VROUWEN 8 portret door J. Houbraken stelt de iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii „WEET JE het al?" vroeg mijn vrouw, toen ik nog maar net thuis was en met mijn jas aan nog in de gang stond. „Wat moet ik weten?" vroeg ik. „Van Paul". „Wat is met Paul?" „Dat hij de hoofdprijs heeft gewonnen in de prijsvraag van de Toco-jam. Veertig duizend gulden". Ik kon mijn oren niet geloven. Paul, de altijd zwijgzame, fantasieloze Paul zou de hoofdprijs gewonnen hebben in de Toco- jam-prijsvraag? „Als dat waar is, loop ik meteen even bij hem aan", zei ik. „Dat zou ik maar doen", zei mijn vrouw. „Kom je niet zo laat na de borrel? Je kunt altijd opbellen wanneer ze ons uit nodigen te blijven eten. Tenslotte zitten ze nu dik in hun slappe was. Ik beloofde van deze exclusieve gelegenheid te zullen profiteren en vertrok. Ik belde bij Paul aan en moest net als altijd vijf mi nuten wachten voor er werd opengedaan. Paul is behalve zwijgzaam en fantasieloos ook erg langzaam. Dit keer, dacht ik, zal hij wel zo in de wolken zijn, dat hij de bel niet eens hoort. Ik moest nog maar eens bellen. Maar voor mijn hand de knop be reikte ging de deur open en verscheen Paul op de drempel. „Ha, geluksvogel!" riep ik enthousiast. Maar de reactie was erg teleurstellend. In plaats van de stralende winnaar, die ik had verwacht, trof ik een man tegenover mij, die me zonder een zweem van uitgelaten heid aankeek en zijn gelaatsuitdrukking nauwelijks wijzigde toen hij zei: „Zo. Ben jij het?" „Ja, ik", antwoordde ik naar waarheid. Hij maakte maar een heel slap uitnodigend ge baar om binnen te komen, ging mij zwij gend voor door de gang, nam zwijgend mijn jas en hoed aan en zette zich zonder een woord te spreken tegenover mij in zijn clubfauteuil. Onkundig van de reden waar om hij zweeg, vond ik het ook maar het beste om te zwijgen. Ik werd zelfs een beetje benauwd. Veronderstel dat hy die prijs toch niet had gewonnen. „Je hebt hem toch gewonnen, hè?" zei ik zwakjes. „De hoofdprijs. „Van de Toco-jam-prijsvraag". „Aha. Dus je hebt hem toch gewonnen?" „Jawel". „Veertigduizend gulden!" „Jazeker. „Is dat alles wat je erop zegt?" „Ach....". Hij zuchtte een tikje geïrri teerd, alsof hij het helemaal niet plezie rig vond erover ee spreken. „Zeg", zei ik, „er is toch niets mee?" Hij keek zo mistroostig of hij alle gordij nen in de kamer had neergelaten. „Nee", antwoordde hij. „Er is niets mee. Alles is in orde. Ik heb vanmorgen uit handen van de directeur van de Toco-jam een chèque gekregen van veertigduizend gulden. De krant heeft er een foto van laten maken. Het verslag staat in het avondblad.". „Nou", zei ik, „dan heb je hem toch?" „Ik had hem", verbeterde hij. „Is die chèque dan vals?" Hij werd kwaad. „Praat geen onzin", zei hij. „Zo'n directeur reikt geen valse chèques uit. Een valse chèque zet je niet op een foto. Trouwens mijn slagzin staat vanavond ook in de krant. In zijn advertenties. Op de reklamezuilen ook. Het is een goede slagzin". „Toco-jam.Smeer hem.of zoiets?" vroeg ik. „Nee", antwoordde hij. „De directeur zei dat hij nog nooit een betere slagzin had gekregen. Toco-jam, uw boterham kkn niet zonder. Dat is mijn slagzin". „Hij rijmt niet", riep ik. Mijn vriend Paul keek vernietigend. „Dat niet rijmen, dat is juist het intrigerende", zei hij. „Het welt uit het hart op. Mijn slagzin is het". Ik was een beetje verbaasd. „Ik veron derstelde niet dat je ooit Toco-jam op je boterham hebt gegeten", opperde ik be nepen. „Jawel", antwoordde hij het kracehtige stem. „Iedere dag. Dacht je dat ik an ders zo'n slagzin had kunnen maken. Er gaat niets boven Toco-jam. Uw boterham kan niet zonder". „Ja", zei ik. „Ik sta er helemaal achter", riep hij. „Dat merk ik" zei ik. Warempel. Al pra tende was Paul helemaal losgeweekt uit de starheid en apathie, die heel zijn op treden tot dan toe had gekenmerkt. Ik werd ook weer enthousiast. „En wat ga je nu met die veertigduizend gulden doen?" Zijn gezicht verstrakte dadelijk. „Dat heb ik je toch gezegd", antwoordde hij. „Dat geld is al op". „Nee. Onmogelijk". „Jawel". ..Maar hoe kan dat dan?" Als je me niet telkens in de rede valt, kan ik het je zo vertellen", zei hij. „Me dunkt: het ligt nogal voor de hand. Met mijn inkomen en zonder kinderen gaan er twintigduizend gulden al één twee drie naar de belastingen". „TwintigduiNou ja goed. Maar dan blijven er nog twintigduizend over". „Ja", zei Paul. „Daar moet ik eerst mijn schulden voor aflossen. Ik heb een was machine, een radio en een televisietoestel op afbetaling. Dat is samen vijfentwintig duizendvijfhonderd". „Nou? Dat is heel wat". „Maar ik moet mijn bankstel nog laten overtrekken. Dat kost me zo vijfhonderd gulden". „Best. Hou je zeventienduizend gulden schoon over". „Dat dacht je. In jaren heb ik niets aan mijn huis laten doen. Er moet nodig nieuw behang komen en schilderen en stukadoren is ook geen luxe. Daarbij komt dat Marie al zolang heeft geklaagd over de verwar ming: ik zal oliestook moeten laten aan leggen. Reken dat samen maar op zesdui zend gulden". „Dat is heel wat. Maar dan blijven er toch nog elfduizend over"'. „Elfduizend? Trek er dan maar gauw de kleren af, die Marie en ik ons allang had den willen aanschaffen, en dan praat ik niet eens over een bontmantel. Dat kan er niet af. Als we gewoon van onder tot boven in het nieuw gaan en we vullen de linnen kast aan, dan zijn ws al aan de duizend toe. De keukenuitzet moet ook worden aange vuld. Je vind nergens een theedoek zonder gaten. We hebben niet eens een keuken- llllllllll!ll!lllllillllllllllll!!lll!llll!illl!ll!llllll!lllllllllll!lllllll!illlllllllll Met een tekening door Clémentine van Lamsweerde trap. Trek van die elfduizend maar rustig tweeduizend af". „Goed, ik volg je". „Oeen ijskast. Een ijskast is iets dat je ook in een keuken nodig hebt. Nou, maak er met wat ik vergeet maar meteen achtduizend van". „Best. Achtduizend". „Een mens moet aan de toekomst denken. Ik zit met de aflossing van mijn hypo theek. Duizend gulden gaan naar de spaar bank". „Blijft over: zevenduizend". „Allebei een nieuwe fiets. Een bromfiets kan bruin al niet meer trekken. Dat is toch ook een kleine vijfhonderd gulden". „Ja en. „Trek er dan nog eens vijfhonderd af voor onze vakantie. We zijn in jaren al niet op vakantie geweest. Dat is zesduizend". „Ja". Zesduizend". Marie wil een vaste plaats in de kerk. En ze wil ook naar het concertgebouw. En ik wil een aairnum. En aan onze koperen bruiloft moet""" we ook gaan denken. Nu iedereen wee; dat ik veertigduizend ge wonnen heb, kost het me een schep geld. Trek maar gerust vijfhonderd gulden voor de kosten uit. Hoeveel hou ik over?" „Vijfenvijftighonderd gulden". „Zie je wat een beetje. Vijfenvijftighon derd gulden. Marie zal natuurlijk mijn kop gek blijven zaniken om die bontmantel. Voor minder dan vijftienhonderd kom ik niet klaar. En dan moet ik toch een levens verzekering sluiten en als we gaan fiet sen ook een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid en een spaarbrief mag ik dan ook wel nemen, want die duizend gulden, die ik op de bank zet, zijn natuur lijk zo op. Ik hou dan nog net driedui zend gulden over. Daar kan ik het nodige nog van besteden aan mijn tuin. De tuin lijkt wel een wildernis. En een tuinameu- blement is toch het minste wat je erin zet. Trouwens, ik wil nu toch ook eens een elek trisch scheerapparaat hebben. Marie heeft nog nieuwe gordijnen nodig. En eten zul len we ook wel duurder. Niet alleen op zaterdag en zondag meer vlees van de sla ger. Je weet best hoe vrouwen zijn, als ze weten dat je geld hebt. Met het huishoud geld dat ik haar meer geef ben ik al over de drieduizend heen. En hoeveel hadden we ook weer over?" „Precies drieduizend gulden". „Precies drieduizend?" „Jawel". Een doffe blik kwam in zijn ogen. „Nou", zei hij, „zie je het nu? Het geld is niet alleen al op. Ik ben zelfs al bezig om nieuwe schulden te maken...." Horizontaal: 1. paardestang, 3. op telling, 5. habijt, 6. meisjesnaam, 7 pers. voornaamwoord, 9. spil van een wiel, 10. de Griekse letter p, 12. zelfkant* 14. tegenstel ling van arm, 15. slot, 16 grove den, 17. troefkaart, 19. voorzetsel, 21. water in Friesland, 22. meisjesnaam, 24. stuk stof, 25. afnemend getijd, 26. korte kous, 27 vor dering. Verticaal: 1. insect, 2. stapel, 3. ver legen, 4. muzieknoot, 5. nachtgewaad, 8. uitroep van verwondering, 9. vertegen woordiger, 11. godin van de vrede, 13. ge wicht, 16. katoen van een lamp of kaars, 18. plooisel van kraag of manchet, 20. ieder, 21. gemeente in Gelderland, 23. rund, 25. boom. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en f 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden:, Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzel". Oplossing van de vorige puzzel: Horizontaal: 1. Zaandam, 7. n.d., 8. o.r., 10. ct, 12. ets, 14. el, 15. het, 17. ido, 18. oraal, 19. gul, 21. mak, 23. E.K., 24, rek, 26. Ie, 27. ba, 28. as, 30. Wijdenes. Verticaal: 2. An, 3. adé, 4. dos, 5. ar, 6. Schagen, 9. Blokker, 11. te, 13. trade, 14. ed, 16. tol, 17. Ilm, 20 uk., 22 al, 24. rad, 25. kan, 27. bij, 29 Se. De prijzen van onze vorige puzzel wer den na loting als volgt toegekend: J. H. Hogeweg, Voorhoutstraat 16, Haarlem (f7.50); A. Kroon, Kleverlaan 107, Haar lem (f5) en J. E. Meijer, Velserduinweg 260, IJmuiden-Oost (f 2.50). Heksenjong Op 7 en 8 juni geeft het Ballet der Lage Landen voorstelling in Theater Carré te Amsterdam, met onder meer de nieuwe aanwinst „The Witch Boy" LONDEN, (United Press) Rusland gaat voort met zijn culturele invasie van Engeland, waar op het ogenblik het Mos- kouse Staatscircus optreedt. In het najaar komt, zoals reeds werd bericht, het be faamde ballet van het Bolsjoi Theater naar Londen. Deze week werd bekend gemaakt, dat nog een groep Russische artiesten in Londen zal optreden: het „Russische-leger"-ensem- ble, bestaande uit meer dan tweehonderd mannelijke en vrouwelijke musici, dansers en zangers, het beroemde Russische leger- koor inbegrepen, zal op 25 juni in Londen arriveren en op 29 juni een kleine reeks voorstellingen beginnen in de Empress Hall. GEEN MONUMENT? De Londense rechter zal moeten beslissen wat er gebeuren moet met een soin van ongeveer dertigduizend gulden, welk be drag bestemd was voor een fonds ter op richting van een gedenkteken voor de in 1930 overleden Sir Arthur Conan Doyle, de schepper van de Sherlock Holmes figuur. De bedoeling was geweest een tien maal zo grote som bijeen te krijgen. AL IS de gehuwde vrouw dan on- langs „handelingsbekwaam" geworden, de kinderen blijven de vaderlijke ge- 5 slachtsnaam voeren. Gedurende de wor- I dingsperigde van onze familienamen j hebben de moeders al evenmin een be- langrijke rol gespeeld. Het waren de va- derlijke doopnamen, die in het geding werden gebracht om het kroost nader aan te duiden. En uit deze patroniemen ontstond de grootste groep van onze huidige geslachtsnamen. EVEN NOG een kleine repetitie, nu we vandaag afscheid nemen van deze namengroep. Naast Petersen, Hubrecht- se en Geraards, die hun herkomst dui- delijk verraden, kennen we gewestelijke varianten. Karakteristiek voor het noor- i den zijn Benninga en Gratama, die ook al van voornamen zijn afgeleid. In Twente ontstonden familienamen als Jo- 1 rink en Udink op precies dezelfde wijze. Klassiek geschoolde lieden zorgden voor variatie door de vadernamen te latinise- ren. Vooral predikanten waren daar sterk in. En onder al die bedrijven door j raakten heel wat oude voornamen in on- bruik en konden daardoor in onverbo- i j gen vorm tot geslachtsnaam worden. Om 5 van deze laatste catagorie enkele voor- beelden te noemen: Booy, Elout, Feith. Post, Proost en Heye. Zelfs Oud en Jong j horen op deze plaats thuis, ook dat zijn eens mannelijke voornamen geweest. En het feit dat een enkele keer iemand werd aangeduid naar zijn schoonvader be- 1 zorgde ons de naam Dirkzwager: zwager j is het oude woord voor schoonzoon. Vele eeuwen DE OUDERDOM van de tot familie- naam geworden vadersnaam is zeer ver- i schillend. Ze zijn nog in 1812 als nieu- we namen opgegeven, doch komen ook reeds eeuwen eerder voor. Zo stamt de regentenfamilie Boelens af van Boei Dirckssoon, die anno 1420 in de Oude Kerk te Amsterdam begraven werd. La- ter arriveerde in deze stad de familie Boelen, die tot stamvader had Johann Bolen, omstreeks 1605 geboren te Schiffdorf bij Bremen, welke Johann te- vens de oudst bekende voorvader van de Duitse familie (Krupp) von Bohlen und 5 Halbach en de Amerikaanse familie Bohlen is. Waaruit de lezer alweer ziet, dat er met namen nogal wat gebeuren kan en tevens dat ook uit het buitenland j patroniemen tot ons kwamen. Om er slechts enkele te noemen: Ferguson uit Engeland, Rodrigues uit Portugal en Lo- gothopoulos uit Griekenland, al die uit- gangen met de betekenis „zoon van". De Schotten hadden hun eigen methode om dit begrip aan te duiden, ze zetten Mac j voor de vaderlijke doopnaam. Aldus ontstonden geslachtsnamen als Mac- S j Donald, MacLeod, MacKenzie, MacNeill, MacLaine en MacKay. Al deze namen komen, vaak verschillend gespeld, ook S hier te lande voor. Schotten en Ieren j DE VERKLARING is dat gedurende j de zeventiende en achttiende eeuw onaf- 1 gebroken een Schotse brigade van drie regimenten in dienst van de Republiek der Verenigde Nederlanden was. Niet zelden trouwden de Schotse militairen met Nederlandse vrouwen en bleef het S nageslacht in onze gewesten wonen. De Ieren vormden dergelijke namen door O' voor de vadersnaam te plaatsen, S vandaar familienamen als O'Neill en j dergelijke. Hier te lande wordt deze S groep vertegenwoordigd door de families Onel en Obreen, welke laatste in 1941 trachtte de oorspronkelijke schrijfwijze O'Breen te herstellen. Aan de Haagse rechtbank werd verzocht op grond van artikel 70 van ons Burgerlijk Wetboek verbetering te gelasten van enkele plaat- selijke registers uit de jaren 16481696, waarin de naam op de klank af als Oubreen en Obree was geboekt. Het ver- t zoek werd afgewezen op de overweging dat het bewuste artikel slechts betrek- j king heeft op de sinds 1811 bestaande registers van de Burgerlijke Stand en S niet op de daaraan voorafgaande ker- kelijke boeken. In Wales tenslotte gaf men het begrip „zoon van" aan door Car i voor de vaderlijke naam te zetten. Zo wordt het duidelijk hoe Simon Carmig- geit aan zijn naam komt: zijn stamva- der was de zoon van een Michael. J. F. DE BOER VAN DER LEY s jj|lHiiliilllilllliiiitliiliiliiilillllliliilllillllllillllllllllllllllllll!l|l|IKIIIIIIIlllllllliilllliilll!!lili;illlllli;i!I!llllllll!!!;;!!l!.:il!!l!!llt;iiiiiilllltliiiilil iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiif Den tyt is komen hier, clat men sal vreugd beginnen; lustig, gij joncheyt fier, wilt met genuchtcn zingen, heft op met soete talen Rethoricam delicaat, op dat wij prijs behalen van alle niders quaet. DIT IS een strofe van een Brussels rederijkerslied uit de zeventiende eeuw. Er is sprake in van „dichtoefening" en van een zich meten met ijverzuchtige concur renten, maar het vers gewaagt ook van „zingen" trouwens het coupletje was er om gezongen te worden. Het geheel roept de sfeer op van een Rederijkers feest, laat ons aannemen van een Land juweel en naar aanleiding van de aan staande Haarlemse herdenking van Pieter Langendijk, die van 1720 tot 1756, het jaar waarin hij overleed, factor dat is „dich- ter-schrijver" van de Rederijkerskamer „Trou moet Blycken" was, leek het mij wel eens interessant na te gaan wat in de aloude „Camers" de rol geweest is van de muziek. Dat de retrosijnen onvermoeide leveran ciers waren van liedteksten kan ieder er varen, die maar eens even gaat grasduinen in liedboeken van de zestiende en de zeventiende eeuw, waar hun produkten als pretentieus maakwerk afsteken tegen de echte volksliederen, die de weliswaar kunstloze, maar spontane uiting van een varende speelman of volkstroubadour zijn. Bij de aanduiding „een nieuw liedeken" in de boekjes kan men bijna zeker zijn met het werk van een „camerist" te doen te hebjpen. De bijtitel „een oud liedeken" ver zekert een volkslied van zuiverder gehalte, Blazoen van de oude Haarlemse rederij kerskamer „Trou moet Blycken" - gravure boven de afdruk van de „Caerte" in het Gedenkboek van het Landjuweel van 1606. dat zonder gezochte woordenpraal en kunstmatige vormen een oprecht „volks"- karakter heeft, een eigenschap waardoor het een lang leven beschoren bleef. Om nieuwe melodieën hebben die leve ranciers van liedteksten zich geen zorgen gemaakt. Zij schreven steeds hun teksten op bestaande zangwijzen. Zij konden het op dit gebied zonder componisten en muzi kanten af. Alleen zal het allicht zijn voor gekomen, dat een rederijker een tekst le verde voor een polyfonist, die ook eens in de „moederlijcke tale" een meerstemmig zangstuk wilde leveren. Ik denk bijvoor beeld aan menig nummer van de twee meerstemmige muziekboekjes van Tylman Susato (Antwerpen, 1551) en aan het Kam per Liedboek, aan het Maestrichts Lied boek (1554) of aan „Een Duytsch Musyck- boec" van Phalesius (Leuven 1572) in welke verzamelingen wij wel eens een tekst ontdekken van de aartsretrosijn Mat- thijs de Casteleyn en er rethorica verzen in lezen als deze: hout conversatie met recreatie welke maar al te sterk naar de „Camer" ruiken. Doch dit ging buiten het officiële bedrijf van de „camers" en landelijke or ganisaties om. OP DE feestelijke wedstrijden, de zoge naamde Landjuwelen, waar tientallen „ca mers" tezamen kwamen om elkaar de prij- r zen te betwisten, uitgeloofd voor de fraai ste intocht, het mooiste blazoen, het beste spel van sinne, de beste vertolking hier van, het best gestelde refereyn enzovoorts, waren er ook prijzen te winnen voor een lied en een voor het beste zingen. En we kunnen ons nauwelijks voorstellen dat de schitterende intochten bij de landjuwelen, waarvan de geschiedenis der rederijkers gewag maakt, zonder muzikale opluistering zouden zijn geschied. Toen de oude Haarlemse camer „Trou moet blijeken" in 1606 een Landjuweel uit geschreven had waaraan twaalf Hollandse camers kwamen deelnemen, was in Den Hout het „thoneel" opgeslagen „cierlijck toegherust met schoone tapijten". Alvorens de deelnemende Retrosijnen op dit plan kier de verklaring zouden geven van de symboliek van hun voorstelling in de op tocht, werden zij in dit theater door Rethorica welkom geheten. Deze was, om ringd door de negen muzen, in het midden van het toneel gezeten, zoals een gravure in het Gedenkboek van dit rederijkers feest aantoont. Doch op de achtergrond van dit „levende beeld" ontwaren wij ook vier speellieden, waarschijnlijk de stads muzikanten, die het Landjuweel met tal van deuntjes zullen hebben opgevrolijkt en wellicht ook de begeleidingen verzorg den, toen „het liedje" van elk der twaalf camers aan de beurt kwam. Het uitvoerige Gedenkboek van dit Landjuweel van de Pelicanisten, dat gegeven werd met een liefdadig doel, namelijk tot de stichting van het Oude Mannenhuis (nu Frans Hals museum) is wat de melodiën van die zang stukjes betreft zeer gul: ze staan er alle twaalf in afgedrukt. Uit een en ander blijkt, dat de muziek slechts een ondergeschikte rol speelde in de rederijkerij. Op dit punt is deze burger lijke kunstbeoefening onzer voorouders to taal onders gericht dan die welke in de zelfde periode in Duitsland opgang maakte, namelijk die der „meesterzangers". Daar trachtte men aan de hand van bepaalde voorschriften de toonkunst te dienen. In de Nederlanden ging het om het schone woord en o mde „speelconste" volgens al even strakke regels. Uiterlijk vertoon en feestelijk gelag (denk aan de geijkte uit drukking: Rederijkers-Kannekijkers) ging met het wezen van de rederijkerij gepaard. Maar zij is een macht geweest, die de volksgeest sterk beïnvloedde en deze rijp maakte voor de geestelijke en politieke omwenteling in de zestiende eeuw. Wat na dien kwam was nog maar een applaus van haar verleden. Toen Pieter Langendijk factor van „Trou moet blijeken" was, (1721- 1756) stond zijn taak lang niet meer gelijk aan die van de factors der „camers" in hun bloeitijd, toen zij naar een gegeven onderwerp zinnespelen, cluyten en refe- reynen moesten klaar maken om daarmee te wedijveren op de landjuwelen of, in kleinere plaatsen, op de „haagspelen". Men vroeg van hem nog slechts gelegenheids verzen en jaardichten. PIETER LANGENDIJK was trouwens het karakter der rederijkerij ontgroeid. Hij was een toneeldichter in de nieuwere be tekenis geworden. Toen de Pelicanisten in 1606 hun laatste Landjuweel organiseer den, hielden zij echter nog de oude spel regels in ere. Dat begon met het rondzen den der „Caerte" het programma en reglement van de wedstrijd. Uiteraard was deze uitnodiging ook op rijm en maat ge steld, liefst zo ingewikkeld mogelijk. De passus betreffende het schrijven en zingen van een lied, mitsgaders de prijzen die er mee te verdienen waren, luidde aldus: een vijf-veertig Liedt, den Reghel gh'lijk, eensinnich, Twee Bekers, een Goublet, best doenders dry ontfaen, Van acht, ses, en vier loot, wie 't best, soetst, eelst, Godinnich, Eenstemmich singht, neemt een proefschael van ses loot aen." Waarmee dan bedoeld werd dat er drie prijzen uitgeloofd werden voor een lied van vijf gelijkvormige strofen en dat er ook drie prijzen waren voor de eenstem mige uitvoering. Het woord „Godinnich" kan worden begrepen als „vroom". Aan dergelijke gewrongen taal waren de Rede rijkers gewend. Vaak moesten zij de be tekenis der poëtische vertogen raden door van achter naar voren te lezen dat was dan een „retrograde". En één van hun ge liefkoosde spitsvondigheden was de rebus, die soms toegepast werd op hun blazoen. Maar zo ingewikkeld was het hier op de „Caerte" niet. Hoe dan ook, het blijkt dat op het landjuweel te Haarlem in 1606 spe ciaal aandacht geschonken was aan het lied. In een volgend artikel hopen wij bij nadere beschouwing van het wezen der rederijkerij nader op de liedteksten en hun melodieën in te gaan. JOS. DE KLERK Tekening: Mike Hertz (uit Ballyhoo Magazine). Newquay, (UP) De voorzitter van de Engel se vereniging van be grafenisondernemers bracht deze week zijn jaarverslag uit en ver klaarde daarin somber, dat „de kosten van het doodgaan" zijn gestegen. Voorzitter W. Durham zei: „Ik denk niet dat het publiek zich reali seert hoe de kosten van het doodgaan worden be- invloed door de kosten van het levensonder houd. De ondernemers doen al het mogelijke om de begrafeniskosten zo laag mogelijk te hou den Uit de „Oprechte Haarlemsche Courant" van 10 juli 1756: „Haerlem den 9 July. Hedenvoormiddag is alhier in het Vergroote Proveniers- luiys in de ouderdom van omstreeks 73 jaaren overleden de vermaarde Dich ter Pieter Langendijk, zijnde geboren in deze stad den 25 July 1683, welke zig wegens zijne uitgegeevene Poësy en ervarenheyd in 's Lands Historie alom beroemd heeft gemaakt". DE veertiende juli werd Langendyk op stadskosten begraven in de Nieuwe Kerk, waar ook zijn vrouw Joannetta Sennepart rustte. In het begrafenisregister vindt men de aantekening: „den 14 July 1756 een opening in de Nieuwe Kerk in de Noordertrans no. 67 voor Pieter Langendyk uit het Proveniershuis (betaald) Nihil. Voor de roeff f 1". In het kort iets over dat woordje „roeff". Naar de oorspronkelijke opvatting was de roef het schuin oplopende, dakvormige deksel van een doodkist, 's Mensen laat ste verblijf werd als een huis beschouwd, waarvan het deksel het dak vormde. Deze doodkisten zijn onder meer in de vroegere Hofkapel in Den Haag gevonden. Later is men overgegaan tot het tegenwoordige, nog in gebruik zijnde, dakvormige halwerk, dat op de kist geplaatst wordt om het lijkkleed mooier te doen vallen. Voor het gebruik van een dergelijke roef moest betaald worden. Uit de Keuren van Hearlem blijkt, dat in 1753 voor een stoffelijk overschot, dat met koetsen ter aarde werd besteld (als van ouds) voor de roef een bedrag van negen guldens verschuldigd was. Men denke bij dit woord aan het Engelse roof dak, dat on geveer hetzelfde wordt uitgesproken als ons „roef". Daar dit jaar de sterfdag van Langendyk, tweehonderd jaar geleden, zal wor den herdacht, was het verantwoord dit artikel met zijn overlijden te beginnen. De dichter is echter ook in Haarlem geboren. Het huisje in de Kerkstraat, waar hij stierf, wordt door een gedenksteen aangeduid. Waar echter werd hij geboren? Dr. C. H. Ph. Meyer, de bekendste biograaf van Pieter Langendyk, zegt in zijn dissertatie dat Arent Kort, uit Langendyk, Pieters vader, metselaar van beroep, voor zich en zijn vrouw Anneke Luyckes Nieuwenhuysen een woning bouwde tegenover de Botermarkt en deze na zijn huwelijk betrok. In dit huis werd 25 juli 1683 de latere blijspeldichter geboren. In de jaren, waarin dr. Meyer zijn boek schreef, omstreeks 1890, werd het toenmalige perceel Gierstraat no. 5 volgens de overlevering als het geboortehuis van Langendijk aangewezen. Er was toen een behangersbedrijf in gevestigd. Van boven had het een afgeknotte puntgevel met wat ornamentele versiering. Beneden was het een deur en één raam breed, de eerste verdieping had twee ramen, de tweede één raam, terwijl een soort luchtgat in de vorm van een ornament licht en lucht op de zolder toeliet. De ramen waren niet breed en niet hoog, maar het geheel wees toch op de welgesteldheid van de bouwer. In 1695 bracht het huis f 3425 op. Wij stipuleren nadrukkelijk, dat dit huis volgens de overlevering Langendyks geboortehuis geweest zqu zijn. Te be wijzen is het niet. Het opschrift klinkt sensationeler dan het in werkelijkheid is! Slechts twee vrouwen hebben zijn leven beheerst: zijn moeder en Joannetta Maria Senepart met wie hij in 1727 te Amsterdam in het huwelijk trad en die hij reeds vijftien jaar kende. Op haar dichtte hij de „zegenwensch" waarvan het eerste couplet luidt: Liefwaardige Bruid, myn tweede ziel, Wiens zuiv're deugd myn hart beviel, Van d'opgang onzer lentejaaren, Ik dank de Hemelmajesteit Voor 't zielsgenoegen my bereid Nu wy uit zuiv're Liefde paaren. OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOCOOOCOOOOCCCOOOOCCCv 8 Het hiernaast gereproduceerde 8 dichter en toneelschrijver Pietei' jji Langendijk in 1750 voor, zes jaar 8 g voor zijn dood. Over enkele weken 8 begint te Haarlem, de stad waar hij 8 werd geboren en een groot deel van 8 zijn leven doorbracht, een groot- 8 scheepse herdenking van deze „Ne- 8 derlandse Molière" onder meer g met een „landjuweel" en expositie. OC<yVDOCOOOOOOOOOOOOOOCXX)OCOOOOOOOOCOOOOOOCOC)OOOCOOOO;.X We zeiden, dat deze vrouwen zijn leven, althans een deel ervan, hebben be heerst. Beter woord zou men haast niet kunnen kiezen, Beide karakters hebben zijn leven versomberd. Zijn moeder was verkwistend en op het laatst van haar leven aan de drank verslaafd. Zijn vrouw „viel (eveneens) vrij kwistig" en bo vendien „deelde haar inborst in de ongesteldheid van haar lichaam tot dat zij door velerlei kwaaien gesleeten, na verscheiden jaaren sukkelens, op de 28ste van Grasmaand des jaar 1739 den geest gaf". Langendyk had een geduldig karakter en heeft veel stilzwijgend gedragen. Zel den liet hij aan anderen iets over zijn huiselijke moeilijkheden blijken. Het minder vriendelijke gedichtje, dat hij op de vrouwen heeft gemaakt kan in geen geval be trekking hebben op zijn vrouw daar het reeds in het eerste deel van de „Gedichten" voorkomt. Het dateert dus van vóór het jaar 1721: Men ziet, in Holland, op de torens meest een haan Doch waar het als 't behoort, daar moest een hen op staan. Dewijl de vrouwen meest de mannen overkraaien En wankelbaar van aard, met alle winden waayen. Langendyk werd door zijn tijdgenoten zeer gewaardeerd. Ze noemden hem de Nederlandse Plantus, de Livius van het Spaarne, Mochus en Homerus, enzovoorts. Men leze slechts het tamelijk gezwollen lofdicht, dat Dirk Smits bij zijn portret maakte. Witsen Geysbeek stelde hem zelfs met Molière gelijk. W. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 14