VORSTELIJK BEZOEK UIT LUXEMBURG HENRY PURCELL Herrie om Harry Streep door rekening Expositie van tekeningen van Rubens Een rare Hitchcock De unie met Nederland Ook vrouwen op de troon Meerderheid voor Charlotte Een gelukkig familieleven Land van welvaart VlER jonge journalisten uit het rijke land van Gelre, aan een dagblad in Nijmegen verbonden, waaronder twee leerlingen, hebben voor eigen rekening een bundeltje met typografisch geordende opsommingen van bizarre woorden als een verzameling moderne poëzie doen uitgeven met het weinig originele oogmerk de critici, gediplo meerde boekhouders der letterkunde, fijntjes te bedotten. Principieel moet deze werkwijze ten stelligste veroordeeld worden, want zij verrichten deze dichter lijke vrijheid in uren van bezoldigde onvrijheid. Zij hebben daarmee naar buiten de ongewenste indruk gewekt dat journalisten op kantoor de tijd van hun werkgever in ledigheid doorbrengen. Ik geloof echter bpvendien dat zij niets bewezen hebben, behalve dan een schromelijk tekort aan plichtsbesef. Hoe zit het geval precies? De heren Henny Derksen, Boet Kokke, Frans Hulskorte en Max de Kok lazen tijdens het ver waarlozen van de nachtredactie van hun krant een ge dicht van de „experimentele" verzenmaker Jan Hanlo, algemeen bekend door zijn ode aan de beukenootjes. In het bijzonder werd hun aandacht getroffen door de strofe, die niets aan schoonheid verliest wanneer zij in proza vorm wordt afgedrukt: „Jossie, lieve Jossie, kleine Jossie, goede Jossie, goed lijf Jossie, goed ziel, denk...." Dit gelezen hebbende meenden zij: dit kunnen wij ook. Zij namen plaats achter de schrijfmachines van het dagblad, dat maandelijks hun salaris uitbetaalt, tikten als razenden en hadden binnen een kwartier volgens afspraak de vaderlandse litteratuur verrijkt met vier gedichten de man. Zoals zij achteraf bekend hebben, tikten zij maar raak, willekeurige titels boven de vruchten van het toetsenbord plaatsend. Een voorbeeld van een hunner kwatrijnen: „Presto rondo da capo, corso bloemensprei tegen baluwe lucht, zand, water genoeg" Dat woord „baluwe" was een tikfout. Er had blauwe moeten staan, maar ook voor taalverrijking deinsde deze journalist niet terug. Geen wonder als men nachtelijks gewend is de telexcopy van het ANP te behandelen! Zij waren Van 16 juni tot 2 september 1956 heeft alles bijeen ruimschoots tevreden met hun in het Rubenshuis te Antwerpen een grote experimentele resultaten en besloten als tentoonstelling van tekeningen van P. P. de .>K°ngsi der vier verlichten onder al- Rubens plaats. Deze expositie de be- lerhande schuilnamen het geheel als „E>e langrijkste die nooit aan Rubens' teken- Quartslamp te laten drukken en versprei- kunst werd gewijd bevat honderdveertig den. In dat boekje werden foto s van de tekeningen door musea, prentenkabinet- heren opgenomen met experimentele ve^- ten en particuliere verzamelingen uit de mommingen: kolossale brillen, gespikkelde gehele wereld ter beschikking gesteld, vlinderdassen, houtskoolsnorren en coif- Daaronder bevinden zich prachtige teke- fures van romantische seniliteit, ningen uit de verzameling van Koningin In hun verwachtingen werden zij niet be- Eiizabeth van Engeland en van Koningin schaamd. Na enkele weken verschenen de Juliana. eerste recensies. Zij werden au sérieux ge- BIJ geen Engelse componist vindt men de cultuur van het eigen volk zo in zijn kunst weerspiegeld, bij geen ook welt de emotie uit zo diepe bronnen op als bij de man, waarvan de National Gallery te Lon den het door Clostermann geschilderde portret bezit, Engelands grootste toondich ter: Henry Purcell. Over zijn karakter is zo goed als niets be kend, brieven heeft hij blijkbaar niet na gelaten en van zijn tijdgenoten kent men evenmin belangrijke mededelingen over hem. We weten slechts feiten en data, belangrijk, maar niet genoeg om een vol ledig beeld van zijn persoonlijkheid te ge ven. Er zijn daarvoor echter andere gege vens: zijn muziek, be nevens enkele por tretten. Clostermann beeldde de componist af als een man van gezag. De mond is vast beraden gesloten, er is een plooi in een der mondhoeken die van sterke wil getuigt, de neus is fors, de haren golven sierlijk om het hoofd. De ogen spreken van trots en overwicht over anderen. Deze man kon met koningen en hovelingen verkeren en heeft dit ook gedaan. De kleding getuigt van het aanzien, dat zijn ambt van componist des konings, organist aan Westminster Abbey en aan de koninklijke kapel hem schonk. Er is een ander portret, door R. White ge schilderd, waarop de ogen minder gevoelig zijn, maar waaruit overigens dezelfde ka raktertrekken spreken. Ook Purcell's vader is musicus geweest. De jonge Henry, geboren in 1659, werd in 1669 koorzangertje bij de koninklijke kapel. De jongens, twaalf in getal, woonden in een internaat, kregen onderricht, muzieklessen en stonden onder strenge tucht. Hier ont ving Puircell van uitstekende musici zijn vorming tot musicus. Hoe veelzijdig die muzikale opvoeding was en hoe wij, tegen woordige musici, daartegenover bijna overgespecialiseerd zijn, blijkt wel uit de boeken van Lord Chamberlain, waarin op 10 juni 1673 staat vermeld: „Volmacht om toe te laten Henry Purcell als bewaarder, maker, reparateur, hersteller en stemmer van de regalen, orgels, virginalen, fluiten en blokfluiten en alle andere soorten van blaasinstrumenten, welke dan ookIn 1679 werd Purcell organist aan Westmin ster Abbey, een post die hij tot zijn dood heeft bekleed. Daarnaast heeft hij van 1682 af ook het organistschap aan de koninklijke kapel vervuld. Hij trouwde en werd vader van een groot gezin, doch slechts één zoon, Edward, overleefde de componist, die zelf maar zesendertig jaar werd. In zijn werk gaat het innerlijk leven van de mens Purcell voor ons open. Zijn kunst is Engels in haar zelfbeheersing en in haar voorname geestelijke houding. Fier en zelfbewust is zij, maar zij kan zich ook in diepe weemoed verliezen. Wie echter Pur- cell's „catches" hoort canons op soms zeer weinig gekuiste teksten of toneelscènes als die van de dronken dichter uit „The Fairy Queen" wordt getroffen door een uitgelaten, aan Shakespeare verwante hu mor: zijn ernst kende geen enghartigheid. Purcell heeft ontzag lijk veel gecompo neerd. Zijn werkkring als organist bracht mee, dat 'hij zich in de liturgie der Angli caanse eredienst ver diepte en hieraan dankt men zijn kerk muziek, de „An thems" koorwer ken op Bijbelteksten. Homofone eenvoud wisselt hierin af met polyfone bewogenheid. Maar hij was com ponist des konings, zodat ook tal van we reldse werken (Odes en Welcome Songs) geleverd moesten worden. Kon men daar voor een even weelderige bloei der inspi ratie verwachten? Het beheoft niet te verwonderen, dat ook buitenlandse invloeden op Purcell's kunst hebben gewerkt, want in de tweede helft der zeventiende eeuw beschouwden de Engelse componisten de Franse en Italiaan se meesters als navolgenswaardige voor beelden. Purcell verklaarde zelf in zijrn voorwoord tot de „Sonates of Three Parts" dat hij „de beroemdste Italiaanse meesters heeft nagevolgd". Of André Verchaly ech ter gelijk heeft, als hij Purcell's veelvuldig aanwenden van „grounds" (basfiguren van enkele maten, die steeds herhaald werden en waarop de compositie wordt opgetrok ken) opvat als bewijs van de invloed der Venetiaanse school, betwijfel ik. Purcell's voorgangers in zijn vaderland, de Virgina- listen, hanteerden deze techniek al met grote vaardigheid. In latere jaren ging Purcell's belangstel ling vooral uit naar het theater. Hij schreef een groot aantal werken, die uit muziek bij toneelstukken bestaan en die zowel ver wantschap bezitten met de oud-Engelse „masques" als met de opera. In Engeland was deze laatste kunstvorm echter nog in wording en Purcell zelf heeft maar één werk geschreven, waarop de naam opera geheel toepasselijk is: „Dido and Aeneas" een meesterwerk vol fijnzinnige schoon heden. Wie Purcell's zuivere menselijkheid en edele bewogenheid wil leren kennen, hij luistere naar de muziek van Dido's sterfscène: „When I am laid in earth". Lit is een der ontroerendste zangen, die ooit een toondichter schreef. WILLEM ANDRIESSEN nomen, in de meeste gevallen althans. Het Algemeen Handelsblad registreerde „een wederopstanding van het dadaisme". De criticus meende overigens dat „de heden daagse poëzie" met deze verouderde rich ting niet veel wijzer wordt, doch voegde er vertroostend aan toe, dat de vier jonge woordkunstenaars zich hier niet te veel van moesten aantrekken, omdat er „hier en daar iets schemert, dat het vermoeden van poëtische aanleg zou kunnen wekken". De Maasbode stelde vast, dat men bij deze kwartslamp geen hand voor ogen kon zien en dat de gedichten „elke muzikaliteit missen". Dit is lijnrecht in strijd met de lofprijzing van „musische ritmen" in Trouw, in welk blad ook de „etherische en verfijnde kracht van dictie" werd ge prezen. Zulks naar aanleiding van de regels: „Refaan barbaar reefin, belies in strakke boren, belaan en toer, gemarsel strottekars"Ter verontschuldiging aan de auteurs: de interpunctie is van ons. Natuurlijk hebben de Gelderse sneldich ters het meeste plezier beleefd aan de be schouwing in het laatstgenoemde dagblad, dat immers voorts gewaagde van een ver binding tussen „het zuiver poëtische en de nieuwste inzichten van de psychologie" zulks op grond van deze passage: „Gilt uw adem koel, laat staan de wellust starwen naar het steent, de loten zijn gegeten, hij liep langs huilebalken, de geest legt aan, laaf u aan stille kruimels, vecce tot sim- geit". Naar gezegd wordt zonder ergens van te weten kreeg ook de recensent van het blad, waaraan de vier heren veronder steld worden journalistieke werkzaamhe den te verrichten, het haastige verzinsel onder ogen. Hij schreef dat men het epigo nisme en de onmacht reeds bij de eerste lezing met de schuimlepel van deze woor denbrij kan afscheppen. Zijn conclusie luidde: „Dom, vooral dom, tenzij de heren bedoeld zullen hebben de draak te steken met de experimentele poëzie". Het spijt mij voor mijn Nijmeegse vak broeders, maar ik moet toch de slotsom trekken dat zij niets hebben aangetoond, buiten hetgeen men reeds wist. Het is im mers helemaal niet uitgesloten, dat iemand, die zich met een gerichte inspanning ach ter een schrijfmachine zet, een geniale in val krijgt. Daarbij kan zelfs een tikfout voor een uitzonderlijke prestatie doorgaan. Wij herdenken Freud dit jaar toch niet voor niets! Inspiratie is vaak een kwestie van het onbewaakte ogenblik. De enige manier om deze jeugdige Gelderlanders tegen de verleidingen der dichtkunst en de gunsten der muzen in bescherming te nemen, lijkt mij het aanstellen van een strenge redactiechef. KO BRUGBIER NAUWELIJKS is de ene Hitchcock ge passeerd of de andere komt alweer de aan dacht opeisen. De jongste film van de fa meuze thrillerregisseur tenminste wat ons land betreft de jongste is een apart staaltje van zijn kunnen. Ditmaal namelijk is de spanning zelf onderwerp van zijn veelgeprezen spelcapaciteiten in een zoge naamde „sophisticated comedy" een blij spel, waarin met waarden en waarheden een loopje wordt genomen. Wie het alle maal ernstig zou opvatten moet liever deze Hitchcock niet zien. Hem blijft de schrik van zijn leven bespaard. Hij zou kennis maken met een bizarre historie, die na nauwelijks vijftig meter celluloid een lijk oplevert, dat in de resterende meters begraven, opgegraven en herbegraven wordt onder hilariteit van degenen, die zich aan deze bezigheid wijden en ook on der hilariteit van de toeschouwers. Het lijk, waar het hier om gaat, draagt de naam van Harry. Het blijft de film lang bewegingloos. We zien Harry dus niet in levenden lijve en dat is nu net de reden waarom niemand ach en wee moet gaan schreeuwen als hij de film ziet, omdat een lijk, dat geen herinneringen wekt aan de levende, dat dus alleen omhulsel is van de geest, welke eruit is gevaren, minder onze gevoelens beroert en in de eerste plaats ons doet schrikken zo wij het vinden. De personen, die het in de film vinden, schrik ken ook. Hun reacties daarna zijn echter zo vreemd, dat zij de aandacht helemaal van Harry afleiden. Kapitein Albert Wiles is eigenlijk nog de enige, de normaal reageert. Hij is op konijnenjacht en heeft net zijn geweer afgevuurd. Hij zoekt zijn langoren en treft Harry: „Dan heb ik hem gescho ten", denkt hij en meteen rijst het plan om Harry maar stiekem in het bos te be graven. De verschijning van miss Gravely belet hem daaraan uitvoering te geven. Miss Gravely beschouwt het lijk merk waardigerwijs als de gewoonste zaak van de wereld. Ze is het meteen met de kapi tein eens, dat hij Harry moet begraven en ze nodigt hem zelfs op haar „bessen". „Dat wil Amor", denken we. „De kapitein en de jonge oude vrijster zijn voor elkaar be stemd. Toch komt de kapitein nog niet aan begraven toe, want een jeugdige we duwe, Jennifer Rogers, kruist zijn pad. Ze ziel het lijk en constateert met genoegen dat het Harry is. De laatste, die zich met Harry gaat bemoeien, is een jonge kunst schilder, die op Jennifer verliefd is. Hij zorgt ervoor, dat beurtelings ieder de zenu wen krijgt Harry vermoord te hebben, want het blijkt dat miss Gravely in het bos acor hem was lastig gevallen, waarop zij zich met de hak van haar schoen tegen hem teweerstelde. Jennifer heeft hem met een melkfles geslagen. Zij kan ook de schuldige zijn. Harry was haar tweede man. Dank zij Hitchcocks vaardigheid met het beeld is het een dwaze en geestige geschie denis geworden, die uitmunt omdat zij zo droog is en geconcentreerd op het effect van in het bijzonder de gelaatexpressies der hoofdpersonen. Er wordt meer dan we bij Hitchcock gewend zijn in gesproken. Ik moet bekennen dat hier het zwak schuilt van de film, die in lange terzijdes niet de spanning kan handhaven, welke zij, hoe zeer spel ook met het spel, bezit. In die wijdlopige terzijdes drijft Hitchcock de komedie te ver en goochelt hij ons niet meer de verrassende situaties voor ogen, waarvan de film het moet hebben. Maar al zij dit vastgesteld, er blijft genoeg over om u over te verbazen en mee te vermaken. Neem alleen het feit, dat het lijk praktisch een heel vertrouwde figuur wordt doordat het voortdurend bij zijn naam Harry wordt aangesproken. Neem ook de gekke conver satie tussen de kunstschilder en Jennifer, wanneer zij hem het wel en wee van haar huwelijksleven uit de doeken doet. „Herrie om Harry" (The trouble with Harry) is be slist een rare Hitchcock. P. W. FRANSE De kapitein en de kunstschilde' r"~ Op 5 JUNI hopen groothertogin Charlotte van Luxemburg (peettante onzer prinses Marijke, wier doop zij in October 1947 bijwoonde) en haar gemaal een officieel bezoek aan ons land te brengen. Onder de weinige, thans nog regerende vorstenhuizen neemt het Luxemburgse wel een bijzondere plaats in tegen over dat van Nederland, want in beide families is im mers het geslacht Nassau vertegenwoordigd. OFSCHOON de meeste landen in de loop der jaren hun gebied hebben uitgebreid, is Luxemburg als neu trale staat ongunstig gelegen tussen steeds oorlog voerende rijken, alsmaar kleiner geworden. Thans is het een landje van 2586 vierkante kilometers. Na het be wind van Napoleon werd Luxemburg bij decreet van het Congres van Wenen in 1815 tot groothertogdom ver heven en als zodanig geschonken aan Nederlands eerste koning als „troostprijs" omdat hij diverse bezittingen in Duitsland aan de koning van Pruisen had moeten af staan. Een voor de dynastieke geschiedenis van Luxem burg ingrijpende bepaling was hierbij, dat indien de koning van Nederland, die tot de Ottonische tak van het huis Nassau behoorde, zonder mannelijke nakome lingen overleed, de erfrechten op de andere tak van Nassau, de Walramse zouden overgaan. Dit gebeurde inderdaad, toen koning Willem III in 1890 stierf. Op dat moment kwam er een einde aan de verbondenheid met Nederland en Luxemburg kreeg een groothertog, die elders geen verplichtingen had. Nu was het landje dus een onafhankelijke staat geworden. DE EERSTE eigen groothertog was prins Adolf van Nassau. In 1905 overleden werd hij door zijn zoon Willem opgevolgd. Toen het er naar ging uitzien, dat ook deze groothertog zonder een zoon na te laten zou sterven, wijzigde de regering in 1907 de successiewet, waarbij nu werd bepaald dat ook prinsessen de troon konden erven. Vijf jaar later stierf hertog Willem en toen kreeg Luxemburg met de achttienjarige Marie- Adelaïde zijn eerste groothertogin. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog gaf deze groothertogin de Duitse troepen een gastvrije doortocht naar Frankrijk: bij haar onderdanen en elders verwekte dit gebeuren een grote antipathie tegen haar. Er werd op de duur zowel in eigen land als daarbuiten zoveel kritiek op haar uitgeoefend, dat aftreden in januari 1919 de enige uitweg bleek te zijn. Daarna trok zij zich terug in een klooster en overleed aldaar in 1921. EVEN leek het er op, dat hiermede de monarchie in Luxemburg ten einde was. De meningen waren echter nogal verdeeld en varieerden van annexatie door Frankrijk tot het uitroepen van de republiek. De stem bus bracht de beslissing en tachtig percent van de bevolking gaf de voorkeur aan voortzetting der dynastie door de tweede dochter van hertog Willem, de 23-jarige Charlotte, die nog steeds het staatshoofd is. Toegejuicht door duizenden besteeg zij de kroon. Kort De foto hierboven toont een gezicht van het park op de oude vestingwal op de Avenue de la Liberté in de stad Luxemburg met de hoofdkantoren van de staal industrie. Daarnaast twee beelden van de oude binnen stad met de hangende tuinen en de vele torens. De stad is als het ware in twee verdiepingen gebouwd, hetgeen een der voornaamste toeristische bezienswaardigheden en gelegenheden tot wandelingen met telkens wisselende schilderachtige perspectieven oplevert. daarna trouwde zij met prins Felix van Bourbon-Parma, de broer van Oostenrijks laatste keizerin. Groot was de vreugde der Luxemburgers, toen op 5 januari 1921 een troonopvolger werd geboren: prins Jean, die later nog een broer en vier zusters zou krijgen. Zo verliepen de jaren in Luxemburg rustig. Charlotte en haar gezin werden steeds meer populair bij de be volking. Tot in mei 1940 de Duitse troepen ook Luxem burg binnenvielen. Evenals andere vorsten, wier land was overvallen, moest Charlotte vluchten. Bij haar terugkomst in 1945 demonstreerden de Luxemburgers op uitbundige wijze hun sympathie jegens het vorsten huis. VAN DE ZES KINDEREN van groothertogin Char lotte was de jongste prinses Alix, de eerste die in het huwelijk trad. In 1950 huwde zij de Belgische prins An- toine de Ligne. Een jaar later trouwde haar zuster Ma- rie-Gabriëlle een Deense graaf. Zij hebben thans reeds drie kinderen. In april 1953 werd „het huwelijk van het jaar" voltrokken tussen kroonprins Jean en Josephine- Charlotte van België, de zuster van koning Boudewijn. Met hun twee kinderen, erfprins Henri en prinses Marie- Astrid bewonen zij het prachtig gelegen kasteel Betz- dorf. Nog maar kort geleden, op 9 mei, beleefde Luxem burg wederom een vorstelijke bruiloft, toen de oudste prinses, Elisabeth, in de echt werd verbonden met een Oostenrijkse prins. In de jaren vóór 1940 bewoonde de vorstelijke familie het kasteel Berg, dat op vijfentwintig kilometer afstand van de hoofdstad ligt. De Duitsers hebben er echter tijdens de oorlog grote verwoestingen aangericht en daarom woont Luxemburgs eerste gezin sinds 1945 op het dichter bij de hoofdstad gelegen slot Fischbach. De dagelijkse werkzaamheden van de groothertogin en prins Felix, die opperbevelhebber van het vijfduizend man tellende leger is, hebben evenwel plaats in het paleis in de hoofdstad Luxemburg. In haar vrije tijd houdt Charlotte zich veel met tui nieren bezig. Ook de biologie heeft haar belangstelling, wat sterk tot uiting komt in haar omvangrijke biblio theek. Corresponderen is een andere druk bedreven liefhebberij van haar. De groothertogin kleedt zich al tijd zeer eenvoudig, doch steeds naar de laatste mode. Prins Felix heeft veel interesse voor politieke aange legenheden. Hij is zeer sportief. Vissen en jagen zijn de voornaamste hobbies van de prins. Evenals zijn echtge note is hij dol op autorijden. Hij doet veel werk op so ciaal gebied en is voorzitter van het Luxemburgse Rode Kruis. Het vorstelijke paar kenmerkt zich door een voud en bescheidenheid alsmede een veelzijdige belang stelling in diverse zaken op elk terrein. HET LAND telt slechts ruim driehonderdduizend in woners, maar het beschikt over een omvangrijk be stuursapparaat, dat in hoofdzaak op het buitenland is georiënteerd. Door het aandeel in de Benelux en het lidmaatschap van vele Europese organisaties is de wel vaart er in hoge mate gestegen. De inwoners moesten echter ook flinke belastingen gaan opbrengen en een behoorlijk leger op de been brengen (dienstplicht). Voor de oorlog hadden zij met dit alles weinig te maken. Bijna de helft der bevolking werkt aan de landbouw. De wijnbouw wordt in het dal van Sauer en Moezel druk bedreven. De voornaamste delfstof is ijzererts, dat bewerkt tot ruw ijzer en staal, in enorme hoeveelheden wordt geëxporteerd, naar Frankrijk voornamelijk. Het toerisme is een belangrijke inkomstenbron. In de zomermaanden is het er dan ook een vakantieoord bij uitnemendheid. Echternach en Diekirch zijn de voor naamste toeristencentra in het zeer bosrijke en door vele kleine riviertjes doorstroomde landje. Voor bad gasten is Mondorf de ideale plaats. cJMaiijjiiiii.iiiiiiiiiiiiinniiiiniiHiiiiiiiiiüiiiiiiinniiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiit De reeks van vier foto's hiernaast begint met een opname van de 1 prachtig gelegen burcht van Vianden, waar ook voorvaderen van ons vorstenhuis verblijf hebben gehouden. Daaronder treinviaduct 1 La Passerelle over de Petrusse, die door een betonnen bedding loopt =j en nog geen meter breed is. De onderste foto toont het in een be- 1 trekkelijk nauwe straat gelegen groothertogelijk paleis in het een- trum van de hoofdstad. Daartussen: het beeldje „Veulen" door M. G. de Clervaux, te zien op de tot 9 juni durende tentoonstelling in S het Beneluxhuis aan het Nassauplein te 's-Gravenhage van schilde- j§ rijen en sculptuur van Auguste Trémont, wiens leerlinge zij was want M. G. de Clervaux is een pseudoniem van de onlangs in het II huwelijk getreden prinses Elizabeth. lll!lllllllillllll]l!llll!lll!!lltll!lllllllll!ll!!ll!!!l!l!!!l||||!lll||||||!|||||||||||j||||||l||!!|||j|!!|||||||||||||||||||!|||||||||||||||]||||ïü Dat ook de kleine man van de hoogconjunctuur profiteert, ziet men aan het steeds groter worden de aantal auto's, motoren, brom fietsen en scooters, die de Oosten rijkse arbeiders aanschaffen, zij het ook op afbetaling. Het is ech ter de vraag of er geen streep wordt gehaald door de mooie dro men van auto's, ijskasten en nieuwe radio's, nu de prijzen voor brood, boter, melk, vlees en panier (dus ook kranten) aanmerkelijk zullen worden verhoogd. Bij brood 'denkt men bijvoorbeeld aan een verhoging van 1'h cent per kjlo. De eerste schok werd veroor zaakt door de mededeling van da verzekeringsmaatschappijen dat de verzekeringspremies voor auto's en motorfietsen met tenminste zeven tig percent moeten worden ver hoogd, omdat er door het toenemen van de ongelukken veel hogere be dragen voor schadevergoeding moeten worden uitbetaald. Over de veel te lage melkprijs hebben de boeren al maandenlang geklaagd, maar geen van de regeringspartijen durfde iets te ondernemen om geen stemmen bij de verkiezingen te verliezen. Er schijnt een lawine van prijs verhogingen los te breken, wat noodzakelijk tot gevolg zal hebben dat ook de lonen worden verhoogd. Daarmee is er dan een einde ge komen aan de stabiliteit waarop de regering zo trots is geweest.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 15