VOORNAAM PEDAGOOG LEGDE ZIJN
EIGEN KINDEREN TE VONDELING
HET WERK VAN OSKAR KOKOSCHKA
DE IJSELIJKE GESCHIEDENIS VAN DE
SCHONE SLAAPSTER VAN NEWCASTLE
GROTE DENKERS IN HUN GEWONE OOEN
Anastasia
VUIL WATER
De Vis gier
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Zeven dagen in de koelkast
redden haar het leven
FRIVOOL AANHANGSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
Gasverlichting neemt af
OP 28 JUNI 1712 werd in Genève in het
gezin van de horlogemaker Rousseau een
zoon geboren, die Jean-Jacques werd ge
doopt. De dag waarop hij het levenslicht
aanschouwde was de sterfdag van zijn
moeder en de liefdevolle zorg, wélke een
moeder aan haar kind pleegt te besteden,
heeft de man, die de invloedrijkste denker
van Frankrijk in de achttiende eeuw zou
worden, dan ook nooit gekend. Zijn vader
was er de man niet naar zich veel aan te
trekken van de opvoeding van zijn jongste
zoon. Het is zeker mede een gevolg van
zijn kommervolle en liefdeloze jeugdjaren
en van het gebrek aan een systematische
opvoeding, dat Jean-Jacques in zijn latere
leven een zo onevenwichtige figuur is ge
worden. Toen hij tien jaar was, moest zijn
vader Genève ontvluchten wegens een
vechtpartij en werd Jean-Jacques aan zijn
lot overgelaten. Korte tijd later vinden
wij hem in dienst bij een graveur, die hem
om het minste of geringste vergrijp zulk
een pak slaag pleegt toe te dienen, dat de
jongen niet meer zitten of liggen kan. Geen
wonder, dat Jean-Jacques tenslotte het
huis van deze leermeester ontvlucht en
zelfs Genève verlaat. Er breekt een leven
aan van zwerven. Nergens houdt hij het
lang uit, zelfs niet in Anécy bij Madame
De Warens, die eerst de plaats van een
moeder, later die van een geliefde bij hein
inneemt. Wel keert hij na herhaalde afwe
zigheid telkens bij haar terug, maar alleen
om na enige maanden opnieuw de benen
te nemen. Daartussendoor is hij muzikant
en muziekleraar, klerk bij het kadaster en
soldaat en vervult hij nog andere functies.
In 1740 verlaat hij Madame De Warens
voorgoed, ziet voorgoed af van haar gel
delijke steun en trekt naar Parijs, waar
hij carrière hoopt te kunnen maken.
IN DIE HOOP wordt Rousseau niet be
drogen. In Parijs weet hij zich in enkele
tientallen jaren een vooraanstaande plaats
te veroveren in de kringen van hen, die in
het achttiende eeuwse culturele leven in
Frankrijk de toon aangeven. In Parijs cf
niet ver buiten deze stad op het buitengoed
van zijn beschermster Madame de Luxem
bourg, schrijft hij werken, die hem be
roemd hebben gemaakt: opvoedkundige
boeken, romans, culturele beschouwingen
en politieke verhandelingen. Maar in Pa
rijs knoopt hij in 1744 ook een verhouding
aan met een dienstmeisje van zeer geringe
ontwikkeling, Thérèse Levasseur. Het zal
drieëntwintig jaar duren, voordat hij met
haar een gewetenshuwelijk aangaat „voor
God, de Natuur en twee deugdzame per
sonen", zoals hij later schrijft. Op dat
ogenblik zijn er echter uit zijn verhouding
met Thérèse reeds vijf kinderen geboren
Maar de grootste opvoedkundige, die
Frankrijk voortbracht, de man, die in dik
ke boeken anderen voorschreef, hoe zij
hun kroost moesten grootbrengen, be
steedde geen moment aan de opvoeding
van zijn eigen kinderen. Hij kende ze zelfs
niet. Alle vijf werden ze door hem te von
deling gelegd! „Ik ben te arm om kinderen
te onderhouden", schreef hij, „en de zorgen,
aan hun opvoeding verbonden, zouden zo
Een Duits gerechtshof is begonnen wet
telijke stappen te nemen, die wellicht de
eis van een vrouw, die zegt, dat zij Anas
tasia, de dochter van de laatste Russische
tsaar is, zullen bevestigen of ontzenuwen.
Anna Anderson, die in het Zwarte Woud
woont, heeft een aanklacht ingediend tegen
een weekblad van Karlsruhe, dat schreef,
dat zij in werkelijkheid Franziska Schan-
kowski is, een Poolse boerin. Mevrouw
Anderson heeft, al vanaf het begin der
twintiger jaren, toen zij zich voor het eerst
in Berlijn vertoonde, voor het vaststellen
van haar identiteit gestreden. De redacteur
van het weekblad zegt, dat hij in het bezit
is van de onder ede afgelegde getuigenis
van een voormalige Oostenrijkse krijgs
gevangene, die in 1918 in Rusland in
Jekaterineburg aanwezig was en verklaart,
dat hij getuige is geweest van de executie
van de hele familie van de tsaar, onder
wie ook Anastasia. De advocaat van me
vrouw Anderson heeft meegedeeld, dat hij
een getuige naar voren zal brengen, die
haar gezien heeft, vermomd als een kozak
ken-luitenant, vier dagen na de executies.
De recente zitting van het hof wds een
poging een regeling tot stand te brengen
buiten het hof om, voordat de eigenlijke
rechtszaak beginnen zou. Maar de advo
caten van beide partijen kwamen niet tot
overeenstemming. De zaak zal nu later,
op een nog vast te stellen datum, voorko
men.
zwaar zijn, dat ik mij niet rustig meer
aan mijn werk zou kunnen wijden". Maar
een andere keer voerde hij als excuus aan,
dat het een „een volksgebruik" was kinde
ren te vondeling te leggen. Nog een an
dere maal beweerde de grote pedagoog
„ongeschikt te zijn kinderen een behoor
lijke opvoeding te geven!" Een beter be
wijs dan deze verschillende verontschul
digingen is er niet voor het feit, dat Rous
seau zelf moet hebben gevoeld, dat hij zijn
kinderen groot onrecht deed door hen
reeds bij hun geboorte op dezelfde harte
loze wijze aan hun lot over te laten als zijn
vader dat hem op tienjarige leeftijd had
gedaan. „Qui s'excuse s'accuse", zegt een
Frans spreekwoord, „Wie zich veront
schuldigt, beschuldigt zich". Dat is op de
plichtvergeten pedagoog Rousseau wel zeer
toepasselijk.
ZIJN LASTIG KARAKTER bracht
Rousseau meermalen op zeer gespannen
voet met zijn vrienden, zijn begunstigers
en de kerkelijke en wereldlijke autoritei
ten van zijn tijd. Als hij dan ook nog zijn
„Geloofsbelijdenis van een Savoyaards ka
pelaan" publiceert, waardoor hij zich het
verwijt op de hals haalt een godlooche
naar te zijn, heeft de Franse overheid er
genoeg van en gelast zijn inhechtenisne
ming. Rousseau weet echter te ontsnappen
en vestigt zich in Neüchatel in Zwitser
land. Ook hier echter brengen zijn ge
schriften hem in moeilijkheden. Na een
kort bezoek aan Parijs neemt hij dan ook
in gezelschap van de grote Engelse filosoof
Hume de wijk naar „het eiland der wijs
heid": Engeland. In Engeland openbaart
zich voor het eerst in het leven van de dan
vierenvijftigjarige Rousseau een vorm van
krankzinnigheid, die hem van zijn vrien
den en kennissen zal vervreemden en die
over zijn laatste levensjaren een sombere
sluier zal werpen. Hij lijdt namelijk aan
vervolgingswaanzin. Hij meent, dat zowel
zijn Franse als zijn Engelse vrienden te
gen hem samenzweren. Hij schrijft hen
boze brieven, waarop zij natuurlijk weer
boos antwoorden, en hij dient zelfs een
aanklacht in tegen zijn gastheer Hume.
Tenslotte acht hij zich in Engeland niet
meer zeker van zijn leven, weet gedaan te
krijgen, dat hij naar Parijs mag terugke-
Volgens de New York Herald Tribune
zijn er in de omgeving van Parijs opnieuw
klachten ontstaan over ondrinkbaar water.
Ditkeer in Versailles. Een Parijs blad pu
bliceerde dezer dagen klachten van ver-
scheidenen, die zeiden dat het water vol
dennenaalden zat, kleine beestjes en
bloedzuigers. Huisvrouwen hebben er over
geklaagd, dat haar wasmachines door het
vuile water verstopt raken. Deskundigen
van de gezondheidsdienst hebben gezegd
van de situatie op de hoogte te zijn. Zij
beweren echter dat het water geen bac
teriën bevat en beslist ongevaarlijk is.
Sommige bewoners van het gebied klaag
den over maagstoornissen, maar daar hech
ten zij weinig geloof aan. Het drinkwater
van Versailles en omgeving wordt geleverd
uit reservoirs, die onder koning Lodewijk
XIV werden aangelegd. In zijn tijd werd
daarin het water bewaard, dat gebruikt
werd voor de grote waterfestijnen in de
tuinen van het paleis. Deze reservoirs zijn
geheel blootgesteld aan de lucht. Van de
rommel, die er in raakt, slipt wel eens iets
door de filters. In Louvecienne wordt een
nieuw filterstation gebouwd, maar dat zal
niet eerder dan in 1957 klaar zijn. Zolang
zullen de mensen daar tevreden moeten
zijn met water, dat soms zwart ziet van
het drab.
Jean-Jacques Roussepu
ren en begint opnieuw in Frankrijk een
leven van zwerven van de ene begunstiger
naar de andere. De waanzin houdt hem
echter in de greep. Zijn achterdocht kent
geen rust meer. Óveral meent hij samen
zweringen te ontdekken, die tegen zijn le
ven zijn gericht. Als hij in 1770 twee een
voudige kamers in Parijs huurt voor zich
zelf en Thérèse, zien de buren hem rond
lopen inIndianencostuum.
IN 1778 KOMT HET einde misschien
door zelfmoord, waarschijnlijk echter door
een beroerte van de man, die eens van
zichzelf zei: „Ik ben er van overtuigd, dat
van alle mensen, die ik in mijn leven heb
gekend, geen enkele beter was dan ik zelf".
Elf jaar later breekt de Franse Revolutie
uit en zal Rousseaus politieke leer de
bloedrode vlammen van de terreur doen
oplaaien in de harten van Robespierre en
andere beruchte volksmenners. En nog
eens een tiental jaren later zal Napoleon
in een gesprek over Rousseau verzuchten:
„Het was voor de rust in Frankrijk beter
geweest, als deze man nooit had gelgefd".
DE VERZENBUNDEL. „De Visgier" van
Catharina van der Linden (Van Loghum
Slaterus, Arnhem) berust op een diep be
minnen van de natuur als zuivere oer
kracht. Maar dit beminnen is zo stereotiep
verwoord en zo in die verwoording blij
ven steken, dat er geen poëzie voelbaar
wordt in de monotone maatgang van op
somming en variaties. De bergwanden zijn
kaal, de mannen stoer, de waterval is diep,
de steen grauw, een massief stuk eeuwgi-
heid onwrikbaar. „Brom'ge melodij" kan
heus niet meer. Evenmin is het aanneme
lijk dat met „in bange onrust het smalle
jaagpad langsloopt" als „mijn lief ver
dronken is". In dit kader van oerkrach
ten, naakte ongereptheid, grootse wil,
schaamle hut, bodemloos moeras is na-
springen van het lief geijkt voorgeschreven.
„De Schaduwen" en „De Geboorte" en
„Stille tocht" bezitten enige poëzie. Dat
maakt het echter allemaal hog ellendiger,
want wie op grond daarvan bereid is over
de brug te komen valt nu zeker in het wa
ter (felwit schuimend). Bij ronduit slech
te poëzie had men tenminste aan de kant
(zwart baardmos) kunnen blijven. Maar
nu is het vlees-noch-vis-gier. Het is meer
giervis.
A. N.
(Van onze correspondent in Wenen)
TER GELEGENHEID van de zeventigste verjaardag van de
Oostenrijkse schilder Oskar Kokoschka heeft het Nationale
Museum van Praag een collectie van ongeveer honderd schilde
rijen en tekeningen bijeen gebracht, die nu eindelijk, na een
afwezigheid van lange jaren, in Oostenrijk worden tentoon
gesteld. Men leert daaruit een hier vrijwel onbekende Kokoschka
kennen uit de jaren van zijn eerste emigratie (19341938> in
Praag, waar hij zijn vrouw ontmoette, die hij in zijn tien
frappante „Olda-variaties" heeft vereeuwigd. De meeste aan
dacht trekken echter drie onvergetelijke stadsgezichten van de
Tsjechische hoofdstad met dat onheilspellende geel en blauw,
waarmee het water van de Moldau en de lucht zijn geschilderd.
Deze drie doeken bevestigen de indruk, dat Kokoschka altijd
geboeid is geweest door het karakter van bepaalde steden. Wij
denken hierbij aan een van zijn jongste werken: Gezicht op Linz,
waarvoor de gemeenteraad aldaar hem de opdracht had ge
geven. Soortgelijke opdrachten zijn intussen uit Keulen, Berlijn
en Wenen gevolgd. Zijn grootste en meest visionaire werk blijft
echter „Thermopylae" voor Hamburg, een vlammende triptiek
van ruim twee bij zeven meter, bedoeld als symbool van onze
tijd, niet alleen door de uitbeelding van de oorlogsellende, maar
ook door de gestalte van de „aarzelende" of twijfelaar, die al
het onheil ziet aankomen en die toch niet handelend optreedt.
Deze emigratie is voor Kokoschka een tijd van grote financiële
zorgen geweest. Dit bewijst het grote aantal schilderijen uit de
Praagse collectie, die nog altijd in particulier bezit zijn en die
de schilder voor weinig geld moest verkopen. Thans echter be
hoort hij tot de grote en meest gewaardeerde kunstenaars. Zijn
signatuur O. K. is gezocht. De Tsjechische kunsthistoricus Jan
Tomes schrijft terecht, dat Kokoschka bezwaarlijk tot de Tsje
chische cultuurkring kan worden gerekend, ondanks zijn Slavi
sche naam en ondanks het feit dat zijn vader en grootvader
jarenlang in Praag hebben geleefd. Men noemt hem een expres
sionist met het pathos van een barokschilder, dharmee impliciet
en niet zonder grond aanduidend dat hij eerder op de barokke
traditie van Oostenrijk steunt. Kokoschka voelt zich inderdaad
als Oostenrijker, ook. al heeft hij zijn beslissende jaren (1917
1924) in Dresden doorgebracht, waarvan onder meer het „dubbel
portret" in Museum Boymans te Rotterdam getuigenis aflegt.
Ofschoon hij tegenwoordig afwisselend in Engeland en Zwitser
land woont, komt hij in de laatste jaren herhaaldelijk naar
Oostenrijk en vooral naar Salzburg, waar hij in 1953 zijn zomer-
academie heeft opgericht. Oostenrijk heeft hem vrij laat
„ontdekt". Maar nu hij zeventig jaar is geworden, heeft zijn
vaderland de ereschuld op overtuigende wijze afgelost door de
publikatie van een wel duur, maar onmisbaar standaardwerk.
In dit boekwerk (C. K. - Das Werk des Malers". Verlag Galerie
Welz te Salzburg) van meer dan vierhonderd bladzijden met
ongeveer zeshonderd illustraties vindt men niet alleen een
uitvoerige levensbeschrijving met karakteristiek, maar ook een
zo volledig mogelijke cataiogus van zijn werken, telkens met een
Een van Kokoschka's Olda-variaties.
reproduktie in postzegelformaat, een bibliografie van zeven
honderd nummers met een volledige bibliografie.
Kokoschka is in Pöchlarm geboren, een van de onaantrekke
lijkste plaatsjes van Oostenrijk, dat in zijn vlakke kleurloosheid
wel het grootste contrast vormt met het kleurenpathos van deze
expressionist. Ondanks alles is en blijft hij dus een Oostenrijker,
maar Europa was en is zijn eigenlijke geestelijke vaderland.
Overal voelt hij zich thuis, waar geen oorlog of haat heerst en
in alle landen van ons continent wordt zijn werk begrepen en
bewonderd zelfs achter het ijzeren gordijn.
(Uit „A Century of Punch")
DAT de series ,,pocket"-boeken zich niet in
leven houden dank zij het feit dat de titels, die
men zonder meer als pulp kan bestempelen, de
hoofdschotel vormen, maar ook dank zij de
reeds grote en nog steeds stijgende belangstel
ling die uitgaven van hoger niveau ondervinden,
blijkt onder meer uit de zeer grote aantallen
die van eersterangs toneelstukken moeten wor
den opgelegd. Ditmaal zijn er weer twee in een
royale oplage van de pers gekomen: Baby Doll
van Tennessee Williams en Tea and Sympathy
van Robert Anderson.
De hoofdpersonen in het eerste stuk zijn een
tamelijk onnozel pasgetrouwd vrouwtje, behept
met de primitieve levensopvatting de bewoners
van het platteland der zuidelijke staten eigen,
benevens haar echtgenoot, tweemaal zo oud als
zij, een sukkel en onbeduidend mens, die de
jammerklachten van zijn vrouw over hun mise
rabel leven beu ten einde raad een mannen
daad denkt te stellen door een fabriekje in
brand te steken. Als derde komt dan de eige
naar hiervan ten tonele. Op hoge poten op de
thuiszittende brandstichter afgekomen ontmoet
hij daar Baby Doll, die de centrale figuur wordt
van de zich in snel tempo verder ontwikkelende
gebeurtenissen. Evenals dit stukje boekt dat van
Anderson in Amerika het is in Nederland
door het Rotterdams Toneel vertoond een
groot succes, hetgeen begrijpelijk is, ten eerstev
vanwege het nu eenmaal een groot publiek aan
sprekende thema: een jonge student, verliefd
op een beeldschone maar helaas gehuwde
vrouw, ziet zijn liefde ondanks het uitzicht op
het tegendeel volkomen beantwoord. Vervolgens
door de realistische en toch delicate wijze waar
op dit thema door de auteur tot climax en ont
knoping wordt gebracht.
Opmerkelijk is vooral de laatste tijd de graag
te waarmee het ,,pocketbook"-publiek experi
menteert met auteurs wier faam vooralsnog niet
algemeen^ is. De lezer van The Black Prince
VIJF MAANDEN GELEDEN werd een jonge Engelse,
de 22-jarige mevrouw Ellen Moore uit Lynn's Road bij New
castle, het slachtoffer van een verkeersongeluk. Zij stond aan
de rand van het trottoir op een autobus te wachten, toen er
een zware boomstronk van een passerende vrachtauto viel
en haar neervelde. Bewusteloos, nog maar nauwelijks ade
mend en met ernstige hoofdwonden, werd zij een ziekenhuis
binnengedragen, waar de artsen een hevige bloeding, diep in de
hersenen, constateerden. Opereren was uitgesloten, niet ope
reren zou even onherroepelijk haar dood tengevolge hebben.
Enige kans om het leven van de vrouw en haar ongeboren
baby te redden zou er zijn,
als het gelukken mocht de fa
tale hersenbloeding direct tot
stilstand te brengen. Medica
menten waren echter met
het oog op de baby taboe.
Moest men dan maar lijdelijk toezien, hoe het laatste restje
leven uit het slachtoffer wegebde De leiders van het artsen
team, hersenspecialist Rowbotham en vrouwenarts Snaith,
wisten dat zij machtelocs waren. Toch besloten zij tot een
laatste redmiddel, een experiment eigenlijk, dat nog nooit
eerder in een dergelijk geval geprobeerd was: zij zouden de
patiënte „in slaap vriezen".
Deze methode, in Amerika ontwikkeld, bestaat normaliter
daaruit, dat men een operatiepatiënt, die om een of andere
reden geen norntale narcose of plaatselijke verdoving kan
verdragen, vóór en tijdens de ingreep van de chirurg „inpakt"
in een bed van ijsschilfers, waardoor zijn lichaamstempera
tuur zakt, het bloed langzamer gaat circuleren en de zenuwen
veel minder gevoelig worden voor pijnprikkels. Voor de chi
rurg heeft deze „koude anesthesie" in bepaalde gevallen grote
voordelen. Het gevaar van bloedingen tijdens de operatie
wordt sterk verminderd en naweeën voor de patiënt, zoals
die zich kunnen voordoen bij een rijkelijk gebruik van ether
of injectie-narcotica, behoeft men nauwelijks te vrezen. In de
Verenigde Staten en andere landen heeft deze techniek in
sommige gevallen haar waarde reeds bewezen.
In het geval van mevrouw Ellen Moore echter ging het niet
om een kortstondige bevriezing voor chirurgische doeleinden,
maar om een langdurige koel-en-slaapkuur, die het lichaam
de kans zou kunnen geven de aangerichte schade zelf
en „op z'n gemak" te herstellen. Door de afkoeling zou het
bloed bovendien langzamer gaan stromen, waardoor de her
senbloeding wellicht tot staan kon komen. Een derde winst
punt was, dat de koorts in dit ondergekoelde bloed geen
kans zou krijgen, tot een gevaarlijke hoogte op te lopen.
Zo hoopte men althans dat het gaan zou, toen mevrouw
Moore op vijf mei van dit jaar, meer dood dan levend, in het
hypothermische apparaat (een soort medische ijskast) werd
gelegd. Daarin werd haar'temperatuur geleidelijk verlaagd
tot dertig graden celsius. In deze toestand van kunstmatige
winterslaap bleef zij zeven volle dagen en nachten: het eerste
experiment van zo lange duur, dat ooit genomen werd. En het
slaagde boven verwachting. De gevreesde complicaties: stol
ling van het bloed in de aderen en storingen in de functies
van de vitale organen, bleven uit. De ijskuur bracht mevrouw
Moore veilig over het gevaarlijkste stadium van haar ver
wondingen heen en redde waarschijnlijk haar leven en dat
van haar kind, hoewel daar aanvankelijk maar weinig van
bleek. Lange maanden na de
ijskuur immers bleef de pa
tiënte nog in een staat van
voortdurende bewusteloosheid
tussen leven en dood zweven.
Zelfs nu zij eindelijk een paar
seconden bij kennis geweest is, staat het nog allerminst vast,
dat zij ooit weer een volkomen gezonde en valide vrouw zal
worden. Maar zij en haar kindje dat in december verwacht
wordt hebben nu althans weer een kans, terwijl de me
dische wetenschap een veelbelovende ervaring rijker gewor
den is.
De mogelijkheid om mensenlevens te redden door bevrie
zing is, ais zoveel andere ontdekkingen van de wetenschap
aan het toeval te danken. Vijf jaar geleden vond de politie in
Chicago op een koude winternacht op straat een negerin, de
23-jarige Dorothy Stevens, die klaarblijkelijk door de kou
bevangen en doodgevroren was. De arts die haar onderzocht,
stond al op het punt het certificaat van overlijden te tekenen,
toen Dorothy tot zijn grote verbazing weer zwakjes begon te
ademen. Drie.uur later was zij definitief in het land der le
venden teruggekeerd, zonder zelfs bevroren vingers of tenen
van haar avontuur te hebben overgehouden. Haar tempera
tuur ten tijde van haar schijndood had slechts 29 graden be
dragen! Dit geval bracht de medici aan het peinzen en in vele
laboratoria begon men proeven te nemen met sterke afkoe
ling van levende dieren hetgeen in feite niets anders was
dan het creëren van een kunstmatige winterslaap. De resul
taten waren dusdanig, dat men al spoedig ook bij mensen
(vrijwilligers uiteraard!) ging experimenteren, waaruit zich
tenslotte de techniek der „koude" anesthesie ontwikkelde.
De historie van mevrouw Moore (in Engeland de „schone
slaapster van Newcastle" genoemd) vormt een belangrijke
nieuwe stap vooruit in deze techniek, die nu van hulpmiddel
der chirurgie tot een therapie-in-zich kan uitgroeien. Dit
opent weidse perspectieven, ook voor andere kwalen. Mis
schien gaan wij over een jaar of wat van tijd tot tijd voor
een rustkuur „de ijskast in". h. C.
zal de naam van de schrijfster, Shirley Anne
Grau, ongetwijfeld onthouden „tot een volgende
keer". In dit bundeltje korte verhalen immers
ontmoet men een auteur, die in een sobere en
welverzorgde taal en scrupuleus zoekend naar
een perfecte bewoording het menselijk doen en
laten van alle dag tot compacte stukjes poëzie
weet om te werken. Edmund Schiddels Safari
to dishonor lijdt daarentegen helaas aan het
euvel, dat de schrijver duidelijk wil laten uit
komen dat het hèm maar zeer weinig moeite
kost een behoorlijk stukje werk te leveren. On
danks dit krachtsvertoon is zijn uitwerking van
een het moet worden toegegeven zeer dra
matische driehoeksverhouding onder leden van
een wetenschappelijke expeditie midden in de
Afrikaanse oerwouden, meeslepende lectuur.
hoewel geen litteratuur in de gebruikelijke zin
des woords. Deze vindt men eerder, juist door
het volkomen afwezig zijn van de opzet daartoe,
in Nectar in a Sieve van Kamala Markandaya,
waarin het povere bestaan van de plattelands
vrouw in India, strijdend voor haar gezin tegen
natuurlijke en maatschappelijke hinderpalen als
een aaneenschakeling van kleine vreugden en
grote tegenslagen voorbijtrekt.
Williams March heeft nog weer eens de wir
war van emoties, hartstochten en drijfveren van
een heterogene groep moderne mensen onder de
loep genomen en geanalyseerd in Desire and
Damnation. Hoe het resultaat daarvan er uit
ziet kan men aan de hand van zijn reeds eer
der verschenen The Bad Seed en Company K
reeds vooruit becijferen.
Al met al Is het geen wonder dat men na een
boek als dit, knap geschreven maar allesbehal
ve opwekkend, wel eens iets ter hand wenst te
nemen, waarin de mens niet zozeer slachtoffer
als wel ongestoord genieter van het leven is.
Onwillekeurig zoekt men zoiets in de goede
oude tijd. Een alleraardigst, pretentieloos werk
je, uitmuntend geschikt voor zoekers naar de
romantiek in de realiteit is Eine empfindsame
Reise im Automobil van Otto Julius Bierbaum,
het verslag van zijn in 1902 met zijn vrouw on
dernomen reis van Berlijn naar Sorrento en
terug in een open 1-cylinder Adler, die dank zij
de maximum-snelheid van vijfendertig kilome
ter .per uur het echtpaar gedurende ruim twee
maanden vreugde, maar ook de onvermijdelijke
ergernissen bereidde. A. M.
Wat de eerste zin in het hierbij afge
drukte nieuwtje betreft die indruk
hadden wij ook reeds. Het licht werd in
sommige straten zelfs in een zo snel
tempo minder, dat de sfeer van de „Camera
Obscura" zowel in letterlijke als in figuur
lijke betekenis zeer dicht werd benaderd.
Overigens is er alle reden om uitbundig
verheugd te zijn over de, inhoud van dit
schokkende bericht. Wellicht komt het voor
velen als een verrassing, doch de meer
progressieven zullen mét het Haarlemse
gemeentebestuur van mening zijn dat men
op een bepaald moment in de wereldge
schiedenis een koene stap vooruit moet
durven doen. Hoewel immers de werking
en de herkomst van het nieuwe, geheim
zinnige verschijnsel „elektriciteit" nog niet
volledig bekend zijn en velen nog huiverig
staan tegenover de praktische toepassing
ervan, moet men toch terdege beseffen dat
de voortbrengselen van de moderne tech
niek niet tot in het oneindige kunnen wor
den genegeerd. Het is waar, elektriciteit
lijkt nog op duivelskunst en het is voor ons
nog een vreemde, om niet te zeggen hui
veringwekkende gedachte dat men een
lamp kan doen branden door ergens op een
afstand een knop om te draaien, doch
het is geen stoute voorspelling wanneer wij
de Haarlemmers verzekeren, dat zij over
vijftig jaar niet meer bij dit mysterie stil
zullen staan en een elektrische lantaarn
paal eenvoudig voorbij zullen lopen zonder
er naar om te zien.
Om de Haarlemse ingezetenen des te
sneller en vollediger op de hoogte te bren
gen van de technische bizonderheden der
zogenaamde „elektrische verlichting" of
„elektrificatie" moeten wij bij het hiernaast
afgedrukte bericht mededelen, dat bij het
ontsteken van de nieuwe soort straatver
lichting alle vuur of vuurverwekkende
hulpmiddelen overbodig zullen zijn. De
elektrische lamp ontbrandt schrikt niet
van binnenuit, zonder enige medewer-
1 king van buiten. Wij legg°n hierop zo
n Robbers-
ïe raadsle-
.•holenbouw
irVoogd
ook voorat
de over di
r (Comm.'
everre me
uitreiking
t rekenin,
W e n s i n g
I ijke strek
on de drie
woorden er
I de urgen
et de over
irde dit toi
ter op aan
iet de over-
e'uteronder
ur overleg*
bij de r.-k. school voor g.l.o. aan d? Geuse-
vesperstraat, de bouw van een r.-k: school
voor g.l.o. aan de Jan Gijzenkade en
aanzien van het schetsplan voor de bouW
linn' rnnr mp jij
De gasverlichting op straat te Haarlem
wordt ieder jaar minder. Een elektrische
straatverlichting komt er voor in de plaats.
Van het oorspronkelijke aantal gaslantaarns
van 3751 stuks waren er op 31 december 1955
nog 2560 over. Naar schatting zal dit aantal
in 1956 verminderen tot circa 2200. Hoewel
reeds vele bruggen van elektrische verlich
ting zijn voorzien komen er inderdaad nog
bruggen voor met gasverlichting. Ook bij
deze bruggen zal bij voortdurende elektrifi
catie van de straatverlichting de gasverlich
ting verdwijnen.
i rsTrrDTrwriiz
parkweg. De oprich
huishoud- en industr
inklijke goedkeui
[dkeuring zou nog
men worden gezi«
et de verbetering
jen en hun inric
loorgegaan.
kde directeur -
jht te rappoi
lijkfieid van de stil
voor individueel lagei
in het zuid-oostelijk
Als streefdatum vooi
rursussen is aangehou
waarbij voorlopig ze
naar tijdelijke huisv{
Naar aanleiding vs
'oldoende beheersing
taal is een commissi
voorzitterschap van
speciaal de nadruk, opdat eventuele late
voorbijgangers niet zullen worden bevan
gen door een zenuwslopende shock, wan
neer vlak voor hen op een bepaald moment
plotseling een straatlantaarn met verblin
dend hel licht gaat branden, zonder dat
ogenschijnlijk iemand de hand in het ver
schijnsel heeft.
Ogenschijnlijk, zeggen wij nadrukkelijk.
Dat de elektrische lamp „vanzelf" ont
brandt, is namelijk een grove dwaling. Wel
degelijk heeft iemand de hand in dit ver
schijnsel doch die iemand.ziet men
niet.
Om dit verrassende en bijna ongelofelijke
feit te verduidelijken, moet worden verteld
dat de elktrische lamp eigenlijk niet
brandt, doch gloeit. De gloeiing wordt ver
oorzaakt door de zogenaamde elektrische
„stroom", waarvan niemand nog precies
weet wat het is, doch die desalniettemin
wel degelijk aanwezig blijkt. Het gloeien
van de fijne draadjes in de lamp werpt
een helder licht uit. De naam „gloeilamp",
die men tegenwoordig steeds meer hoort
gebruiken, mag door deze uiteenzetting
genoegzaam verklaard heten.
Ofschoon het gemeentebestuur van Haar
lem zich niet verheelt dat de in bijgaand
bericht opgesomde ontwikkeling een
enorme technische revolutie betekent, heeft
het gemeend de grote gok te moeten wagen
en niet aan de kant te kunnen blijven
staan, nu de pionier haar op dit weliswaar
duistere, doch alle goeds belovende pad
zijn voorgegaan. Degenen, die de opinie
huldigden dat gaslicht het laatste woord
was op het gebied der straatverlichting,
zijn beschaamd geworden. De techniek, die
voor niets staat, is ook niet voor het vol
maakt lijkende gaslicht blijven staan. Zij
is verder geschreden, de duisternis der
wetenschap in, en heeft haar eigen pad
thans verlicht met een uitvinding, die
definitief en nu overtuigend het toppunt
aller mogelijkheden belooft Ie zijn. Wat
er ook uit de bus mag komen bij de verdere
toepassing der elektriciteit, het lijkt wel
haast uitgesloten dat deze nieuwe kracht
en lichtbron als ondeugdelijk in onbruik
zal raken. Daarom leek het gemeentebe
stuur thans het moment aangebroken,
waarop met durf en verachting van men
selijke twijfelzucht vertrouwen in het
nieuwe verschijnsel mag worden gesteld.
Van vele kanten hoort men de sceptische
opinie verkondigen, dat ofschoon men
gevoelig is voor de grotere mogelijkheden
der zogenaamde elektrificatie het ge
vaar bestaat van een volkomen mislukking
der nieuwe straatverlichting, doordat de
geheimzinnige „stroom" die het licht ver
schaft, op een bepaald moment zal weg
vallen en niet meer te voorschijn komen.
Zoals zovele geheimzinnige natuurver
schijnselen in de loop der geschiedenis zijn
dpgetreden tengevolge van bepaalde, ons
onbekende factoren, om even plotseling
weer te verdwijnen.
Op goede gronden kunnen wij mede
delen, dat zulks geenszins tot de mogelijk
heden mag worden gerekend. De technici,
die met de zogenaamde „elektriciteit" ver
trouwd zijn geraakt voor zover dat tot
dit moment mogelijk was verzekeren dat
zij over middelen beschikken om de stroom
blijvend op te wekken.
Met diepe eerbied mogen wij een saluut
brengen aan deze maiinen, die als doods-
verachtende vorsers doordringen in het
niemandsland der natuur en deze zelfde
natuur naar hun hand weten te zetten.
En eveneens is een eresaluut aan het
Haarlemse gemeentebestuur op zijn plaats.
Haarlem, dat eertijds voorging bij het ac
cepteren van de stoomtrein op een
moment dat men ook nog niet wist waar
men daarmee terecht zou komen heeft
thans het kloeke besluit genomen radicaal
te breken met een bestaande techniek en
over te schakelen op een nieuwe. Diep
bewogen wensen wij Haarlem geluk en
voorspoed op zijn moedige tocht in de
jungle der techniek, hopend dat wij het
in het volle licht van de zogenaamde
„elektriciteit" weer te voorschijn zulle
zien treden.
En het gas.... sic transit gloria mundi.
R. Agtera i