DE VERKEERDE GODEN
SLAGEN IN HET LEVEN
IN DE CARAVAN"
Juliana Regina 1956
ONZE NAMEN
De namenmode werd
in een klucht
gehekeld
Over oude
litteratuur
,,Les Dieux ont Soiff
van Anatole France
„Byster verleegen"
De hegeerde „van'
FRIVOOL AANHANGSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
Laagvliegers
'Vöcirl nu f Tnk
HET VERVAL van de reputatie van
Anatole France, sinds zijn dood in 1924
op tachtigjarige leeftijd, moet voor een
deel verklaard worden doordat hij tegen
het eind van zijn leven een monument
geworden was en dientengevolge een open
bare overschatting genoot en voor een an
der deel doordat de gangbare ideologieën
in deze tijd over het algemeen zwaarder
opgevat worden dan hij het deed. Zelfs
wie van de grote doctrines van de eeuw
geen nieuw heil voor de wereld verwacht,
zal zich nog niet gauw verlaten op een
terugtocht naar simpele, van ouds beken
de waarheden over de menselijke natuur,
maar eerder verder zoeken dan de doc
trines reiken. Het gaat er dan niet in de
eerste plaats om hoeveel of weinig men
daar vindt, maar om de inspanning zelf,
die onmisbaar is geworden in het beeld
van een volwaardige menselijkheid. Men
kan niet zeggen, dat Anatole France aan
die inspanning vreemd was en zonder meer
de partij van het studeervertrek en de
slaapkamer koos: hij mengde zich in de
zaak Dreyfus aan de kant van Zola, hij
bleef zestien jaar weg uit de Académie
Franpaise omdat de houding van de leden
hem niet beviel, hij was de laatste twintig
jaar van zijn leven een actieve socialist.
Bij dat alles bleef hij niettemin in zijn
hart een scepticus, niet al te ongelukkig
in een stemming van eeuwige welgevorm
de ironie. De voornaamste problemen van
zijn tijd waren duidelijk uitgestald in zijn
kristalheldere intelligentie. Niet alleen zag
hij daardoor van alle even goed de voor
delen als de bezwaren, hij had tenslotte
ook geen behoefte om één ervan naar de
vormen van zijn eigen karakter verder uit
te werken. Men ziet hier het bezwaar van
een volmaakte luciditeit, die nog meer op
een temperament steunt dan op principes.
Het denkproces verloopt te soepel en te
gerieflijk, wat ook het voornaamste be
zwaar was dat Paul Valéry tegen France
inbracht te „lekker" als men wil, een
woord dat te meer toepasselijk is, omdat
hij tenslotte pal stond voor zijn geloof in
de goede sensuele waarden van het leven:
liefde, goed eten en mooie dingen.
Intussen is die levensvisie niet volgens
alle opvattingen verwerpelijk. Een latere
tijd, grote woorden en zware gedachten
moe, zal France misschien juist appreci
ëren om de verademing die hij toestaat.
Het is trouwens ook op het ogenblik mo
gelijk hem daarom te waarderen, maar de
grieven tegen hem zijn niet alleen aan een
theorie getoetst: men ondervindt inder
daad onbehagen over een eentonigheid of
onvolledigheid, zelfs bij het lezen van een
boek als Les Dieux ont Soif, dat toch een
klein meesterwerk is. France toont zich
vaak te duidelijk kunstenaar: stylist en
arrangeur. Hij zag zichzelf ook op een
sleutelpost als redder van de Franse taal
en de klaarheid van gedachte uit de klau
wen van de symbolisten.
DE ROL van kunstenaar speelde hij
vooral met nadruk in zijn vroege werk,
maar men ziet die ook duidelijker in La
Révolte des Anges dan in I is Dieux ont
Soif, dat twee jaar eerder gepubliceerd
was, in 1912. De twee romans horen in
zeker opzicht bij elkaar: de ene rekent met
het bovenzinnelijke absolute gezag af, de
ander met het aardse. In La Révolte des
Anges zijn de engelen inderdaad aanwezig,
in het bijzonder de afvallige, die op de
aarde zijn komen wonen omdat het he
melse leven hen begon te vervelen en in
enkele gevallen omdat zij genoeg hadden
van het terreurbewind van Jahveh en een
omwenteling wilden voorbereiden, die Sa
tan op de troon moest brengen. Satan is
hier niet de Boze, maar de vertegenwoor
diger der natuurlijke „Hellinistische"
levensopvatting, waar het christendom
met zijn verbodsbepalingen het spel van
bedorven heeft. De revolutie wordt inder
daad verwezenlijkt, maar het leven profi
teert daar niet van,, want Satan wordt,
zodra hij op de hemelse troon zit, ook een
tiran. Intussen opent Jahveh, in de onder
wereld, zijn hart voor het lijden van de
mensen. Tenslotte betrapt Satan zichzelf op
zijn fout: wij moeten het terreurgezag niet
met omwentelingen bestrijden, maar in
onszelf, zegt hij. Daar loopt het boek op
uit, tamelijk mager na de geweldige he
melse en aardse machinaties die France in
beweging gezet heeft. Wat er moet ge
beuren in het geenszins onvoorstelbare ge
val, dat de oplossing te klein zal blijken
om het menselijk tekort ongedaan te ma
ken, komt niet ter sprake. Het boek zal
dan ook weinigen kunnen overtuigen van
de wenselijkheid om aan het natuurlijke
lustige leven zijn vrije loop te laten, maar
het verhaal is met een bewonderenswaar
dige fantasie en intelligentie georganiseerd.
LES DIEUX ONT SOIF is niettemin veel
beter geslaagd, met zijn realistisch materi-
In onderstaande naamkaartjes zitten be
roepen verborgen. Of beroepen? Neen, men
zou het beter bezigheden kunnen noemen,
of hobbies. Deze hebben meer met harts
tochten te maken dan met beroepen en
soms zelfs met zeer minderwaardige harts
tochten. U weet het: van ieder kaartje alle
letters gebruiken, niet meer en niet minder.
Wij hebben het probleem iets vergemak
kelijkt door een nadere aanduiding achter
iedere naam.
1. Paul Rander (een hyena); 2. Pep Sol-
lero (een sportsman); 3. Tijl Versekiekie
(geen luisteraar); 4. Del Hizernede (para
normaal), 5. Duimke Gevelgier (pleegt
misdaadjes)6. Ilties Flat (verzamelaar)
7. Lieve Grettos (gevaarlijke bezigheid).
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en
f 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de
oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein, in IJmuiden, Lange Nieuw-
straat 427.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding „Puzzel".
De oplossing van de vorige puzzel luidt:
Horizontaal: 1. pas, 3. gneis, 8. 1.1., 9.
kaarde, 10. pilaar, 12. on, 13. aar, 14. no,
15. taal, 17. solo, 19. R.G., 20. gin, 21. we,
22. talent, 24. indigo, 26. Ee, 27. edele,
28. oer.
Verticaal: 1. pipet, 2. Ali, 3. gaar, 4. nar,
5. er, 6. idool, 7. sen, 9. kaal, 11. laag, 14.
none, 16. arend, 17. silo, 18. otter, 20. gage,
21. wie, 22. til, 23. nee, 25. de.
Prijswinnaars zijn: f 7.50: L. Duits,
Dunklerstraat 49 zw.; f 5.P. J. Kok,
Ahornstraat 30, IJmuiden; f 2.50: J. Fort-
gens, Jansweg 6, Haarlem.
aal en zijn negatieve conclusie. Hier tre
den geen goden op, maar personages in de
Franse revolutie, historische en gefingeer
de. France was met de geschiedenis en het
decor van die tijd van jongs af aan ver
trouwd door de prenten en documenten,
die hij ervan bekeek in de boekwinkel van
zijn vader. Die kennis gebruikte hij nu om
de carrière te beschrijven van de fana
tieke revolutionair Evariste Gamelin, een
mislukte schilder, die het bracht tot rech
ter in een tribunaal onder Marat en Ro
bespierre en zijn stem bijdroeg aan tal
rijke massale doodvonnissen. France ver
toont deze bloedhond zonder de geringste
ophef, beminnelijk in een vredig, helder
licht, waarin de waarheid van zijn aard
door geen enkele complicatie verdoezeld
wordt. Het begrip „kwaad" heeft geen vat
op Gamelin, wiens hele notie van de we
reld bestaat uit de overtuiging dat de revo
lutie de mensheid gelukkig zal maken en
dat de tegenstanders ervan dus als vijan
den van het geluk der mensheid uitge
roeid moeten worden. Die mentaliteit is
voor de moderne lezer makkelijk aanne
melijk te maken, maar deze is niet gewend
haar met zo'n gemak onopgesmukt vlak
voor zich gesteld te zien en er niet eens
over verwonderd te zijn. Gamelin is
enigermate vereenvoudigd, geschemati
seerd, vergeleken bij een historisch voor
beeld dat men zich voor hem kan voor
stellen. In het schema zijn echter precies
die delen van hem ondergebracht waar
het om gaat, zonder verstoring van het
evenwicht door morele gewichten. Hij ver
zorgt een oude moeder die niet veel ge
looft van de grote vooruitzichten van de
revolutie en hij heeft een maïtresse, ge
naamd Elodie, die hartstochtelijker en
wellustiger verliefd op hem wordt, naar
mate hij meer bloed doet vloeien. Tenslotte
wordt hij zelf onder de toejuichingen van
het publiek naar de guillotine gereden. In
het laatste hoofdstuk zien wij Elodie een
nieuwe minnaar bij zich op de kamer
ontvangen. Als hij weggaat, waarschuwt
zij hem tegen een ontmoeting met haar
vader in precies dezelfde woorden, die zij
indertijd tegen Gamelin heeft gebruikt.
Zo'n veelbetekenende herhaling is ideaal
geschikt als slot van een verhaal van
sceptische strekking: zonder verdere toe
lichting wordt er mee duidelijk gemaakt
dat alles bij het oude blijft.
Materieel gesproken blijft in het geval
van, Les Dieux ont Soif toch niet alles
bij het oude: het schrikbewind is afge
lopen en wordt, zoals de lezer weet, opge
volgd door een minder bloeddorstig gezag.
Maar die verandering voltrekt zich op een
levensgebied, dat minder centraal gelegen
is dan dat van Elodies liefdes. De belang
rijke dingen van het leven zijn de con
crete dingen, die altijd weer in ongeveer
dezelfde vorm terugkeren. De rest, Game-
lins overtuiging, zijn carrière, is alleen
ijdel geweld en theorie. Men kan tegen-
Eik jaar, thans voor de achtste keer, ver
schijnt onder de titel „Juliana Regina" een
verzameling foto's, die gebeurtenissen in
en om het vorstelijk gezin betreffen en
genomen zijn gedurende een jaar, dat 1
september als aanvangsdatum heeft. De
meeste foto's in de aflevering 1956 zijn
van het vorstelijk bezoek aan de West en
de gebeurtenissen rond de achttiende ver
jaardag van Prinses Beatrix. Het is ver
kwikkend het uitmuntend samengestelde
boekje door te bladeren. De foto's zijn
voorzien van prettige bijschriften. Vit
koninklijke redevoeringen zijn zeer mooie
citaten gekozen. „Juliana Regina 1956" is
een waardevolle aanwinst in de reeks, die
ongetwijfeld historische waarde zal krij
gen. Het boekje heeft evenals zijn voor
gangers een bijzondere charme, omdat men
bij het zien van zoveel foto's achtereen
als het ware persoonlijk betrokken raakt
bij de gebeurtenissen, die tezamen van
overwegend belang zijn in het contact, dat
ons vorstenhuis heeft met zijn volk.
Terecht zegt de uitgever: „Het verkwikt
het hart van allen, die zich met liefde en
aanhankelijkheid rondom ons vorstenhuis
scharen". „Juliana Regina 1956" is samen
gesteld door de heer D. Wijnbeek en werd
- evenals de vorige delen - uitgegeven
door de uitgeverij en drukkerij Hollandia
te Baarn. A.N.
werpen dat de voltrekking van de dood
vonnissen ook concreet is, al is Gamelin-s
uitspraak ervan het niet. Overeenkomstig
de logica van het boek krijgen wij van de
executies dan ook haast niets te zien: zij
dragen weinig bij aan de stemming van
het verhaal, die aan terreur en tragiek
vreemd is. De dorstige goden zijn de hand
langers van de Jahveh van La Révolte des
Anges, de verkeerde goden. De ware le
venswaarden blijven door hun uitspattin
gen onberoerd, vandaar dat de intieme ge
schiedenis van het schrikbewind zich bij
France kan koesteren in een vredig licht.
Verder strookte het natuurlijk wel met
zijn levensopvatting, die in het boek ver
tegenwoordigd wordt door de „voormalige
aristocraat" nu poppenmaker Brot-
teaux des Ilettes: „Het enige doel van de
schepselen", zegt hij, „lijkt mij om in de
voeding te voorzien van anderen die voor
hetzelfde doel bestaan. Doden is een na
tuurlijk recht: dientengevolge is de dood
straf wettig, op voorwaarde dat de,ze niet
ter wille van de deugd of de rechtvaardig
heid wordt toegepast, maar uit noodzaak
of om het voordeel. Niettemin, ik heb
blijkbaar perverse instincten, want ik houd
er niet van bloed te zien vloeien en dat is
een ontaarding waar al mijn filosofie mij
nog niet van heeft kunnen genezen".
„De republikeinen", antwoordt Gamelin,
„zijn menselijk en gevoelig". En hij ver
volgt met een uitleg dat de doodstraf af
geschaft zal kunnen worden, zodra de
laatste vijand van de republiek terechtge
steld is. Een van die vijanden van de repu
bliek wordt in het vervolg Brotteaux zelf,
naar de mening van het tribunaal.
Ook als men het met Anatole Frances
radicale scepticisme in ideologische zaken
oneens is, zal men zich moeilijk een ander
standpunt kunnen voorstellen dat een hel
derder beeld van zijn onderwerp mogelijk
gemaakt zou hebben. Les Dieux ont Soif
is tot nu toe bijna onverminderd leesbaar
gebleven, zowel om zijn verborgen argu
mentatie als om zijn vertelkunst. En Eva-
riste Gamelin, die moeilijk een vriend van
de lezer zou kunnen zijn maar die hem
vertrouwd wordt als een soort familielid,
is onverbeterlijk als prototype van de reine
fanaticus.
DE LEZER vernam reeds, dat tot in
de veertiende eeuw de bewoners van
onze lage landen algemeen werden aan
geduid met Govaert, Diederic, Aegte,
Maeiken en soortgelijke benamingen.
Daarna was het slechts in schaars be
volkte streken nog mogelijk de mensen
op deze simpele wijze uit elkaar te
houden. In de steden, hoe klein ook,
werd een nadere aanduiding noodzake
lijk. Daar voorzag men de enkelvoudige
namen der poorters van een toenaam.
Dit betekent niet dat daarmee familie
namen werden geschapen. Die ontston
den pas toen de toenamen op het na
geslacht begonnen over te gaan en dus
erfelijk gevoerd werden.
HET ERFELIJK worden van deze
toenamen had in alle geleidelijkheid
plaats en heeft eeuwen in beslag ge
nomen. Ook in de steden waren vaste
geslachtsnamen in het begin van de
zeventiende eeuw nog een zeldzaamheid.
Ze werden vrijwel uitsluitend gedragen
door de regenten, die daarmee het voor
beeld van de adel volgden. Uiteraard
vond het voorbeeld der regenten weer
navolging onder de burgerij. Ook werkte
het stimulerend, dat vreemdelingen, die
naar onze gewesten kwamen, zich Im
mer in de steden vestigden. Want zij
stamden vaak uit gebieden, waar het
voeren van familienamen reeds alge
meen in gebruik was en maakten dus
ook onze poorters met deze nieuwigheid
vertrouwd. In onze grote steden werd
het aannemen van geslachtsnamen een
soort rage, waarmee door tijdgenoten
niet zelden de spot is gedreven. Een
aardige herinnering aan deze tijd be
waart de klucht „De belachchelyke
jonker" van Pieter Bernagie uit het jaar
1684.
IN DEZE KLUCHT keert de Amster
dammer Joris naar zijn vaderstad terug
nadat hij lang in Oost-Indië heeft ver
toefd. Zijn zuster Neeltje vertelt hem
wat er In die tijd is voorgevallen.
„Jy zult zo veel in deze Stad
Verandert vinden, datje verstomt zult
staan kyken,
't Zalje 't zelfde Amsterdam, noch het
zelfde volk gelyken.
Ik heb nou al meê, net als alle luyden
een Van,
Die geen bynaam heeft kan niet meê,
daar aan kend men de Man."
Hierdoor zal het opzoeken van oude
kennissen op moeilijkheden stuiten. Zo
gaat de voormalige Klaas Janse nu als
„myn Heer Zwierhaan" door het leven.
Willem Adriaanze heeft zich ook al een
nieuwe naam aangemeten en pocht zelfs
op de ouderdom van zijn geslacht! Neel-
tie voorspelt haar broer weinig succes:
„AI liepje de gantsche dag, de halve
Stad in het rond,
Ik wed, datje kwalyk één van de
Vrienden, of van haar Kinderen vond.
In 't opzoeken zou jy je vinden byster
verleegen,
Zij hebben al meê andere namen
gekreegen."
DE BRAVE NEELTJE heeft zelf ook
aan de mode meegedaan en voert thans,
zoals zij dat noemt, een „Van". Dat
woord verraadt al, dat in het aannemen
van familienamen een soort deftig-
doenerij school. Want namen, die met
„van" begonnen, werden oudtijds uit
sluitend gedragen door de adel, die zich
naar bezittingen noemde. Echter, door
zijn herkomst in 't geding te brengen,
kon thans iedere burger een naam gaan
voeren, die precies geleek op de oude
namen als Van Wassenaer en Van
Arckel. Uit alles blijkt dat vele burgers
inderdaad zo te werk zijn gegaan. Ze
plaatsten dit „van" zelfs voor namen,
die patroniemen waren of een beroep
vermeldden. Waren zij daarom te laken?
Nee, zjj volgden slechts de mode van de
dag en zagen dit „van" als een zo on
ontbeerlijk deel van een echte familie
naam dat ook zij het niet konden mis
sen. En waarom zouden zij achterblijven
bij sommige buitenlanders, die hier, zo
als Neeltje het noemt, „op strowissclien
zyn komen gedreeven" en zich zelf
weidse namen en wapens verleenden,
waarvan men in hun oude vaderland
niets wist?
J. G. de Boer van der Ley
EEN VAN DE ontmoedigende ervarin
gen, die mij er steeds weer van weerhou
den om nog eens een echt boek te schrij
ven, is een bezoek aan zo'n doorgangswin
kel van uitgeversrestanten. In Amsterdam
zijn er ook enige, waar boektitels van links
en rechts voor de tweede keer de begeer
te van het winkelend publiek trachten op
te wekken iets waarin zij de eerste keer
niet geslaagd zijn. Het zijn de titels en de
namen van de schrijvers niet alleen meer,
die de kijkers nu over de grens van de aar
zeling heen moeten voerenzij doen dat
nu in vereniging met de vetgekalkte mede
delingen over de opzienbarend lagere prijs.
Des te triester doen dan de titels aan,
die een levensomvattende pretentie ten
toon spreiden of zelfs in de vorm van een
oproep tot de mensheid gesteld zijn. Voor
het geval ik dan nog eens een boek mocht
gaan schrijven (ik vind het altijd zo moei
lijk waarover) neem ik mij nu reeds voor
in de betiteling rekening te houden met
de mogelijkheid, dat het een winkeldoch
ter wordt. Géén opgewonden constatering
als „Het snerpende heimwee" of een op
roep in de geest van „Laat naar u kijken!"
-iets wat van een modern litterator wel
licht niet eens erg gek zou worden gevon
den. Neen, dit zeker niet. Het moet be
scheidener worden. Het viel mij op, dat
iemand als Du Perron dit kennelijk ook
heeft overwogen. De titel van een verza
meling van zijn werken doet het in dit ge
zelschap eigenlijk nog het best: „Poging
tot afstand".
Boven langs de rijen en stapels boeken
schuifelende mensen hangt een spandoekje
met de woorden: „Kijkt u onze boeken rus
tig in, het verplicht u tot niets". Aange
moedigd door deze uitnodiging staan som
mige bezoekers vaak wel kwartieren te le
zen, alvorens zij besluiten om het boek
maar niet te nemen. De menselijke nieuws
gierigheid beperkt zich in winkels als deze
overigens niet alleen tot de boeken, zij
strekt zich ook uit tot de medemens en
zijn interesse en zijn beweegredenen. En
de medemens, die natuurlijk vindt, dat de
ander daar niets mee te maken heeft, ver
richt zijn rondgang dus zo neutraal moge
lijk. De bezorgdheid om naar de keuze van
zijn boeken te worden beoordeeld, is zeer
groot. Dat bleek mij bij de man, die het
prijsbandje langs het titelblad van een
boek omlaag schoof, omdat slechts de vraag
„Wilt u. te zien was. Daaronder kwa
men de woorden "in het leven slagen?" te
voorschijn en toen keek de man naar mij
op alsof ik hem op iets heel smerigs be
trapte. Nadat hij zich van mij verwijderd
had in de richting van de steeds zeer druk
bezichtigde afdeling van boeken op hoog
cultureel niveau (waar de juffrouw met de
trap toch weer steeds zeer gemakkelijk bij
kon) heb ik het werkje, waar de man zo
ongaarne mee gezien wilde worden, eens
ingekeken. Op de omslag stond een heer
in avondkleding afgedrukt met een blik,
die onmiddellijk verried, dat hij in het le
ven geslaagd was. Zelfs indien hij daar in
zijn onderkleding gestaan had, zou ik dat
nóg gemakkelijk uit zijn gelaatsuitdruk
king hebben kunnen opmaken. En het
werkje bleek daar inderdaad allerlei nut
tige aanwijzingen voor te bevatten, zoals:
„U hebt zich voorgenomen om in het le
ven te slagen. En dit voornemen brengt
voor u de verplichting mee alles daarvoor
te doen. Zo moet u dus in de eerste plaats
bij u zelf er van overtuigd raken, dat wat
u zich hebt voorgenomen, u ook zult berei
ken. Even zeker als een trein u brengt
waar u zijn wilt, zo zeker zal u slagen in
het leven indien u er van doordrongen
bent, dat u ook slagen zult. Daarom is het
voor u ook van zo groot belang slechts al
leen te denken aan slagen. Iedere gedach
te, die daar tegenin gaat, moet u tegengaan.
Voelt u, dat een verkeerde gedachte, dat
is een gedachte waarin u aan zichzelf twij
felt, in u tracht boven te komen, dan be
hoort u terstond uw maatregelen te nemen.
Kom in actie, sta uit uw gemakkelijke
stoel op en steek uw hoofd eens onder de
kraan. Spoel met het water deze sombere
gedachte als het ware uit uw hoofd";....
Men ziet hieruit, dat het de mensen in
het leven niet zomaar komt aanwaaien. En
ik ken werkelijk wel geslaagden, wier
voorkomen inderdaad doet denken aan dat
verkrampte gezicht, dat men trekt onder
een koude waterstraal. Deze „maatregelen"
zijn wellicht tevens een goede voorbereiding
voor eventuele koude douches in het leven,
waarmee dit boekje zich uiteraard moeilijk
kan bezig houden. Het verstrekt slechts in
het algemeen een verklaring over het
„waarom" van de moeilijkheden. En het
antwoordt met wijze ontroering „om over
wonnen te worden".
Ook dit boekje voorziet in de mogelijk
heid, dat men bij zijn opwaartse gang in
de maatschappij medeschepselen zal ont
moeten, die toevalligerwijze aan hun loop
baan hetzelfde stijgende karakter wensen
te geven. Het houdt zich dan ook uitvoe
rig bezig met allerlei vormen van inter
menselijk verkeer en tracht die te verbete
ren. Men moet namelijk de mensen om zich
heen voor zich zien te winnen door zijn
optreden en zijn omgangsvormen. Zo mag
de jongeman, die wil slagen, bij een me
ningsverschil nooit zeggen „dat ziet u hele
maal fout". Want dan laat hij de aange
sprokene niet „in zijn waarde". Hij moet
veeleer antwoorden, zoals een passage in
dit boekje voorschrijft: „Ja van dat stand
punt uit bekeken heeft u natuurlijk volko
men gelijk, maar heeft u hier en hier wel
eens over gedacht? Als u de kwestie nu
eens uit deze gezichtshoek bekijkt, zult u
het met mij eens zijn." Een andere weg, die
ertoe leidt, dat men zich evenals de heer
op de omslag voortdurend in avondkleding
moet gaan steken vanwege zijn gewichtig
heid, is het spreken in het openbaar. Dat
hebben de schrijvers zeer goed aangevoeld.
Spreken in het geniep kan iedereen wel en
dat leidt tot niets, maar er is heel wat meer
nodig, vóórdat men genoeg zelfverzekerd
heid heeft aangekweekt om een heleboel
mensen tegelijk in het openbaar te ver
velen.
Een hinderlijke tegenstrijdigheid trof
fen wij helaas in het hoofdstuk over het
stellen van brieven en telegrammen. Daar
in werd het fatale geval vermeld van twee
zakenlieden, die beiden naar eikaars huis
op weg gingen naar aanleiding van een
telegram „Kom morgen om tien uur". Alles
zou duidelijk geweest zijn als de verzen
der deze mededeling door het woordje „ik"
had doen vooraf gaan, lachte het boekje,
maar wij hebben ons er aan gestoten. Want
een paar bladzijden tevoren wordt nog be
toogd, dat men nooit met „ik" mag be
ginnen.
Terwijl wij het boekje met de mooie om
slag terugzetten, vroegen wij ons af of men
zich nog van deze uitgave zal willen bedie
nen om te slagen in het leven. Want nu
men deze bij de uitgeversrestanten ziet
krijgt men de indruk, dat deze uitgave zélf
niet geslaagd is.
Ko Brughier
Nadat nog vorige week op
een vreedzame middag onver
hoeds het laaiend geweld bo
ven ons huis losbrak, alsof de
hele Melkweg ontploffend en
oxyderend in onze dakgoot
neersuisde, heeft de militaire
overheid nu een kordaat be
sluit genomen. In het bericht,
dat hierbij nog eens is afge
drukt, ligt de hernieuwde ge
moedsrust van een heel ge
slacht besloten. De onherstel
bare neuroses, die reeds aan
onze generatie zijn toebedeeld,
zullen wij met lijdzaamheid
moeten dragen, doch nieuwe
zullen er nu niet meer bij
komen en er is zelfs alle kans,
dat er heel wat minder straal
jagers op huizen zullen neer
vallen dan tot nu toe het ge
val geweest is.
Zeer sympathiek doet de ge
dachte aan, dat de militaire
overheid ons gehele volk heeft
aangesteld als controleurs op
de gehoorzaamheid der Neder
landse straaljagerpiloten. Ons
wordt namelijk beleefd ver
zocht, terstond melding te ma
ken van eventuele overtre
dingen.
Dat is een taak, die wij allen
met bijzonder enthousiasme
moeten vervullen. Het is trou
wens onze nationale eigen
schap om met grote ijver en
argus-ogen overtreders van de
wet in de gaten te houden,
welke wet dat dan ook zijn
moge. Het aangeven van deze
overtreders was tot nu toe iets,
wat de meesten van ons tegen
de borst stuitte. Wij geven er
immers, als echte Nederlan
ders, veeleer de voorkeur aan
de overtreder bestraffend aan
te kijken en hem een laat
dunkend adjectief achterna te
roepen. Zinnetjes als: „Hé!
Kan je niet uitkijken?" (voor
beeld van de Verbolgen Vra-
Y>\ -i'. v*
dingen en Kon op eigen gelegenheid naar
hqis gaan.
fjarige tuinder T. Sprokholt uit Epe,
de Tongerenseweg te Epe door een
Titaire vrachtwagen aangereden en op
ypHr.nd HU
ces niet
een op-
uitvoe-
elk on
ding gaf
Admini-
van het
nidt na-
oordeel
onjuiste
.van de
Er zijn voor militaire vliegers rouies en
gebieden vastgesteld buiten welke het ver
boden is laag te vliegen. Bij de vaststelling
is rekening gehouden met de bevolkings
dichtheid van ons land en niet de veilig
heid van de burgerluchtvaart. Het is de
vliegers verboden buiten de ingestelde ge
bieden en routes laag te vliegen. Indien
overtreders worden waargenomen moeten
meldingen hierover een opgave bevatten
van het type en het nummer van het
vliegtuig alsmede het tijdstip en de juiste
plaats waar het vliegtuig werd gezien. De
nummers zijn op een zeer duidelijke plaats
onder de beide vleugels en op de romp
tussen de vleugels en de staart aange
geven.
Giste
terst in
tisserij
tart ei
iigd.
<W. IC
c wam
ioord,
topter
ien va
oerd e
topter
eend
ten en
oaar
arbot
tetakel
iet wa
•net ee
5e he
wond
ing, t,
lewiss*
XOOOOOOOOt
•mn*
gende Vorm) en „Sufferd, doe
je doppen open!" als specimen
van de Misprijzend Gebieden
de Wijs zijn op onze straten
schering en inslag. Het schud
den van vuisten en het ophef
fen van bestraffende wijsvin
gers zijn daarbij de meest ge
bruikelijke gebaren.
Met straaljagerpiloten ech
ter is het een andere zaak. Er
blijft ons werkelijk niets an
ders over dan eventuele laag-
en verkeerdvliegers onmiddel
lijk aan te klagen bij de daar
toe aangewezen instantie. Ge
zien de aanmerkelijke snel
heid, waarmede deze heren
zich plegen voort te bewegen,
zal immers het bestraffend
aankijken weinig of geen ef
fect sorteren.
Het schudden van vuisten of
wijsvingers kan men gevoeg
lijk achterwege laten, aange
zien de overtreder weinig ge
legenheid zal hebben zijn aan
dacht te wijden aan dingen die
achter hem liggen. Een grote
moeilijkheid zou tevens zijn,
om te weten te komen in
welke richting men schudden
moet. Wanneer men zich be
paalt tot de plaats, waar het
donderende lawaai vandaan
komt, dan moet men immers
meteen constateren dat de
schuldige op dat moment reeds
veertig kilometer verder is.
Men zou kunnen afspreken dat
de bewoners van Rodeschool
de vinger beginnen te heffen,
wanneer de Haarlemmers op
hun stoelen zitten te schudden.
Doch dat zou een organisatie
vereisen die handenvol geld
zou kosten en die misschien
zelfs tot gevolg zou hebben,
dat er geen geld meer over
blijft om straaljagers te kopen.
Neen. Laten we ons houden
aan de richtlijnen die ons van
overheidswege worden ver
strekt. Wanneer onverhoeds de
hel boven onze hoofden los
breekt, gaan wij simpel en ge
disciplineerd als volgt te werk:
Wij wachten tot de doods
schrik van onze ledematen in
zoverre geweken is, dat wij
ons buitenshuis kunnen be
geven. Tegen die tijd is waar
schijnlijk ook de tijdelijke
doofheid hersteld en heeft men
volledig kunnen vaststellen,
dat men nog leeft.
Vervolgens kijken wij om
hoog, bestuderen nauwkeurig
het type vliegtuig dat zich
tussen de televisieantennes
heeft gewaagd en stellen vast
of het een oude, nieuwe of
nieuwste straaljager betreft. Is
het een nóg nieuwere, dan is
het een Amerikaanse of Rus
sische en in dat geval behoeft
men geen melding te maken,
aangezien deze nationaliteiten
buiten en boven onze wet
vliegen.
Na aldus zekerheid te heb
ben gekregen over het type,
richten wij onze ogen op het
nummer van het vliegtuig. Dit
nummer bevindt zich niet, zo
als bij auto's, aan de achter
zijde van het vehikel, doch
onder de beide vleugels en
tussen de vleugels en de staart.
Het is zeer eenvoudig, deze
nummers te onderscheiden,
aangezien zij, volgens de over
heid, zeer duidelijk zijn aan
gebracht.
Men neemt potlood en pa
pier te allen tijde mee naar
buiten, ook al heeft men nog
geen lawaai gehoord. Want
en dat is een puntje van groot
belang men moet rekening
houden met het feit dat men
ten aanzien van straaljagers
altijd een slag vóór moet
wezen.
Het is namelijk zo: hoort
men een straaljager, dan is hij
weg. Hoort men niets, dan is
hij er of "can er althans zijn.
Om te schrikken, boos te wor
den en naar buiten te snellen
moet men dus niet wachten
op het lawaai, doch men moet
ongeveer veertig seconden vóór
het lawaai voorbereidselen
treffen. Men snelt naar buiten
als men niets hoort, kijkt om
hoog, schrijft alles op en wacht
dan op de komst van het ge
donder.
Wanneer een straaljager op
een bebouwde kom valt, kan
men het lawaai aantreffen op
dezelfde plek als de straal
jager. Het heeft dan, technisch
gesproken, zijn baas ingehaald.
In alle andere gevallen komt
het ver achteraan en er wordt
zelfs gefluisterd dat bij de al
lernieuwste typen dit lawaai
op een bepaald moment onder
weg ontmoedigd terugkeert.
Dit alles dient men in aan
merking te nemen, wanneer
men de overtredingen ten aan
zien van laagvliegen boven
woongebieden wil melden. Het
is een weet, en verder zijn er
weinig moeilijkheden. De mili
taire overheid vertrouwt, dat
iedereen zijn plicht zal doen.
En hoe verschrikkelijk rustig
zal het hierna wezen.
R. Agteran