Poppenfilms uit Cora Canne Meyer als soliste op V-concert van N.Ph.O. Het karakter der tekenfilm Bellettrie en litteratuur Over Johan Fabricius Litteraire Kan tteken i ngen Giselle" door het Operaballet AUTO-RADIO ZATERDAG 3 NOVEMBER 1956 Speciaalzaak LABOR n.y. Balletdocumentatie op grammofoonplaten Etsen van Rembrandt naar Zuia-Afrika Zó boeiend is nu PANORAMA Conferentie van „Alcoholics Anonymous Mutatie in adviescommissie Staatsvissershavenbedrijf Belgische filmpjes in Stedelijk museum Prijzen voor culturele prestaties in Drente Hedendaagse Belgische landschapschilders Engelse schrijver Angus Wilson in ons land H. I. MAERTENS N.V. „Kamer 4" een roman WAT MIJ STEEDS voor Johan Fabricius heeft ingenomen, is zijn zelfkennis. Hij is zich bewust van de grenzen van zijn talent, woekerde met de kwaliteiten die hij bezit en koketteerde niet met hetgeen hij mist. Zelden heeft hij boven zijn macht gegrepen. Zelfs in het geval, waarin de kritiek zich in hem teleurgesteld verklaarde te voelen in „De dans om de galg" bleek hij niet beneden zijn maat te zijn gebleven. Er werden hem pretenties toegedicht, die hij niet had en niet heeft, dat is al. Fabricius is geen litterator. Hij is een „bellettrist", waarmee niets in zijn nadeel gezegd wil zijn. Men is die men is. Fabricius en daar komt het maar op aan heeft niet meer willen schijnen dan hij waard is en niet minder willen zijn dan de mogelijkheden van zijn schrijverschap reikten. Daarom is zijn werk echt: divertissement van een in zijn soort voortreffelijk gehalte. Er is, alle kunstkeurigheid van de zo genaamde litteraire élite ten spijt, een spe ciale gave voor nodig om als Fabricius te schrijven. Een boeiende, wat avontuurlijke intrige op te zetten en uit te werken tot een spannend verhaal ook dat is een kunst, al is het dan niet „de" kunst. Fabri cius is een vlot verteller, die zijn ambacht verstaat. De wijze waarop hij de charme van het detail weet te benutten, een „sfeer" weet uit te buiten, de dialoog af wisselt met de beschrijving en deze weer met een dynamische verhaaltrant dat zijn met elkaar kwaliteiten, waarom menig „litterator" hem kan benijden. Hij is niet diepborend, neen. Hij schrijft niet gerucht makend. Zijn romans zijn niet „zwart" en niet „rood". Men zou zijn talent horizon taal kunnen noemen: het blijft aan de oppervlakte, moet het meer van de ruimte dan van de diepte hebben, zoals dat bij de meeste globetrottende schrijvers het ge val is: bij Leonhard 'Huizinga bijvoorbeeld, bij de Schartens destijds, bij Den Doolaard in zijn goede tijd. En bij een geboren „peregrinus", die het best met Fabricius te vergelijken is: Maurits Wagenvoort. Was diens „ideeënroman „De Droomers" of zijn innemend-bonte „Koffiehuis met de roode buisjes" inderdaad, hoewel als bel lettrie te boek staand, nu wel zoveel min der dat de onleesbare „Roman van Ber nard Bandt" en „De Bruidstijd van Annie de Boogh" van Herman Robbers, die grif weg tot de „litteratuur" worden gerekend? Er bestaat wil ik maar zeggen een soort litteratuur, die zeer hóóg gaat, zeer diép peilt, zich graag verlustigt in aller hande denkbare en ondenkbare psychische excentriciteiten en op haar tenen moet gaan staan om over haar eigen verkapt- bellettristische rariteitenkabinet te kunnen heenkijken: kaviaar voor de fijnproevers, zegt men. En er is „bellettrie" smake lijke burgerpot, die, mits vakkundig toe bereid en aantrekkelijk opgediend, zich zeer wel laat consumeren. De eerste lijkt meer dan ze is, de tweede blijkt soms meer dan ze zijn wil: in het geval Fabricius onder andere. Maar het is onder de heerschappij van de napraterij en naschrijverij, van slecht lezen en haastig schrijven, nu eenmaal traditie geworden om Fabricius alleen „ter loops" te noemen. Voor zijn „Komedianten trokken voorbij" kreeg hij de Van der Hoogtprijs, dat is waar. Veel verandering in de aandacht, die de litteraire kritiek aan hem besteedt, heeft dat trouwens niet gebracht. Het bleef veelal bij de „tien regels in kleine letter". Fabricius verdient meer, al was het alleen maar omdat ras echte bellettrie beter is dan halfwas litte ratuur. In één geval is hem vrij uitbundig lof toegezwaaid: voor zijn „Nacht zonder zegen" (Leopold) waarin een „précair the ma" (dat van de sexuele criminaliteit) werd behandeld. Inderdaad: de roman behoort tot het beste van Fabricius' oeuvre en het gegeven is, te oordelen naar bepaalde tendensen in onze moderne romankunst, actueel. Maar is dat nu een reden om de bellettristische Fabricius plotseling in een litteraire lijst te „vatten" en van een „meesterlijke roman", „een revelatie", van een „boek dat past in de kleine rij grote tragedies, die in ons land zijn geschreven" te spreken en de schrijver te promoveren tot „een groot" en „een bezeten" auteur? Ik houd dat, eerlijk gezegd, voor een klakkeloos neergeschreven kritiekenjargon, voor de „Aanstellerij en Dikdoenerij waarvan Du Perron hartgrondig genoeg verklaarde te hebben. Fabricius, de charmante auteur van „Ko medianten trokken voorbij", van „Het meisje met de blauwe hoed" en „Flipje gebundeld herverschenen, deze drie, in een Omnibus (Arbeiderspers) wordt door dergelijke schouderklopjes nolens volens getrokken binnen een litteraire sfeer, waarin hij zich matig thuis zou voelen. Ik zou me hard moeten vergissen, als hij dat ietwat luidruchtig eerbetoon niet met de nodige korreltjes zout ou nemen. Van „de" kritiek, van de verwachtingen die 'deze van hem koesterde en de teleurstel lingen die hij haar bezorgd zou hebben, heeft hij zich nooit veel aangetrokken. Hij schrééf. Misschien schreef hij te veel. Maar hij deed het voor zijn plezier, zoals hij de aardbol rondreist voor zijn genoegen en zoals hij lééft: vrij, onbevangen, onge kunsteld. De onderstelling is, geloof ik, niet zo boud, dat- één vrije vogel in de lucht hem waard is dan tien zware boeken in de hand. Zijn lezers en dat zijn er niet weinig hebben van deze levens kunst, al is het dan uit de tweede hand, de geurige vruchten geplukt. Fabricius, deze aartszwerver en moderne romanticus, is een „ogenmens". Hij ziét: mensen, situa ties, landschappen. Hij beleeft „avonturen" en speelt met zijn indrukken. In zijn ge- hele werk trekken komedianten voorbij, als in een boeiend schouwspel. Fabricius grijpt niet naar de litteraire sonde om hun diepste problemen af te tasten. Hij neemt zijn houtskool, krabbelt een vlotte croquis, werkt deze, thuis gekomen, smaakvol bij met de kleuren van zijn inventie en wat er dan voor de dag komt is „bellet trie" van de beste ^oort. Is dat niet ver dienstelijk? In deze Omnibus herlas ik een aantal fragmenten van „Flipje". Dat is natuurlijk geen „Jaapje", dacht ik. Maar het is een jóngen, die Flipje en geen in de ethische watten gelegd troetelkind van de dameskransjes, dat „Bartje" heette. Flipje leeft, Bartje kreeg een standbeeld. En nu mag het zo zijn dat een recente novelle van Fabricius' hand: „Het duistere bloed" (Leopold) niet „helemaal uit de verf" is gekomen en dat zijn jongste werk: „Sa- toewo, de tijger" (Leopold) hier en daar nog best een streekje met de kwast zou verdragen, ik stap met Fabricius graag in de omnibus, om ook eens iets van „de we reld" te zien. Zo maar, om de indruk van het ogenblik. C. J. E. DINAUX ADVERTENTIE SMYRNA- en SOEDANW5ERK OVERHEMDEN en DASSEN Haarlem - Rijksstraatweg 127 - Tel. 24642 De in de gehele wereld, maar vooral in de Angelsaksische landen toegenomen be langstelling voor het ballet heeft ertoe ge leid, dat een grote Nederlandse grammo foonplatenindustrie een reeks gaat uitgeven welke in klank en beeld een reconstructie zal vormen van een aantal balletten welke in het begin van deze eeuw bijdroegen tot de faam van een Diaghilew, een Colonel de Basil en een markies De Cuevas. In de eerste plaats zal op deze platen de muziek worden vastgelegd zoals deze bij de oorspronkelijke opvoeringen werd ge speeld, dus met de weglatingen en toevoe gingen en in de tempi welke door de ont werpers werden voorgeschreven. Een der gelijke grammofoonplaat heeft echter pas zin wanneer zij vergezeld gaat van een al bum waarin men tekeningen en foto's kan vinden welke op de choreografie betrek king hebben, evenals natuurlijk de inhoud en de betekenis van het ballet. Tot de titels welke men in petto heeft behoren „Le pavilion d'Armide" van Tsje- repnine naar een scenario van Fokine- Benoit, Romeo en Julia van Prokofief, Le beau Danube van Strauss-Désormière en Graduation ball van Strauss-Dorati, Cotil lon van Chabrier en andere befaamde werken uit het balletrepertoire. Voor de muzikale uitvoering wordt een beroep gedaan op het filharmonisch orkest van Zagreb en de dirigenten Bogo Lesko- vich, Samo Hubad, Mladen Bashich, Dimi- tri Gebre en Milan Horvath. Otto Glastra van Loon, medewerker aan de klassieke muziekafdeling, wist zich voor de verwe zenlijking van deze serie van de medewer king van de Joegoslavische Amerikaan German Sevastianov te verzekeren, die in het bezit bleek van de originele partituren en ontwerpen welke indertijd voor deze balletuitvoeringen werden gebruikt. Aan de serie zullen in het begin van het volgeed jaar twee platen vooraf gaan, wel ke onder de titel „Teach yourself ballet" een samenvatting geven van een aantal op lichaamshouding en -beweging betrekking hebbende lessen van de bekende ballet leraar Boris Kniasev. Deze lessen worden door hem in een mengelmoes van Frans, Russisch en Duits gesproken, doch ook hierbij zal een boekje met foto's Welke overeenstemmen met de afzonderlijke fazen der lessen de bedoelingen van de leraar verduidelijken. Inzonderheid bij de twee duizend balletscholen in Engeland en bij de vele duizenden in de Verenigde Staten wordt een grote belangstelling voor deze uitgave verondersteld. Tenslotte vernamen wij nog, dat twee in West-Europa niet vaak uitgevoerde opera's van Rimsky-Korsakoff binnenkort door Philips in Zagreb zullen worden opgeno men, namelijk Sadko en Tsaar Saltan. Het Rijksmuseum in Amsterdam zal aan de „South African National Gallery" in Kaapstad en aan de „City Art Gallery" in Johannesburg zesentwintig etsen van Rem brandt in bruikleen geven voor de in de herfst 1956 en het voorjaar 1957 daar te houden Rembrandttentoonstellingen. ADVERTENTIE De uitvoering van de Symfonie no. 3 van Hendrik Andriessen en het optreden van de zangeres Cora Canne Meyer, met het beroemde Lamento uit „Arianna" van Monteverdi en met „Fêtes galantes" van Willem Pijper, heeft het tweede V-concert van het Noordhollands Philharmonisch Orkest een markant karakter gegeven. Het begon vrijdagavond in de Haarlemse con certzaal met dri« dansen van Purcell nogal slap. En het vriendelijke symfonietje in Bes van Johann Christian Bach, dat ook een beurt kreeg, miste de geraffineerde verzorging die het tot een juwelig stukje galante muziek moet maken. Met het fameuze Lamento, het enige muzikale fragment dat uit Monteverdi's opera „Arianna" (geschreven voor Mantua in 1608) bewaard gebleven is, vermocht Cora Canne Meyer haar groot tölent als dramatische alt-mezzo schitterend te de monstreren. Alle nuances van de wanhoop, die in deze meesterlijke muzikale vertol king van een meesterlijke tekst zo psycho logisch raak uitgemeten zijn, kregen een doorleefde en overtuigende uitdrukking. Ik vond het alleen maar jammer dat Cora Canne Meyer deze tragische scène niet. uit Iqet hoofd zong: het is een stuk waarmee de vertolkster het publiek moet kunnen biologeren. En wij weten maar al te goed, dat haar dit als operazangeres toever trouwd is. Pe begeleiding met celli, alten en clavecimbel kan slechts een benadering zijn van de originele, die waarschijnlijk uit gamben bestond. Wat wij hoorden was een bewerking, want wat er van deze wonderlijke renaissancemuziek tot ons ge komen is (exemplaar in de Universiteits bibliotheek te Gent) heeft als begeleiding alleen de becijferde bas. Dat wil niet zeg gen dat er geen strijkers bij ingeschakeld werden) maar het zullen geen celli geweest zijn. Met de kleurige en geestige „Fêtes galan tes" van Willem Pijper, werd het een wed strijd tussen de zangeres en het door Marinus Adam geleide orkest om deze muziek zo voortreffelijk mogelijk te laten klinken. En de executanten slaagden erin deze magistrale orkestliederen doorzichtig en boeiend weer te geven, zulks met over tuigende bijval. Dat een compositie van Pijper een warm succes oogst bij het con certpubliek, is een te zeldzaam voprkor ADVERTENTIE N.V. MIJ. „HOLSTER"- OVERVEEN Tel K 2500 - 15597 en 19057 Centrale verwarming Airconditioning Aut. oiiestook mend feit, om het niet speciaal te vermel den. Tenslotte heeft Adam op deze avond een mooie slag thuis gehaald met de Derde Syrfïfonie van Hendrik Andriessen. Dit was trouwens niet de eerste keer, want negen jaar geleden, toen het werk pas een jaar oud was, heeft hij het bij de H.O.V. geïn troduceerd en wel op een wijze die een briljant succes verzekerde, zowel voor de interpretatie als voor de compositie. En ook later heeft Adam de Derde van An driessen voor het Haarlems concertpubliek laten klinken. Er is alle reden toe om dit opus tot een repertoirewerk te maken. Het is muziek met een zo heerlijk melos, met een zo klare betoogtrant, met een zo hech te factuur en een zo kleurige orkestratie, dat zij voorbestemd lijkt om klassiek te worden. Maar dan moet ze niet opgebor gen worden tot de indrukken, die ze gaf, totaal vervaagd zijn. De vertolking van deze avond heeft mij in deze overtuiging gesterkt. Jos. de Klerk 99 De „Alcoholics Anonymous"-gemeen- schap in Nederland, die in 1950 met een klein aantal leden begon te werken aan het herstel van alcoholisten, heeft thans m een reeks van plaatsen resultaten bereikt met haar herstelmethode. Zij belegt op november een landelijke conferentie in Utrecht, waar het alcoholvraagstuk zal worden besproken. wnrnctra Als inleiders treden op prof. H. Hornstra over „Alcohol als medisch probleem dr. P. H. Esser, psychiater te Vogel®"z "f' over „Behandeling van alcoholisten m W. S. da Casta, rechter te Amsterdam, over „Alcohol als juridisch ProMeeim en H. J. Krauweel, directeur Medisch Con sultatieburaeu te Amsterdam, over holisme als sociaal probleem Enkele A A.-leden zullen de specifieke gehande lingswijze voor herstel van alcoholisten uiteenzetten. Bij K B. is, te rekenen van 15 september ■flS aan ir.Lvan Bendegom op zijn ver- mek eervol ontslag verleend als commissie van advies voor het sershavenbedrijf te IJmuiden, on zegging voor de door hem in die functie bewezen diensten en is tot lid va" Senoern- de commissie benoemd de van de Rijkswaterstaat m S. H. Rmgma _e Haarlem. DAT DE TSJ ECHEN met hun poppen en tekenfilms een uitzonderlijk hoog niveau hebben bereikt zal men misschien weten, maar nauwelijks met eigen ogen hebben kunnen vaststellen. Het Amsterdamse the ater „De Uitkijk" biedt daartoe thans de gelegenheid. Een zestal produkten van Tsjechische orgine zal daar Worden vertoond. Drie poppen- en drie tekenfilms, zodat elk der genres dus eerlijk aan zijn trekken komt. Het lijdt geen twijfel of ook de bioscoopbezoeker komt aan zijn trekken want men maakt er kennis met even fijn- geestige als subtiele filmpjes, die steunen op een perfect technisch vermogen en een cameravoering, die zowel artistiek élan als temperament vertoont. Naturlijk komt men onmiddellijk tot een vergelijking met wat Nederland op dit gebied presteert. Geesink en Maarten Toonder immers schij nen geduchte concurrenten te zijn gewor den. Wat de Tsjechen echter voor hebben: zij hangen hun filmpjes niet op aan een of ander reclameobject. Willen de Neder landse filmindustrieën van Geesink en Toonder zichzelf kunnen bedruipen dan zijn zij verplicht films te maken in op dracht. Wel worden zij tamelijk vrij ge laten in de uitvoering daarvan, maar zij oqtkomen niet aan een tendens, die een duidelijk propagandistisch oogmerk heeft. Met dit soort bezwaren sukkelen de Tsje chen niet. Men zou kunnen veronderstellen dat hun filmpje „De ballade van de re clameschutting" een speels aardigheidje is, waarmee en passant een zakelijk belang wordt gediend. Of dat in werkelijkheid zo is heb ik niet kunnen vaststellen, maar aangenomen dat met dit Tsjechisch filmpje reclame wordt beoogd, dan nog is die doel stelling zo kunstig verweven met de intrige en zo uitstekend gecamoufleerd, dat men ér nergens door wordt gehinderd. De ma ker van het filmpje genoot wel een bij zondere vrijheid. Om die vrijheid gaat het. Onze Nederlandse filmpjes zijn altijd een Scène uit de poppenfilm „De brave soldaat Schweejk". tikje loodzwaar. Ze buigen nog te veel door naar het zakelijk belang dat zij moeten dienen. Vandaar dat er nooit zo'n pure fantastische schepping zal ontstaan als „De geschiedenis van de contrabas" naar een novelle van Tsjechov of „De geschiedenis van de brave soldaat Schweejk". Eenmaal slechts heb ik een Tsjechische poppenfilm kunnen betrappen op een zuiver propa gandistisch effectbejag. Maar dat was een filmpje voor Veilig Verkeer en dat is een reclame van een heel andere orde dan wij in de Nederlandse poppenfilm gewend zijn Tsjechische filmers hebben duidelijk plein pouvoir. Zij kunnen naar hartelust putten uit hun fantasie. Het resultaat: speelsheid, dichterlijkheid, humor, esprit. VOOR MIJN GEVOEL is „De liefde van een contrabas" wel het beste werkstuk dat er uit hun handen gekomen is. Jiri Traka tekent er voor. Traka maakte onder meer een bewerking van het sprookje van de Chinese nachtegaal. De bewerking van Tsjechov's novelle, die men in „De Uit kijk" zal zien, is een subliem toonbeeld van stemming, van poëzie en lichte spot. Ik zal u de inhoud niet navertellen, maar maak u wel attent op de verbluffende ef fecten, die Traka bereikt met zijn poppen, de contrabasspeler in het bijzonder, wan neer het mannetje in een vijver rondwaadt en men alleen zijn hoofd, bedekt met hoge hoed, boven het water ziet uitsteken. Een close up toont het weemoedig gelaat van het mannetje, dat in verrukking naar een prinses staart, sluimerend aan de oever. Ironisch laat Traka dan de ongeduldig drentelende ceremoniemeester en dirigent zien in het paleis. Waar blijven bassist en prinses?. Een klok slaat. Het is of het ha- merwerk de hoofden der heren beroert met fijne tikjes. Speurend naar zinrijke rtoN details vlecht Traka overal geestige en zeer sfeervolle momenten in zijn film. De poppenfilm van Bretislov Pojar en Jirf Trnka „Een glaasje te veel" verrast door de naturalistische weergave onzer grote-mensen-werkelijkheid, al duurt ze te lang om te overtuigen. Maar het drama tisch effect werkt toch wel het een en ander uit. „Geen alcohol bij snelverkeer" betoogt het filmpje. Men verbaast zich over de technische volmaaktheid die erin ten toon wordt gespreid. Het landschap, treinen, auto's, het is allemaal net echt. De makers schijnen daar zelf ook erg veel plezier in te hebben. Vandaar misschien hun breed voerigheid, die de spankracht niet ten goede komt, al blijft zo'n filmpje toch een prestatie. Kostelijk is de charge van Jiri Trnka op dë soldatenwereld met „De geschiedenis van de brave soldaat Schweejk". Het be zwaar van de vertragend werkende dialoog, die het karakter aanneemt van een mono loog, omdat soldaat Schweejk als een ware praatvaar voortdurend aan het woord is, kan Trnka niet ondervangen. Hij schept echter de meest mallotige situaties en brengt ze zo grappig in beeld, dat men er werkelijk van zit te genieten. Hij schroomt niet Schweejks verhaal te illustreren met getekende beelden. Zó ontstaat een vaak groteske geschiedenis. De poppen hebben het voordeel een karakter uit te beelden. Hun werking is daardoor heel effectrijk, gegeven hun komische rol in het verhaal. Trnka gebruikt ze dan ook meesterlijk. Zeker zou wat minder breedsprakigheid op haar plaats zijn geweest, maar men geeft zich al spoedig gewonnen aan de kwanti teit, omdat ze met zoveel kwaliteit wordt voorgedragen. Rest slechts de opmerking, dat de Nederlandse tekst, die door Robert Sobels gezegd wordt, soms ronduit onver- staanpaar is. VAN DE TEKENFILMS is alleen „De ballade van de reclameschutting" nieuw voor ons land. „Liefde en zeppelin" en „Het engelenkleedje" zijn al eens vertoond. Onbetwistbaar is „Liefde en zeppelin" van Jiri Brdecka en Kamil Lhotak superieur. Het streeft in een nonchalant primitieve stijl steeds de essentie na, die het uit heel ongewone situaties puurt terwijl het dingen opvoert als behorend binnen de proporties der redelijkheid. De tekening is er nummer één in. Telkens wordt men getroffen door de ironie, die achter die tekening steekt. Bij „Liefde en zeppelin" vergeleken is „Het engelenkleedje" een goed uitgewerkte car toon. Toch moet men dat niet zo misprij zend verstaan als het hier wel lijkt, want nog altijd overtreft „Het engelenkleedje" de duizend-en-een tekenfilms, die men in de voorprogramma's onzer bioscopen aan treft. „De ballade van de reclameschutting" mag op zijn beurt een toonbeeld heten van goede smaak en humor. Geen der figuur tjes kleeft het clichéachtig persoonlijkheid- je aan, waarmee men in andere films wordt overladen. Oorspronkelijkheid verleent de Tsjechische tekenfilms hun bekoring. De kracht van de tekening is in die oorspron kelijkheid vervat. En wanneer die kracht in beweging komt ziet men hoe ver we wel zijn afgedwaald van de eigenlijke zin der tekenfilm, omdat de kleur de tekening is gaan overheersen en aan de mogelijkheden der beweging de karakteristieke verbeel dingskracht der getekende figuren en al hun situaties ondergeschikt is gemaakt. P. W. Franse In de propaganda, door de Nederlandse Opera gemaakt voor de uitvoering door het ballet van deze instelling, die vrijdagavond onder grote belangstelling in de Amster damse Stadsschouwburg plaats had, werd gezegd dat hier de eerste vertolking door Nederlandse krachten van het romantische meesterwerk „Giselle" zou worden gege ven. Dit is onjuist. Reeds in het vorige sei zoen heeft het Nederlands Ballet de voor treffelijk de romantische geest uitstralende versie van Anton Dolin met Willv de la Bye en Jaap Flier of Conrad van de Wee tering in de hoofdrollen herhaaldelijk, nota bene ook in Amsterdam, vertoond. De gemaakte vergissing is niet belangrijk. Veel erger is die andere vergissing, namelijk de keuze van de Franse zetting van dit ballet, stammend en dat kan men maar al te goed waarnemen uit een periode van diep verval der danskunst tot oppervlak- kig-spectaculair tijdverdrijf voor welge dane genotzuchtigen. De meestbekende en buiten Frankrijk I overal vertoonde zetting van „Giselle" is j een overlevering van de instudering in i Rusland door Jules Perrot, de oorspronke lijke choreograaf. Jean Coralli die stel lig wel enig aandeel in de eerste Parijse produktie zal hebben gehad en in ieder ge val officieel werd (moest worden) genoemd wordt in het programma van de Neder landse Opera in navolging van de gallische gewoonte als de maker aangewezen. Het is kennelijk een decadente verbastering, hetgeen alleen al blijkt uit de afwezigheid van mannen bij het corps de ballet. Een ander bezwaar tegen deze versie is, dat bij de hoogtepunten van dramatische ontwik keling de eigenlijke dans een onderge schikte of zelfs in het geheel geen rol speelt. Over het algemeen trouwens mis sen de choreografische figuren wezenlijke betekenis. Als het waar is (en waarom zou het niet waar zijn?) dat Francoise Adret voor haar mise-en-scène gebruik heeft ge maakt van gegevens van Serge Lifar, zo als eveneens in het programma staat, dan moet ik deze choréauteur toch in overwe ging geven eens het boek over Giselle „de apothéose van het romantische ballet" te lezen, dat hij beweert geschreven te hebben. Jammer genoeg beschik ik niet over de ruimte om deze bezwaren met voorbeelden te illustreren. Gelukkig waren er ook wel goede, zelfs weldadig aandoende kwalitei ten. De opvoering getuigde bovendien van een gedegen voorbereiding. Uitblinkster bii de bezetting was Maria Sylvaine als de koningin van de wilis> over wier aandeel ik vroeger reeds met waardering heb ge schreven toen de tweede akte als een af zonderlijk geheel werd vertoond. Men had daar nq een nieuw decor voor laten ver vaardigen, goed van sfeer vond ik, door Claude Bleynie, die met haar ontwerp voor de eerste akte minder gelukkig was. De „nederige stulp" van de als boer ver momde prins van Silezië, die een functie in de behandeling heeft, was allerminst vol gens de aanwijzingen in het scenario (te vinden in het boek van Serge Lifar!) ge bouwd. En haar kleurige kostuums volde den alleen in zoverre als zij pasten bij de revuestijl van deze vertoning. Met de beste wil van de wereld kan men Hanny Bouman niet als het ideale type voor de titelrol beschouwen. Zij toonde wel technische dansvaardigheid, voor zover daartoe althans gelegenheid werd geboden, maar openbaarde slechts een minimum van de rijke scala van emotionele inhouden. Martin Scheepers heeft als Albrecht/Loys mijn verwachtingen ver overtroffen, zon der dat nu direct van een creatie kan wor den gesproken. Ik heb hem vooral in de tweede akte bewonderd. Met de rol van Hilarion (Johan Verdoner) is wel heel eigenaardig omgesprongen. Het programma, dat met „Claire" waarvoor Youli Algaroff speciaal uit Pa rijs was overgekomen en de prachtige „Suite en Blanc" werd besloten, was met een „presentatie" van het gehele gezelschap en de leerlingen „aan de stad Amsterdam" geopend. Een noviteit was „Ecrit pour trois" door Jean-Marie Landé op muziek („Carnaval" als ik het wel heb) van Ro bert Schumann in een niet nader aange duide bewerking. Deze pas-de-trois werd door Coby Spoelstra, Lidy de Nie en César Horn uitgevoerd. Ik heb er niets in kunnen ontdekken om over te schrijven. Daarom tenslotte de mededeling dat het Kunst- maand-Orkest onder leiding van Anton Kersjes voortreffelijk voor de begeleiding zorgde. De Belgisch-Nederlandse herdenking van het tienjarige Cultureel Akkoord werd vrij dagavond in het Stedelijk Museum te Am sterdam voortgezet met een bijeenkomst, die was belegd door de Nederlandse Fe deratie van Beroepsfilmers. Opnieuw werd ons de gelegenheid geboden kennis te ne men van de produkten der Belgische cine matografie. De inzet was niet erg overtui gend, want het filmpje van Jean Boulanger over het stadje Bouillon kon men hoog stens kwalificeren als een serie ansicht kaarten, fraai van fotografie maar. zonder enige filmische zin. De dialoog, die als com mentaar in de vorm van een vraag en ant woordspel de beelden begeleidde, was zo naïef, dat men er smakelijk om heeft ge lachen en dat zat bij de maker toch niet voor. Heel wat meer voldeed Charles de Keukeleire's „Een kermishoedje". Hier was tenminste een man bezig, die „le jeu des images" beoefende, al nam hij er te veel tijd voor en was de compositie wel erg duidelijk geaccentueerd. Interessant om hun inhoud waren de filmpjes, waarin men Herman Teirlinck zag verschijnen. Hun waarde is louter litterair-anekdotisch, maar de boeiende persoonlijkheid van Teirlinck vergoedde wat men aan cinema tografische expressie te kort kwam. In hetzelfde museum kon men ook ken nis nemen van een kleine expositie, die is getiteld „De cineast thuis". Dat de vrije tijdsbesteding der filmers fraaie resultaten op het gebied der houtsnijkunst vooral op levert, kon men er wel uit concluderen. Het is een intieme en gezellige expositie, waarin de humor getuigt van gevoel voor betrekkelijkheid, een eigenschap, die de dragers tot eer strekt. De geest van deze expositie waaide gisteravond al spoedig over naar de bijeenkomst in de filmzaal, die gekenmerkt werd door een zeer ple zierige sfeer van Belgisch-Nederlandse ver broedering. De Belgische cineast Henri Stork sprak er nog over de verhouding van de overheid tot de film, waarbij hij door dr. Jan Hulsker hoofd Kunst van het departement van O. K. en W. werd inge leid. P. W. Franse Twee jaar geleden heeft het provinciaal bestuur van Drente besloten tot instelling van provinciale prijzen voor bijzondere prestaties, die op cultureel gebied in Dren te worden verricht. Thans zijn de eerste prijzen toegekend. Er werd onder meer een prijs toegekend aan de schrijver Ben van Eysselsteyn, die weliswaar niet in Drente woonachtig is, maar in wiens werk deze provincie al gedurende een reeks van jaren een bijzondere rol heeft gespeeld. De prijzen bestaan uit een bedrag van vijf honderd gulden, een legpenning naar een ontwerp van de beeldhouwer F. Th. L. Petri en/of een oorkonde. Expositie in Gouda Ter herdenking van het tienjarig bestaan van het Belgisch-Nederlands Cultureel Ak koord wordt in het Stedelijk Museum „Het Catharina Gasthuis" in Gouda een tentoon stelling gehouden onder de titel: „Heden daagse Belgische landschapschilders". De expositie zal worden geopend op zaterdag- I middag 10 november om 15.30 uur door de ambassadeur van België, J. M. G. baron I van der Straten Waillet. Tevoren zal een inleiding worden gehouden door de heer F. Vandenborre, directeur-generaal voor de Opvoedende Diensten en Culturele betrek kingen in Brussel. De Engelse roman- en toneelschrijver Agnus Wilson vertoeft op het ogenblik in ons land voor het geven van enige lezingen onder auspiciën van de Vereniging Enge- land-Nederland. Wilson, die in 1913 is ge boren, begon pas in 1947 te schrijven en van zijn hand verschenen onder meer „The wrong set", „Such darling Dodos", „For whom the cloche tolls", „Hemlock and af ter", „Anglo-Saxon attitudes" en het toneel stuk „The Mulberry Bush". Tevens schreef hij voor radio en televisie. De heer Wilson zei op het ogenblik de laatste hand te leg gen aan een serie korte verhalen. Hij heeft het plan dan .een toneelstuk en een nieuw boek te gaan schrijven. Twee jaar geleden was Wilson ook in Nederland voor het houden van een lezing. David Koning ADVERTENTIE INBOUW- EN SERVICE STATION NASSAUSTRAAT 5 - HAARLEM - Tel 15220 De roman „Kamer 4" van mevrouw A. Surink-Groen (uitgave Het Wereldvenster, Baarn) is een boek dat lijdt aan het zeu rend zeer van de middelmatigheid. Zowel de stijl als de stofbehandeling overtreffen nergens het direct voor de hand liggende. Al haar kennelijk sympathieke bedoelingen ten spijt, is de schrijfster er niet in ge slaagd de kleine en grote drama's van patiënten en verpleegsters in en om Ka mer Vier zo aan te pakken en weer te geven, dat men er wezenlijk door geboeid kan raken. De huiskamer-psychologie viert hoogtij; het verhaal suddert vroom, braaf jes en leerzaam naar het einde. Het is ont spanningslectuur met het karakter van huisvlijt. A„ N,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 7