Het is lang niet alles goud wat
er klinkt in Amerika
PALINGOPROER
Verhalen van muzikanten
r
1
ONZE NAMEN
In bonte volgorde
rukken nieuwe
scharen op
Zeventig jaar geleden
ERG GENOEG
en
Handwerkslieden
Achterhoede
Voor de
microfoon
WIE aan de radio en beeldomroep in de
Verenigde Staten van Noord-Amerika
denkt meent in de allereerste plaats te
maken te hebben met een paar reusachtige
geldfabrieken, die met behulp van misdaad
en sex-appeal, verpakt in revueprogram
ma's en reclameslagzinnen, miljoenen oren
en ogen in hun ban houden. Hij denkt aan
Mutual Broadcasting System met 568
radiozenders, aan National Broadcasting
Company met 202 stations, aan Columbia
Broadcasting System met 212 posten, aan
American Broadcasting Company met 351
zenders. Met uitzondering van eerstge
noemde combinatie hebben de andere
maatschappijen zich ook geworpen op de
televisie: zij exploiteren reeds meer dan
vierhonderd zenders, die in ruim dertig
miljoen huishoudens worden ontvangen. In
geheel Amerika kan men uit tenminste
twee programma's kiezen, in New York
zelfs uit elf. De uitzendingen beginnen
soms al om zes uur 's morgens en duren
vaak tot één uur in de nacht. Een kwart
van het programma wordt besteed aan
televisiespelen, daar
na komen de variétés
met ongeveer vijf
tien percent, de kin
deren worden met
twaalf percent van
Vy de zendtijd bediend,
sport, huisvrouwen
en reclame nemen elk tien percent in be
slag. Het nieuws moet het met vijf percent
doen en alles wat er enigszins serieus uit
ziet wordt met een nog geringer aandeel
afgedaan. Uiteraard is het programmabeeld
voor de commerciële radiostations in wezen
niet anders.
Al deze dingen zijn over het algemeen
overbekend. Minder goed weet men in
Europa, dat er in de Verenigde Staten ook
tal van radiostations bestaan, die de
„educatie" de ontwikkeling van hun
luisteraars met overtuiging nastreven
en dat er ook in de beeldomroep analoge
tendensen op te merken vallen. In het laat
ste nummer van het orgaan van het Cen
trum voor radio en televisiestudie van de
Franse omroep brengt Guy Maxence ver
slag uit van een verblijf van drie maanden
bij een aantal omroepen in de Nieuwe We
reld, met name het filiaal van de Franse
omroep in New York, Boston, Washington,
Chicago en Ames. Hij maakte daar aller
eerst kennis met de N.A.E.B. de National
Association of Educational Broadcasters,
waarbij niet minder dan honderdacht
radiostations en vijftien beeldomroepen
zijn aangesloten. Ongeveer de helft van de
Amerikaanse bevolking kan de program
ma's van deze groep, die al van 1925
dateert, toen de opvoedende programma's
voornamelijk werden gegeven door zenders
van universiteiten, ontvangen. De combi
natie is eigenlijk pas na de tweede wereld
oorlog tot wasdom gekomen mede onder
invloed van de ontwikkeling van de FM-
techniek: de commerciële omroepen had
den zich meester gemaakt van de meeste
golflengten voor amplitudemodulatie, be
nevens door de toetreding van de belang
rijke omroep van de stad New York en
door de stichting van een gezamenlijk
technisch en artistiek centrum te Urbana in
de staat Illinoi in 1951. Men dupliceert daar
programma's van de ledenstations, die men
de moeite waard vindt, men produceert er
zelf klankbeelden naar Amerikaanse
gewoonte veelal in serievorm en men
distribueert er de transcriptieprogramma's
Bostons symfonieorkest, Boston University
en Harvard University, het Museum voor
Schone Kunsten en nog een reeks andere
instituten. Zoals gezegd werd, is het door
de eminente Seymour N. Siegel geleide
station van de stad New York het belang
rijkste lid van de N.A.E.B. Het wordt door
een gemeentelijke belasting gefinancierd
en kan alle culturele, commerciële, opvoe
dende, politieke en wetenschappelijke
bronnen van de stad aanboren. Het licht
zijn luisteraars in over de activiteiten van
het stadsbestuur, om het even of het nu
om de energiebedrijven of om de parken
en plantsoenen gaat. Het organiseert ook
tal van festivals: van de Amerikaanse
muziek, van het boek, van het kindertoneel
W.N.Y.C. tenslotte geeft veel buitenlandse
programma's door en verzorgt als enige
zender onverkorte uitzendingen van de
vergaderingen der U.N.O.
MET de „educatieve" televisie staat men
uiteraard nog aan het begin. Ook daar is
een gemeenschappelijk programmaprodu-
cerend centrum in het leven geroepen, het
Educational Television and Radio Center
te Ann Arbor in Michigan. Men zendt aan
de aangesloten stations ongeveer vijf uur
programmastof per week toe. Dat pakket
bevat bijvoorbeeld een half uur Bescha
vingsgeschiedenis, een half uur: Mens en
maatschappij, een half uur: Publieke zaak,
een half uur letteren en wijsbegeerte, een
half uur muziek, een half uur kunst en
kunstenaars, een half uur natuurweten
schappen en programma's voor kinderen
en jongeren.
XJit het artikel van Guy Maxence kregen
wij de indruk, dat de „educatieve" beeld-
omroepen over wat meer middelen be
schikken dan de geluidsomroepen, al is
het aan de andere kant wel zo dat de aan
bouw van televisiezenders voor niet-com-
merciële doeleinden langzamer gaat door
gebrek aan kapitaal. Maar enkele stations
leveren toch veertig tot honderd uren
programma per week. Het komt voor, dat
men op beperkte schaal reclame toelaat
om de kosten van de instructieve uitzen
dingen goed te maken.
In het algemeen genieten de „educatieve"
omroepen de gunst der luisteraars, dat wil
zeggen van die luisteraars die wat steviger
kost verlangen dan de liflafjes die door de
reclame-omroepen worden voorgeschoteld.
Zo bestaat er in Chicago een televisiezen
der die door de vrijwillige bijdragen van
vijfendertigduizend personen wordt gefi
nancierd. Er komen zowel bij de omroepen
zelf als bij de N.A.E.B. en het E.R.T.C. vrij
veel schenkingen binnen. Een radiostation
in Chicago werd tot twee keer toe door
zijn tweehonderdvijftigduizend geregelde
luisteraars uit financiële moeilijkheden ge
holpen.
De commerciële omroepmaatschappijen
in Amerika, hoewel ware Goliaths verge
leken bij de hier besproken Davids, voeren
dan ook een verbeten strijd tegen de „edu
catieve" omroep. Meer dan eens is van die
kant bepleit, dat aan dergelijke onzakelijke
instituten geen zendmachtiging behoorde
te worden gegeven. De regering der Vere
nigde Staten was het soms daarmee eens.
De toekenning van meer dan tweehonderd
veertig kanalen (op de tweeduizend!) aan
educatievetelevisiezenders heeft het
debat nog eens fel doen oplaaien. Waarom
die tegenstand, zo vraagt men zich af,
wanneer men toch zeker is van de mate
riële suprematie? Of beseft men bij de
magnaten van radio en televisie ginds toch
wel, dat het uiteindelijk in dit leven om
grotere waarden gaat dan om een hoog
dividendcijfer? J. H. BARTMAN.
die men uit het buitenland ontvangt,
meestal door bemiddeling van de omroep
voor de stad New York (W.N.Y.C.). Verder
verschaft men voorlichting en studiemate
riaal over alles wat met programmapro-
duktie te maken heeft.
Het centrum van de N.A.E.B. heeft een
voorraad van achtduizend banden. Het
heeft twee machines, welke elk elf copieën
van banden tegelijk produceren.
NU MOET men beslist niet denken, dat
al die „educatieve zenders" een soort Derde
Programma of Programme National ten
beste geven. Integendeel: de sport of de
lichte muziek vindt er als regel eveneens
een plaats en de toon, waarmee de luis
teraar wordt aangesproken, blijft familiair.
Vooral de zenders in de agrarische gebieden
verschaffen hun luisteraars een basisont
wikkeling. Geven zij uitleg dan doen zij
dat ook tot in détails.
Uiteraard zijn er nuances: in Ames in
Iowa overweegt het „familiebesef" bij de
programmaleiding jegens zijn luisteraars,
terwijl het station W.G.B.H. in Boston zich
veel meer tot de intellectuelen richt. Geen
wonder: het gaat uit van de Lowell Insti
tute Cooperative Broadcasting Council, een
orgaan dat zulke eerbiedwaardige instel
lingen omvat als het Boston College., het
IN de wereld der musici hebben de hu
mor en het sterke verhaal altijd gebloeid.
Men kan gerust van muzikantenlatijn spre
ken, als men de fantastische ervaringen
hoort, waarvan soms overigens heel de
gelijke en achtenswaardige musici weten
te vertellen. Ik heb een orkestviolist ge
kend, die de stoere
gewoonte had in zijn
gesprekken zinnen in
te voegen als: „Toen
ik met Wieniawsfki in
Moskou wasof:
„Toen ik met De Sa-
rasate in Madrid sou
peerde.." Eens werd
dit een zijner colle
ga's te gortig en deze
viel hem plotseling in
de rede met: „Ach,
man, dat is nog niets,
want toen ik met Bach in Japan was, om
de Mattheus-Passion uit te voeren, toen
vroeg de Mikado ons te eten!"
Zangerslatijn sprak de zanger die vele
jaren geleden een reeks concerten op Java
had gegeven en daarna zijn collega's im
poneerde met mededelingen over maal
tijden bij een Javaans vorst, met „palingen
van dieder dikte" daarbij zijn stevige
onderarm ontblotend. Ook de verdere lo
kale kleur deed meer aan Spaarndani dan
aan de Boroboedoer denken, want hij sprak
over dijken, waar de „zwartjes" aan weers
kanten afrolden, als hij even zijn stem uit
zette. Geen sterk maar integendeel een
sociaal-economisch zwak verhaal is dat van
de violist uit een onzer Nederlandse orkes
ten, waar indertijd tegen miserabele belo
ning gevergd werd dat zo veel mogelijk
werd gepresteerd. Deze violist vroeg na de
repetitie aan een zijner medespelers: „Ti-
nus, kan je me misschien vijf gulden
lenen?" Het galgenhumoristische antwoord
kwam onmiddellijk: „Vijf gulden lenen?
Man, als ik vijf gulden had, dan ging ik
stil leven!"
De slechte, nu gelukkig veel verbeterde
financiële verhoudingen bezorgden ook da
gelijks terugkerende zorgen aan onze ope
ragezelschappen. Jaren geleden was aan
een daarvan een administrateur verbon
den, die een wat te weinig muzikale, een
wat al te duidelijk Hollands klinkende
naam droeg. Om dit enigszins te verhelpen,
kwam men overeen op de laatste letter een
accent-aigu te zetten, waardoor het geheel
een meer cultureel aspect kreeg. In de
praktijk kwam de uitvoering van deze af
spraak hierop neer, dat men, wanneer op
de eerste van de maand de gages werden
uitbetaald, keurig bedankte met: „Dank u,
meneer Billé". Liet echter de ongelukkige
functionaris enige dagen vóór de betaaldag
doorschemeren, dat de toestand van de kas
weinig florissant was, dan werd het cultu
rele accent radicaal op stal gezet en hoorde
hij zich op de eerste van de maand toe
snauwen: „Bille, me centen!"
Genoeg hiervan, want ik wilde enige mu
zikale humor uit het buitenland laten vol
gen. Brahms was in zijn jonge jaren diri
gent van de Weense Singakademie en eens
repeteerde hij daarmee „De Jaargetijden"
van Haydn, maar ergerde zich over de
traagheid in de tempi en de moeizaamheid
waarmee men op zijn
aanwijzingen rea
geerde. Maar boven
dien verdroot het
hem, dat de vrouwen
stemmen, in plaats
van door fleurige
jonge meisjes, voor
een overgroot deel
door rijpe en waar
dige matrones waren
bezet. Aan het eind
van zijn geduld ge
komen, riep hij uit:
„Maar dames, dit heeft u toch onder
Haydn-zelf zeker veel vlugger moeten
zingen?"
Fijne humor sprak uit een gesprek tus
sen Debussy en Erik Satie, mij eens door
Jackues Thibaud overgebracht. Erik Satie,
vier jaar jonger dan de eerstgenoemde
componist, een enigszins zonderling, onaf
hankelijk denkend man, componist van
geestige, maar uitmiddelpuntige werken,
was met Debussy lange jaren bevriend.
Deze hechtte waarde aan Satie's oordeel.
Toen zijn orkesttriptiek „La Mer" voor het
eerst zou kunnen worden uitgevoerd, no
digde Debussy zijn vriend uit óók de gene
rale repetitie te komen bijwonen om daar
door het werk beter te leren kennen. Na
de repetitie vroeg de componist: „En, zeg
mij nu eens, hoe vindt je het stuk?" „Oh,
mon ami, buitengewoon! In het eerste deel
kwam zelfs een moment, waarbij mij de
tranen in de ogen schoten." Nu dient men
te weten dat de titel van het eerste deel
luidt: „De l'aube a midi sur la mer". De
bussy was getroffen. Hij nam de partituur,
bladerde er wat in en zei geroerd: „Welk
moment was dat, beste vriend?" En Satie:
„Ik meen mij te herinneren, dat dit bij de
exquise passages van kwart voor elf tot elf.
uur is geweest."
Er zijm toonkunstenaars en er zijn mu
zikanten. Dit laatste woord, beseft u het
wel, is onder de kunstbroeders een ere
naam. Het duidt aan, dat men een musicus
van het rechte ra®, een musicus par droit
de naissance is, kortom een „muzikant". Er
zijn meesters in hun vak, die deze erenaam
niet verkrijgen, anderen die deze nooit
verliezen. Muzikanten zijn er geweest, zo
lang de muziek werd beoefend en er waren
ook altijd toonkunstenaars. De eersten
hebben niet alleen de muziek op volgende
generaties overgeleverd, zij hebben daar
naast ook de levenskunst, die zowel ernst
als humor kent, verstaan en van de vreug
den die ze schenkt, weten te genieten.
WILLEM ANDRIESSEN
i
BEGINNEN de kijkers aan de kant
opgeduldig te worden? Het is niet on
mogelijk. Want er schijnt geen einde te
komen aan het voorbijtrekken van al
die vaderlanders met beroepsnamen.
Reeds komt een nieuwe colonne om de
hoek. Pluimen wuiven op breedgerande
hoeden en klinkt daar ook niet het ge-
rinkel van ruitersporen en rapieren? De
optocht gaat nu op een parade lijken.
WAARLIJK, daar marcheert een
groep krijgsvolk aan. Voorop loopt
Schildwacht, die vandaag permissie
heeft zjjn post te verlaten. Hij wordt
gevolgd door Musquetier, Konstabel,
Corporael en Wijfel de laatste is
sergeant, zoals de associatie met Feld-
webel leert. Vaandrager zorgt voor een
kleurige noot en dan komen ook reeds
Capteyn, Majoor, Overst(e) en Cornel
voorbij. U ziet dat familienamen zelfs
aanleiding geven de vermaarde „theorie
rangen en graden" nog eens op te halen.
Ritmeester en Cornet vertegenwoordi
gen de bereden wapens. Uiteraard is
achter hen plaats voor een heel eska
dron dragers van de naam De Ruyter,
maar het is twijfelachtig of zij hier
thuis horen. Want eens droegen vele
huizen en vooral molens benamin
gen als De Swarte Ruyter, die dan ver
kort op de bewoners overgingen. Ook is
het lang niet zeker of Generaal, Maar
schalk en Veldheer, die thans hun op
wachting maken, naar het „beroep" van
een voorvader heten. Hier zal eerder
een huisnaam in het spel zijn. Echter,
de familie Admiraal gaat wel degelijk
naar een vlootvoogd terug: stamvader
was de Monnikendamse burgemeester
Cornelis Dircksz, die in 1573 als „Ad-
mirael van de Suydersee" Bossu ver
sloeg.
NA DIT militaire intermezzo nadert
een groep handwerkslieden. Blikslager,
Slotemaker, Klokgieter, Schoe(n)maker,
De Looyer, Leersnijder, Riemsnijder, De
Sadeleer (zadelmaker), Pelser (bontwer
ker), Bezembinder, Boendermaker,
Houtsnijder, Ketellapper, Touwslager,
Lijnslager, Nettebreijer, Potter (potten
bakker), Pruikemaker, Wagenmaker (de
zelfde betekenis heeft Stelmaker), Hoe-
demaker, Kousemaker en Zeper (zeep
zieder) trekken rustig voorbij. Dan ko
men De Korver en Corver, die beroeps
genoten zijn van Mandemaker. De gra
fische bedrijven zijn vertegenwoordigd
door Letterzetter, Graveur, Drucker en
Boekdrukker, die worden gevolgd door
Boekbinder en Boekman, welke laatste
het produkt aan de man bracht.
Ietwat afzijdig houdt zich Tuine-
breyer, wiens vak reeds lang in on
bruik raakte: zijn voorvader vlocht de
horde, die de tuin omringde. Het woord
ging gaandeweg op de omheinde ruimte
over. Aan een vergeten beroep her
innert eveneens de familienaam Boom
sluiter, de poorter, die 'savonds de
waterwegen rond de steden met een
drijvende balk afsloot. Hij wordt ver
gezeld door Poortier, die oudtijds bij
de stadspoort was aan te treffen.
DAN KOMT er een deputatie uit de
textielindustrie. Deze heren dragen de
namen Wolkammer, Wever, Linne-
wever, Volder, Zwartverver en Sweerts
(des weders zoon, een weder verfde
stoffen). Linnewiel loopt wel mee, doch
mag als een indringer worden be
schouwd: hij draagt de verbasterde
naam van de Franse stad Lunéville.
Op hem volgen enkele lieden met wei
tassen, De Jager, Jager, en Jaeger ge
heten. Naast hen schrijdt Weitman, die
ook al een jager is, zie slechts in de
Amsterdamse Warmoesstraat de gevel
steen Inde Waitman, met daarboven
een Nimrod, die vervaarlijk met zijn
ganzeroer in de weer is. Ook Wild
schut mag niet ontbreken, hij beschutte
het wild door de stropers te vangen.
Veldwachter handhaafde de orde op
het platteland en Vorster (afgeleid van
forstarius) was eens de boswachter, die
later bode van een schoutsgerecht
werd. De Booy was eveneens een bode.
De achterhoede wordt vandaag ge
vormd door Colenbrander en zijn uit
Duitsland gekomen vakgenoten Kohier,
Kolenbrenner en Brenner. Doch reeds
nadert in de verte een nieuwe stoet.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
j Bij wijze van contrast - en tevens om het fraaie werk van de amateur-
fotograaf J. Vallentgoed te laten zien - plaatsen wij bij dit artikel
over het palingoproer in Amsterdam een stemmig beeld van het
<rustige palingdorp Spaarndam met pleziervaarders.
per handkar, naar het Gasthuis vervoerd
werden."
„Al de kruispunten in de omgeving van
de Noordermarkt werden door infanterie,
artillerie en politie afgezet, doch telkens
werd nu ook deze macht met stenen be
kogeld, tot welk einde weder de straten
werden opengebroken. Dit had weder sal
vo's van scherpvuur tengevolge, waarbij
telkens enige doden en vele gewonden
vielen. Op de Prinsegracht en de Brou
wersgracht hadden de onruststokers met
lange stokken de straatlantaarns uitge
draaid om hun activiteiten aan het oog van
de gewapende macht te onttrekken." De
commandant van de troepen liet, terwijl er
opnieuw een regen van stenen op zijn
mannen nederdaelde, op de menigte vuren.
Pas om halfeen 's nachts taande de
strijdlust en konden politie en soldaten de
orde herstellen. Op dat ogenblik waren er
al veertien doden en achtentwintig ernstig
gewonden geborgen, ongerekend degenen
die in particuliere woningen werden ver
pleegd en verborgen. Het aantal licht
gewonden liep in de honderden. Van de
ernstiger gevallen overleden er in de vol
gende dagen nog zeven, zodat het paling
oproer in totaal niet minder dan eenen
twintig doden gekost had.
IN een nabeschouwing op de „nacht des
bloeds" schreef het Handelsblad op 27 juli
1886: „Na eene lankmoedigheid, die reeds
bij kalme lieden twijfel had gewekt of niet
te lang geaarzeld werd met vastberaden
optreden, heeft de overheid maandagmid
dag en -avond de rustverstoorders streng
gestraft. Toen het gepeupel in de omtrek
van de Lindengracht, verre van naar de
aanmaningen der politie te luisteren, een
aanvallende houding aannam, werd het
terrein afgezet door vijfhonderd militairen.
Mannen, vrouwen en kinderen begonnen
jn roekeloozen overmoed barricaden op te
werpen van straatkeien en zodra de sol
daten dat trachtten te beletten werden zij
uit de ramen en van daken begroet met
eene hagelbui van dakpannen, steenen en
andere projectielen. Alles was daartoe van
tevoren in gereedheid gebracht. De straat
jongens uit de buurt waren in den mid
dag bezig geweest ammunitie te verzame
len door met hamers de kleine steenen
langs de gracht in tweeën te kloppen. Ze
wierpen de stukken in manden welke zij
daartoe hadden meegebracht. Uit de waan,
dat er niet anders dan met los kruit zou
worden geschoten, werden de oproer
kraaiers echter al heel spoedig gewekt."
„Op en om de Noordermarkt", zo ver
volgde hetzelfde blad, „is het thans weer
volkomen kalm. Bij eene wandeling door
de straten die gisteren en eergisteren het
toneel van de ongeregeldheden vormden,
kregen wij de indruk dat de stemming der
bevolking aanmerkelijk verbeterd was. Het
goed humeur van het volk is weer boven
gekomen en waar wij gisteren slechts ruwe,
dreigende taal en scheldwoorden hoorden,
trof ons thans weer die droogkomieke toon,
waarop het volk in zijn goede buien ge
wend is, zijne op- en aanmerkingen ten
beste te geven. Toen er te ongeveer twaalf
uur een draaiorgel kwam, werd er door de
opgeschoten jongens en meisjes weer lustig
gedanst...." H. C.
menigte, onmiddellijk gevolgd door een woedend gebrul
uit duizenden kelen. „Vuur!" klonk het nogmaals met
donderende stem. Weer een schot, weer een gil en nog
eens dat steeds woester wordende gebrul. „Schiet maar
toe!" brulden de wijven, die als furiën met loshangende
haren nevens heure mannen stonden. Zij rukten zich
de jakken van het lijf en sloegen de nagels in de ont
blote borsten, „Schiet maar toe, moordenaars!" „Vuur",
klonk het, en nogmaals „Vuur!" Maar nog deinsde het
volk niet terug. Eindelijk, nadat nog menigmaal de bus-
kruitvlammetjes in de schemering geflikkerd hadden,
ontstond er eenige verwarring in de hoop. Voort ging het,
nu met de bajonet erop losDaar stoof alles weg".
AMSTERDAM, juli. Verscheidene
mensen hebben mij gezegd dit jaar maar
niet met vakantie naar het buitenland te
zullen gaan. „In kan hier alle buitenlanders
zien en spreken, die ik ooit van mijn leven
maar wil zien en spreken. Als ik naar de
Rivièra ga, dan zit ik temidden van de
Hollanders en stille, niet ontdekte dorpjes
bestaan er niet meer. Behalve misschien
voor echte ontdekkingsreizigers, maar ik
ben maar gewoon toerist", zei een van hen
mij. We stonden te praten op het Rokin in
dit goede Amsterdam en links en rechts
van ons stroomden Engels, Frans en Duits
sprekende toeristen, die ons met verbazing
aankeken, want de onze was een taal die
zij niet kenden. Voorzover wij Nederlan
ders niet altijd al een polygotte reputatie
hebben gehad, kan die ons nu toch zeker
niet meer onthouden worden. De kapper,
waar ik al jarenlang iedere maand kom,
ontving me vanochtend met de woorden:
„A shave, sir?" en toen keek hij pas verder
dan de lengte van zijn internationaal ge
oriënteerde neus en zei: „Sorry, meneer,
maar er komen hier op het ogenblik zo
veel buitenlandse gentlemen".
Toen ik onlangs mijn vrouw op een
rondvaartboot heb meegenomen, vroeg de
gids of hij ons kon dienen met een Duitse
explicatie van het gebodene en was niet
eens sorry, dat hij een dergelijke vergis
sing had gemaakt. Dat de spijskaarten in
de restaurants in het Frans zijn gesteld,
accepteren wij allen als een oude en te be
grijpen gewoonte, maar dat een Amster
damse wijnhandelaar een Franse aanbe
veling van zijn waren in de etalage zet,
gaat wat ver en lijkt me overbodig,
broeken?
De hotels doen inmiddels voortreffelijke
zaken. Ik heb onlangs vergeefs geprobeerd
een twaalftal mensen uit Frankrijk onder
te brengen. Er was wel ruimte voor de
ene nacht, waarvoor ik het onderdak nodig
had, maar elk hotel, dat nog kamers over
had, vond één nacht een wat minderwaar
dige zaak. Misschien die indruk kreeg
ik tenminste wordt er meer verdiend
aan gasten-voor-een-week.
En om al die mensen uit het buitenland
de veren op te strijken, heeft Amsterdam
een aantal vreemde decoraties met lichtjes
neergezet, die van een heerlijke, sfeerrijke
stad een soort extra goedkope kruising
van een Butlin-kamp, Scheveningen op de
avond van het vuurwerk en Blackpool ma
ken. Dat vieze beeld is nu weggehaald uit
het Leidsebosje, maar de atoomzuil is ge
bleven. Dat is erg genoeg. En de vreemde
masten met lampions en luidruchtige diep-
zeevissen langs het Leidseplein en het
Kleine Gartmanplantsoen doen de mens
terugverlangen naar de rustige dagen, dat
een paar lichtreclames en de reclamezuil
voor de Hongaarse Volksrepubliek de enige
decoraties waren in deze omgeving. De
lichtjes langs de grachten vind ik nog niet
eens zo erg, maar Amsterdam is toch pas
Amsterdam als er elke vijftig meter een
vage lantaarn langs zo'n gracht staat. Dat
bevordert ook de vrij-mogelijkheden voor
die toeristen en daardoor ook zeker de po
pulariteit van de Nederlandse hoofdstad.
We stellen die buitenlanders toch al zo
teleur door niet op klompen te lopen en
in wijde broeken. Een jaar of wat geleden
is hier eens een Amerikaanse kolonel ge
weest, die ten einde raad .zélf maar op
klompen door de Leidsestraat is gaan lo
pen. In uniform. Om ons eens een lesje te
leren. A. S. H.
MOSKOU HERDENKT REMBRANDT
Radio Moskou zal in enige uitzendingen
in de Nederlandse taal speciale aandacht
besteden aan de herdenking van Rem
brandt: op 12 juli wordt een klankbeeld
uitgezonden, samengesteld naar de roman
„Rembrand't" van de Nederlandse schrijver
Theun de Vries, op 15 juli is er een causerie
over de populariteit van Rembrandt in de
Sovjet-Unie en op 16 juli wordt een j^por-
tage gegeven van een feestavond in Mos
kou, welke ter gelegenheid van de Rem-
brandtherdenking wordt gehoudén.
3 TO
TO. Cu
„Ik had het geluk eene plaats te vinden schuin tegenover
de brug waar het tierend gepeupel stond, op de insprin
gende stoep eener woning. Daar stond ik tamelijk veilig
totdat de infanterie, met geladen geweren, vlak vóór mij
werd opgesteld. Deze troep en ook de commandant
hielden zich ferm. Op nog geen vijftien meter van het
volk stond.hij voor zijne manschappen, als mikpunt voor
de stenen die het grauw op hem richtte. Toch sommeerde
hij hen eerst nog, uiteen te gaan. Maar toen deze eisch
vloekend beantwoord werd met: „Schiet maar, als je
durft", toen sprong hij opzij en commandeerde: „Vuur!
Eén schot!" Een hartverscheurende gil van hem of
haar, die getroffen was, klonk boven de hoofden dei-
Zo beschreef de Nieuwe Rotterdamsche
Courant op 27 juli 1886 dus thans zeven
tig jaar geleden een treffen tussen de
militairen en de Jordaners tijdens het toen
pas losgebarsten „palingoproer" in Amster
dam, dat vele doden zou eisen en een van
de zwartste bladzijden in de geschiedenis
van de hoofdstad geworden is.
AANLEIDING tot de bloedige onlusten
was de herleving van een reeds bijna
vergeten, barbaars volksvermaak, het zo
genaamde „palingtrekken". Een paling
werd daartoe, soms nog met zeep inge
smeerd, aan een touw boven een gracht of
sloot opgehanden, waarna mannen of op
geschoten jongens, in bootjes snel onder
het touw doorvarend, trachtten de paling
los te rukken. Wie dit lukte, ontving een
geldprijs, maar het gebeurde niet zelden,
dat de ene trekker na de andere zijn even
wicht verloor en in het water viel. Daaruit
bestond eigenlijk de grootste attractie van
het palingtrekken, maar het hoeft geen be
toog, dat het dier intussen onduldbare
pijnen leed.
Er waren dan ook strenge straffen op dit
„vermaak" gesteld, maar desondanks had
een twintigtal bewoners van de Jordaan op
de bewuste dag zondagmiddag 25 juli
1886 de verleiding niet kunnen weer
staan. „Elk hunner", zo berichtte het Han
delsblad, „had enen halven gulden bijge
legd, waarvan men zes gulden voor prijzen
bestemde. Van de rest werd een dikke
paling gekocht, die onder de kieuwen vast
gehouden, aan een touw boven de Linden-
gracht werd gehangen. Daar was het
wrede bedrijf in vollen gang toen twee
agenten de zaak ontdekten en de mannen
gelastten, hun spel te staken."
„Toen dit verbod niet werd opgevolgd,
kwamen drie andere politiemannen te
hulp. Naar men zegt maakte een hunner
het touw los. Dit viel neer op het hoofd
van enen man die, daarover vertoornd,
met zijn parapluie naar een der agenten
sloeg. Deze wilde de man arresteren, maar
het volk verzette zich daartegen, greep den
agent aan, sloeg en trapte hem en wierp
hem eindelijk in een kelder. Toen er meer
dere agenten kwamen opdagen wapende
het volk zich met stenen, waartoe het zelfs
de straat opbrak."
„De politie moest weldra voor de van
alle zijden aansnellende menigte de vlucht
nemen, maar in de huizen, waar zij haar
toevlucht zocht, werden de glazen inge
worpen, onder andere bij den bakker op
de hoek van de Lindengracht, waarbij een
inspecteur der eerste klasse ernstig ge
wond werd. Hij viel, door steenworpen aan
het hoofd en aan de rug gekwetst, in han
den van het grauw, werd deerlijk mishan
deld en zou te water geworpen zijn, indien
niet een paar moedige vrouwen hem gered
hadden. Verschillende agenten werden
eveneens gemolesteerd, geraakten te water
en verloren hun sabels en hoofddeksels."
Drie uur lang werd er aanhoudend slag
geleverd, totdat de politie om acht uur
's avonds het terrein ontruimde en zich
terugtrok in het bureau op de Noorder
markt, waar de gewonden verzorgd en de
arrestanten ingesloten werden.
De gehele nacht en volgende dag bleef
het onrustig op en om de Noordermarkt en
aangrenzende straten, zodat het stadsbe
stuur om op alles voorbereid te zijn mili
taire bijstand verzocht. Tegen zes uur
maandagavond kwam een sterk troepen
contingent, bestaande uit vierhonderd man
infanterie, honderdvijftig vesting-artilleris
ten en een eskadron huzaren tachtig
koppen sterk in de hoofdstad aan, waar
de hoofdcommissarissen Steenkamp en mr.
Doesburg „den ganschen dag met eindeloos
geduld getracht hadden, zoowel door ver
manend als handelend optreden, de onrus
tige gemoederen tot bedaren te brengen."
Of het verschijnen van de soldaten in de
bedreigde buurten de volkswoede wellicht
ten top gedreven kan hebben, is een vraag,
die velen ook lang na het palingoproer
beziggehouden heeft. Een feit is in elk ge
val, dat de troepen met een regen van
stenen ontvangen werden. „Toen een jong
luitenant der infanterie," aldus Haarlemsch
Dagblad van 27 juli, „aan het hoofd zijner
manschap de menigte in de Lindenstraat
tot driemalen toe vergeefs gesommeerd had
uiteen te gaan, en daarop eerst met los
kruit en vervolgens met scherpe patronen
liet vuren, toen ontstond er een ontzettend
tooneel. Bij het eerste salvo vielen er al
7 dadelijk drie dooden en drie zwaar gewon
den, die onmiddellijk per vigilante en zelfs