VORSTELIJK BEZOEK UIT LUXEMBURG
HENRY PURCELL
Herrie om Harry
Streep door
rekening
Expositie van
tekeningen van Rubens
Een rare Hitchcock
De unie met Nederland
Ook vrouwen op de troon
Meerderheid voor Charlotte
Een gelukkig familieleven
Land van welvaart
VlER jonge journalisten uit het rijke land van Gelre, aan een dagblad in Nijmegen
verbonden, waaronder twee leerlingen, hebben voor eigen rekening een bundeltje
met typografisch geordende opsommingen van bizarre woorden als een verzameling
moderne poëzie doen uitgeven met het weinig originele oogmerk de critici, gediplo
meerde boekhouders der letterkunde, fijntjes te bedotten. Principieel moet deze
werkwijze ten stelligste veroordeeld worden, want zij verrichten deze dichter
lijke vrijheid in uren van bezoldigde onvrijheid. Zij hebben daarmee naar buiten
de ongewenste indruk gewekt dat journalisten op kantoor de tijd
van hun werkgever in ledigheid doorbrengen. Ik geloof echter
bpvendien dat zij niets bewezen hebben, behalve dan een
schromelijk tekort aan plichtsbesef.
Hoe zit het geval precies? De heren Henny Derksen, Boet
Kokke, Frans Hulskorte en Max de Kok lazen tijdens het ver
waarlozen van de nachtredactie van hun krant een ge
dicht van de „experimentele" verzenmaker Jan Hanlo,
algemeen bekend door zijn ode aan de beukenootjes. In
het bijzonder werd hun aandacht getroffen door de strofe,
die niets aan schoonheid verliest wanneer zij in proza
vorm wordt afgedrukt: „Jossie, lieve Jossie, kleine Jossie,
goede Jossie, goed lijf Jossie, goed ziel, denk...." Dit
gelezen hebbende meenden zij: dit kunnen wij ook. Zij
namen plaats achter de schrijfmachines van het dagblad,
dat maandelijks hun salaris uitbetaalt, tikten als razenden
en hadden binnen een kwartier volgens afspraak de
vaderlandse litteratuur verrijkt met vier gedichten de man.
Zoals zij achteraf bekend hebben, tikten zij maar raak,
willekeurige titels boven de vruchten van het toetsenbord
plaatsend. Een voorbeeld van een hunner kwatrijnen:
„Presto rondo da capo, corso bloemensprei tegen baluwe
lucht, zand, water genoeg" Dat woord „baluwe" was
een tikfout. Er had blauwe moeten staan,
maar ook voor taalverrijking deinsde deze
journalist niet terug. Geen wonder als
men nachtelijks gewend is de telexcopy
van het ANP te behandelen! Zij waren
Van 16 juni tot 2 september 1956 heeft alles bijeen ruimschoots tevreden met hun
in het Rubenshuis te Antwerpen een grote experimentele resultaten en besloten als
tentoonstelling van tekeningen van P. P. de .>K°ngsi der vier verlichten onder al-
Rubens plaats. Deze expositie de be- lerhande schuilnamen het geheel als „E>e
langrijkste die nooit aan Rubens' teken- Quartslamp te laten drukken en versprei-
kunst werd gewijd bevat honderdveertig den. In dat boekje werden foto s van de
tekeningen door musea, prentenkabinet- heren opgenomen met experimentele ve^-
ten en particuliere verzamelingen uit de mommingen: kolossale brillen, gespikkelde
gehele wereld ter beschikking gesteld, vlinderdassen, houtskoolsnorren en coif-
Daaronder bevinden zich prachtige teke- fures van romantische seniliteit,
ningen uit de verzameling van Koningin In hun verwachtingen werden zij niet be-
Eiizabeth van Engeland en van Koningin schaamd. Na enkele weken verschenen de
Juliana. eerste recensies. Zij werden au sérieux ge-
BIJ geen Engelse componist vindt men
de cultuur van het eigen volk zo in zijn
kunst weerspiegeld, bij geen ook welt de
emotie uit zo diepe bronnen op als bij de
man, waarvan de National Gallery te Lon
den het door Clostermann geschilderde
portret bezit, Engelands grootste toondich
ter: Henry Purcell.
Over zijn karakter is zo goed als niets be
kend, brieven heeft hij blijkbaar niet na
gelaten en van zijn
tijdgenoten kent men
evenmin belangrijke
mededelingen over
hem. We weten
slechts feiten en data,
belangrijk, maar niet
genoeg om een vol
ledig beeld van zijn
persoonlijkheid te ge
ven. Er zijn daarvoor
echter andere gege
vens: zijn muziek, be
nevens enkele por
tretten. Clostermann beeldde de componist
af als een man van gezag. De mond is vast
beraden gesloten, er is een plooi in een der
mondhoeken die van sterke wil getuigt, de
neus is fors, de haren golven sierlijk om
het hoofd. De ogen spreken van trots en
overwicht over anderen. Deze man kon met
koningen en hovelingen verkeren en heeft
dit ook gedaan. De kleding getuigt van het
aanzien, dat zijn ambt van componist des
konings, organist aan Westminster Abbey
en aan de koninklijke kapel hem schonk.
Er is een ander portret, door R. White ge
schilderd, waarop de ogen minder gevoelig
zijn, maar waaruit overigens dezelfde ka
raktertrekken spreken.
Ook Purcell's vader is musicus geweest.
De jonge Henry, geboren in 1659, werd in
1669 koorzangertje bij de koninklijke kapel.
De jongens, twaalf in getal, woonden in een
internaat, kregen onderricht, muzieklessen
en stonden onder strenge tucht. Hier ont
ving Puircell van uitstekende musici zijn
vorming tot musicus. Hoe veelzijdig die
muzikale opvoeding was en hoe wij, tegen
woordige musici, daartegenover bijna
overgespecialiseerd zijn, blijkt wel uit de
boeken van Lord Chamberlain, waarin op
10 juni 1673 staat vermeld: „Volmacht om
toe te laten Henry Purcell als bewaarder,
maker, reparateur, hersteller en stemmer
van de regalen, orgels, virginalen, fluiten
en blokfluiten en alle andere soorten van
blaasinstrumenten, welke dan ookIn
1679 werd Purcell organist aan Westmin
ster Abbey, een post die hij tot zijn dood
heeft bekleed. Daarnaast heeft hij van 1682
af ook het organistschap aan de koninklijke
kapel vervuld. Hij trouwde en werd vader
van een groot gezin, doch slechts één zoon,
Edward, overleefde de componist, die zelf
maar zesendertig jaar werd.
In zijn werk gaat het innerlijk leven van
de mens Purcell voor ons open. Zijn kunst
is Engels in haar zelfbeheersing en in haar
voorname geestelijke houding. Fier en
zelfbewust is zij, maar zij kan zich ook in
diepe weemoed verliezen. Wie echter Pur-
cell's „catches" hoort canons op soms
zeer weinig gekuiste teksten of toneelscènes
als die van de dronken dichter uit „The
Fairy Queen" wordt getroffen door een
uitgelaten, aan Shakespeare verwante hu
mor: zijn ernst kende geen enghartigheid.
Purcell heeft ontzag
lijk veel gecompo
neerd. Zijn werkkring
als organist bracht
mee, dat 'hij zich in de
liturgie der Angli
caanse eredienst ver
diepte en hieraan
dankt men zijn kerk
muziek, de „An
thems" koorwer
ken op Bijbelteksten.
Homofone eenvoud
wisselt hierin af met
polyfone bewogenheid. Maar hij was com
ponist des konings, zodat ook tal van we
reldse werken (Odes en Welcome Songs)
geleverd moesten worden. Kon men daar
voor een even weelderige bloei der inspi
ratie verwachten?
Het beheoft niet te verwonderen, dat ook
buitenlandse invloeden op Purcell's kunst
hebben gewerkt, want in de tweede helft
der zeventiende eeuw beschouwden de
Engelse componisten de Franse en Italiaan
se meesters als navolgenswaardige voor
beelden. Purcell verklaarde zelf in zijrn
voorwoord tot de „Sonates of Three Parts"
dat hij „de beroemdste Italiaanse meesters
heeft nagevolgd". Of André Verchaly ech
ter gelijk heeft, als hij Purcell's veelvuldig
aanwenden van „grounds" (basfiguren van
enkele maten, die steeds herhaald werden
en waarop de compositie wordt opgetrok
ken) opvat als bewijs van de invloed der
Venetiaanse school, betwijfel ik. Purcell's
voorgangers in zijn vaderland, de Virgina-
listen, hanteerden deze techniek al met
grote vaardigheid.
In latere jaren ging Purcell's belangstel
ling vooral uit naar het theater. Hij schreef
een groot aantal werken, die uit muziek
bij toneelstukken bestaan en die zowel ver
wantschap bezitten met de oud-Engelse
„masques" als met de opera. In Engeland
was deze laatste kunstvorm echter nog in
wording en Purcell zelf heeft maar één
werk geschreven, waarop de naam opera
geheel toepasselijk is: „Dido and Aeneas"
een meesterwerk vol fijnzinnige schoon
heden. Wie Purcell's zuivere menselijkheid
en edele bewogenheid wil leren kennen,
hij luistere naar de muziek van Dido's
sterfscène: „When I am laid in earth". Lit
is een der ontroerendste zangen, die ooit
een toondichter schreef.
WILLEM ANDRIESSEN
nomen, in de meeste gevallen althans. Het
Algemeen Handelsblad registreerde „een
wederopstanding van het dadaisme". De
criticus meende overigens dat „de heden
daagse poëzie" met deze verouderde rich
ting niet veel wijzer wordt, doch voegde
er vertroostend aan toe, dat de vier jonge
woordkunstenaars zich hier niet te veel
van moesten aantrekken, omdat er „hier
en daar iets schemert, dat het vermoeden
van poëtische aanleg zou kunnen wekken".
De Maasbode stelde vast, dat men bij deze
kwartslamp geen hand voor ogen kon zien
en dat de gedichten „elke muzikaliteit
missen". Dit is lijnrecht in strijd met de
lofprijzing van „musische ritmen" in
Trouw, in welk blad ook de „etherische
en verfijnde kracht van dictie" werd ge
prezen. Zulks naar aanleiding van de
regels: „Refaan barbaar reefin, belies in
strakke boren, belaan en toer, gemarsel
strottekars"Ter verontschuldiging aan de
auteurs: de interpunctie is van ons.
Natuurlijk hebben de Gelderse sneldich
ters het meeste plezier beleefd aan de be
schouwing in het laatstgenoemde dagblad,
dat immers voorts gewaagde van een ver
binding tussen „het zuiver poëtische en de
nieuwste inzichten van de psychologie"
zulks op grond van deze passage: „Gilt uw
adem koel, laat staan de wellust starwen
naar het steent, de loten zijn gegeten, hij
liep langs huilebalken, de geest legt aan,
laaf u aan stille kruimels, vecce tot sim-
geit". Naar gezegd wordt zonder ergens
van te weten kreeg ook de recensent van
het blad, waaraan de vier heren veronder
steld worden journalistieke werkzaamhe
den te verrichten, het haastige verzinsel
onder ogen. Hij schreef dat men het epigo
nisme en de onmacht reeds bij de eerste
lezing met de schuimlepel van deze woor
denbrij kan afscheppen. Zijn conclusie
luidde: „Dom, vooral dom, tenzij de heren
bedoeld zullen hebben de draak te steken
met de experimentele poëzie".
Het spijt mij voor mijn Nijmeegse vak
broeders, maar ik moet toch de slotsom
trekken dat zij niets hebben aangetoond,
buiten hetgeen men reeds wist. Het is im
mers helemaal niet uitgesloten, dat iemand,
die zich met een gerichte inspanning ach
ter een schrijfmachine zet, een geniale in
val krijgt. Daarbij kan zelfs een tikfout
voor een uitzonderlijke prestatie doorgaan.
Wij herdenken Freud dit jaar toch niet
voor niets! Inspiratie is vaak een kwestie
van het onbewaakte ogenblik. De enige
manier om deze jeugdige Gelderlanders
tegen de verleidingen der dichtkunst en de
gunsten der muzen in bescherming te
nemen, lijkt mij het aanstellen van een
strenge redactiechef. KO BRUGBIER
NAUWELIJKS is de ene Hitchcock ge
passeerd of de andere komt alweer de aan
dacht opeisen. De jongste film van de fa
meuze thrillerregisseur tenminste wat
ons land betreft de jongste is een apart
staaltje van zijn kunnen. Ditmaal namelijk
is de spanning zelf onderwerp van zijn
veelgeprezen spelcapaciteiten in een zoge
naamde „sophisticated comedy" een blij
spel, waarin met waarden en waarheden
een loopje wordt genomen. Wie het alle
maal ernstig zou opvatten moet liever
deze Hitchcock niet zien. Hem blijft de
schrik van zijn leven bespaard. Hij zou
kennis maken met een bizarre historie, die
na nauwelijks vijftig meter celluloid een
lijk oplevert, dat in de resterende meters
begraven, opgegraven en herbegraven
wordt onder hilariteit van degenen, die
zich aan deze bezigheid wijden en ook on
der hilariteit van de toeschouwers.
Het lijk, waar het hier om gaat, draagt
de naam van Harry. Het blijft de film lang
bewegingloos. We zien Harry dus niet in
levenden lijve en dat is nu net de reden
waarom niemand ach en wee moet gaan
schreeuwen als hij de film ziet, omdat een
lijk, dat geen herinneringen wekt aan de
levende, dat dus alleen omhulsel is van de
geest, welke eruit is gevaren, minder onze
gevoelens beroert en in de eerste plaats
ons doet schrikken zo wij het vinden. De
personen, die het in de film vinden, schrik
ken ook. Hun reacties daarna zijn echter zo
vreemd, dat zij de aandacht helemaal van
Harry afleiden. Kapitein Albert Wiles is
eigenlijk nog de enige, de normaal reageert.
Hij is op konijnenjacht en heeft net zijn
geweer afgevuurd. Hij zoekt zijn langoren
en treft Harry: „Dan heb ik hem gescho
ten", denkt hij en meteen rijst het plan
om Harry maar stiekem in het bos te be
graven. De verschijning van miss Gravely
belet hem daaraan uitvoering te geven.
Miss Gravely beschouwt het lijk merk
waardigerwijs als de gewoonste zaak van
de wereld. Ze is het meteen met de kapi
tein eens, dat hij Harry moet begraven en
ze nodigt hem zelfs op haar „bessen". „Dat
wil Amor", denken we. „De kapitein en de
jonge oude vrijster zijn voor elkaar be
stemd. Toch komt de kapitein nog niet
aan begraven toe, want een jeugdige we
duwe, Jennifer Rogers, kruist zijn pad. Ze
ziel het lijk en constateert met genoegen
dat het Harry is. De laatste, die zich met
Harry gaat bemoeien, is een jonge kunst
schilder, die op Jennifer verliefd is. Hij
zorgt ervoor, dat beurtelings ieder de zenu
wen krijgt Harry vermoord te hebben,
want het blijkt dat miss Gravely in het
bos acor hem was lastig gevallen, waarop
zij zich met de hak van haar schoen tegen
hem teweerstelde. Jennifer heeft hem met
een melkfles geslagen. Zij kan ook de
schuldige zijn. Harry was haar tweede
man.
Dank zij Hitchcocks vaardigheid met het
beeld is het een dwaze en geestige geschie
denis geworden, die uitmunt omdat zij zo
droog is en geconcentreerd op het effect
van in het bijzonder de gelaatexpressies
der hoofdpersonen. Er wordt meer dan we
bij Hitchcock gewend zijn in gesproken. Ik
moet bekennen dat hier het zwak schuilt
van de film, die in lange terzijdes niet de
spanning kan handhaven, welke zij, hoe
zeer spel ook met het spel, bezit. In die
wijdlopige terzijdes drijft Hitchcock de
komedie te ver en goochelt hij ons niet
meer de verrassende situaties voor ogen,
waarvan de film het moet hebben. Maar
al zij dit vastgesteld, er blijft genoeg over
om u over te verbazen en mee te vermaken.
Neem alleen het feit, dat het lijk praktisch
een heel vertrouwde figuur wordt doordat
het voortdurend bij zijn naam Harry wordt
aangesproken. Neem ook de gekke conver
satie tussen de kunstschilder en Jennifer,
wanneer zij hem het wel en wee van haar
huwelijksleven uit de doeken doet. „Herrie
om Harry" (The trouble with Harry) is be
slist een rare Hitchcock. P. W. FRANSE
De kapitein en de kunstschilde'
r"~
Op 5 JUNI hopen groothertogin Charlotte van
Luxemburg (peettante onzer prinses Marijke, wier
doop zij in October 1947 bijwoonde) en haar gemaal
een officieel bezoek aan ons land te brengen. Onder
de weinige, thans nog regerende vorstenhuizen neemt
het Luxemburgse wel een bijzondere plaats in tegen
over dat van Nederland, want in beide families is im
mers het geslacht Nassau vertegenwoordigd.
OFSCHOON de meeste landen in de loop der jaren
hun gebied hebben uitgebreid, is Luxemburg als neu
trale staat ongunstig gelegen tussen steeds oorlog
voerende rijken, alsmaar kleiner geworden. Thans is het
een landje van 2586 vierkante kilometers. Na het be
wind van Napoleon werd Luxemburg bij decreet van
het Congres van Wenen in 1815 tot groothertogdom ver
heven en als zodanig geschonken aan Nederlands eerste
koning als „troostprijs" omdat hij diverse bezittingen in
Duitsland aan de koning van Pruisen had moeten af
staan. Een voor de dynastieke geschiedenis van Luxem
burg ingrijpende bepaling was hierbij, dat indien de
koning van Nederland, die tot de Ottonische tak van
het huis Nassau behoorde, zonder mannelijke nakome
lingen overleed, de erfrechten op de andere tak van
Nassau, de Walramse zouden overgaan. Dit gebeurde
inderdaad, toen koning Willem III in 1890 stierf. Op dat
moment kwam er een einde aan de verbondenheid met
Nederland en Luxemburg kreeg een groothertog, die
elders geen verplichtingen had. Nu was het landje dus
een onafhankelijke staat geworden.
DE EERSTE eigen groothertog was prins Adolf van
Nassau. In 1905 overleden werd hij door zijn zoon
Willem opgevolgd. Toen het er naar ging uitzien, dat
ook deze groothertog zonder een zoon na te laten zou
sterven, wijzigde de regering in 1907 de successiewet,
waarbij nu werd bepaald dat ook prinsessen de troon
konden erven. Vijf jaar later stierf hertog Willem en
toen kreeg Luxemburg met de achttienjarige Marie-
Adelaïde zijn eerste groothertogin. Bij het uitbreken
van de eerste wereldoorlog gaf deze groothertogin de
Duitse troepen een gastvrije doortocht naar Frankrijk:
bij haar onderdanen en elders verwekte dit gebeuren
een grote antipathie tegen haar. Er werd op de duur
zowel in eigen land als daarbuiten zoveel kritiek op
haar uitgeoefend, dat aftreden in januari 1919 de enige
uitweg bleek te zijn. Daarna trok zij zich terug in een
klooster en overleed aldaar in 1921.
EVEN leek het er op, dat hiermede de monarchie in
Luxemburg ten einde was. De meningen waren echter
nogal verdeeld en varieerden van annexatie door
Frankrijk tot het uitroepen van de republiek. De stem
bus bracht de beslissing en tachtig percent van de
bevolking gaf de voorkeur aan voortzetting der dynastie
door de tweede dochter van hertog Willem, de 23-jarige
Charlotte, die nog steeds het staatshoofd is.
Toegejuicht door duizenden besteeg zij de kroon. Kort
De foto hierboven toont een gezicht van het park op
de oude vestingwal op de Avenue de la Liberté in de
stad Luxemburg met de hoofdkantoren van de staal
industrie. Daarnaast twee beelden van de oude binnen
stad met de hangende tuinen en de vele torens. De stad
is als het ware in twee verdiepingen gebouwd, hetgeen
een der voornaamste toeristische bezienswaardigheden
en gelegenheden tot wandelingen met telkens wisselende
schilderachtige perspectieven oplevert.
daarna trouwde zij met prins Felix van Bourbon-Parma,
de broer van Oostenrijks laatste keizerin. Groot was de
vreugde der Luxemburgers, toen op 5 januari 1921 een
troonopvolger werd geboren: prins Jean, die later nog
een broer en vier zusters zou krijgen.
Zo verliepen de jaren in Luxemburg rustig. Charlotte
en haar gezin werden steeds meer populair bij de be
volking. Tot in mei 1940 de Duitse troepen ook Luxem
burg binnenvielen. Evenals andere vorsten, wier land
was overvallen, moest Charlotte vluchten. Bij haar
terugkomst in 1945 demonstreerden de Luxemburgers
op uitbundige wijze hun sympathie jegens het vorsten
huis.
VAN DE ZES KINDEREN van groothertogin Char
lotte was de jongste prinses Alix, de eerste die in het
huwelijk trad. In 1950 huwde zij de Belgische prins An-
toine de Ligne. Een jaar later trouwde haar zuster Ma-
rie-Gabriëlle een Deense graaf. Zij hebben thans reeds
drie kinderen. In april 1953 werd „het huwelijk van het
jaar" voltrokken tussen kroonprins Jean en Josephine-
Charlotte van België, de zuster van koning Boudewijn.
Met hun twee kinderen, erfprins Henri en prinses Marie-
Astrid bewonen zij het prachtig gelegen kasteel Betz-
dorf. Nog maar kort geleden, op 9 mei, beleefde Luxem
burg wederom een vorstelijke bruiloft, toen de oudste
prinses, Elisabeth, in de echt werd verbonden met een
Oostenrijkse prins.
In de jaren vóór 1940 bewoonde de vorstelijke familie
het kasteel Berg, dat op vijfentwintig kilometer afstand
van de hoofdstad ligt. De Duitsers hebben er echter
tijdens de oorlog grote verwoestingen aangericht en
daarom woont Luxemburgs eerste gezin sinds 1945 op
het dichter bij de hoofdstad gelegen slot Fischbach. De
dagelijkse werkzaamheden van de groothertogin en prins
Felix, die opperbevelhebber van het vijfduizend man
tellende leger is, hebben evenwel plaats in het paleis
in de hoofdstad Luxemburg.
In haar vrije tijd houdt Charlotte zich veel met tui
nieren bezig. Ook de biologie heeft haar belangstelling,
wat sterk tot uiting komt in haar omvangrijke biblio
theek. Corresponderen is een andere druk bedreven
liefhebberij van haar. De groothertogin kleedt zich al
tijd zeer eenvoudig, doch steeds naar de laatste mode.
Prins Felix heeft veel interesse voor politieke aange
legenheden. Hij is zeer sportief. Vissen en jagen zijn de
voornaamste hobbies van de prins. Evenals zijn echtge
note is hij dol op autorijden. Hij doet veel werk op so
ciaal gebied en is voorzitter van het Luxemburgse Rode
Kruis. Het vorstelijke paar kenmerkt zich door een
voud en bescheidenheid alsmede een veelzijdige belang
stelling in diverse zaken op elk terrein.
HET LAND telt slechts ruim driehonderdduizend in
woners, maar het beschikt over een omvangrijk be
stuursapparaat, dat in hoofdzaak op het buitenland is
georiënteerd. Door het aandeel in de Benelux en het
lidmaatschap van vele Europese organisaties is de wel
vaart er in hoge mate gestegen. De inwoners moesten
echter ook flinke belastingen gaan opbrengen en een
behoorlijk leger op de been brengen (dienstplicht). Voor
de oorlog hadden zij met dit alles weinig te maken. Bijna
de helft der bevolking werkt aan de landbouw.
De wijnbouw wordt in het dal van Sauer en Moezel
druk bedreven. De voornaamste delfstof is ijzererts, dat
bewerkt tot ruw ijzer en staal, in enorme hoeveelheden
wordt geëxporteerd, naar Frankrijk voornamelijk. Het
toerisme is een belangrijke inkomstenbron. In de
zomermaanden is het er dan ook een vakantieoord bij
uitnemendheid. Echternach en Diekirch zijn de voor
naamste toeristencentra in het zeer bosrijke en door
vele kleine riviertjes doorstroomde landje. Voor bad
gasten is Mondorf de ideale plaats.
cJMaiijjiiiii.iiiiiiiiiiiiinniiiiniiHiiiiiiiiiüiiiiiiinniiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiit
De reeks van vier foto's hiernaast begint met een opname van de 1
prachtig gelegen burcht van Vianden, waar ook voorvaderen van
ons vorstenhuis verblijf hebben gehouden. Daaronder treinviaduct 1
La Passerelle over de Petrusse, die door een betonnen bedding loopt =j
en nog geen meter breed is. De onderste foto toont het in een be- 1
trekkelijk nauwe straat gelegen groothertogelijk paleis in het een-
trum van de hoofdstad. Daartussen: het beeldje „Veulen" door M.
G. de Clervaux, te zien op de tot 9 juni durende tentoonstelling in S
het Beneluxhuis aan het Nassauplein te 's-Gravenhage van schilde- j§
rijen en sculptuur van Auguste Trémont, wiens leerlinge zij was
want M. G. de Clervaux is een pseudoniem van de onlangs in het II
huwelijk getreden prinses Elizabeth.
lll!lllllllillllll]l!llll!lll!!lltll!lllllllll!ll!!ll!!!l!l!!!l||||!lll||||||!|||||||||||j||||||l||!!|||j|!!|||||||||||||||||||!|||||||||||||||]||||ïü
Dat ook de kleine man van de
hoogconjunctuur profiteert, ziet
men aan het steeds groter worden
de aantal auto's, motoren, brom
fietsen en scooters, die de Oosten
rijkse arbeiders aanschaffen, zij
het ook op afbetaling. Het is ech
ter de vraag of er geen streep
wordt gehaald door de mooie dro
men van auto's, ijskasten en
nieuwe radio's, nu de prijzen voor
brood, boter, melk, vlees en panier
(dus ook kranten) aanmerkelijk
zullen worden verhoogd. Bij brood
'denkt men bijvoorbeeld aan een
verhoging van 1'h cent per kjlo.
De eerste schok werd veroor
zaakt door de mededeling van da
verzekeringsmaatschappijen dat de
verzekeringspremies voor auto's en
motorfietsen met tenminste zeven
tig percent moeten worden ver
hoogd, omdat er door het toenemen
van de ongelukken veel hogere be
dragen voor schadevergoeding
moeten worden uitbetaald. Over de
veel te lage melkprijs hebben de
boeren al maandenlang geklaagd,
maar geen van de regeringspartijen
durfde iets te ondernemen om geen
stemmen bij de verkiezingen te
verliezen.
Er schijnt een lawine van prijs
verhogingen los te breken, wat
noodzakelijk tot gevolg zal hebben
dat ook de lonen worden verhoogd.
Daarmee is er dan een einde ge
komen aan de stabiliteit waarop
de regering zo trots is geweest.