Pluim krijgt een
nieuw huis
Boekenfeest
I NOBELPRIJSWINNAAR JIMENEZ 1
Samenwerking
Zoek de dieren
Een corsage
IN SPANJE BEGINT
met Don Juan en
gepofte kastanjes
HET HERFSTSEIZOEN
OP 1 NOVEMBER
AAN SINTERKLAAS
GROTER SPEELGOED
Asnografie
Slaap kindje
Een paar vragen
„Ik houd het ndet, ik houd het niet",
riep het winterkoninkje en het klemde
zich met twee pootjes vast aan een ber-
keboompje, dat van top tot teen stond
te beven en bibberen in de storm. En
hij hield het ook niet. Hij waaide weg.
„Ik houd het niet, ik houd het niet",
zuchtte de oude eik die van ouderdom
al helemaal krom was. Hij greep met al
zijn wortels in de grond. Maar hij hield
het niet, hij waaide om.
„Ik houd het niet, ik houd het niet",
riep de vuilnisbak van de boswachter
en hij probeerde zijn deksel dicht te
houden voor de storm. Maar hij hield
het niet en waaide rinkeleking om.
„Ik houd het niet, ik houd het niet",
fluisterde Pluim de eekhoorn, die met
vier pootjes zijn nest bij elkaar probeer
de te houden. Maar hij hield het niet en
de oude eik die omviel sloeg met een
van zijn takken een gat uit zijn nest.
Het was ook een storm zoals er in
jaren niet over het bos was gegaan. Ver
schrikkelijk gewoon en dat nog wel in
de nacht! Toen het eindelijk dag werd
wisten de dieren niet wat ze zagen.
Overal lagen takken en omgewaaide
bomen. Maar het ergste waren ze er zelf
aan toe. Helemaal verregend zat Pluim
op een tak en keek treurig naar zijn nest
dat nu veel te klein voor hem geworden
was. Ook de uil, die in de oude eik naast
Pluim gewoond had, zat kopsohuddend
om zich heen te kijken.
„Wat moeten we nu doen, Oehoe?"
vroeg Pluim.
„Weggaan,gewoon weggaan. Zon
der nest kun je niet leven. Ik ga naar
de stad. Bij mijn familie in de toren is
vast wel een plaatsje te vinden".
„Tja", zei Pluim, „maar dat is niets
voor mij. Ik kan niet tegen de stads
lucht. Tot volgend voorjaar, Oehoe.
Maar Oehoe ging nog niet. Zijn kleine
ronde oogjes gingen opeens wijd open
en met zijn natte vlerk wees hij naar de
grond,
„Zeg Pluim, wat is dat?" vroeg hij.
Pluim keek. „Dat is.fluisterde hij.
Hij werd opeens wit om zijn neus en
zijn snorren trilden. „Oo, Oehoe", zucht
te hij, „is het nou nog niet erg genoeg,
dat we zijn weggewaaid? Nou komt er
nog een raar ding ook".
„Maar wat is het?" vroeg Oehoe, die
overdag niet zo goed kan zien.
„Het hoort bij een mens, dat weet ik
zeker".
„Oeiriep Oehoe, „kun je echt
niet zien wat het is?"
„Durf jij te gaan kijken, Oehoe?"
„Waarom zouden we dat doen? Laten
we liever meteen vluchten". Pluim aar
zelde. Hier blijven durfde hij niet, maar
afscheid nemen van zijn boom en zijn
bos dat leek hem het ergste van alles.
„Ga jij maar vast, Oehoe. Ik kom toch
niet zo vlug vooruit als jij".
Met tranen in hun ogen schudden ze
pootjes, maar onderhand hielden ze het
rare zwarte ding dat bij de mensen
hoorde ook in de gaten.
„Dag Pluim!"
Weg was de uil. Pluim keek hem nog
even na en wipte toen een tak lager om
naar het vreemde ding te kijken. „Nee,
ik ga toch maar", mompelde hij. Hij
hupte weg, maar opeens keerde hij om.
„Ik blijf", zei hij, want hij wist dat hij
vast en zeker heimwee zou krijgen. Zijn
hart bonsde, maar hij liet zich toch naai
beneden glijden tot vlak bij het grieze
lige zwarte ding. Het rook naar mensen.
„Ai", riep Pluim opeens, want er be
woog iets binnenin het ding.
„Ai", antwoordde een hoog stemmetje.
Het klonk niet erg gevaarlijk en daarom
vroeg Pluim: „Wie is daar?"
„Ik. riep het stemmetje, „ik, het
winterkoninkje. Ik heb vandaag een
nieuw huis betrokken maar ik kan de
uitgang niet meer vinden. Het huis is
veel te groot voor mij".
„Wacht maar", zei Pluim en hij hup
pelde op het zwarte ding af. Even zoe
ken, even kijken, ja, daar was de ope
ning en rrrtsj daar vloog het winter
koninkje naar buiten.
„Wie ben je?" vroeg hij toen hij Pluim
zag. „Ik ben Pluim, de eekhoorn. Ik
dacht dat dit zwarte ding bij de mensen
hoorde".
„Dit is een laars, Pluim, een rubber
laars en hij is uit de vuilnisbak van de
boswachter gewaaid. Jammer dat hij te
groot is voor een huis voor mij. Want ik
ben ook weggewaaid, zie je".
„Een huis.zei Pluim nadenkend,
„dat is nog zo gek niet. Kom eens mee".
Ze vlogen samen naar het nest van
Pluim, dat nog maar de helft van vroe
ger was. „Zou je hierin passen?" vroeg
Pluim.
„Schitterendschitterend. Ik heb
nog nooit zo'n mooi nest gehad", riep
het winterkoninkje. „Maar jij dan,
Pluim? Waar ga jij dan wonen?"
„Ik?" lachte Pluim, „ik neem de laars
van de mensen. Voor mij is die niet te
groot". Ze trokken allebei meteen in
hun nieuwe huis, allebei tevreden, alle
bei warm en allebei droog. Zó wachtten
ze samen de winter af in het stilge-
worden bos.
MIES BOUHUYS
Van tijd tot tijd verschijnen er in
deze jeugdrubrieken leuke knutsel
werkjes. Die zijn meestal heel eenvou
dig, met gebruik van in ieder huis aan
wezige materialen te maken. Wie nu
in deze liefhebberij zich verder wil be
kwamen en echt aan het timmeren wil
slaan om zelf bijvoorbeeld eens een
hobbelpaard, een kruiwagen of een
echte poppenkast te maken, die moet
het eenvoudige boekje „Maak groter
speelgoed" van Lütz de Jong zien te
krijgen. Het is door „Cantecleer" in
Utrecht uitgegeven. Er staan vele dui
delijke tekeningen en aanwijzingen in,
ook voor het zelf vervaardigen van
meubelen. Je kunt er ook veel uit leren
over de meest voorkomende houtver
bindingen.
ï4
.*9
3'
'li
19
li
1?
'3 4
11
U' 11 n
'j 11
ik
13
ii-
In dit raadsel moet één letter van ieder
woord door een andere letter vervangen
worden, zodat je allemaal namen van
dieren te lezen krijgt. De letters, die je
daarvoor gebruikt hebt, vormen van
1 tot en met 7 samen de naam van een
ander dier.
Deze corsage kan je maken van eikels,
eikeldopjes en galappels. Aan de eikels
en dopjes moeten steeltjes zitten. Aan
de galappels maak je dunne ijzerdraad
jes en doe er wat strootjes en een klein
eikeblaadje tussen
Wie loopt er achter de oppasser aan? Trek een lijn van 1 naar 2 en zo verder
tot 47, dan zie je het vanzelf.
Er loopt over de wereld
een lange bonte stoet.
Ik weet, ik weet wel zeker
dat jij hem vaak ontmoet.
Het Suja suja kindje
rijdt in zijn wieg vooraan.
Dan komen hop hop paardjes
die naar de markt toegaan.
Remy loopt met zijn hondje,
en Blauwvoet zoekt een spoor.
De kat gaat op zijn laarzen
de koningsdochter voor.
En achter Kai en Gerda
zie ik de kleine zwaan
in glanzend witte veren.
Roodkapje blijf niet staan.'
Daar gaat Robinson Crusoe
weer naar zijn eiland toe
en kijk, hij heeft gezelschap,
daar is Winnie de Poeh.
Dag, kleine boekenvriendjes!
Ja hoor, ik ben je vriend
de kinderboekenfeestweek
hebben jullie best verdiend.
MIES BOUHUYS.
00000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 OOOOOCrXXDOOOOOOCOOOOOC>XOCXX)OaOOOOOOOOOOOaOaOOOOOOOOOOOOOOOOrXXXXtOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO 21 uur door Paris-Inter uitgezonden.
Voor de
microfoon
DEGENEN, die maandagavond hebben
afgestemd op het Derde Programma van
de Engelse omroep, hebben zich wellicht
met enige verbazing afgevraagd of de
B.B.C. in zijn ernstigste programma een
soort Bonte-Maandagavondtrein liet rijden:
alle sprekers, die elkander van kwart over
negen tot middernacht opvolgden, werden
voortdurend onderbroken door gelach en
hilariteit, door applaus en andere luid
ruchtige tekenen van instemming. De spre
kers zelf maakten menigmaal de indruk
van kruisingen van
Wim Kan met Jan
Oradi: in feite lever
den zij dan parodieën
op de specialisten van
van het Derde Pro-
Vy gramma en hun on
derwerpen. De uit
zending betrof een bijeenkomst van de de-
batteerverenigingen van de universiteiten
van Oxford en Cambridge, waarop de mo
tie „Het Derde Programma moet worden
afgeschaft" werd behandeld. Wij hebben
niet afgewacht of de motie werd aangeno
men of niet, hetgeen trouwens slechts een
aanleiding tot een studentikoos debat was,
dat uitmuntte door geest en humor, al moe
ten wij er direct aan toevoegen, dat men de
Engelse taal wel bijzonder goed moest be
heersen om de discussies volledig te kun
nen genieten. De gedachte om dit debat,
waarin het Derde Programma voortdurend
a faire werd genomen, juist tot attractie
van de zo veelomstreden dienst van de
B.B.C. te maken, is op zichzelf al lofwaar
dig.
Overigens mag het wel merkwaardig
heten, dat een programma, dat door de ge
hele wereld wordt gewaardeerd als een
uitstekende bijdrage van de Engelse om
roep in de strijd tegen de vervlakking van
de menselijke geest, in het eigen land zelfs
na een staat van dienst van tien jaar nog
zoveel reacties oproept. Een der ernstige
argumenten in de studentikoze discussie
gold het gebruik der luisterbijdragen
voor een programma dat slechts door een
kleine minderheid wordt gewaardeerd.
Men vergeleek een deel van de lezingen
met de stof van sommige zeer exclusieve
vaktijdschriften met minimale oplagen.
Aan de andere kant staat het vast, dat het
Derde Programma steeds meer de aan
dacht der luisteraars is gaan trekken, zo
dat het nu een kring van ongeveer vijf per
cent van het aantal toestel bezitters tot zijn
geregeld gehoor kan rekenen. Dit is dan
toch altijd nog een publiek van twee mil
joen personen.
Intussen begonnen de Nederlandse om
roepen aan hun uitzendingen ter gelegen
heid van het tienjarig bestaan van het ver
drag dat de Belgisch-Nederlandse culturele
samenwerking regelt. Juist in de omroep is
er van dit verdrag nooit zoveel te merken
geweest. Op litterair terrein is het vooral
de VARA die daarop een uitzondering
maakt Belgische schrijvers komen vaak
voor de microfoon in de reeks „Met en
zonder omslag". Voorts wordt de Benelux-
gedachte in het algemeen al jarenlang
krachtdadig door de VPRO gesteund. Het
tienjarig bestaan van het verdrag en
wat is tenslotte tien jaar voor een cul
tuurbeïnvloeding, waarmee generaties ge
moeid zijn? zou echter aanleiding kun
nen zijn tot wat meer geestdrift in Hilver
sum voor dit aspect van het radioprogram
ma. In Brussel, zo hebben wij de indruk,
ziet men het belang daarvan al veel langer
in.
De VARA bleef binnen de perken van
haar reeds eerder getoonde belangstelling
door een aan de Nederlandse (Noord en
Zuid tezamen) letterkunde gewijd ether
forum, waarin André Demedts, Karei
Jonckheere, prof. Minderaa en prof. G.
Stuiveling zitting hadden. Het was wel ge
degen, maar weinig spontaan en het miste
vaart. Tevoren had een uitzending van de
NCRV in samenwerkink met het Nationaal
Radio Instituut te Brussel ons juist ver
kwikt door de warmte van het volkseigene,
die er in tot uitdrukking kwam. Al weer
een bewijs, dat de beste effecten soms met
de geringste middelen bereikt kunnen wor
den. Want er gebeurde niet veel anders,
dan dat een Nederlands koor in Amsterdam
en een Belgisch in Brussel beurtelings lie
deren zong van eigen bodem. Velen zullen
de oren zijn opengegaan voor zoveel kos
telijke schatten van de eigen zangcultuur.
J. H. Bartman
SPECIAAL AANBEVOLEN: Ter nage
dachtenis van de zes miljoen joden, die in
de jongste wereldoorlog zijn omgekomen, is
in de nabijheid van het Parijse stadhuis
een monument opgericht. Aan de totstand
koming daarvan hebben de regeringen van
bijna alle Europese landen bijgedragen.
Het wordt dinsdag 30 oktober door presi
dent René Coty onthuld. Hilversum I
zendt daarvan een reportage uit. Dezelfde
avond geeft Hilversum I de eerste uitvoe
ring van de Derde Symfonie voor koor en
orkest van Darius Milhaud. Het radio
fonisch oratorium „Job" van Ton de Leeuw
(Prix Italia 1956 van de Nederlandse Radio
Unie) wordt vrijdagavond 2 november om g
27 OKTOBER 1956
Er worden al jassen gedragen op de Ramblas van Barcelona.
BARCELONA De veel voorkomende
gedachte van bewoners uit het regenland
Nederland, dat Spanje een land zou zijn,
waar men het hele jaar in de zon kan zit
ten, is een lieve droom, want ook hier is
de herfst begonnen. De jassen en de man
telpakken komen weer uit de kasten. Want
hoewel inderdaad de zon nog wel schijnt:
de ochtenden en avonden worden al fris.
Na drie maanden vakantie zijn de scholen
deze maand weer begonnen. De verkorte
werktijden, die hebben gegolden voor de
zomermaanden juli, augustus en september,
behoren tot „het verleden. Alles is weer
normaal: van 9 tot 2 en van 4 tot 7. De
bladeren verkleuren, want alleen in het
zuiden van dit lar.d duurt de zomer voort.
Als men het niet zou hebben gemerkt
aan alle voorgaande, nogal voor de hand
liggende dingen, dan is er nog iets waaruit
men zeker kan opmaken, dat het herfst
is: op de straten zijn de oude mannetjes
en vrouwtjes verschenen, die op hun primi
tieve, met houtskool gestookte kacheltjes,
kastanjes poffen om die te koop aan te
bieden. Deze Spaanse herfsttraditie dateert,
zoals alle tradities in dit land, van eeuwen
her. Iedereen weet, dat pas tegen de eerste
november de gepofte kastanjes het lekkerst
zijn. Op 1 november namelijk viert men in
Spanje Allerzielen en bij de lange kerk
diensten, die daarbij gehouden worden, at
men vroeger wat in deze tijd in grote hoe
veelheden voorhanden is: kastanjes. Deze
vrucht, gegeten bij wat witte wijn, bestreed
de hongergevoelens afdoende. Aan de ker
ken verschenen al gauw vrouwtjes, die de
kastanjes poften en ze voor enkele centi-
mos verkochten. Daarmee was een nieuwe
gewoonte geboren. Het kon niet uitblijven
dat deze traditie groeide en zo kent men nu
in diverse Catelaanse dorpen op de voor
avond van Allerzielen „het feest van de
kastanjes". Daarbij worden grote vuren
gestookt om de glanzende bruine vruchtjes
te poffen. Dat daarbij de dansen van de
streek worden gedanst, behoeft geen betoog.
Ook de kinderen hebben een eigen spelle
tje gevonden. Op de schooltrappen worden
de vruchten uitgestald. Terwijl de kinde
ren trede voor trede deze trappen beklim
men, telkens een kastanje oprapend, zeg
gen ze een gebedje.
In Barcelona heeft het overigens maar
weinig gescheeld of er waren dit jaar geen
kastanjeverkoopsters en geen houtskool-
fornuisjes gekomen. Een bolleboos op het
gemeentehuis had namelijk uitgevonden,
dat Barcelona toch ook eens iets moest
gaan doen aan een van die mysterieuze
nieuwigheden, waar buitenlanders zo de
mond vol over hebben: verbetering van het
verkeer. Hij ontdekte dat voetgangers maar
last hadden van dat gedoe en dat er dus dit
jaar geen verkoopsters de trottoirs moch
ten komen versperren. Tenslotte moet men
immers èrgens beginnen met het opruimen
van de verkeerschaos, die groot is. Zodra
dit snode plan bekend werd, gingen er
evenwel kreten van afgrijzen op en dus
verdween het plan in de" prullenmand.
Ook aan de aanplakzuilen kan men zien,
dat de herfst is begonnen. Er hangen weer
veel affiches, waarop theatervoorstellingen
zijn aangekondigd. Ook het toneelseizoen
begint overigens pas goed op 1 november.
Op de vooravond van Allerzielen speelt
men in ettelijke theaters te Madrid en Bar
celona ieder jaar weer „Don Juan Teno-
rio" het verhaal van de minzieke edelman
uit Sevilla, die de dochter van de stede
lijke commandeur schaakt en bij die gele
genheid de laatstgenoemde bij een sabel
gevecht om het leven brengt. Hij drijft zijn
overmoed juist even te ver door het stenen
grafbeeld van de gedode vader op een feest
uit te nodigen en sterft als het beeld wer
kelijk verschijnt. Dit gegeven, dat tot een
toneelstuk werd bewerkt door José Zoril-
la, naar een veel ouder stuk van de mon
nik Gabriel Téllez, spreekt de Spanjaarden
altijd weer aan. Ze willen het ieder jaar
weer zien. Er is - na talrijke bewerkingen
voor het toneel, door Molière en Poesjkin,
tot romans en tot een door Mozart gecom
poneerde opera - nu ook een film van ge
maakt, waarvoor de Catalaanse schilder
Salvador Dali de decors leverde. De groot
ste acteurs van Spanje hebben de rol van
Don Juan gespeeld. Ze beschouwen dat al
tijd als 'n grote eer. Ook groepjes amateurs
wagen er zich aan. En het kan gebeuren,
dat men het toneelstuk kan gaan zien, op
gevoerd door de stamgasten van een be
paald cafétje. Dat men het vooral te zien
krijgt tegen Allerzielen zal wel komen om
dat het laatste bedrijf speelt op 'n kerkhof.
Van nu af wordt het kouder. Op de
hoogvlakten van Midden-Spanje zal het
weer gaan vriezen. Langs de kusten van
de Middellandse Zee, waar het kwik bijna
We begrijpen elkaar best. Ik laat hem
lopen zoals hij zelf wil, en hij brengt me
altijd waar ik wens te gaan. Platero weet
dat ik, als we komen bij de pijnboom met
de Kroon, graag naar de stam loop om
hem te strelen en door die enorme ijle
kruin heen naar de hemel te kijken. Hij
weet dat ik behagen schep in het pad dat
tussen graszoden naar de oude bron voert;
dat het voor mij een feest is om vanaf de
pijnbomenheuvel naar de rivier te kijken,
herinnering aan een romantisch plekje. Als
ik daar veilig een dutje doe is er bij het
ontwaken altijd zo'n vriendelijk uitzicht.
Ik behandel Platero als een kind. Als de
weg hobbelig wordt en een beetje zwaar
valt, stap ik af om hem te verlichten. Ik
kus hem, ik houd hem voor de mal, ik
maak hem boosHij begrijpt best wat
ik wil, draagt me geen kwaad hart toe.
Hij lijkt zó op me, dat ik wel eens geloof
dat we dezelfde gedachten hebben.
Platero geeft zich aan me over als een
verliefd meisje. Hij vindt alles goed. Ik
weet dat ik zijn geluk ben. Hij vlucht zelfs
weg van ezels en van mensen.
In een woordenboek lees ik:
„Asnografie: zelfst. nmw.: wordt meestal
ironisch gebruikt omtrent alles wat ezels
betreft."
Arme ezel! Je bent zo goed, zo nobel, zo
kittig! Ironisch.... waarom? Als er voor
jou een beschrijving bestaat, zou dat niet
moeten zijn als een voorjaarssprookje? Ze
ker, tegen een goed mens kunnen ze ge
rust ezel zeggen! En tegen een slechte ezel
moesten ze mens zeggen! IronischVan
jou, zo intelligent, de vriend van oud en
jong, van beekje en vlinder, van de zon en
van de hond, van bloemen en van de maan,
geduldig en nadenkend, zwaarmoedig en
nooit daalt onder het vriespunt, hoopt men
intussen dat er dit jaar geen reprise komt
van de vorige winter, toen er tot ieders
ontzetting plotseling sneeuw en ijs ver
schenen, die de sinaasappeloogst voor een
groot deel vernietigden. Dat is echter alle
maal van later zorg. Thans is het bij tijden
alleen nog maar wat frisjes. In de steden
komt het seizoen op gang en dat is voor
Barcelona en Madrid, om dan de grootste
twee maar te noemen, een heel evenement,
met tal van mondaine festiviteiten. De
Spaanse mode-ontwerpers hebben zwart
gelanceerd tot dè kleur en korte capes zijn
zeer „en vogue" voor de dames. Van de
vele cafétjes gaan nu 's avonds de deuren
dicht. En dan lijkt het dubbel zo gezellig,
bij een glas verwarmende Spa-ane wijn.
beminnelijk, jij Marcus Aurelius van het
open veld
Platero, die het vast en zeker begrijpt,
kijkt me strak aan met zijn grote glinste
rende ogen, zachte ogen die toch hard zijn,
waarin de zon weerspiegelt als een heel
klein vonkje in een beknopt en zwart con
vex firmament. Ai! Als zijn donzige idyl
lische kop eens kon weten dat ik hem
thans recht doe, dat ik beter ben dan zulke
mensen die woordenboeken schrijven, dat
ik bijna zo goed ben als hij zelf!
Op de marge van het boek heb ik ge
noteerd:
„Asnografie: zelfst. nmw.: behoort men
te zeggen, ironisch gesproken (om duidelijk
te zijn), van een imbeciel die woorden
boeken schrijft."
Het dochtertje van de kolenbrander,
mooi en smerig als een geldstuk, met ge
polijste zwarte ogen en lippen die rood
door het roet barsten, zit voor de deur
van het hutje op een dakpan. Ze is bezig
haar broertje in slaap te sussen.
De maand mei trilt, vurig en helder als
een inwendige zon. Te midden van de
stralende stilte hoort men het geborrel van
een pot die buiten te vuur staat, de brons
tijd van het weiland, en het opwekkende
zeebriesje door de warrige eucalyptus
bomen.
Zacht zit het kolenbrandstertje te zingen:
Mijn kindje gaat slapen
behoed door de Herderin
Pauze. De wind
opdat mijn kindje ga slapen
slaapt al haar min
De windPlatero loopt voorzichtig
tussen brandende pijnbomen heel lang
zaam verderDan gaat hij liggen op de
donkere aarde, en tijdens het langdurige
slaapliedje sluimert hij in, net als een
klein kind.
AMSTERDAM, oktober Mijn onge
loof in het bestaan van Sint Nicolaas is
gisteren weer ernstig aan het wankelen
gebracht. Ik heb hem gezien, boven op het
dak, zes verdiepingen boven de straten van
Amsterdam. Echt waar, daar stond hij.
Sinterklaas wuifde naar de steeds groei
ende menigte beneden en werd tenslotte zo
enthousiast, dat hij zijn mijter afnam en
er mee zwaaide. Nu weet ik wel, dat de
populairste heilige van Nederland hier
eigenlijk nog helemaal niet hoort te zijn en
dat hij volgens de beste bronnen van
de heer Bomans nog pas ongeveer hal
verwege is op een bezadigde wandeltocht
van Spanje naar hier, maar niettemin: dit
was hem. Bomans of geen Bomans.
Goedi, het is dus duidelijk dat Sinter
klaas ons dit jaar allemaal bij de neus
heeft gehad. Waarschijnlijk heeft hij eind
augustus al tegen Piet gezegd: „Kom,
jongen, laten we maar eens gaan. Ik moet
toch eens weten hoe die mensen zich ge
dragen als ze denken, dat ik er nog niet
ben. We moeten ze maar eens zien als ze
nog echt onder mekaar zijn, Ik ben de
laatste jaren vol achterdocht geraakt, dat
ze er behalve in eind november en begin
december maar een potje van maken." Na
deze gedachte te hebben uitgesproken zijn
de Sint en zijn knecht spoorslags bij de
generalissimo Franco hun paspoort gaan
halen en afgereisd. Gisteren stonden ze
daar op het dak.
Maar nu wilde ik u iets vragen, Sinter
klaas. In meer dan één opzicht is het een
wijze beslissing geweest om hier eens wat
eerder te arriveren. Sinterklaas, hebt u
rondgekeken van dat hoge dak af? Hebt u
links en rechts door zolderraampjes naar
binnen gekeken in kleine, donkere kamers
waar de hope van onze vaderlandse, in
dustriële litteratoren al zwetend bezig was
aan de nieuwe oogst van traditioneel nau
welijks vernieuwd proza, zulks ter publi-
katie op uw naamdag? Hebt u hen zien
zwoegen en ploeteren, Sinterklaasverhaal
na Sinterklaasverhaal vermoeid in enve
loppen proppend? En hebt u hen adressen
zien schrijven van de Nederlandse dag
bladen en periodieken, die over enkele
dagen de eerste kostelijke resultaten van
hun werk zullen ontvangen en kritisch
moeten beoordelen, welk verhaal het het
best zal „doen" (zoals de vakterm luidt).
En als u dat gezien hebt, Sinterklaas,
hebt u dan ook even gekeken in de kamers
en de gedachten van onze winkel-etaleurs,
die toch ook weer iets vaag-origineels
moeten opbrengen te uwer ere? Hebt u de
tekenaars gezien, die nu al proberen een
nieuwe fleur te geven aan uw habijt en
hebt u even stilgestaan bij het raam van
de heer Gajentaan, die bij uw officiële
binnenkomst in Amsterdam op 17 novem
ber weer zo'n belangrijke rol moet spelen?
En u hebt de kleuterscholen toch niet ver
geten, waar men omstreeks deze tijd be
gint aan het instuderen van de liederen, die
u altijd nog zo bekoren?
Hebt u dat allemaal gedaan, dan zult u
nu een beter beeld hebben van het econo
mische proces, dat uw komst ieder jaar
weer tot in de verste hoeken van Neder
land aan het rollen brengt. En dan moet u
over een paar maanden nog eens gaan
kijken in de kantoren van alle grote speel
goedfabrikanten en van de suikerwerk
magnaten van heel Europa, waar de Ne
derlandse inkopers arriveren om hun
voorraden te bestellen voor 6 december
1957. Dat moet u allemaal eens zien,
Sinterklaas. Het zal uw inzicht verdiepen.
Dat wilde ik u vandaag zeggen.
De teleurstelling heb ik dan maar voor
het laatst bewaard. Mijn dochter, Sinter
klaas, weet nog niet van u. Ze is pas an
derhalf, weet u? Praten gaat nog erg moei
lijk en van zingen kan het nog helemaal
niet komen. Maar ze zou toch zo graag een
cadeautje van u willen krijgen. Is dat te
organiseren, kunnen we dat fixen, Sinter
klaas? Dan zal ik een extra Sinterklaas
verhaal schrijven, dit jaar. Een extra mooi
verhaal, waarin ik de arme en de rijke
kindertjes allemaal gelijk zal doen zijn
voor u. En ik zal de redactie van dit blad
vragen alle Sinterklaasverhalen te plaat
sen, die zij krijgt toegestuurd. Inclusief dit.
A. S. H.
piiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiji
E Ter kennismaking met het werk van de nieuwe Nobelprijswinnaar Juan 1
Ramon Jiménez nemen wij hieronder enige van de achtenzestig proza- M
1 gedichten int zijn in 1914 geschreven boek „Platero en ik" (een „Andalusi- 1
1 sche elegie") op. Platero is hei ezeltje, waarmee de schrijver door het land
van Moguer zwerft. De teksten zijn ontleend aan de Nederlandse vertaling
i door P. Verhoog, verschenen bij de uitgeverij v/h C. de Boer jr., Amsterdam.