Het is lang niet alles goud wat er klinkt in Amerika PALINGOPROER Verhalen van muzikanten r 1 ONZE NAMEN In bonte volgorde rukken nieuwe scharen op Zeventig jaar geleden ERG GENOEG en Handwerkslieden Achterhoede Voor de microfoon WIE aan de radio en beeldomroep in de Verenigde Staten van Noord-Amerika denkt meent in de allereerste plaats te maken te hebben met een paar reusachtige geldfabrieken, die met behulp van misdaad en sex-appeal, verpakt in revueprogram ma's en reclameslagzinnen, miljoenen oren en ogen in hun ban houden. Hij denkt aan Mutual Broadcasting System met 568 radiozenders, aan National Broadcasting Company met 202 stations, aan Columbia Broadcasting System met 212 posten, aan American Broadcasting Company met 351 zenders. Met uitzondering van eerstge noemde combinatie hebben de andere maatschappijen zich ook geworpen op de televisie: zij exploiteren reeds meer dan vierhonderd zenders, die in ruim dertig miljoen huishoudens worden ontvangen. In geheel Amerika kan men uit tenminste twee programma's kiezen, in New York zelfs uit elf. De uitzendingen beginnen soms al om zes uur 's morgens en duren vaak tot één uur in de nacht. Een kwart van het programma wordt besteed aan televisiespelen, daar na komen de variétés met ongeveer vijf tien percent, de kin deren worden met twaalf percent van Vy de zendtijd bediend, sport, huisvrouwen en reclame nemen elk tien percent in be slag. Het nieuws moet het met vijf percent doen en alles wat er enigszins serieus uit ziet wordt met een nog geringer aandeel afgedaan. Uiteraard is het programmabeeld voor de commerciële radiostations in wezen niet anders. Al deze dingen zijn over het algemeen overbekend. Minder goed weet men in Europa, dat er in de Verenigde Staten ook tal van radiostations bestaan, die de „educatie" de ontwikkeling van hun luisteraars met overtuiging nastreven en dat er ook in de beeldomroep analoge tendensen op te merken vallen. In het laat ste nummer van het orgaan van het Cen trum voor radio en televisiestudie van de Franse omroep brengt Guy Maxence ver slag uit van een verblijf van drie maanden bij een aantal omroepen in de Nieuwe We reld, met name het filiaal van de Franse omroep in New York, Boston, Washington, Chicago en Ames. Hij maakte daar aller eerst kennis met de N.A.E.B. de National Association of Educational Broadcasters, waarbij niet minder dan honderdacht radiostations en vijftien beeldomroepen zijn aangesloten. Ongeveer de helft van de Amerikaanse bevolking kan de program ma's van deze groep, die al van 1925 dateert, toen de opvoedende programma's voornamelijk werden gegeven door zenders van universiteiten, ontvangen. De combi natie is eigenlijk pas na de tweede wereld oorlog tot wasdom gekomen mede onder invloed van de ontwikkeling van de FM- techniek: de commerciële omroepen had den zich meester gemaakt van de meeste golflengten voor amplitudemodulatie, be nevens door de toetreding van de belang rijke omroep van de stad New York en door de stichting van een gezamenlijk technisch en artistiek centrum te Urbana in de staat Illinoi in 1951. Men dupliceert daar programma's van de ledenstations, die men de moeite waard vindt, men produceert er zelf klankbeelden naar Amerikaanse gewoonte veelal in serievorm en men distribueert er de transcriptieprogramma's Bostons symfonieorkest, Boston University en Harvard University, het Museum voor Schone Kunsten en nog een reeks andere instituten. Zoals gezegd werd, is het door de eminente Seymour N. Siegel geleide station van de stad New York het belang rijkste lid van de N.A.E.B. Het wordt door een gemeentelijke belasting gefinancierd en kan alle culturele, commerciële, opvoe dende, politieke en wetenschappelijke bronnen van de stad aanboren. Het licht zijn luisteraars in over de activiteiten van het stadsbestuur, om het even of het nu om de energiebedrijven of om de parken en plantsoenen gaat. Het organiseert ook tal van festivals: van de Amerikaanse muziek, van het boek, van het kindertoneel W.N.Y.C. tenslotte geeft veel buitenlandse programma's door en verzorgt als enige zender onverkorte uitzendingen van de vergaderingen der U.N.O. MET de „educatieve" televisie staat men uiteraard nog aan het begin. Ook daar is een gemeenschappelijk programmaprodu- cerend centrum in het leven geroepen, het Educational Television and Radio Center te Ann Arbor in Michigan. Men zendt aan de aangesloten stations ongeveer vijf uur programmastof per week toe. Dat pakket bevat bijvoorbeeld een half uur Bescha vingsgeschiedenis, een half uur: Mens en maatschappij, een half uur: Publieke zaak, een half uur letteren en wijsbegeerte, een half uur muziek, een half uur kunst en kunstenaars, een half uur natuurweten schappen en programma's voor kinderen en jongeren. XJit het artikel van Guy Maxence kregen wij de indruk, dat de „educatieve" beeld- omroepen over wat meer middelen be schikken dan de geluidsomroepen, al is het aan de andere kant wel zo dat de aan bouw van televisiezenders voor niet-com- merciële doeleinden langzamer gaat door gebrek aan kapitaal. Maar enkele stations leveren toch veertig tot honderd uren programma per week. Het komt voor, dat men op beperkte schaal reclame toelaat om de kosten van de instructieve uitzen dingen goed te maken. In het algemeen genieten de „educatieve" omroepen de gunst der luisteraars, dat wil zeggen van die luisteraars die wat steviger kost verlangen dan de liflafjes die door de reclame-omroepen worden voorgeschoteld. Zo bestaat er in Chicago een televisiezen der die door de vrijwillige bijdragen van vijfendertigduizend personen wordt gefi nancierd. Er komen zowel bij de omroepen zelf als bij de N.A.E.B. en het E.R.T.C. vrij veel schenkingen binnen. Een radiostation in Chicago werd tot twee keer toe door zijn tweehonderdvijftigduizend geregelde luisteraars uit financiële moeilijkheden ge holpen. De commerciële omroepmaatschappijen in Amerika, hoewel ware Goliaths verge leken bij de hier besproken Davids, voeren dan ook een verbeten strijd tegen de „edu catieve" omroep. Meer dan eens is van die kant bepleit, dat aan dergelijke onzakelijke instituten geen zendmachtiging behoorde te worden gegeven. De regering der Vere nigde Staten was het soms daarmee eens. De toekenning van meer dan tweehonderd veertig kanalen (op de tweeduizend!) aan educatievetelevisiezenders heeft het debat nog eens fel doen oplaaien. Waarom die tegenstand, zo vraagt men zich af, wanneer men toch zeker is van de mate riële suprematie? Of beseft men bij de magnaten van radio en televisie ginds toch wel, dat het uiteindelijk in dit leven om grotere waarden gaat dan om een hoog dividendcijfer? J. H. BARTMAN. die men uit het buitenland ontvangt, meestal door bemiddeling van de omroep voor de stad New York (W.N.Y.C.). Verder verschaft men voorlichting en studiemate riaal over alles wat met programmapro- duktie te maken heeft. Het centrum van de N.A.E.B. heeft een voorraad van achtduizend banden. Het heeft twee machines, welke elk elf copieën van banden tegelijk produceren. NU MOET men beslist niet denken, dat al die „educatieve zenders" een soort Derde Programma of Programme National ten beste geven. Integendeel: de sport of de lichte muziek vindt er als regel eveneens een plaats en de toon, waarmee de luis teraar wordt aangesproken, blijft familiair. Vooral de zenders in de agrarische gebieden verschaffen hun luisteraars een basisont wikkeling. Geven zij uitleg dan doen zij dat ook tot in détails. Uiteraard zijn er nuances: in Ames in Iowa overweegt het „familiebesef" bij de programmaleiding jegens zijn luisteraars, terwijl het station W.G.B.H. in Boston zich veel meer tot de intellectuelen richt. Geen wonder: het gaat uit van de Lowell Insti tute Cooperative Broadcasting Council, een orgaan dat zulke eerbiedwaardige instel lingen omvat als het Boston College., het IN de wereld der musici hebben de hu mor en het sterke verhaal altijd gebloeid. Men kan gerust van muzikantenlatijn spre ken, als men de fantastische ervaringen hoort, waarvan soms overigens heel de gelijke en achtenswaardige musici weten te vertellen. Ik heb een orkestviolist ge kend, die de stoere gewoonte had in zijn gesprekken zinnen in te voegen als: „Toen ik met Wieniawsfki in Moskou wasof: „Toen ik met De Sa- rasate in Madrid sou peerde.." Eens werd dit een zijner colle ga's te gortig en deze viel hem plotseling in de rede met: „Ach, man, dat is nog niets, want toen ik met Bach in Japan was, om de Mattheus-Passion uit te voeren, toen vroeg de Mikado ons te eten!" Zangerslatijn sprak de zanger die vele jaren geleden een reeks concerten op Java had gegeven en daarna zijn collega's im poneerde met mededelingen over maal tijden bij een Javaans vorst, met „palingen van dieder dikte" daarbij zijn stevige onderarm ontblotend. Ook de verdere lo kale kleur deed meer aan Spaarndani dan aan de Boroboedoer denken, want hij sprak over dijken, waar de „zwartjes" aan weers kanten afrolden, als hij even zijn stem uit zette. Geen sterk maar integendeel een sociaal-economisch zwak verhaal is dat van de violist uit een onzer Nederlandse orkes ten, waar indertijd tegen miserabele belo ning gevergd werd dat zo veel mogelijk werd gepresteerd. Deze violist vroeg na de repetitie aan een zijner medespelers: „Ti- nus, kan je me misschien vijf gulden lenen?" Het galgenhumoristische antwoord kwam onmiddellijk: „Vijf gulden lenen? Man, als ik vijf gulden had, dan ging ik stil leven!" De slechte, nu gelukkig veel verbeterde financiële verhoudingen bezorgden ook da gelijks terugkerende zorgen aan onze ope ragezelschappen. Jaren geleden was aan een daarvan een administrateur verbon den, die een wat te weinig muzikale, een wat al te duidelijk Hollands klinkende naam droeg. Om dit enigszins te verhelpen, kwam men overeen op de laatste letter een accent-aigu te zetten, waardoor het geheel een meer cultureel aspect kreeg. In de praktijk kwam de uitvoering van deze af spraak hierop neer, dat men, wanneer op de eerste van de maand de gages werden uitbetaald, keurig bedankte met: „Dank u, meneer Billé". Liet echter de ongelukkige functionaris enige dagen vóór de betaaldag doorschemeren, dat de toestand van de kas weinig florissant was, dan werd het cultu rele accent radicaal op stal gezet en hoorde hij zich op de eerste van de maand toe snauwen: „Bille, me centen!" Genoeg hiervan, want ik wilde enige mu zikale humor uit het buitenland laten vol gen. Brahms was in zijn jonge jaren diri gent van de Weense Singakademie en eens repeteerde hij daarmee „De Jaargetijden" van Haydn, maar ergerde zich over de traagheid in de tempi en de moeizaamheid waarmee men op zijn aanwijzingen rea geerde. Maar boven dien verdroot het hem, dat de vrouwen stemmen, in plaats van door fleurige jonge meisjes, voor een overgroot deel door rijpe en waar dige matrones waren bezet. Aan het eind van zijn geduld ge komen, riep hij uit: „Maar dames, dit heeft u toch onder Haydn-zelf zeker veel vlugger moeten zingen?" Fijne humor sprak uit een gesprek tus sen Debussy en Erik Satie, mij eens door Jackues Thibaud overgebracht. Erik Satie, vier jaar jonger dan de eerstgenoemde componist, een enigszins zonderling, onaf hankelijk denkend man, componist van geestige, maar uitmiddelpuntige werken, was met Debussy lange jaren bevriend. Deze hechtte waarde aan Satie's oordeel. Toen zijn orkesttriptiek „La Mer" voor het eerst zou kunnen worden uitgevoerd, no digde Debussy zijn vriend uit óók de gene rale repetitie te komen bijwonen om daar door het werk beter te leren kennen. Na de repetitie vroeg de componist: „En, zeg mij nu eens, hoe vindt je het stuk?" „Oh, mon ami, buitengewoon! In het eerste deel kwam zelfs een moment, waarbij mij de tranen in de ogen schoten." Nu dient men te weten dat de titel van het eerste deel luidt: „De l'aube a midi sur la mer". De bussy was getroffen. Hij nam de partituur, bladerde er wat in en zei geroerd: „Welk moment was dat, beste vriend?" En Satie: „Ik meen mij te herinneren, dat dit bij de exquise passages van kwart voor elf tot elf. uur is geweest." Er zijm toonkunstenaars en er zijn mu zikanten. Dit laatste woord, beseft u het wel, is onder de kunstbroeders een ere naam. Het duidt aan, dat men een musicus van het rechte ra®, een musicus par droit de naissance is, kortom een „muzikant". Er zijn meesters in hun vak, die deze erenaam niet verkrijgen, anderen die deze nooit verliezen. Muzikanten zijn er geweest, zo lang de muziek werd beoefend en er waren ook altijd toonkunstenaars. De eersten hebben niet alleen de muziek op volgende generaties overgeleverd, zij hebben daar naast ook de levenskunst, die zowel ernst als humor kent, verstaan en van de vreug den die ze schenkt, weten te genieten. WILLEM ANDRIESSEN i BEGINNEN de kijkers aan de kant opgeduldig te worden? Het is niet on mogelijk. Want er schijnt geen einde te komen aan het voorbijtrekken van al die vaderlanders met beroepsnamen. Reeds komt een nieuwe colonne om de hoek. Pluimen wuiven op breedgerande hoeden en klinkt daar ook niet het ge- rinkel van ruitersporen en rapieren? De optocht gaat nu op een parade lijken. WAARLIJK, daar marcheert een groep krijgsvolk aan. Voorop loopt Schildwacht, die vandaag permissie heeft zjjn post te verlaten. Hij wordt gevolgd door Musquetier, Konstabel, Corporael en Wijfel de laatste is sergeant, zoals de associatie met Feld- webel leert. Vaandrager zorgt voor een kleurige noot en dan komen ook reeds Capteyn, Majoor, Overst(e) en Cornel voorbij. U ziet dat familienamen zelfs aanleiding geven de vermaarde „theorie rangen en graden" nog eens op te halen. Ritmeester en Cornet vertegenwoordi gen de bereden wapens. Uiteraard is achter hen plaats voor een heel eska dron dragers van de naam De Ruyter, maar het is twijfelachtig of zij hier thuis horen. Want eens droegen vele huizen en vooral molens benamin gen als De Swarte Ruyter, die dan ver kort op de bewoners overgingen. Ook is het lang niet zeker of Generaal, Maar schalk en Veldheer, die thans hun op wachting maken, naar het „beroep" van een voorvader heten. Hier zal eerder een huisnaam in het spel zijn. Echter, de familie Admiraal gaat wel degelijk naar een vlootvoogd terug: stamvader was de Monnikendamse burgemeester Cornelis Dircksz, die in 1573 als „Ad- mirael van de Suydersee" Bossu ver sloeg. NA DIT militaire intermezzo nadert een groep handwerkslieden. Blikslager, Slotemaker, Klokgieter, Schoe(n)maker, De Looyer, Leersnijder, Riemsnijder, De Sadeleer (zadelmaker), Pelser (bontwer ker), Bezembinder, Boendermaker, Houtsnijder, Ketellapper, Touwslager, Lijnslager, Nettebreijer, Potter (potten bakker), Pruikemaker, Wagenmaker (de zelfde betekenis heeft Stelmaker), Hoe- demaker, Kousemaker en Zeper (zeep zieder) trekken rustig voorbij. Dan ko men De Korver en Corver, die beroeps genoten zijn van Mandemaker. De gra fische bedrijven zijn vertegenwoordigd door Letterzetter, Graveur, Drucker en Boekdrukker, die worden gevolgd door Boekbinder en Boekman, welke laatste het produkt aan de man bracht. Ietwat afzijdig houdt zich Tuine- breyer, wiens vak reeds lang in on bruik raakte: zijn voorvader vlocht de horde, die de tuin omringde. Het woord ging gaandeweg op de omheinde ruimte over. Aan een vergeten beroep her innert eveneens de familienaam Boom sluiter, de poorter, die 'savonds de waterwegen rond de steden met een drijvende balk afsloot. Hij wordt ver gezeld door Poortier, die oudtijds bij de stadspoort was aan te treffen. DAN KOMT er een deputatie uit de textielindustrie. Deze heren dragen de namen Wolkammer, Wever, Linne- wever, Volder, Zwartverver en Sweerts (des weders zoon, een weder verfde stoffen). Linnewiel loopt wel mee, doch mag als een indringer worden be schouwd: hij draagt de verbasterde naam van de Franse stad Lunéville. Op hem volgen enkele lieden met wei tassen, De Jager, Jager, en Jaeger ge heten. Naast hen schrijdt Weitman, die ook al een jager is, zie slechts in de Amsterdamse Warmoesstraat de gevel steen Inde Waitman, met daarboven een Nimrod, die vervaarlijk met zijn ganzeroer in de weer is. Ook Wild schut mag niet ontbreken, hij beschutte het wild door de stropers te vangen. Veldwachter handhaafde de orde op het platteland en Vorster (afgeleid van forstarius) was eens de boswachter, die later bode van een schoutsgerecht werd. De Booy was eveneens een bode. De achterhoede wordt vandaag ge vormd door Colenbrander en zijn uit Duitsland gekomen vakgenoten Kohier, Kolenbrenner en Brenner. Doch reeds nadert in de verte een nieuwe stoet. J. G. DE BOER VAN DER LEY j Bij wijze van contrast - en tevens om het fraaie werk van de amateur- fotograaf J. Vallentgoed te laten zien - plaatsen wij bij dit artikel over het palingoproer in Amsterdam een stemmig beeld van het <rustige palingdorp Spaarndam met pleziervaarders. per handkar, naar het Gasthuis vervoerd werden." „Al de kruispunten in de omgeving van de Noordermarkt werden door infanterie, artillerie en politie afgezet, doch telkens werd nu ook deze macht met stenen be kogeld, tot welk einde weder de straten werden opengebroken. Dit had weder sal vo's van scherpvuur tengevolge, waarbij telkens enige doden en vele gewonden vielen. Op de Prinsegracht en de Brou wersgracht hadden de onruststokers met lange stokken de straatlantaarns uitge draaid om hun activiteiten aan het oog van de gewapende macht te onttrekken." De commandant van de troepen liet, terwijl er opnieuw een regen van stenen op zijn mannen nederdaelde, op de menigte vuren. Pas om halfeen 's nachts taande de strijdlust en konden politie en soldaten de orde herstellen. Op dat ogenblik waren er al veertien doden en achtentwintig ernstig gewonden geborgen, ongerekend degenen die in particuliere woningen werden ver pleegd en verborgen. Het aantal licht gewonden liep in de honderden. Van de ernstiger gevallen overleden er in de vol gende dagen nog zeven, zodat het paling oproer in totaal niet minder dan eenen twintig doden gekost had. IN een nabeschouwing op de „nacht des bloeds" schreef het Handelsblad op 27 juli 1886: „Na eene lankmoedigheid, die reeds bij kalme lieden twijfel had gewekt of niet te lang geaarzeld werd met vastberaden optreden, heeft de overheid maandagmid dag en -avond de rustverstoorders streng gestraft. Toen het gepeupel in de omtrek van de Lindengracht, verre van naar de aanmaningen der politie te luisteren, een aanvallende houding aannam, werd het terrein afgezet door vijfhonderd militairen. Mannen, vrouwen en kinderen begonnen jn roekeloozen overmoed barricaden op te werpen van straatkeien en zodra de sol daten dat trachtten te beletten werden zij uit de ramen en van daken begroet met eene hagelbui van dakpannen, steenen en andere projectielen. Alles was daartoe van tevoren in gereedheid gebracht. De straat jongens uit de buurt waren in den mid dag bezig geweest ammunitie te verzame len door met hamers de kleine steenen langs de gracht in tweeën te kloppen. Ze wierpen de stukken in manden welke zij daartoe hadden meegebracht. Uit de waan, dat er niet anders dan met los kruit zou worden geschoten, werden de oproer kraaiers echter al heel spoedig gewekt." „Op en om de Noordermarkt", zo ver volgde hetzelfde blad, „is het thans weer volkomen kalm. Bij eene wandeling door de straten die gisteren en eergisteren het toneel van de ongeregeldheden vormden, kregen wij de indruk dat de stemming der bevolking aanmerkelijk verbeterd was. Het goed humeur van het volk is weer boven gekomen en waar wij gisteren slechts ruwe, dreigende taal en scheldwoorden hoorden, trof ons thans weer die droogkomieke toon, waarop het volk in zijn goede buien ge wend is, zijne op- en aanmerkingen ten beste te geven. Toen er te ongeveer twaalf uur een draaiorgel kwam, werd er door de opgeschoten jongens en meisjes weer lustig gedanst...." H. C. menigte, onmiddellijk gevolgd door een woedend gebrul uit duizenden kelen. „Vuur!" klonk het nogmaals met donderende stem. Weer een schot, weer een gil en nog eens dat steeds woester wordende gebrul. „Schiet maar toe!" brulden de wijven, die als furiën met loshangende haren nevens heure mannen stonden. Zij rukten zich de jakken van het lijf en sloegen de nagels in de ont blote borsten, „Schiet maar toe, moordenaars!" „Vuur", klonk het, en nogmaals „Vuur!" Maar nog deinsde het volk niet terug. Eindelijk, nadat nog menigmaal de bus- kruitvlammetjes in de schemering geflikkerd hadden, ontstond er eenige verwarring in de hoop. Voort ging het, nu met de bajonet erop losDaar stoof alles weg". AMSTERDAM, juli. Verscheidene mensen hebben mij gezegd dit jaar maar niet met vakantie naar het buitenland te zullen gaan. „In kan hier alle buitenlanders zien en spreken, die ik ooit van mijn leven maar wil zien en spreken. Als ik naar de Rivièra ga, dan zit ik temidden van de Hollanders en stille, niet ontdekte dorpjes bestaan er niet meer. Behalve misschien voor echte ontdekkingsreizigers, maar ik ben maar gewoon toerist", zei een van hen mij. We stonden te praten op het Rokin in dit goede Amsterdam en links en rechts van ons stroomden Engels, Frans en Duits sprekende toeristen, die ons met verbazing aankeken, want de onze was een taal die zij niet kenden. Voorzover wij Nederlan ders niet altijd al een polygotte reputatie hebben gehad, kan die ons nu toch zeker niet meer onthouden worden. De kapper, waar ik al jarenlang iedere maand kom, ontving me vanochtend met de woorden: „A shave, sir?" en toen keek hij pas verder dan de lengte van zijn internationaal ge oriënteerde neus en zei: „Sorry, meneer, maar er komen hier op het ogenblik zo veel buitenlandse gentlemen". Toen ik onlangs mijn vrouw op een rondvaartboot heb meegenomen, vroeg de gids of hij ons kon dienen met een Duitse explicatie van het gebodene en was niet eens sorry, dat hij een dergelijke vergis sing had gemaakt. Dat de spijskaarten in de restaurants in het Frans zijn gesteld, accepteren wij allen als een oude en te be grijpen gewoonte, maar dat een Amster damse wijnhandelaar een Franse aanbe veling van zijn waren in de etalage zet, gaat wat ver en lijkt me overbodig, broeken? De hotels doen inmiddels voortreffelijke zaken. Ik heb onlangs vergeefs geprobeerd een twaalftal mensen uit Frankrijk onder te brengen. Er was wel ruimte voor de ene nacht, waarvoor ik het onderdak nodig had, maar elk hotel, dat nog kamers over had, vond één nacht een wat minderwaar dige zaak. Misschien die indruk kreeg ik tenminste wordt er meer verdiend aan gasten-voor-een-week. En om al die mensen uit het buitenland de veren op te strijken, heeft Amsterdam een aantal vreemde decoraties met lichtjes neergezet, die van een heerlijke, sfeerrijke stad een soort extra goedkope kruising van een Butlin-kamp, Scheveningen op de avond van het vuurwerk en Blackpool ma ken. Dat vieze beeld is nu weggehaald uit het Leidsebosje, maar de atoomzuil is ge bleven. Dat is erg genoeg. En de vreemde masten met lampions en luidruchtige diep- zeevissen langs het Leidseplein en het Kleine Gartmanplantsoen doen de mens terugverlangen naar de rustige dagen, dat een paar lichtreclames en de reclamezuil voor de Hongaarse Volksrepubliek de enige decoraties waren in deze omgeving. De lichtjes langs de grachten vind ik nog niet eens zo erg, maar Amsterdam is toch pas Amsterdam als er elke vijftig meter een vage lantaarn langs zo'n gracht staat. Dat bevordert ook de vrij-mogelijkheden voor die toeristen en daardoor ook zeker de po pulariteit van de Nederlandse hoofdstad. We stellen die buitenlanders toch al zo teleur door niet op klompen te lopen en in wijde broeken. Een jaar of wat geleden is hier eens een Amerikaanse kolonel ge weest, die ten einde raad .zélf maar op klompen door de Leidsestraat is gaan lo pen. In uniform. Om ons eens een lesje te leren. A. S. H. MOSKOU HERDENKT REMBRANDT Radio Moskou zal in enige uitzendingen in de Nederlandse taal speciale aandacht besteden aan de herdenking van Rem brandt: op 12 juli wordt een klankbeeld uitgezonden, samengesteld naar de roman „Rembrand't" van de Nederlandse schrijver Theun de Vries, op 15 juli is er een causerie over de populariteit van Rembrandt in de Sovjet-Unie en op 16 juli wordt een j^por- tage gegeven van een feestavond in Mos kou, welke ter gelegenheid van de Rem- brandtherdenking wordt gehoudén. 3 TO TO. Cu „Ik had het geluk eene plaats te vinden schuin tegenover de brug waar het tierend gepeupel stond, op de insprin gende stoep eener woning. Daar stond ik tamelijk veilig totdat de infanterie, met geladen geweren, vlak vóór mij werd opgesteld. Deze troep en ook de commandant hielden zich ferm. Op nog geen vijftien meter van het volk stond.hij voor zijne manschappen, als mikpunt voor de stenen die het grauw op hem richtte. Toch sommeerde hij hen eerst nog, uiteen te gaan. Maar toen deze eisch vloekend beantwoord werd met: „Schiet maar, als je durft", toen sprong hij opzij en commandeerde: „Vuur! Eén schot!" Een hartverscheurende gil van hem of haar, die getroffen was, klonk boven de hoofden dei- Zo beschreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 27 juli 1886 dus thans zeven tig jaar geleden een treffen tussen de militairen en de Jordaners tijdens het toen pas losgebarsten „palingoproer" in Amster dam, dat vele doden zou eisen en een van de zwartste bladzijden in de geschiedenis van de hoofdstad geworden is. AANLEIDING tot de bloedige onlusten was de herleving van een reeds bijna vergeten, barbaars volksvermaak, het zo genaamde „palingtrekken". Een paling werd daartoe, soms nog met zeep inge smeerd, aan een touw boven een gracht of sloot opgehanden, waarna mannen of op geschoten jongens, in bootjes snel onder het touw doorvarend, trachtten de paling los te rukken. Wie dit lukte, ontving een geldprijs, maar het gebeurde niet zelden, dat de ene trekker na de andere zijn even wicht verloor en in het water viel. Daaruit bestond eigenlijk de grootste attractie van het palingtrekken, maar het hoeft geen be toog, dat het dier intussen onduldbare pijnen leed. Er waren dan ook strenge straffen op dit „vermaak" gesteld, maar desondanks had een twintigtal bewoners van de Jordaan op de bewuste dag zondagmiddag 25 juli 1886 de verleiding niet kunnen weer staan. „Elk hunner", zo berichtte het Han delsblad, „had enen halven gulden bijge legd, waarvan men zes gulden voor prijzen bestemde. Van de rest werd een dikke paling gekocht, die onder de kieuwen vast gehouden, aan een touw boven de Linden- gracht werd gehangen. Daar was het wrede bedrijf in vollen gang toen twee agenten de zaak ontdekten en de mannen gelastten, hun spel te staken." „Toen dit verbod niet werd opgevolgd, kwamen drie andere politiemannen te hulp. Naar men zegt maakte een hunner het touw los. Dit viel neer op het hoofd van enen man die, daarover vertoornd, met zijn parapluie naar een der agenten sloeg. Deze wilde de man arresteren, maar het volk verzette zich daartegen, greep den agent aan, sloeg en trapte hem en wierp hem eindelijk in een kelder. Toen er meer dere agenten kwamen opdagen wapende het volk zich met stenen, waartoe het zelfs de straat opbrak." „De politie moest weldra voor de van alle zijden aansnellende menigte de vlucht nemen, maar in de huizen, waar zij haar toevlucht zocht, werden de glazen inge worpen, onder andere bij den bakker op de hoek van de Lindengracht, waarbij een inspecteur der eerste klasse ernstig ge wond werd. Hij viel, door steenworpen aan het hoofd en aan de rug gekwetst, in han den van het grauw, werd deerlijk mishan deld en zou te water geworpen zijn, indien niet een paar moedige vrouwen hem gered hadden. Verschillende agenten werden eveneens gemolesteerd, geraakten te water en verloren hun sabels en hoofddeksels." Drie uur lang werd er aanhoudend slag geleverd, totdat de politie om acht uur 's avonds het terrein ontruimde en zich terugtrok in het bureau op de Noorder markt, waar de gewonden verzorgd en de arrestanten ingesloten werden. De gehele nacht en volgende dag bleef het onrustig op en om de Noordermarkt en aangrenzende straten, zodat het stadsbe stuur om op alles voorbereid te zijn mili taire bijstand verzocht. Tegen zes uur maandagavond kwam een sterk troepen contingent, bestaande uit vierhonderd man infanterie, honderdvijftig vesting-artilleris ten en een eskadron huzaren tachtig koppen sterk in de hoofdstad aan, waar de hoofdcommissarissen Steenkamp en mr. Doesburg „den ganschen dag met eindeloos geduld getracht hadden, zoowel door ver manend als handelend optreden, de onrus tige gemoederen tot bedaren te brengen." Of het verschijnen van de soldaten in de bedreigde buurten de volkswoede wellicht ten top gedreven kan hebben, is een vraag, die velen ook lang na het palingoproer beziggehouden heeft. Een feit is in elk ge val, dat de troepen met een regen van stenen ontvangen werden. „Toen een jong luitenant der infanterie," aldus Haarlemsch Dagblad van 27 juli, „aan het hoofd zijner manschap de menigte in de Lindenstraat tot driemalen toe vergeefs gesommeerd had uiteen te gaan, en daarop eerst met los kruit en vervolgens met scherpe patronen liet vuren, toen ontstond er een ontzettend tooneel. Bij het eerste salvo vielen er al 7 dadelijk drie dooden en drie zwaar gewon den, die onmiddellijk per vigilante en zelfs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 14