DE SCHILDERIJEN VAN REMBRANDT SIMPLONTUNNEL Als de meester zijn voornemen bereikt heeft In hanë v.ndt men oe weelderigste hotels ter wereld Londense opera werkt met zwaar verlies VIJFTIG JAAR Vierduizend arbeiders verrichten bijna zeven jaar titanenwerk muiminiminminminui DE TENTOONSTELLING van Rem- door de tekeningen, ontmoeten we hem brandts schilderijen in het Rijksmuseum te dan nog weer later in „Het landschap bij Amsterdam vertoont een chronologisch avond" (1654). Van de tussen laatstgenoem- overzicht. Men heeft er bij de inrichting naar gestreefd Rembrandts ontwikkeling zoveel mogelijk te doen uitkomen. Het be langrijkste schilderij van Rembrandts be gin is dan naar mijn gevoel dat kleine zelf portretje (1629), waarin zich zijn persoon lijkheid als schilder reeds treffend open baart. De wijze van schilderen is voor die tijd al een aparte. De belichting van de kop de jaren gemaakte werken noem ik „De ge slachte os" en één van de Passletarereren, gemaakt in opdracht van Frederik Hendrik, verder dat bijzondere „Zelfportret met de roerdomp" uit 1639, portret en stilleven tegelijk, benevens het wonderlijk barokke „De eendracht van het land" (1641). Men kreeg de beschikking over een reeks por tretten uit die jaren, waarbij ik op het Bij de drie afbeeldingen hierboven. Geheel links het uit 1660 of daaromtrent daterende portret van Titus, de zoon van Rembrandt, door het Louvre in Parijs voor de nu in het Rijksmuseum te Amsterdam gehouden en later in de zomer naar Boymans te Rotterdam over te brengen herdenkingstentoonstellin in bruikleen afgestaan. In het midden: „Titus aan de lessenaar" uit 1651 Geheel rechts tenslotte: beeltenis van Jan Six uit 1654. De vierde afbeelding op deze pagina „Een schilder in zijn atelier" dateert van veel vroeger, uit omstreeks 1628. Het werk behoort in eigendom aan het Museum voor schone kunsten te Boston. is reeds Rembrandtiek te noemen. De ons „Portret van Baartjen Martens" 1640) van hem vertrouwde typen, vaak naar het uit de Ermitage in het bijzonder de aan dacht wil vestigen, daar ons dit type vrouw ook zo vertrouwd gemaakt werd door Frans Hals. Saskia stierf in 1642, het jaar waarin De Nachtwacht voltooid werd. In het om- formaat nog niet eens zo grote maar monu mentale „Meisje aan het venster" uit 1651, dat later dat prachtige vervolg vindt in Titus aan de lessenaar" (1655). Wat een ruimte suggereert ons de schilder door die lessenaar, door het aangeven ook van het raam. HIJ IS dan de Rembrandt geworden, die een Gerard de Lairesse verbaasde door zijn wijze van schilderen. Deze schreef over streeks 1645 geschilderde zelfportret ont moeten we een ingekeerder mens. We her kennen Rembrandt nu ook weer meer in Rembrandts werk dat het „als met een ruwe teerkwast aangesmeert" is. Het on voltooid laten geeft aanleiding tot critiek, enkele studies naar jonge vrouwen, in die waarop Rembrandt antwoordde „dat een naar een oude man, één van de velen die Rembrandt op snelle wijze schilderde, als mede in de voor de tijd uitzonderlijke studie „Christus aan de geselpaal", waarin de realist naar het expressionisme neigt. In het „Portret van Adriaen van Rijn" uit 1650 ligt voor mij het tenslotte volledig stuk voldaan is als de meester zijn voor nemen daarin bereikt heeft." We lezen dit in de inleiding, die dr. A. van Schendel voor de catalogus schreef. We zien het aan één der schoonste werken dezer expositie, het „Portret van Jan Six" (1654), waarin de kop ons meer voltooid voorkomt dan de ons zo sterk aan Hals' werkwijze herin- rossige neigend, treden al eerder op in enige Bijbelse taferelen. Het model dat voor „Paulus in de gevangenis (1627) poseerde, diende voor meer schilderijen in die jaren. Naar uiterlijk beantwoordt het dan ook aan Rembrandts zo plastische wijze van uitdrukken. Meer dan in de eerste hier ge- exposeerde Bijbelse taferelen blijkt in „Een schilder in zijn atelier" (omstreeks 1628) Rembrandts bijzondere gevoel voor ruimte, een ruimte waarom het in dit geval in de eerste plaats leek te gaan. Het „Zelfportret met halsketting" (1629) is minder Rembrandtiek: deze zelfbewuste jongeling zal wel eens laten zien wat hij kan en Amsterdam gaan veroveren met zijn portretten. In verscheidene Bijbelse tafe relen ziet men dan de ontplooiing van Rem brandts gevoel voor ruimte en het tref fendst in „Christus in Emmaüs" (ongeveer 1630) de hem zo kenmerkende voorkeur voor bepaalde belichtingseffecten. Het meest blijft hij nog, wat betreft de por tretten, Rembrandt in de beeltenissen van zijn vader en moeder (1631). Het zo persoonlijke van hem gaat echter plaats maken voor de in die tijd geldende smaak. De succesrijke portretschilder over tuigt zijn tijdgenoten met „De anatomische les van professor Nicolaas Tulp" (1632). De wereld gaat voor hem open in Amsterdam, waar hij vreemdelingen als de „Voorname Oosterling" (1632) tegenkomt. En hij ont moet er Saskia, van wie we dat prachtige charmerende portretje uit 1633 hier zien, een portret dat getuigt van zijn geluk om deze ontmoeting en dat evenzeer het maat schappelijke milieu verraadt waarin hij terecht had mogen komen. Trots Is hij in zijn „Zelfportret met halsberg en gouden ketting (1634). Toch valt zo'n schilderij er uit te midden van de omringende andere werken. Als schilder is hij in dit werk naar mijn gevoel meer zichzelf gebleven. „Saskia als Flora" (1634) is één van de beroemde doeken, voor deze tentoonstelling door de Ermitage te Leningrad in bruikleen ge geven. Het is een werk met een toch ge zonde prachtlievendheid. De zogenaamde portretten van Maerten Dacey en Machteld van Doorn (1634) voor Rembrandt uit zonderlijk door de levensgrote ten voeten uit geschilderde figuren zijn typisch naar de smaak van zijn dagen gedaan. Niet alleen omdat het een zelfportret is, maar ook door de wijze van schilderen herken nen we Rembrandt weer meer in dat als officier (1634), Wel zeer ongewoon is dan „Het bad van Diana" uit 1635, niet te rij men met omstreeks hetzelfde jaar geschil derde „Graflegging". In „Suzanna in het bad" (1637) ontmoeten ontmoeten we de mens Rembrandt, die we een typisch naakt: hoe onderscheidt hij even in het eerste zelfportretje te vermoe- zich met een dergelijke realistische weer- den viel, die in de ondertoon van vele wer- schilderde kop te zien contrasteren met de geving van zijn tijdgenoten! „Christus als ken vervolgens wel doorklonk maar na dit platte boezem en de minder positief ge- hovenier" (1638) laat evenals het vorige en portret zal blijven 'klinken in de gehele schilderde rechterhand. „Het bad van Diana" een landschap zien, orkestratie. Het schilderen is nu breed ge- maar de eigenlijke Rembrandt vinden we worden. Bij het betreden van de zaal, lijk ook uit Rembrandts laatste jaren meer in dat bij onweer, ook omstreeks 1638 waarin dit werk prijkt, valt onze deze zou ons bijna doen twijfelen, gezien schou- geschilderd. Zoals hij ons vertrouwd is bredere Rembrandt direct al op in het naar ders en plooien van het rode kleed, waar- terugkomen op eigen persoonlijkheid. In nerende partij van handen en kledij. Wij dit en de meeste daarop volgende werken accepteren dit, maar het verwondert ons enigszins in het „Lucretia" (1666) veel later geschilderde de sterk plastisch ge- „De Evangelist Johannes" vermoede- onder geen lichaam te voelen valt. Dan denkt men even aan wat jhr. D. C. Roëll, directeur van het Rijksmuseum, in het voorwoord tot de catalogus vertelt van de grootste Rembrandttentoonstelling in Am sterdam, in 1898 gehouden. Toen waren er honderdvierentwintig schilderijen geëxpo seerd, waarvan echter thans een kwart niet meer als Rembrandts worden gezien. Ook in de expressie van genoemde schil derij zit iets vreemds. De kleur en wijze van schilderen zijn echter wel weer zo ge heel Rembrandt, die op latere leeftijd nog steeds blijk gaf van verschillende „voor nemens" te kunnen zijn. Want zie die ver schillen tussen deze late werken: dat wel uitgewogen en zo voornaam in het vlak geplaatste portret van Titus 1660) naast die Greco-achtige „Figuur van een oude vrouw te halven lijve" (1661), die „Bidden de Apostel" uit hetzelfde jaar, wazig enigs zins tegenover „De Apostel Bartholomeus", die op zo verbluffende wijze een mensen type van vandaag te zien geeft. Dat het schoonmaken van Rembrandts schilderijen naar sommiger smaak te ver ging kan men zich voorstellen als die be roemde gouden toon, waarover vroeger altijd zo gesproken werd, hier niet zo blijkt te domineren, dat men zelfs even verwon derd soms is over een zekere koelheid. De Nachtwacht is bij het schoonmaken in ieder geval duidelijker geworden en beter te situeren in de tijd: het slot van Rem brandts barokke periode. Het zelfportret uit de Galleria degli Uffizi te Florence, geschilderd omstreeks 1664, zit toch wel erg onder de oranje saus en het „Zelfpor tret als Apostel Paulus" (1660) komt ons voor als in deze staat meer corresponderend met Rembrandts bedoelingen, zijn „voor nemen" betreffende de kleur. Hoeveel zegt dit op deze tentoonstelling laatste zelfpor tret omtrent de man zelve! Laat ik beslui ten met de woorden van Jan Veth voor één der late zelfportretten, geciteerd in de catalogus: „Hier is niets meer, dat aan den overmoedigen veroveraar herinnert. Het noodlot heeft in dat vreemd misvormde gelaat hevig gewroet en geploegd, het heeft er buiten en groeven en houwen in ge rammeid, het schroeide er zijn brand op, maar het heeft dezen wijzen mijmeraar allerminst gebroken". BOB BUYS. Het Londense operagebouw Covent Gar den zal misschien moeten sluiten, omdat er een jaarl-ijiks verlies van honderdduizend pond sterling geleden wordt. Dit is deze week in Londen op een persconferentie bekend- gemaakt door de directeur, Lord' Waverley. De Britse „kumstraad" geeft reeds een subsidie van tweehonderdvijftigdiuizend pond per jaar, docih desondanks is er een jaarlijks tekort van honderdduizend pond. Een gedeelte van dit tekort werd in het verleden opgevangen door de opbrengsten uit Amerikaanse tournées van het Sadler's Wells Ballet, doch op deze inkorrfèten kan niet altijd gerekend worden. MET MUZIEK, zang en folklore vieren Zwitserland en Noord-Italië deze maand het vijftigjarig bestaan van de Simplontunnel nog steeds de langste ter wereld die op 1 juni 1906 officieel in gebruik gesteld werd. Tegelijk daarmee herdenkt men de totstandkoming van een andere verbinding tussen beide landen: de straatweg over de Simplonpas, die thans precies anderhalve eeuw oud is. Eigenlijk is dat laatste niet helemaal juist. Reeds in 196 na Christus bestond er een Romeinse heirweg over de Simplo-n die echter na het uiteenvallen van het caesarenrijk zijn betekenis verloor. Het smalle pad, dat langs steile afgronden voer, werd daarna eeuwenlang slechts gebruikt door geitenhoeders en jagers, totdat pelgrims, die naar Rome trokken, het omstreeks 1100 opnieuw ontdekten. Beteke nis als handelsweg kreeg het plan echter pas nadat de Zwitserse koopman Kaspar von Stockalper in 1634 van de Milanezen het mo nopolie kreeg voor alle goederentransporten via de Simplon. Zijn muilezelkaravanen waren aan ettelijke gevaren blootgesteld. Sneeuw stormen, instortingen en vallend gesteente, maar ook beren, lynxen en troepen bloeddorstige wolven vormden de risico's van zijn bedrijf. Toch slaagde Stockalper er in, een modelbedrijf op te bouwen, dat hem in korte tijd schatrijk maakte. Na zijn dood raakte de Simplon-overgang opnieuw in het vergeet boek tot Napoleon, kort voor zijn Italiaanse veldtocht in mei 1800, er zijn ook op richtte. Hij beval zijn ingenieurs het pad geschikt te maken voor het transport van kanonnen, een werk dat vijf jaar vergde. Daarmee werd de Simplonpas de eerste berijdbare weg door de Alpen. Begin 1806 dus nu honderdvijftig jaar geleden ver schenen er de eerste postkoetsen die, bespannen met vijf paarden, hun passagiers en vracht in enkele uren van Zwitserland naar de Povlakte brachten voor die tijd een ongekende prestatie! DE BOUW van de Simplon-spoorwegtunnel werd in 1898 van twee zijden tegelijk, aan de Italiaanse kant van de Alpen bij het grens- dorpje Iselle en op Zwitsers gebied bij het stadje Brig, begonnen. Het werk stond onder leiding van ir. Brandt, uitvinder van de „hy- dromechanische perforator" die enkele jaren tevoren bij de aanleg van de Gotthardtunnel zijn waarde bewezen had. Talrijke geologi sche onderzoekingen van het Simplonmassief hadden aangetoond, dat men op zeer grote moeilijkheden zou stuiten, omdat het rotsgesteente bizonder hard was en de hitte in het hart van de berg vermoedelijk tot veertig graden Celsius zou oplopen. De werkelijkheid overtrof echter de meest pessimistische verwachtingen. Soms was het rotsge steente zo hard, dat men twee tot driemaal de berekende hoeveelheid springstof moest gebruiken. De druk van de bergmassa boven de boorgaten was zo groot, dat het beste stuthout versplinterde. Instor tingen waren dan ook aan de orde van de dag, waarbij dikwijls doden en gewonden onder het werkvolk vielen. Het grootste probleem vormde echter de ventilatie van de onderaardse gangen. Men boorde namelijk naast de hoofdtunnel een evenwijdige hulpschacht, die op onderlinge afstanden van tweehonderd meter door dwarsgalerijen met elkaar verbonden werden. Terwijl de arbeiders in de hoofdtunnel aan het werk waren kon het uitgebikte gesteente door de tweede schacht afgevoerd worden. In de laatste waren bovendien machtige turbines opgesteld, die voor de luchtverversing en een „werkbare" temperatuur moesten zorgen. Herhaaldelijk echter stuitte men bij het boren op heetwaterbronnen, die hun gloeiende inhoud over de arbeiders uitstortten en de temperatuur in de tunnel tot meer dan vijftig graden deden stijgen. IN MEI 1904, toen de noordelijke en de zuidelijke werkploegen elkaar reeds tot op enkele honderden meters genaderd waren, moest het werk om die reden vele maanden stilgelegd worden. Ondanks alle obstakels en tegenslagen, ondanks ook de vaak niet malse critiek van de buitenwacht, hielden de ingenieurs vol en in de morgen van 24 februari 1905 zes jaar en tweehonderdzeven dagen nadat het titanenwerk begonnen was kon eindelijk de laatste scheidingswand tussen de beide tunnelhelften doorbroken worden. Metingen toonden aan, dat het verschil tussen het werkelijke en het berekende ontmoe tingspunt op een totale tunnellengte van 19.8 kilometer slechts een tiental centimeters bedroeg! De voltooiing van de hoofdschacht vergde toen nog slechts enkele maanden en op 1 mei 1906 kon de Simplontunnel met grote feeste lijkheden officieel worden ingewijd. In 1912 werd begonnen met de verbreding van de hulptunoel, die echter tengevolge van de eerste wereldoorlog pas in 1921 voor het treinverkeer gereed kwam. De Simplontunnel is met zijn ruim 19.800 meter nog steeds de langste ter wereld. Hij werd aangelegd door vierduizend arbeiders die 125.000 kubieke meters rots met 1350 ton dynamiet tot springen gebracht hebben. Negenendertig werklieden zijn bij instortingen, valpartijen en dergelijke, om het leven gekomen, honderdnegenen dertig anderen liepen ernstige verwondingen op. Thans rijden er per dag vijfenveertig tot vijftig treinen door de Simplontunnel met een snelheid van honderd a honderdvijfentwintig kilometer per uur. De onderaardse reis duurt dus nauwelijks een kwartier maar welke treinreiziger realiseert zich daarbij, hoeveel werk er verzet moest worden en hoeveel offers aan geld en mensenlevens het gekost heeft om deze gigantische mollengang tot stand te brengen? Zo zag de Zwitserse tekenaar Menge in een geestige karikatuur de herdenking van het vijftigjarig bestaan van de Simplon-tunnel in het stadje Brig: een groenom- kransd erepodium met een rede naar in deftig zwart, bloemen strooiende meisjes in witte feest jurken, een historische postkoets en natuurlijk, het onmisbare oempa-orkest op de achtergrond, links de feesttrein, die zojuist, via de Simplontunnel, de eregasten uit Italië heeft aangevoerd. (Voor plaat van de Zwitserse „Sonder- ausgabe" Das Simplonjahr). MISSCHIEN vindt u een kraai in een lentewei ook zo lachwek kend. Alles bloeit en bot uit, alles huppelt, dartelt, buitelt en vlin dert in het rond in vrolijke lichte tinten, maar de kraaien blijven daar plechtstatig tussendoor stap pen met hun stijve zwarte pak ken aan. En de mensen kunnen lachen om deze humoristische te- (Uit „Too funny for words" - Dell's Publ. Cy. te New York) llllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!llllllllllllll!lllllllllllllllllllllllll|||||||||||l!l||||||||)|S!||||||||||)|||)|||i||l||||l|||||||jÜ genstelling in de natuur, laten zij niet vergeten dat zij zo onverbre kelijk met de natuur verbonden zijn, dat zij zelf ook vaak voor dergelijke contrasten zorgen. Ik neem het geen van mijn vrienden kwalijk, dat zij in dichte opeenvolging dit voorjaar luister wensen bij te zetten door te gaan huwen. Daar staat tenslotte een ieder vrij in. Maar laten nu niet al die bruiden per se in het wit willen gaan. Het lijkt allemaal erg mooi en in overeenstemming met de bloesem van het leven en zo, maar zij weten niet half welk een noodlottige reacties zij daar mee ontketenen. Zij willen wit zijn als een onbeschreven blad en noodzaken daarmee de bruidegom en de andere mannelijke genodig den om als evenzovele zwarte bladzijden naast haar en achter haar te gaan. Afgezien van het feit dat ik het verkeerd vind om de dingen hier zo zwart-wit te stellen, haat ik het jacquet. Mijn begeleidster zal na zulke uitingen natuurlijk onmiddellijk in staat zijn om op de kast te springen. Dit zou op zichzelf een verheffend schouwspel bieden want zij heeft een enige lange japon aan, die haar bij die sprong zou doen lijken op een paradijs vogel die een paar takken hoger gaat zitten. Van die hoogte zou zij mij dan gaarne onderhouden over het gemis aan stijl in deze tijd, terwijl ik wezenloos langs de strakke voren van mijn streepjes pantalon naar de zwarte schoenen onder mij kijk. „De sfeer van luister en romantiek waarmee een bruiloft omgeven moet zijn", zo citeert zij vrolijk uit het blaadje met de huurcondities van dat jacquet, maar ik heb het stekend besef, dat zij erin het geniep net zo over denkt. En dan kan ik haar tegenwerpen, dat ik heus niet in polohemd en korte broek naar zo'n feest hoef, maar een frisser luchtiger stijl voorsta, bij voorbeeld in de geest van de Chi nezen met goed zittende zijden gewaden, het doet er weinig toe. Zij is een en al tegensprekende behulpzaamheid bij het vastgren- delen van het overhemd. Het front blijkt van hard board te zijn en bemoeilijkt de ademhaling en in het vest zit van boven een gat te veel en een knoop te weinig en van onderen een gat te weinig en een knoop te veel. Een stijve boord omklemt de hals en ver hinderd alle mogelijke uitingen van hartelijke genegenheid: zij laat alleen dunne, afgemeten ge legenheidsfrasen door. Nog erger dan wat de mond uit wil, weer staat zij hetgeen de mond in wil, getuige de halve kip, waar ik mij wekenlang op had verheugd en die met opgestoken bout op het bord blijft liggen. Het is werkelijk meer per onge luk dan uit gierigheid dat ik tel kens op de panden van 't jacquet ga zitten, want ik zou ze liever verbeuren. En dan maar blijde zijn en zich verheugen in het ge luk van de bruidegom, die zelf voortdurend reigerachtige bewe gingen met zijn hoofd maakt om nog een beetje inwendige lucht verversing te hebben. Ach neen, ik wil gaarne in het harnas sterven als ik er niet in behoef te leven. En toch zal ik het toejuichen wanneer mijn be geleidster mij eens zal voorstel len om in het wit te trouwen. Want zo zal mijn bruiloftsfeest een dag der wrake zijn op al mijn voorgangers, die ik hartelijk zal uitnodigen. Men kan mij te genwerpen dat ik dan zelf een schrille tegenstelling opwerp op een ongetwijfeld groot feest. Ik kan er niets aan doen. Misschien is het juist die tegenstelling, die dan eindelijk het zwart-wit rechtvaardigt. KO BRUGBIER Wie over een welgespekte beurs beschikt, zal in Italië de weelde rigste hotels van geheel Europa kunnen betrekken. Hij vindt ze evengoed in Canobbio aan het Comomeer als in Venetië of Pa lermo, maar ook zijn er beschei den hotels, die meestal meer ka rakter hebben, vaak een beetje ouderwets zijn, maar zindelijk, zij het niet zo als in Nederland of Zwitserland bijvoorbeeld. Wie met Italiaans personeel weet om te gaan, personeel dat veel meer prijs stelt op een menselijke be handeling dan op een fooi, zal niet alleen goed, maar met zorg, zelfs met toewijding worden be diend. Dat laatste zal men in de luxe gelegenheden stellig niet vinden. VERDER heeft Italië de weel derigste trein van Europa, de bliksemtrein Milaan-Florence- Rome-Napels, doch voor wie het wat bescheidener wil doen rijden er de gewone sneltreinen, die uitstekend zijn, hoewel vaak erg vol, zodat men soms urenlang zelfs in de eerste klasse moet staan. Wie dat overkomt, kijkt allicht met verbazing naar ge heel lege coupés „gereserveerd voor Kamerleden en Senatoren". Soms zit er één eenzame heer in. Het is in Italië zo, dat wie een maal afgevaardigde is geweest, verder levenslang met vrouw en kinderen gratis eerste klasse kan reizen, zoveel hij wil. Het gevolg is dat: men in die coupés niet zelden de verbitterde trekken kan zien van een of andere vroe gere fascistische „volksvertegen woordiger" of minister, die, na eerst als oorlogsmisdadiger ter dood te zijn veroordeeld (welk vonnis teruggebracht werd tot dertig jaar, waarvan hij er mis schien één heeft uitgezeten) nu vindt, dat hij schandelijk werd behandeld, doordat hij weliswaar een ruim pensioen kreeg, maar niet met terugwerkende kracht en het enkele jaren zonder gratis reizen heeft moeten stellen. Maar de treinen zijn uitste kend. Hetzelfde geldt voor de wegen, althans de rijkswegen, tot even voorbij Napels, waar alles veel minder wordt. De minder belangrijke wegen, die door de provincie of de gemeente moe ten worden onderhouden, zijn vaak verre van goed. De meesie toeristen zullen ook weinig inge nomen zijn met de talloze recla meborden, die de Italiaanse we gen flankeren. Zij bederven het landschap grondig. De C.I.T. (voor Italië wat voor ons land de A.N.W.B. is) heeft een actie ingezet om firma's, die het land schap door middel van reclame ontsieren, door haar leden ruim een miljoen in getal te doen boycotten. Men mag hopen dat dit succes heeft, maar er is een speciaal regeringsbureau voor toewijzing van reclame-' ruimte langs de wegen en iets wat geldt in de (slecht gevulde) schatkist brengt, zal niet gemak kelijk worden afgeschaft. Geen gezelligheid WAT de toerist uit noordelijke streken meestal zal missen, is ge zelligheid. Italië kent geen gezel lige restaurant of cafés. Ook in het Italiaanse woonhuis zal men er tevergeefs naar zoeken. Maar Dat Italië een land is met on eindig gevarieerd natuurschoon en met meer kunstschatten dan enig ander land, is een oude waarheid. Maar.... de kunst schatten, vooral de oude gebou wen, worden voortdurend be dreigd door de slopers, die ter- wille van het snelverkeer steeds nieuwe doorbraken ontwerpen. Men make zich vooral geen illu sies: de Italiaan, tenzij u toeval lig met een kunsthistoricus te doen heeft, voelt het oude stede- schoon helemaal niet aan. De weinige kunstzinnigen, die in de bres staan om te verdedigen wat nog rest, moeten hier een heel wat zwaarder en hopelozer strijd voeren ,dan dat in Nederland het geval is. Ook het natuurschoon zegt de Italiaan weinig.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 20