Gervaise", film van Clement Naar „De kroeg" van Zola Eerste V-concert door N.Ph.O. Een veelbelovende misgreep „HET HOL VAN DE LEEUW" NAAIMACHINES Radio-Reparatie Het debuut van W. G. Klooster Toneelgroep Theater Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 13 OKTOBER 1956 99 Parijs huldigt Pablo Casals bijzonder geestdriftig (met violiste Marie Claude Theuveny) Denemarken kan films uit Amerika niet betalen Nobelprijs voor Jimenez? Bekende persoonlijkheden op de postzegel 'l oon Verhey met verlof wegens ziekte Huldiging prof. Baschwitz in november Molotov zou oppertoezicht op culturele zaken houden Examens H. J. MAERTENS NV. OPNIEUW heeft een van Zola's romans tot gegeven gediend van een film. Ditmaal „L'assommoir" (De Kroeg), voorloopster van „Nana". De filmproducenten hebben precies de omgekeerde volgorde gekozen door eerst „Nana" te realiseren en daarna „De Kroeg". Maar de verfilming van „Nana" was nu niet zo indrukwekkend, dat men behoefte voelde aan nog een cinema tografische verwerkelijking. Gelukkig be spaart regisseur René Clement ons de teleurstellingen welke de bioscoopbezoeker met „Nana" ten deel vielen. Zijn film ont trekt zich weliswaar aan het karakter van het pamflet, dat Zola's zedenschilderingen van het Parijs der negentiende eeuw uit doen stijgen boven de opzet ener verstan delijk wetenschappelijk beredeneerde kro niek van het leven in het Tweede Keizer rijk, maar men doet er dan ook verkeerd aan haar te zien als een letterlijke ver taling in beelden van de roman, die Zola de faam bezorgde, welke hij met het schrij ven van zijn Rougon-Macquart serie tot 1877 'had ontbeerd. (Na het verschijnen van „De Kroeg" steeg Zola tot grote roem. zijn uitgaven werden herdrukt en her drukt). René Clement hoedt zich ervoor de schrijver precies na te volgen. Zijn film eindigt niet bij de dood van de hoofdper soon Gervaise, maar houdt op wanneer zij reddeloos haar ondergang tegemoet gaat en de toekomst voor haar dochtertje Nana al schijnt al bepaald. In de film laten wij Ger vaise dronken en versuft achter, terwijl de kleine Nana door de straten zwerft. Dat is een even sterk einde, dat een machtige suggererende kracht bezit. Het is het slot stuk van een film, die het kenmerk draagt van haar maker, een man, die in beelden ziet en vertelt en net zoveel aan zijn voor beeld ontleent als nodig is om tot een ge- inspireerde filmwerkelijkheid te komen. Daarom aanschouwt men geen volledige „L'assommoir". Daarom ziet men geen Zola, maar een door Zola geëmotioneerde Clement. Dat betekent voor de filmkunst alleen maar winst. Men behoeft de dingen niet twee keer te zeggen, gesteld al dat zulks kan, in litteratuur en film. De film heeft een eigen zeggingskracht, die de geest ademt van haar maker. René Clement kon uit de kracht van zijn eigen sterke persoon lijkheid niet geraken tot een nabootsing van Zola. Wat hij ons met „Gervaise" aan biedt, is dus een eigen schepping. Het is er een van grote schoonheid, waarin men ge looft, al wordt aan de estethiek de inner lijke bewogenheid wel eens meer onderge schikt gemaakt, dan men zich had gewenst. Clement streeft een perfectie na, die niet in de juiste verhouding staat tot de uit drukkingsmogelijkheden, welke het ge geven hem biedt. Hij wil het soms te mooi zeggen, te mooi laten zien. Daaraan offert hij de sterke emotie, de hartstocht, de directe ontroering op. Dat het niet hoeft te gebeuren, heeft hij met „Verboden Spel" bewezen. Maar zelfs al kan men dat op merken en het eerlijk een beetje betreuren, feit blijft, dat er maar weinig filmmakers zijn, die men zoiets kan verwijten. Want als men „Gervaise" ziet, zal men Clement vurig bewonderen en vaststellen dat hij een filmer pur sang is, een cineast par excellence. Een filmdichter, zoals de film criticus in de kring zijner collega's wel eens pleegt te verzuchten het wordt zo gauw overdreven geacht voor het kermiskind onder de kunsten. MET DEZE PROLOOG is eigenlijk al een heleboel gezegd wat op het wezen van de film „Gervaise" betrekking heeft. Ik zou er aan moeten toevoegen wat mij dan zo in de film frappeert. De milieuschildering? Zeker, de milieuschildering. Daarin toont Clement zich een onvervaard meester. Ook roept hij het beeld van de tijd treffend op en vooral het beeld van de omstandigheden, waarin het volk, verpauperd, maar met een sterke hang naar fatsoen en eerbied voor de even naaste, leeft. Een exponent daarvan is Gervaise, de hinkende wasvrouw, wier droom het is zelf nog eens een wasserij te beginnen, in welke opzet zij slaagt, zij het met geleend geld, omdat haar man door een ongeluk werkeloos is geworden. Gervaise is de verzinnebeelding van het oprecht liefhebbende en goedwillende, maar door haar goedheid aan de verdorvenheid over geleverde volkskind, dat door het noodlot voortdurend wordt achterhaald. Clement tekent haar zuiver in de vertolking van Maria Schell, die ik wel nooit zo expres sief, zo genuanceerd alle stadia der ge moedservaring zag spelen als ditmaal. Trouwens, hij beschikt over een in haar geheel uitnemende bezetting van prachtige karakterspelers en typeurs. En hoe heeft hij hen in de hand! Maar ook: hoe voegt hij aan hun prestaties eigen creaties toe door de wijze waarop hij hen vangit in het beeldvlak, trefzeker hun emoites wearspie- gelt en meesterlijk dé bewegende camera hanteert om hen te achterhalen en ons hun geheimen te onthullen. Hij werkt symbo lische détails in, die het verzwegene open baren. Haarspelden bijvoorbeeld op een plaats waar ze niet worden verwacht. Pure verrukking geniet men om het wildbraad dat wordt geserveerd tijdens een verjaar dagsfeest als het hoogste goed der aarde. En dat is het op dat feest. Dat partijtje alleen al is een meesterwerk van sfeer en stemming, van menselijke tegenstellingen van het dooreenmengen van plezier en dreiging ener catastrofe. Clement verstaat ook als geen ander de kunst te spelen met de stilte. Hoe voert hij de spanning op bij het gevecht dat Gervaise voert met haar grootste vijandin in het wasbedrijf. Ineens, op het hoogtepunt valt de stilte, beklem mend en beangstigend. Van een andere orde, maar even contrastrijk doorwerkend is de eerbiedige en kinderlijk onbevangen stilte, waarmee de gasten aan het feestmaal de gans begroeten. Zo zijn er talloze mo menten waarop men Clement bewondert en zo gemakkelijk zijn spel ziet spelen, dat men er zich pas achteraf over verbaast. De cameraman, die hem terzijde stond, treedt in zijn voetspoor, want ook hij be reikt effecten, die de handeling superieur versterken. Dat die handeling geheel ge richt is op Gervaise en het accent dus be wust verlegd is van de kroeg, de ellende der dronkenschap, die haar man en Ger vaise door zijn toedoen ten gronde zal richten, geeft ongeveer het uitgangspunt aan van Clement. Het ging hem om deze vrouw, haar verbeten strijd tegen de mach ten, sterker dan zij, haar triumf, die er een is van zuivere menselijkheid, ook al moet hij haar dan ellendig achterlaten. Bewust eindigt hij met de suggestie van haar neer gang. Die neergang laten zien was niet wat hij beoogde. Daarmee stelt hij zich objec tiever in tegenover de tijd, die haar aan haar lot overliet, houdt hij zich gereser veerd beschouwend. Een machtig mede lijden breekt niet door de beelden heen. Maar Clement's medeléven kan men niet ontkennen en dat geeft Gervaise een posi tieve en tot nadenken stemmende waarde. P. W. Franse (Van onze correspondent in Parijs Het grote amfitheater van de Sorbonne in Parijs was donderdag tot de laatste plaats bezet, zelfs tussen de lange banken stond het vol mensen. Beroemde musici van Parijs en muziekvrienden waren sa mengedromd en ook van ver over de gren zen waren de concertgangers gekomen om de tachtigste verjaardag te vieren van de meester onder alle rneestercellisten, Pablo Casals. Een vroegtijdige viering overigens, want de vermaarde musicus werd op 29 december 1876 geboren. Het was een dub bele herdenking, want met het Orkest La- moureux, dat onder leiding van zijn hui dige dirigent, Jean Martinon, het eerste deel van de avond werken van Bach, Ra- meau en Mozart uitvoerde, maakte Casals in 1899 in Parijs zijn debuut. Alle markante feiten uit Casals glorieuze loopbaan werden na de pauze opgesomd door de rector magnificus van de Parijse universiteit, professor Serrailh: „Zijn een voudige afkomst, de onvergetelijke steun die Pablo van zijn moeder heeft onder vonden, zijn eerste optreden als solist, de vorming van het fameuse trio samen met de pianist Alfred Cortot (die deze avond op de eerste rij zat) en de violist Jacques Thibaud (die helaas niet meer aanwezig kon zijn), de veelzijdige activiteit van de meester tot 1936 in Barcelona, waar hij onder meer een eigen orkest dirigeerde, de breuk met het vaderland na de overwin ning van Franco, de weigering in 1945 nog in het openbaar op te treden, zolang de democratische mogendheden het bewind van de „Caudilio" zouden blijven erkennen, de zomerfestivals in het plaatsje Prades in de Franse Pyreneeën, waar Casals zich als een kluizenaar had teruggetrokken en ten slotte dan dit concert, dat als een officieel afscheid moest worden beschouwd. Casals, geperst in een smokingjasje, klein, rond en onaanzienlijk, was met zijn bekende korte pasjes naar het dirigeerge- sloelte geschoven, waar hij zichtbaar ont roerd de spreker aanhoorde en tenslotte met een innige accolade bedankte. Op dat moment gaf het publiek voor het eerst blijk van zijn geestdriftige gevoelens. Daar na begon het concert, een wel heel bij zonder concert, dat in de eerste plaats be grepen moest worden als een collectief eerbetoon van de internationale cellisten gemeenschap. De grootste kunstenaars Cas- sado, Maréchal, Navarre, Bazelaire, André- Lévy, Pasquier en nog anderen hadden zich namelijk verenigd tot een ensemble zoals men zeker nooit meer aanschouwen of be luisteren zal. Eerst speelden twaalf solis ten de beroemde elegie van Gabriel Fauré en dan volgden twee stukken van de mees ter zelf, uitgevoerd door een orkest van meer dan honderd celli. In de meerstem migheid van „Les Rois mages" getuigt Casals speciaal van zijn onbegrensde ver ering voor Bach en via de acht groepen, waarin het cellistenorkest hier was ver deeld, hoorde men nu een zwaar-sonore klank, waardoor het niet zeer oorspronke lijke, maar zeker wél eerlijke werk niet naliet indruk te maken. De Sardane, een groepsdans uit de Catalaanse dorpen, ver- moch in deze versie minder te overtuigen, De virtuoze passages, vermenigvuldigd met honderd konden niet steeds nauwkeurig worden gespeeld, zodat het klankbeeld soms wat minder helder en lichtelijk ver vormd werd. Nieuwe ovaties braken niet temin uit en er werd door Catalaanse pa triotten met vlaggetjes gezwaaid. De rust werd pas weer hersteld, toen Casals einde lijk terugkeerde met zijn eigen Stradiva rius. Hij speelde zijn befaamde toegift, een air uit een der solosuites van Bach, en men kon nu weer die bijna bedeesde toon be luisteren, waarvan alleen Casals het geheim bewaart. Na de massale manifestatie, waar voor die honderd cellisten werden gemo biliseerd, moest ik wel erkennen, dat we op deze korte, gefluisterde momenten pas het werkelijke hoogtepunt van de avond beleefden. Dit was de grote unieke Casals, wars van alle pathos of gevoelsvervalsing. We hadden Casals voor de laatste keer gehoord. Spelbeeld uit „Gervaise", een film van René Clement. Toon Verhey dirigeerde vrijdagavond in de Haarlemse Concertzaal het eerste con cert in de V-serie van het Noordhollands Philharmonisch Orkest, dat onder grote belangstelling plaats had. Een bijzondere nadruk kwam te liggen op het aandeel dat de soliste, de jonge Franse violiste Marie Claude Theuveny, in het programma ver vulde. Wat voor mij persoonlijk geen ver rassing meer betekende, omdat ik haar deze week in Beverwijk reeds gehoord had, maar wat iedereen als een bijzonder heid moet zijn opgevallen, was de prach tige sonore toon, waarmee zij het Concert in a van Vivaldi inzette en reeds in het inleidende tutti kleur gaf aan 't ensemble. Die nobele ronding van de klank bleef aldoor haar suggestieve werking mani festeren in het dankbare concert, stevig en imponerend in de hoekdelen en met een uiterst beheerste mildheid in het midden deel. Het bekende „c'est le ton qui fait la musique" kon men hier letterlijk opnemen. Toen de soliste na de pauze de „Tzigane" van Ravel aanpakte, was het in wezen niet anders, maar nu gekarakteriseerd door de ADVERTENTIE donkere hartstocht van deze pseudo-zigeu- nermuziek en met het virtuoze raffinement waar de componist het op aangelegd heeft. De ruime kansen, die Ravels „Tzigane" aan zijn „primas" biedt, werden door Marie Claude Theuveny rijkelijk uitgebuit met een technische zekerheid en een opwin dende stuwing, die verbazing wekten. We kunnen haar naar aanleiding van deze twee zo sterk contrasterende interpretaties want wat een afstand ligt er tussen Vivaldi en de Ravel van de Tzigane! als een nieuwe ster aan het violistische firma ment begroeten. De gunstige akoestische verhoudingen van de Haarlemse Concert zaal werkten mee om in beide werken een mooi evenwicht tussen de solistische pres tatie en de rol van het orkest tot stand te laten komen. Mozart is blijkbaar bij het Noordhol lands Philharmonisch Orkest geheel uit het gezichtsveld verdwenen, hoewel het herdenkingsjaar van de geniale Salzburger nog niet verstreken is en de bijdrage in de viering door geen enkele vernieuwing van het repertoire gekenmerkt werd. Dit teren op reserves wordt bedenkelijk. Van Mo- zarts oudere tijdgenoot, Josef Haydn, kre gen we nu te horen de Symfonie met de paukenslag, die volgens de anekdote opzet telijk te pas gebracht was door de compo nist om het babbelende publiek te doen schrikken en tot stilte te manen. Daar een dergelijk effect voor het concertpubliek van onze dagen overbodig is, ziet Toon Verhey er van af die klap al te hard te laten aankomen. Er zitten trouwens merk waardiger dingen in deze gemoedelijke symfonie, dan deze paukenslag, waaraan zij haar naam dankt. De avond werd besloten met de Sprook jes van Moeder de Gans door Ravel, dit zo verfijnd geïnstrumenteerd orkestwerk, dat de componist oorspronkelijk voor piano a quatre mains schreef voor zijn jeugdige vriendjes Mimi en Jean Godeloski, die hij zo vaak geamuseerd had met het vertellen van kindersprookjes. Die muzikale kinder vertellingen werden later aangewend als ballet, wat de aanleiding werd voor de orkestratie. Hier horen wij Ravel in zijn hartelijkste eenvoud, als kind met de kin deren zich een dromenrijk fantaserend, waarin wondere dingen gebeuren. Toon Verhey was er blijkbaar op bedacht de exquise kleuren van Ravels schilderpalet zo delicaat mogelijk aan te brengen, wat tot een rustig beheerste verteltrant leidde. En wij ondergingen daarbij de eeuwige bekoring van het „er was eens. Jos. de Klerk ADVERTENTIE kauw Wrigley Doublemint. Het leven wordt sneller. Vermoeiender. Kauw rustgevende, opfrissende Doublemint! Dat Is goed, bij al die spanning - verkwikkend bij al die inspanning - fris en koeler en heerlijk want Doublemint blijft lang en dubbel lang lekker. KOPENHAGEN, (U.P.) Onderhande lingen tussen de Deense bioscoopbond en vertegenwoordigers van de Amerikaanse filmindustrie zijn vastgelopen en het ziet er dus naar uit, dat Denemarken in de toe komst geen Amerikaanse films meer zal vertonen. De Amerikanen willen meer voor hun films ontvangen dan de Denen in ver band met de hoge vermakelijkheidsbelas ting kunnen betalen. In het verleden be taalde Denemarken minder dan de andere Europese landen, maar daar hebben de Amerikaanse producenten nu genoeg van. STOCKHOLM, (U.P.) In litteraire kringen te Stockholm wordt vernomen, dat de vijfenzeventigjarige Spaanse dichter Juan Jimenez, die thans op Puerto Rico woont, naar alle waarschijnlijkheid de No belprijs voor litteratuur 1957 zal ontvangen. WENEN, (U.P.) Het ministerie van Posterijen van Roemenië zal binnenkort, volgens de Roemeense dagbladen, een serie postzegels met afbeeldingen van bekende persoonlijkheden uitgeven. De serie zal be staan uit zegels die bedrukt zijn met de portretten van de Amerikaanse staatsman Benjamin Franklin, de Ierse dramaturg George B. Shaw, de Franse natuurkundige Pierre Curie, de Noorse schrijver Henrik Ibsen, de Russische schrijver F. M. Dosto- jevski en de Duitse dichter Heinrich Heine. MEN KAN VAN HET DEBUUT „Zonder het genadige einde" (Querido), waarmee de twintigjarige W. G. Klooster de Reina Prinsen Geerligsprijs (de aanmoedigings prijs voor jongeren beneden de vijfentwintig) verwierf, zeggen wat men wil, men kan er de tekortkomingen - die bij een critisch herlezen heel wat veelvuldiger blijken te zijn dan ze bij een eerste kennismaking lijken - breed uitmeten, één ding zal men niét kunnen beweren: dat Klooster het zich, als zovele aankomende auteurs, gemakkelijk heeft gemaakt. Het is waarachtig geen gering waagstuk om na een nog vrij recente publicatie van Vestdijks hand („De verminkte Apollo") en diens vroegere novellistisch-suggestieve verbeelding van de orgiastische Dionysuscultus („Arcadië") het aloude thema Apollo-Dionysus opnieuw te bespelen en het dan nog - wat tot dusver op een soortgelijke wijze door geen schrijver is ondernomen - in een tweede, analoog verhaal te „moderniseren" tot een actuele problematiek. Misschien, waarschijnlijk zelfs, heeft Klooster in één greep meer willen omvat ten dan zijn nog ongeoefende hand kon beheersen. In ieder geval was de afstand tussen vergaarde kennis en scheppende verbeelding nog te gering om hem van zijn vondst het volle creatieve profijt te kun nen doen trekken. Maar dat een jong ta lent het heeft aangedurfd om met een stof voor de dag te komen, waarvan de mythische achtergronden voor ieder be langstellende vergelijkbaar zijn met de uitkomsten der jongste mythologische we tenschap (ik denk aan het werk van W. F. Otto, maar vooral aan de in samenwerking met de Zwitserse psychoanalyticus C. G. Jung geschreven publikaties van Karl Kerényi) - dat is, als men elke gedachte aan zelfoverschatting van de hand wijst, een bewijs van de hoge eisen, die het aan zichzelf stelde, op gevaar af in gebreke te blijven. Hoe dan ook dwingt dat waarde ring af, al is de „bewonderende" lof, die het rapport der jury hem bij de bekroning toezwaaide, uitbundiger geweest dan voor de critische waakzaamheid van een begin- 99 „Door zijn inhalige uitgever en door de honger gedwongen dringt een jonge roman- schijver zich onder een valse naam bin nen bij een brave burgerfamilie, die in het quartier Saint Sulpice een winkel heeft in religieuze artikelen. Zijn opdracht is: ëen boek te schrijven, waarin de hebbelijk heden van de kleine burgerman belachelijk warden gemaakt. Schrijft hij dit boek niet, dan zal hij geen cent ontvangen van het enorme bedrag aan auteursrechten, dat zijn eerste roman met onthullingen over de Parijse „upper ten" heeft opgeleverd. Aldus een door de toneelgroep „Theater" verspreide circulaire, waarin het blijspel „Het hol van de leeuw" werd aangekon- ADVERTENT1E Alle merken, dus ruime keuze ENGEL, Gr. Houtstr. 181, Tel. 14444 Op medisch advies van de behandelende geneesheer zal Toon Verhey met ingang van heden voor onbepaalde tijd met verlof gaan. De concerten door het Noordhollands Phil harmonisch Orkest te Haarlem van dinsdag 23 oktober en vrijdag 2 november worden door Marinus Adam geleid. De programma's blijven ongewijzigd. Prof. dr. K. Baschwitz, die 2 februari dit jaar de zeventigjarige leeftijd heeft be reikt, zal na afloop van dit collegejaar af scheid van het hoogleraarsambt nemen. Enige van zijn collegae, leerlingen en vrien den zijn voornemens hun „bewondering en dankbaarheid voor de baanbrekende arbeid die prof. Baschwitz op het gebied van pers wetenschap en massapsychologie heeft ver richt" concrete vorm te geven in een bun del opstellen, bijeengebracht door prof. mr. dr. G. v. d. Bergh (Amsterdam), prof. mr. L. G. A. Schlichting (Nijmegen), prof. Desmond (Berkeley, Californië) en ande ren, en deze in november de scheidende hoogleraar aan te bieden. MOSKOU (Un. Press) Volgens welin gelichte zegslieden in Moskou is eerste vice-premier Molotov belast met het alge mene toezicht op het culturele leven, na zijn aftreden als minister van Buitenlandse Zaken in het begin van dit jaar. Dit is in overeenstemming met de alge mene politiek om elk van de elf leden van het partij-presidium verantwoordelijk te stellen voor het werk van een groep mi nisteries. Gedurende vele jaren combineerde pre sident Vorosjilov zijn militaire plichten met het toezicht op de cultuur. Molotov, een oude bolsjewist, was vóór de revolutie advocaat, journalist en schrijver. ELFDE TRIËNNALE IN MILAAN De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft een commissie inge steld tot voorbereiding van de Nederlandse inzending voor de elfde Triënnale (drie jaarlijkse internationale tentoonstelling van toegepaste kunst, industriële vormge ving en bouwkunst) te Milaan in 1957. In deze commissie zijn benoemd: R. Rietveld te Utrecht tot lid en voorzitter, W. Brusse te Amsterdam en K. Sanders te Amsterdam tot leden en mejuffrouw G. J. A. ten Hol te te Amsterdam tot secretaresse. De heer Rietveld is voorts benoemd tot Nederlands commissaris voor deze tentoonstelling. digd, waarvan vrijdagavond voor enkele tientallen belangstellenden een opvoering in de Haarlemse Schouwburg werd gege ven. Aangezien ik met de beste wil van de wereld niet kan begrijpen, waarom men dit flauwe, wezenloze verzinsel op het reper toire heeft genomen, lijkt het me niet noodzakelijk,- ruimte van deze courant in beslag te laten nemen door een het boven staande aanvullende beschrijving. Terwille van de volledigheid deel ik nog slechts mede dat de auteur, Louis Veile, met dit oorspronkelijk „A la Monnaie du Pape" ge heten nietsniemendalletje om onnaspeur lijke redenen zowel de „Prix Tristan Ber nard" als de „Oscar de la Radio 1956" heeft gewonnen. Misschien moet men daaruit de gevolgtrekking maken, dat het in Parijs met heel wat meer komische verve en scherpere accenten werd opgevoerd dan in Nederland gebeurt, waar een lauwe geza pigheid de schuchter beleden kolder wei nig kansen gaf. Maar ik wil eigenlijk geen woord kwaad spreken van de zich onder regie van de zelf ook een rol vervullende Hans Tie- meijer uitgesloofd hebbende medewerken den. Integendeel: ik vind het beklagens waardig, dat bij voorbeeld een gerenom meerde actrice als Willy Haak zich kinder achtig moest lopen aan te stellen en dat een misschien met illusies zo pas van de Toneelschool gekomen jonge kracht als Anne-Marie Heyligers in een waardeloos frivolitéwerkje haar debuut in het beroeps theater kreeg te maken. Rest mij nog te vermelden, dat Peronne Hosang, Carl van der Plas, Jacques Snoek, John de Freeze en als uitblinker Gerard Hartkamp de overige rollen vervulden in dit door Karen- Else Sluizer vlot vertaalde prul, waarvoor Noni Lichtveld het kleurige decor met een volstrekt overbodige piano ontwierp. „Het hol van de leeuw" is wat men pleegt te noemen een boulevardstuk. Maar ook in dat pretentieloze amusementsgenre is ver schil in kwaliteit. Het lijkt mij, dat een zichzelf respecterende amateurtoneelver eniging dit derderangsprodukt alleen zou opvoeren als de vaderlandse leveranciers van dergelijke feestartikelen volkomen uit geput waren geraakt. David Koning Nijmegen: Kandidaatsexamen geneeskunde le gedeelte: de dames M. Th. C. Brentjens, Nijme gen; J. K. Feuerberg, Nijmegen; J. Th. M. Hins- berg, Geleen; J. J. E. Janssen, Eindhoven; zr. M. Marielena (mej. J. B. Lampei, Maastricht; W. E. M. J. Mares, Maastricht; M. Römgens, Kerkrade; I. J. A. M. G. van Velsen, Heerlen; de heren J. A. M. van Beurden, Helmond; Th. M, van de Bilt. Sluiskil; J. P. H. Bonnier, Hel mond; M. J. B. M. van der Brand, Nispen; J. Daams, Heerlen; M. F. M. Delhaes, Eindhoven; E. Th. A. M. Gerrits, Heesch; P. G. R. van Glab- beek, Rijen; L. L. de Graat, Hulst; A. G. Haas, Heerlen; M. F. M. F. Hollands, Heerlen; A. J. M. Hoogbergen, Den Bosch; G. J. M. Kortstee, Kaalte; P. D. L. Loois, Apeldoorn; G. J. L. van der Maas, Bergen op Zoom; J. H. M. Pernot, Buchten-Born; W. M. J. G. Philipsen, Roermond; J. F. W. Roetten, Boxtel; S. L. Sprock, Nijme gen; A. J. Theuns, Heerlen; V. C. L. M. G. Tie- lens, Maastricht; H. B. M. Verhoeven, Nijmegen; A. B. M. Visschedijk, Glanerbrug; L. H. G. J. Vullings, Heyen; T. C. M. van Woerkom, Nij megen. Amsterdam: Gemeente-Universiteit: Geslaagd met lof voor het doctoraalexamen biologie: H. A. van Seventer en H. E. Coomans, beiden te Amsterdam. Doctoraalexamen scheikunde: J. B. v. d. Schoot Bennebroek. Kandidaatsexamen wis- en natuurkunde: P. van Eerde en R. H. Wesselius, beiden te Amsterdam. Bevorderd tot doctor in de geneeskunde op proefschrift geti teld „De histologie van de ziekte van Brill in haar verschillende phasen" de heer J. Th. F. Sluiter, geboren te Groningen. Doctoraalexamen economie: H. Bloemink, Zaandam. Rotterdam: Nederlandse Economische Hoge school: Kandidaatsexamen: A. Vering Meier, Schiedam; A. van Putten, Den Haag; A. W. W. van den Bos, Pijnacker; N. G. Kaales, A. F. Kle berg, P. C. Neervoort, P. Schuckink Kool, D. Koudijs en W. A. Bolderwijk, allen te Rotterdam. Doctoraalexamen: W. J. Sangers, Voorburg; F. W. Visser, Utrecht. Groningen: Rijksuniversiteit: Bevorderd tot arts: S. Heeres, Kolderwolde (Fr.); K. Hoeken dijk, Groningen; A. L. M. Israels, Groningen. neling heilzaam is. Ik voor mij houd de eruditie, die hem als een verdienste is aan gerekend, eerder voor een schoolse belem mering dan een stimulerende vormkracht. En wat zijn „taalbeheersing" betreft: een bladzijde als 69 (ik noem maar een enkele) onthulde me heel wat omtrent het gevoel van onbehagelijkheid, dat mij onder het lezen meer dan eens had bekropen: daar, in dergelijke passages, was de „litterator" aan het woord, die wat met begrippen jongleerde en ze oratorisch om hals bracht. In veel opzichten heeft Klooster zich trouwens geweld aangedaan. Zijn opzet dwong hem er toe. De Griekse pottenbak ker Asbestos, in het eerste deel van zijn boek een speelbal van de Olympische wedijver der goden - van Apollinische klaarheid, harmonie, zelfzucht en geest enerzijds, van Dionysische roes, drift, uit zinnigheid en sensualiteit anderzijds - diende immers zijn spiegelbeeld te vinden in de Amsterdamse dichterlijke puber Hans van der Linde van het tweede ver haal. De geschiedenis moest zich herhalen: op een ander niveau, in een ander milieu, in een andere tijd - de ónze, opdat de ver houding tussen het algemeen-menselijke en zijn tijdelijke verschijningsvorm, tussen twee cultuurtijdperken en levenshoudin gen, des te markanter, des te onthullender (en pijnlijker voor óns tijdsbestek) aan de dag zou treden. Dit hachelijk parallelisme, deze reprise van het antikiserende verhaal in een moderne levensstijl, van de oer krachten der mythe in het kenniscomplex der psychoanalyse - dat was, aldus opgezet, inderdaad een vondst, maar één waarvoor een debuterend auteur meer moet betalen dan hij op zak heeft. Wat Joyce, Hermann Broch, Thomas Mann (men leze diens briefwisseling met Karl Krényi( in een soms verbijsterende mate gelukte waar ze de diepste laag van het menselijk-onbe- wuste in flitsen van creatieve helderheid deden raken aan de periferie van de my the, daar kon een twintigjarig debutant niet anders dan falen. Eervol falen. Want als hij zich niet zo angstvallig had vastgeklampt aan zijn „dubbelspel" en als hij er niet al te spits vondig, al te moedwillig op uit was ge- weest om voor elk détail van zijn Griekse verhaal een pendant te vinden - en door een soms letterlijke herhaling van de tekst zelfs op te dringen - in zijn geactualiseer de Amsterdamse liefdesgeschiedenis, hij zou met een werkstuk voor de dag zijn gekomen, dat niet zó ver van een jeugdige meesterproeve was gebleven. Op voorwaar de althans, dat mèt een minder geforceer de uitwerking van zijn intelligente con ceptie ook de taal een ongedwongener vorm had aangenomen. Rest de mogelijkheid - maar daarmee vervalt dan de verdienste van de opzet - om beide verhalen los van elkaar te be schouwen. Hiér: de mythe van een godde lijke vijandschap, van een voor stervelin gen tragische verbroedering tussen lust en geest, extaze en rede (waarop men Nietz- she's geniale „Geboorte der tragedie" kan naslaan) - en temidden van de aardse weerschijn dezer Olympische mysteriën de mens, de Griek Asbestos, aan de goden verwant door zijn kunstenaarschap, tas tend in het halfduister van zijn voorge- boortelijke herinneringen naar de zin van zijn herkomst, zijn bestemming, zijn leven, zijn dood. En ginds: de problematiek van een in zichzelf verdeelde intellectueel van de twintigste eeuw, de „pubereske" dich ter Hans, in zijn tweestrijd tussen zelfver heffing en zelfverachting, liefde en zinne lijkheid, machteloos radend naar de ge heime aandrift van zijn verwarrende ge voelens, zijn voorgewende motieven en zijn twijfelachtige handelingen - in vreze levend voor het einde en in zijn hart hun kerend naar het eindeloze, het onverdeel de, het volmaakte. En in beide verhalen dan fragmentarisch voortreffelijke blad zijden, verrassende taferelen, opmerkelijke visies. Het zijn maar enkele tendensen, die ik kan aanstippen. Dit „boek" - want een roman kan men het moeilijk noemen - is zo rijk aan toespelingen, zo samengesteld van structuur en inhoud, dat er niet aan valt te denken meer dan een kenschets te geven van zijn conceptie en strekking. En wat zijn auteur aangaat: hij heeft gefaald, ja. Maar wie als Klooster zo eervol in „het moeilijke" tekort schiet, zal in de toekomst menig geslaagde fabrikant van existentiële confectielectuur voor de consequentie van een failliete boedel plaatsen. Hij is niet de eerste de beste, deze Klooster. C. E. Dinaux ADVERTENTIE BETROUWBARE Nassaustraat 5 - Haarlem - Tel. 15220

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 9