VERVOER PER WATER ONZE NAMEN TWEE SOORTEN INZICHT Het colosseum en de ONZE PUZZEL twintigste eeuw I Dozijnen families heten naar de herkomst Dijkbezoek Engelse litteratuur Op de kaart Een lange weg Deze kroniek is dit keer gewijd aan „The Craft of Letters in England" door John Lehmann en aan „Predilections" door Marianne Moore, nieuwe uitgaven van respectievelijk „The Cresset Press" en Faber Faber te Londen. „The Craft of Letters in England" is een verzameling essays over de stand van za ken in de verschillende takken van de En gelse litteratuur, ter gelegenheid van het P.E.N.-congres in Londen bijeengebracht. Niemand zal over meer ervaring beschik ken van dat soort werk dan John Lehmann en het boek is dan ook uitstekend gewor den, met ieder van zijn bijdragen zowel in de eigen toon van de medewerker gesteld als verwant met de andere. Zelfs al zijn niet al de schrijvers van deze stukken even natuurlijk op hun gemak in de rol van neu trale waarnemer, zij vinden allen een plau sibel standpunt tussen het onverbiddelijk persoonlijke en het onverschillig algemene. Het boek vertelt op die manier niet alleen van de Engelse litteratuur, het getuigt er ook van: onbevooroordeeld, belezen en met een beperkte overzichtelijkheid, want al tijd bereid om een interpretatie die zich uit een aantal feiten naar voren dringt te tem peren met andere feiten, die er niet bij passen. Zo'n manier van behandelen is niet geschikt om bij de lezer dadelijk een be roering te weeg te brengen, maar des te beter om hem te doen vermoeden dat er achter de deur van John Lehmanns bureau, in de litteraire kringen, allerlei ongehoords te vernemen is. Men zou daar vervolgens in de praktijk enige teleurstellingen op lopen: het is toverachtig, zo interessant als een hedendaagse litteratuur er kan gaan uitzien wanneer in een beperkte ruimte de tendensen worden aangegeven en haast uit niets meer blijkt dat er veel te veel van is. In werkelijkheid is tenslotte datgene wat interessant is niet de litteratuur, maar het hoek op zichzelf en soms de auteur. Des te s-roter de verdienste van het verzamelwerk, dat aan de hele massa van de niet-slechte hoeken een bekoring verleent. Om van „te veel" zoiets te maken is niet minder be wonderenswaardig dan om het, volgens een welbekende definitie van de taak der kun sten. uit „niets" te maken. John Lehmann noemt in zijn inleiding al een voornaam gemeenschappelijk punt van verscheidene van de essays, dat in de an dere soms onuitgesproken tegenwoordig is. Roy Fuller in zijn stuk over de poëzie, Philip Toynbee over de toekomst van de roman en Paul Bloomfield over de traditie van „Bloomsbury" stellen als centraal pro bleem voor de moderne auteur de afwezig heid van een overtuiging, waaraan hij zich zou kunnen refereren. Daar worden zoals al tijd ook hier als mogelijkheden, hoewel mis schien uitgeputte mogelijkheden, christen dom en marxisme voor opgegeven. Dat kan moeilijk betekenen dat van een overtuigde christen of marxist juist de vernieuwing van de Engelse litteratuur verwacht moet worden. Beter kan men stellen dat een in directe relatie van een schrijver tot de ene of de andere wereldbeschouwing nuttig kan zijn, misschien voornamelijk in de vorm het-is-zo-goed-voor-de-anderen. Zelfs dan blijft niettemin de behoefte aan een geloof betwistbaar. Cyril Connolly, die hier geen medewerker is maar wiens schaduw nog a' eens over de pagina's glijdt, heeft indertijd als een karakteristiek van al de grootste romanciers gesteld: scepticisme jegens de belangrijkste overtuigingen van hun tijd. Is het enige wat daar uit blijkt dat het twintig jaar geleden gemakkelijker was voldaan te zijn met een scepticisme dan nu? Men kan toch moeilijk aannemen, dat de behoefte aan een overtuiging, mits met toewijding beleefd, ook inderdaad een over tuiging zal opleveren die dan vervolgens de litteratuur kan schragen. Beter kan men zeggen dat de behoefte aan een overtui ging al een overtuiging is, hoewel zeker van de tweede graad, maar juist daarom wellicht produktief. De behoefte aan een overtuiging is niet een van de beste vondsten in deze bundel. Men is geneigd er tegenover te stellen wat G. S. Fraser in een tweede stuk over de dichter van de poëzietechniek zegt: een dichter stelt zich niet tot taak iets nieuws te gaan doen, maar merkt op een gegeven ogenblik dat hij met iets nieuws bezig is. Deze opmerking komt in geen van de an dere essays voor en de beste dingen die in het boek te vinden zijn treft men ook in het algemeen maar éénmaal aan. Er staan er verscheidene van in het artikel van Alan Pryce-Jones over „The personal story" en in dat van Maurice Cranston over de „litterature of ideas". Ook trou wens in dat van J. I. M. Stewart over de biografie. Geen van de twaalf essays is zonder eigen ideeën. En omdat de meeste medewerkers er daarbij in geslaagd zijn op discrete manier, zonder te catalogiseren, een aantal namen van auteurs en boeken in hun stuk onder te brengen, is de ver zameling een uitstekende introductie tot de moderne Engelse litteratuur geworden. DE BUNDEL essays van de Amerikaanse dichteres Marianne Moore is juist het ROME (U.P.) De politie te Rome heeft alle motorverkeer rond het eeuwenoude colosseum verboden, daar volgens archi tecten het gebouw dreigt in te storten als gevolg van de trillingen veroorzaakt door auto's en vrachtwagens. Het grootse amphi theater dateert uit de dagen van de Ro meinse keizer Titus, die ongeveer twee duizend jaar geleden leefde. Ondanks het feit, dat het verschillende malen door de bliksem is getroffen en in het jaar 442 door een grote aardbeving is geteisterd, bleef het gebouw stevig op zijn fundamenten staan. Het moderne verkeer schijnt sterker te zijn. tegenovergestelde van het verzamelwerk van John Lehmann: zij doet geen moeite om de dichters, die zij bespreekt, historisch aannemelijk te maken, maar onderzoekt ge heel voor haar eigen verantwoordelijkheid de gedichten op hun unieke karakter. Van een voorbeeldige deskundigheid als zij is (en lang niet pompeus) slaagt zij er in derdaad in zeker voor een buitenlandse lezer moeilijke dichters (Pound, Eliot, Ste vens, Auden) met een paar schetsmatige lijnen enigermate herkenbaar te maken. Het eerste wat als eigenaardig opvalt is haar stijl, waar alle neutrale verbindende zinsdelen zoveel mogelijk uit weggelaten zijn, zodat alleen wat onmiddellijk beel. dend ter zake is blijft. Een zo grote zindelijkheid is geenszins ideaal voor de schrijver van proza, dat op die manier verbrokkeld wordt en in zijn mogelijkheden beperkt. Wat wij hier dan ook zien is eerder een soort poëzie, die zich onmiddellijk bij de verbeelding laat aan dienen, want geen behoefte heeft om een beredeneerde lezer te ontmoeten. Om een stand van zaken in de litteratuur aan te geven en zelfs om een enkel gedicht te ra tionaliseren, is die manier ongeschikt. Het voordeel is dat de tekst van de essays niet onderbroken wordt door de geciteerde dicht regels: tekst en citaten hebben dezelfde stemming, men hoeft zich nergens te dwingen om uit een paar weerloze dicht regels af te leiden wat de essayist zojuist betoogd heeft. Het is waar dat men niet veel wijzer wordt, tenminste in de gang bare zin van het woord. Als een praktijkles in het direct waarderen van poëzie is dezê bundel niettemin instructief en genietbaar bovendien, omdat Marianne Moore, pro- zaïste of niet, in haar schrijftrant een ka rakter uitdrukt dat in een volmaakt eigen toon tegelijk open en gereserveerd is. S. M. AL VERKREG-EN zij hun bezittingen niet altijd legaal, van de vroegste tijden af noemden de edelen zich naar de land- r streken, waar zij het gezag uitoefenden. Aldus ontstonden aanduidingen als Van Egmont, Van Brederode en Van Aem- stel. Als zonen hun vaders opvolgden, werden deze aanduidingen erfelijk; ze kunnen dus als onze oudste geslachts- namen gelden. Later ontwikkelde zich het gebruik dat poorters en huislieden zich naar het oord van hun herkomst noemden. Ook op deze wijze kregen we geografische familienamen, die in hun samenstelling precies op die van de oude adel lijken. Vaak zijn ze zelfs vol- j komen gelijkluidend. EEN BLIK in onze adres- en tele- foonboeken kan leren dat deze wijze van naamvorming in ons land uitermate populair was. Zo dankt de familie Van Beinum de naam aan de herkomst uit een buurtschap in de Gelderse gemeente j Angerlo en werd Jaen Pieckesz, stam- vader van de Friese familie Van SIoo- j ten, anno 1530 geboren in het stadje f Sloten. U ziet, niet altijd klopt de schrijfwijze van de persoonsnaam met j de spelling, die thans op de landkaart voorkomt. Het geslacht (Dudok) van Heel ontleent de naam aan het dorp Hedel, waar de stamvader in 1618 over- j leed en het heeft heel wat zoekwerk ge- kost eer de familie Van Woelderen tot de ontdekking kwam dat stamvader Lambert Israelsz, die in 1639 burger van Nijmegen werd als komende van Wou- de, het huidige dorp Terwolde bij Voorst tot bakermat had. Andere voorbeelden zijn de namen Van Woerkom, Van Wol- deren en Van Eesteren, die respectieve- lijk een herkomst uit Woudrichem, Waalre en Escharen aangeven. Ook verraadt de familienaam Pruim nu niet direct dat de eerste drager ervan ge- boortig was uit het stadje Prümm bij Aken. VOORAL BRABANT heeft geografi- sche persoonsnamen opgeleverd. Namen als Van Schijndel, Van Schendel, Van Helvoirt, Van Boxtel, Van Hees, Van Oirschot, Van Pelt, Van de Mortel, Van jj Schaik, Van Vlodrop, Van Mill, Van Aalst, Van Oss en Van Opzeeland kun- nen als voorbeelden gelden. De laatste naam onthult dat de naamgever afkom- stig was uit het huidige dorpje Zeeland aan de weg tussen Veghel en Grave. Ook het land tussen de rivieren zorgde i voor dozijnen van deze namen. Op de kaart leest u Maurik, Ravenzwaay, Her- wijnen, Ommeren, Eek, Asperen, Lien- den, Eist, Lent, Driel, Leeuwen en zo het een en ander meer. Zet er „van" voor en u heeft familienamen. Echter, niet zelden ontbreekt dit voorzetsel. De familie Pijnacker (Hordijk) gaf op deze wijze te kennen dat zij eens te Pijnacker bij Delft woonde. Andere voorbeelden van dit naamtype zijn Blokzijl, Wouden- j berg, Heemskerk, Monnikendam, Appel- I doorn, Amerongen, Goes, Blijham, Bak- huizen, Ronhaar, Deinum, Dijkshoorn, Pijnenburg en Mulderije, dat u bij De- demsvaart moet zoeken. HET VERKLAREN van namen blijft een hachelijke aangelegenheid. Want niet zelden is de oorspronkelijke naam dusdanig verminkt dat slechts een ar- chiefonderzoek klaarheid kan brengen. Om vandaag met een frappant staaltje te besluiten, diene de naam Olierook, die ook al in de geografische categorie thuis hoort. De historie begint met het adelij- ke huis Hooglede bij Schiedam. Hoog- lede werd in het spraakgebruik Hooglee. In deze contreien wordt de g nogal zacht uitgesproken zodat via Ilooilee het stadium Holee bereikt werd. In ver- i schillende dialecten neemt men het met de h niet nauw, Holee werd hier dus Olee, welke zinneloze klank weer ver- basterd werd tot Olie. Nu lag nabij dat huis de buurtschap Hooglederhoek, die volgens de zelfde gang van zaken gaan- deweg de namen Oliëroek en Olieroek kreeg. Daar ontleende dan een familie de naam aan. En omdat Olieroek vrij zonderling klonk, werd er Olierook van gemaakt. In welke naam van de Hoog- lederhoek weinig meer te bespeuren valt. J. G. DE BOER VAN DER LEY ffe Nu de vermoeienissen en beslommeringen van de va kantie achter de rug zijn, beginnen we weer met nieuwe moed aan de interessante wekelijkse bezigheid van het puzzelen. Om maar meteen iets minder eenvoudigs te kunnen presenteren, hebben we onze fotograaf een foto puzzel laten vervaardigen, die moet worden opgelost volgens het reeds bekende recept: gevaagd wordt on derschriften te vervaardigen, op beide foto's van toe passing. Men moet voor beide foto-ondersclirilten het zelfde aantal letters gebruiken en deze ook in dezelfde volgorde plaatsen. Slechts de tussenruimte tussen de woorden mag variëren. Het onderschrift dat wij op het oog hebben, bestaat uit 17 letters. De ondervinding heeft ons echter geleerd, dat onze puzzelaars over genoeg fan tasie beschikken om ook andere formuleringen te vinden die aan de voorwaarden voldoen, welke evenzeer zullen worden goedgekeurd. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en f 2.50 dient men. uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uitsluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzel". VANDAAG NEEMT een vrouw afscheid van de Nederlandse omroep, waarvan zij het gezicht en de gestalte gedurende dertig jaren mede heeft gevormd en bepaald. Langer zelfs, want nog voordat op 29 mei 1926 de Vrijzinnig Protestantse Radio Om roep werd geconstitueerd, vertegenwoor digde mejuffrouw dr. Nicolette A. Bruining de Centrale commissie voor het vrijzinnig protestantisme, waaruit de V.P.R.O. zou voortkomen, in de Commissie-Posthuma en, nadat die drie keer vergaderd had, in de Regeringscommissie voor de nationale draadloze omroep onder voorzitterschap van jhr. mr. Ch. J. M. Ruys de Beeren- brouck. Zo staat het streven naar een nationale omroep zowel aan het begin als aan het einde van de loopbaan van mejuf frouw Bruining: zij is aan dat ideaal even trouw gebleven als aan dat van de in het vrijzinnig protestan tisme belichaamde verdraagzaamheid je gens anderen, een Voor de microfoon verdraagzaamheid welke op meer steunt dan alleen maar een „verdragen" of zelfs een eerbiedigen van andermans overtui ging. Bij de V.P.R.O. immers aanvaardt men anders geaarde opvattingen als even zovele facetten van het menselijk leven en als afspiegeling van Gods alvermogen. Het is duidelijk, dat wie van deze actieve en positieve verdraagzaamheid uitgaat ook ir.oet komen tot de overtuiging, dat ons land en volk het best gediend wordt door een nationaal omroepbestel, waarin immers de in de bevolking levende overtuigingen op godsdienstig, maatschappelijk, staatkundig en cultureel terrein elk naar eigen belang rijkheid en gestalte zonder discriminatie tot haar recht kunnen komen. De V.P.R.O. zelf heeft binnen het beperkte bestek dat hem gegeven was het voorbeeld van zulk een brede, objectieve taakopvatting ge geven. Meer dan eens immers hebben „anderen" de gelegenheid gekregen hun streven via de microfoon van de V.P.R.O. toe te lichten en bekendheid te geven Ook moet men daaruit de terughoudendheid van de V.P.R.O. verklaren wanneer het er om ging een stuk „algemeen" programma te verzorgen. Mejuffrouw Bruining en degenen die met haar het beleid van de Vri' ^""'s'den IEDER DIE in ons land een boot huurt zal wel eens als een nadeel gevoeld hebben dat men zo'n ding na het gebruik weer helemaal terug moet brengen. Vooral lie den, die behept zijn met een trekkersin stinct houden niet van de weg terug. Wel nu, in de Belgische Ardennen kan men hier en daar boten huren, die men niet terug hoeft te brengen. Om een voorbeeld te noe men: in het plaatspe Houyet, dat een bocht van het riviertje de Lesse heeft uitgekozen om zich te nestelen, kan men een kano of een kajak nemen naar AnseremmcS, dicht onder Dinant, waar de Lesse in de Maas vloeit. „U trekt hem maar gewoon ergens op de kant, als u geen zin heeft om verder te gaan", zei de verhuur juffrouw achteloos, „we halen alles met een truck weer bij elkaar". Terugvaren zou ook uiter mate moeilijk zijn geweest, want er staat daar in de Lesse een krachtige stroom, die men niet kan afzetten als men terug wil. Wij konden er een huren omdat wij tóch wandelden. Wandelen is ons de beste wijze van voortbewegen door de Ardennen ge bleken omdat men dan altijd nog eens een bus of een trein kan nemen, zonder hinder te hebben van een eigen voertuig. De aan wezigheid van peddels in de kano door mijn begeleidster hardnekkig „spatels" voortviieten. Er zat niets anders op dan in het water te stappen dat des zomers al tijd nog kouder is dan ons leidingwater des winters en het vaartuigje opzij te slepen naar die plek vlak bij de oever die ik had willen mijden wegens ondiepte. Het leek me dus beter eveneens idyllisch achterover te leunen en ook de koers aan de stroom over te laten. Dat heb ik dan ook gedaan, totdat we met de voorkant in een bos wuivende waterplanten bleven haken. De hele boot maakte onmiddellijk een slag om en dreef met grote snelheid achterstevoren verder. Daar viel ondanks veel peddelgeplens niet veel aan te veranderen en het enige dat ons restte was weer: uitstappen en recht trekken. HET VAREN op steigerende stromen als de lange Lesse heeft zo zijn problemen, maar geeft ook een grote genoegdoening, met name voor wandelaars, die er nu ein delijk eens zeker van zijn, dat zij de goede kant uitgaan. Want bij alle genoegens van het wande len door de Ardennen hebben wij er helaas voortdurend aan moeten twijfelen of het wel de genoegens waren, die in het boekje met onze wandelroute waren genoemd. De schaarse en vaak gebrekkige bewegwijze- Mejuffrouw dr. N. A. Bruining gingen er immers van uit, dat noch een symfonie van Van Beethoven, noch een wals van Strauss of een mars van Sousa aangekondigd behoefden te worden onder het een of andere levens- of maatschappij- beschouwelijke mottto. Vandaar dan ook dat na de bevrijding de V.P.R.O. de laatste van de omroepverenigingen was welke werd heropgericht: men heeft in die kring lang vertrouwd op een beter inzicht in de radio-aangelegenheden. Maar wat in 1925 onmogelijk was, was het in 1945 nog. De praktijk van de V.P.R.O. heeft evenwel bewezen, dat de luisteraars in het alge meen een heel wat ruimere belangstelling aan de dag legden dan degenen, die de Ne derlandse omroep vierendeelden, veron derstelden. Het eigen geluid van de vrij zinnig protestantse omroep immers heeft, ondanks de „lange en zware lezingen" waarmee voor de oorlog de vrijdagavonden werden gevuld, alom weerklank gevonden. Sommige sprekers van de V.P.R.O. konden het wat de sympathie van hun gehoor aan gaat gemakkelijk opnemen tegen gerenom meerde namen uit tijdpasseringen van een lichter genre. Het persoonlijk contact met de luisteraar en waarlijk niet alleen met. de geestverwante toehoorder bleek op merkelijk hecht van aard. Op deze wijze is de V.P.R.O. ongetwijfeld ook bij ge brek aan andere gegadigden voor deze functie na de bevrijding de concentratie geworden van allen die verlangen naar een genoemd bevreemdde ons eigenlijk, want wij zaten nog maar nauwelijks in de kano toen de stroom ons opnam en mee voerde alsof wij een propje boterhampapier waren. Maar even later bleek wat het be langrijke verschil tussen ons in de kano en zo'n propje papier was. Het laatste was willoos aan de stroom overgeleverd maar wij hadden onze peddels om wat bij te sturen, zodat wij nu en dan de vaargeul in de vaak zeer ondiepe bedding verlieten en met kracht op de keien geworpen werden. Voor mensen, die gewend zijn te zeilen, is dit wel een uitermate vreemde afwisse ling. Zij hebben altijd het duwen van de wind in het zeil gevoeld over het stroeve wateroppervlak en nu worden zij door het water zélf vervoerd, soms tegen de wind in. Het is vervoer „per" water. Wij hebben het vermoeden dat de bodem van deze vaar tuigjes van heel dik eikenhout is, want an ders zou er op elke tocht waarschijnlijk tachtig percent van lek worden gestoten op de keien en de rotsen. Die zijn er in de Lesse om de spanning te verhogen. Ter wijl mijn tochtgenoot romantisch mijme rend achterover zakte spiedden mijn ogen 't wateroppervlak vóór mij af naar ondiepten en ik probeerde krachtig het midden van de rivier te houden omdat de stroom ons vlak langs de oever wilde voeren. Dank zij al die inspanningen schuurden wij weldra met de bodem over de keien totdat we echt vast zaten. Naast ons zagen we het water Nederlandse omroep, die waardig zal zijn het Nederlandse geestesleven, maar ook de Nederlandse levensvreugde onbeperkt en onverdeeld te weerspiegelen en uit te stralen. DAT DE V.P.R.O. bij machte bleek zo- velen te verenigen op een programma, dat niet alleen vrijzinnig protestants maar ook bij uitstek nationaal mag heten, is in sterke mate het resultaat geweest van het vele werk, dat mejuffrouw dr. Nicolette A. Brui ning, de etherdame met de markante stem, onvermoeid dertig jaar lang heeft verricht. Ook wij getuigen van onze erkentelijkheid daarvoor, op deze dag dat zij de Neder landse omroep, die zij zo toegewijd en trouw heeft gediend, gaat verlaten om van een welverdiende rust te genieten. J. H. BARTMAN ring (een woord dat wij op gezag van d? ANWB menen te mogen gebruiken) van de voetpaden, de ontoereikendheid van de Michelinkaarten, die nu eenmaal vooral be stemd zijn voor alles wat zich op auto banden voortbeweegt, hebben er vaak toe geleid, dat wij ons in een vergezicht ver lustigden dat een héél ander was, dan het geen wij voor ons meenden te hebben. Wij zijn zelfs eenmaal na een vermoeiende dag- topht op twee kilometer van ons uitgangs punt uitgekomen. De weg vragen aan om standers moet men in de Ardennen vooral ook niet doen: zij zien teveel mogelijkheden om een plaats te bereiken en twisten onder ling nog na over de beste ervan, wanneer men alweer is doorgelopen. Ook het kom pas kan in uiterste gevallen zijn diensten niet verlenen, wanneer men vergeten is welke naaldpunt nu ook alweer naar het noorden wijst. Vergeleken bij dit wandelen was het va ren op de Lesse ondanks alle sensaties nog een rustige bezigheid. Men heeft tenminste de zekerheid dat de stroom altijd maar één kant uitgaat. KO BRUGBIER AMSTERDAM, sep.em'oer Afgelopen zondag ben ik bijna in het ÏJselmeer ge waaid; slechts door me goed vast te houden aan een opmerkelijk dikke en daardoor wat stabieler Duitse daime, is het onheil vermeden. Het veel geringer onheil, dat ik me met dat vastgrijpen op de hals haalde, was een corrigerende snauw en een poging tot klap van de buitenlandse bezoekster, die geheel ten onrechte meende dat ik on heuse bedoelingen met haar zou hebben gehad. Dit alles gebeurde op de Afsluitdijk. De meesten van ons krijgen tegenwoordig wel eens bezoek van buitenlanders, die beslist de Afsluitdijk moeten zien omdat ze zich niet kunnen voorstellen dat een lange dijk door de zee er onvermijdelijk precies zo uit ziet als een lange dijk door de zee. Ons voortslingerend door de lange rijen voort- kruipende zondagsrijders zijn we dus naar het hoge noorden van deze provincie ge reden. Het weer had1 voor een mooie typisch Hollandse begeleiding voor dit typisch Hollandse uitstapje gezorgd: aan een blau we lucht werden vette, witte wolken door een storm als een vlucht ballonnen voort gestuwd. We zijn nog even gestopt in De Rijp, een dorpje dat ik niet kende, maar dat het kennen ruimschoots waard is. Maar de dijk wachtte. Er stond een or kaan over heen, die men op zee waarschijn lijk niet meer zou geven dan een „ferme" of misschien zelfs wel een „stijve" bries, maar die ons kleine autootje geducht dwars zat. Letterlijk dwars, zodat we al haast vóór het bereiken van het monument midden op de d'ijk, allen tezamen in de fuiken van het ÏJselmeer verward waren geraakt. We hebben het echter gehaald. Tot vlak voor de toren, die nu ook al be waakt wordt door als wat lagere admiraals uitgedoste parkeerwachters. Deze gestaag groeiende groep landgenoten vormt een voortdurende bedreiging van mijn finan ciële status -een bedreiging, d'ie slechts door de welwillendheid van de belastingen gedeeltelijk wordt afgezwakt. Boven in de toren was de orkaan al lang geen orkaan meer. Daar loeide zij regel recht van de Noord- en Poolzee binnen en lachte huilend om alle vriendelijke zee- mans-vergelijkingen met stijve briezen. We hebben het daarboven ongeveer een halve minuut uitgehouden, toen viel het incident met de onbekende Duitse en daarmee was de laatste kans verkeken voor mijn buiten landse bezoekers, die hadden willen fil men, maar in deze wind echt geen camera recht en stil konden houden. Beneden in de toren is een branche gevestigd van de vaderlandse toeristenindustrie: vlaggen en kannetjes, molentjes en lepeltjes, kaarten en schildjes en alle onvoorstelbaar lelijke souvenirs waar de industrie maar met wat goede wil een stukje dijk op heeft kunnen afbeelden. Een grote, cynische toeristen- kenner brengt dit alles aan de man in het speciale dialect, dat voor alle buitenlan ders verstaanbaar moet zijn maar dat de Nederlander wel eens moeilijk kan vallen. Enfin, iedereen was enthousiast over de dijk. We hebben er alles over moeten uit leggen. Het resultaat is, dat we nu deze zondag over de Knardijk naar Lelystad moeten. Als het morgen dus weer stormt, denkt u dan eens aan mij. En helpt mij hopen, dat er weer ergens een dikke dame zal staan. Van welke nationaliteit dan ook. A. S. H. BREUCHELIAANSE MAALTIJD Honderden varkenskoppen, duizend me ter worst, vele tonnen bier, ketels vol rijstebrij en ontelbare pannekoeken zullen op 9 september worden genuttigd tijdens een Breugheliaanse maaltijd, die in het Vlaamse dorpje Wingene nabij Brugge wordt gehouden. Die dag zal een stoet door het plaatsje trekken, welke figuren en taferelen zal weergeven uit schilderijen van de beroemde Vlaamse schilder. In het bijzonder zullen zijn spreekwoorden, kin derspelen en „De boerenbruiloft" worden uitgebeeld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 16