Poppenfilms uit
Cora Canne Meyer als soliste
op V-concert van N.Ph.O.
Het karakter der tekenfilm
Bellettrie en litteratuur
Over Johan Fabricius
Litteraire
Kan tteken i ngen
Giselle" door het
Operaballet
AUTO-RADIO
ZATERDAG 3 NOVEMBER 1956
Speciaalzaak LABOR n.y.
Balletdocumentatie op
grammofoonplaten
Etsen van Rembrandt naar
Zuia-Afrika
Zó boeiend is nu PANORAMA
Conferentie van
„Alcoholics Anonymous
Mutatie in adviescommissie
Staatsvissershavenbedrijf
Belgische filmpjes in
Stedelijk museum
Prijzen voor culturele
prestaties in Drente
Hedendaagse Belgische
landschapschilders
Engelse schrijver Angus
Wilson in ons land
H. I. MAERTENS N.V.
„Kamer 4" een roman
WAT MIJ STEEDS voor Johan Fabricius heeft ingenomen, is zijn zelfkennis. Hij
is zich bewust van de grenzen van zijn talent, woekerde met de kwaliteiten die hij
bezit en koketteerde niet met hetgeen hij mist. Zelden heeft hij boven zijn macht
gegrepen. Zelfs in het geval, waarin de kritiek zich in hem teleurgesteld verklaarde
te voelen in „De dans om de galg" bleek hij niet beneden zijn maat te zijn
gebleven. Er werden hem pretenties toegedicht, die hij niet had en niet heeft, dat
is al. Fabricius is geen litterator. Hij is een „bellettrist", waarmee niets in zijn
nadeel gezegd wil zijn. Men is die men is. Fabricius en daar komt het maar op
aan heeft niet meer willen schijnen dan hij waard is en niet minder willen zijn
dan de mogelijkheden van zijn schrijverschap reikten. Daarom is zijn werk echt:
divertissement van een in zijn soort voortreffelijk gehalte.
Er is, alle kunstkeurigheid van de zo
genaamde litteraire élite ten spijt, een spe
ciale gave voor nodig om als Fabricius te
schrijven. Een boeiende, wat avontuurlijke
intrige op te zetten en uit te werken tot
een spannend verhaal ook dat is een
kunst, al is het dan niet „de" kunst. Fabri
cius is een vlot verteller, die zijn ambacht
verstaat. De wijze waarop hij de charme
van het detail weet te benutten, een
„sfeer" weet uit te buiten, de dialoog af
wisselt met de beschrijving en deze weer
met een dynamische verhaaltrant dat
zijn met elkaar kwaliteiten, waarom menig
„litterator" hem kan benijden. Hij is niet
diepborend, neen. Hij schrijft niet gerucht
makend. Zijn romans zijn niet „zwart" en
niet „rood". Men zou zijn talent horizon
taal kunnen noemen: het blijft aan de
oppervlakte, moet het meer van de ruimte
dan van de diepte hebben, zoals dat bij
de meeste globetrottende schrijvers het ge
val is: bij Leonhard 'Huizinga bijvoorbeeld,
bij de Schartens destijds, bij Den Doolaard
in zijn goede tijd. En bij een geboren
„peregrinus", die het best met Fabricius
te vergelijken is: Maurits Wagenvoort.
Was diens „ideeënroman „De Droomers" of
zijn innemend-bonte „Koffiehuis met de
roode buisjes" inderdaad, hoewel als bel
lettrie te boek staand, nu wel zoveel min
der dat de onleesbare „Roman van Ber
nard Bandt" en „De Bruidstijd van Annie
de Boogh" van Herman Robbers, die grif
weg tot de „litteratuur" worden gerekend?
Er bestaat wil ik maar zeggen een
soort litteratuur, die zeer hóóg gaat, zeer
diép peilt, zich graag verlustigt in aller
hande denkbare en ondenkbare psychische
excentriciteiten en op haar tenen moet
gaan staan om over haar eigen verkapt-
bellettristische rariteitenkabinet te kunnen
heenkijken: kaviaar voor de fijnproevers,
zegt men. En er is „bellettrie" smake
lijke burgerpot, die, mits vakkundig toe
bereid en aantrekkelijk opgediend, zich
zeer wel laat consumeren. De eerste lijkt
meer dan ze is, de tweede blijkt soms meer
dan ze zijn wil: in het geval Fabricius
onder andere.
Maar het is onder de heerschappij van
de napraterij en naschrijverij, van slecht
lezen en haastig schrijven, nu eenmaal
traditie geworden om Fabricius alleen „ter
loops" te noemen. Voor zijn „Komedianten
trokken voorbij" kreeg hij de Van der
Hoogtprijs, dat is waar. Veel verandering
in de aandacht, die de litteraire kritiek
aan hem besteedt, heeft dat trouwens niet
gebracht. Het bleef veelal bij de „tien
regels in kleine letter". Fabricius verdient
meer, al was het alleen maar omdat ras
echte bellettrie beter is dan halfwas litte
ratuur. In één geval is hem vrij uitbundig
lof toegezwaaid: voor zijn „Nacht zonder
zegen" (Leopold) waarin een „précair the
ma" (dat van de sexuele criminaliteit) werd
behandeld. Inderdaad: de roman behoort
tot het beste van Fabricius' oeuvre en
het gegeven is, te oordelen naar bepaalde
tendensen in onze moderne romankunst,
actueel. Maar is dat nu een reden om de
bellettristische Fabricius plotseling in een
litteraire lijst te „vatten" en van een
„meesterlijke roman", „een revelatie", van
een „boek dat past in de kleine rij grote
tragedies, die in ons land zijn geschreven"
te spreken en de schrijver te promoveren
tot „een groot" en „een bezeten" auteur?
Ik houd dat, eerlijk gezegd, voor een
klakkeloos neergeschreven kritiekenjargon,
voor de „Aanstellerij en Dikdoenerij
waarvan Du Perron hartgrondig genoeg
verklaarde te hebben.
Fabricius, de charmante auteur van „Ko
medianten trokken voorbij", van „Het
meisje met de blauwe hoed" en „Flipje
gebundeld herverschenen, deze drie, in een
Omnibus (Arbeiderspers) wordt door
dergelijke schouderklopjes nolens volens
getrokken binnen een litteraire sfeer,
waarin hij zich matig thuis zou voelen.
Ik zou me hard moeten vergissen, als hij
dat ietwat luidruchtig eerbetoon niet met
de nodige korreltjes zout ou nemen. Van
„de" kritiek, van de verwachtingen die
'deze van hem koesterde en de teleurstel
lingen die hij haar bezorgd zou hebben,
heeft hij zich nooit veel aangetrokken. Hij
schrééf. Misschien schreef hij te veel. Maar
hij deed het voor zijn plezier, zoals hij de
aardbol rondreist voor zijn genoegen en
zoals hij lééft: vrij, onbevangen, onge
kunsteld. De onderstelling is, geloof ik,
niet zo boud, dat- één vrije vogel in de
lucht hem waard is dan tien zware boeken
in de hand. Zijn lezers en dat zijn er
niet weinig hebben van deze levens
kunst, al is het dan uit de tweede hand,
de geurige vruchten geplukt. Fabricius,
deze aartszwerver en moderne romanticus,
is een „ogenmens". Hij ziét: mensen, situa
ties, landschappen. Hij beleeft „avonturen"
en speelt met zijn indrukken. In zijn ge-
hele werk trekken komedianten voorbij,
als in een boeiend schouwspel. Fabricius
grijpt niet naar de litteraire sonde om hun
diepste problemen af te tasten. Hij neemt
zijn houtskool, krabbelt een vlotte croquis,
werkt deze, thuis gekomen, smaakvol bij
met de kleuren van zijn inventie en
wat er dan voor de dag komt is „bellet
trie" van de beste ^oort. Is dat niet ver
dienstelijk? In deze Omnibus herlas ik een
aantal fragmenten van „Flipje". Dat is
natuurlijk geen „Jaapje", dacht ik. Maar
het is een jóngen, die Flipje en geen in de
ethische watten gelegd troetelkind van de
dameskransjes, dat „Bartje" heette. Flipje
leeft, Bartje kreeg een standbeeld. En nu
mag het zo zijn dat een recente novelle
van Fabricius' hand: „Het duistere bloed"
(Leopold) niet „helemaal uit de verf" is
gekomen en dat zijn jongste werk: „Sa-
toewo, de tijger" (Leopold) hier en daar
nog best een streekje met de kwast zou
verdragen, ik stap met Fabricius graag in
de omnibus, om ook eens iets van „de we
reld" te zien. Zo maar, om de indruk van
het ogenblik. C. J. E. DINAUX
ADVERTENTIE
SMYRNA- en SOEDANW5ERK
OVERHEMDEN en DASSEN
Haarlem - Rijksstraatweg 127 - Tel. 24642
De in de gehele wereld, maar vooral in
de Angelsaksische landen toegenomen be
langstelling voor het ballet heeft ertoe ge
leid, dat een grote Nederlandse grammo
foonplatenindustrie een reeks gaat uitgeven
welke in klank en beeld een reconstructie
zal vormen van een aantal balletten welke
in het begin van deze eeuw bijdroegen tot
de faam van een Diaghilew, een Colonel de
Basil en een markies De Cuevas.
In de eerste plaats zal op deze platen de
muziek worden vastgelegd zoals deze bij
de oorspronkelijke opvoeringen werd ge
speeld, dus met de weglatingen en toevoe
gingen en in de tempi welke door de ont
werpers werden voorgeschreven. Een der
gelijke grammofoonplaat heeft echter pas
zin wanneer zij vergezeld gaat van een al
bum waarin men tekeningen en foto's kan
vinden welke op de choreografie betrek
king hebben, evenals natuurlijk de inhoud
en de betekenis van het ballet.
Tot de titels welke men in petto heeft
behoren „Le pavilion d'Armide" van Tsje-
repnine naar een scenario van Fokine-
Benoit, Romeo en Julia van Prokofief, Le
beau Danube van Strauss-Désormière en
Graduation ball van Strauss-Dorati, Cotil
lon van Chabrier en andere befaamde
werken uit het balletrepertoire.
Voor de muzikale uitvoering wordt een
beroep gedaan op het filharmonisch orkest
van Zagreb en de dirigenten Bogo Lesko-
vich, Samo Hubad, Mladen Bashich, Dimi-
tri Gebre en Milan Horvath. Otto Glastra
van Loon, medewerker aan de klassieke
muziekafdeling, wist zich voor de verwe
zenlijking van deze serie van de medewer
king van de Joegoslavische Amerikaan
German Sevastianov te verzekeren, die in
het bezit bleek van de originele partituren
en ontwerpen welke indertijd voor deze
balletuitvoeringen werden gebruikt.
Aan de serie zullen in het begin van het
volgeed jaar twee platen vooraf gaan, wel
ke onder de titel „Teach yourself ballet"
een samenvatting geven van een aantal op
lichaamshouding en -beweging betrekking
hebbende lessen van de bekende ballet
leraar Boris Kniasev. Deze lessen worden
door hem in een mengelmoes van Frans,
Russisch en Duits gesproken, doch ook
hierbij zal een boekje met foto's Welke
overeenstemmen met de afzonderlijke fazen
der lessen de bedoelingen van de leraar
verduidelijken. Inzonderheid bij de twee
duizend balletscholen in Engeland en bij de
vele duizenden in de Verenigde Staten
wordt een grote belangstelling voor deze
uitgave verondersteld.
Tenslotte vernamen wij nog, dat twee in
West-Europa niet vaak uitgevoerde opera's
van Rimsky-Korsakoff binnenkort door
Philips in Zagreb zullen worden opgeno
men, namelijk Sadko en Tsaar Saltan.
Het Rijksmuseum in Amsterdam zal aan
de „South African National Gallery" in
Kaapstad en aan de „City Art Gallery" in
Johannesburg zesentwintig etsen van Rem
brandt in bruikleen geven voor de in de
herfst 1956 en het voorjaar 1957 daar te
houden Rembrandttentoonstellingen.
ADVERTENTIE
De uitvoering van de Symfonie no. 3 van
Hendrik Andriessen en het optreden van
de zangeres Cora Canne Meyer, met het
beroemde Lamento uit „Arianna" van
Monteverdi en met „Fêtes galantes" van
Willem Pijper, heeft het tweede V-concert
van het Noordhollands Philharmonisch
Orkest een markant karakter gegeven. Het
begon vrijdagavond in de Haarlemse con
certzaal met dri« dansen van Purcell nogal
slap. En het vriendelijke symfonietje in
Bes van Johann Christian Bach, dat ook
een beurt kreeg, miste de geraffineerde
verzorging die het tot een juwelig stukje
galante muziek moet maken.
Met het fameuze Lamento, het enige
muzikale fragment dat uit Monteverdi's
opera „Arianna" (geschreven voor Mantua
in 1608) bewaard gebleven is, vermocht
Cora Canne Meyer haar groot tölent als
dramatische alt-mezzo schitterend te de
monstreren. Alle nuances van de wanhoop,
die in deze meesterlijke muzikale vertol
king van een meesterlijke tekst zo psycho
logisch raak uitgemeten zijn, kregen een
doorleefde en overtuigende uitdrukking. Ik
vond het alleen maar jammer dat Cora
Canne Meyer deze tragische scène niet. uit
Iqet hoofd zong: het is een stuk waarmee
de vertolkster het publiek moet kunnen
biologeren. En wij weten maar al te goed,
dat haar dit als operazangeres toever
trouwd is. Pe begeleiding met celli, alten
en clavecimbel kan slechts een benadering
zijn van de originele, die waarschijnlijk
uit gamben bestond. Wat wij hoorden was
een bewerking, want wat er van deze
wonderlijke renaissancemuziek tot ons ge
komen is (exemplaar in de Universiteits
bibliotheek te Gent) heeft als begeleiding
alleen de becijferde bas. Dat wil niet zeg
gen dat er geen strijkers bij ingeschakeld
werden) maar het zullen geen celli geweest
zijn.
Met de kleurige en geestige „Fêtes galan
tes" van Willem Pijper, werd het een wed
strijd tussen de zangeres en het door
Marinus Adam geleide orkest om deze
muziek zo voortreffelijk mogelijk te laten
klinken. En de executanten slaagden erin
deze magistrale orkestliederen doorzichtig
en boeiend weer te geven, zulks met over
tuigende bijval. Dat een compositie van
Pijper een warm succes oogst bij het con
certpubliek, is een te zeldzaam voprkor
ADVERTENTIE
N.V. MIJ. „HOLSTER"- OVERVEEN
Tel K 2500 - 15597 en 19057
Centrale verwarming
Airconditioning
Aut. oiiestook
mend feit, om het niet speciaal te vermel
den.
Tenslotte heeft Adam op deze avond een
mooie slag thuis gehaald met de Derde
Syrfïfonie van Hendrik Andriessen. Dit was
trouwens niet de eerste keer, want negen
jaar geleden, toen het werk pas een jaar
oud was, heeft hij het bij de H.O.V. geïn
troduceerd en wel op een wijze die een
briljant succes verzekerde, zowel voor de
interpretatie als voor de compositie. En
ook later heeft Adam de Derde van An
driessen voor het Haarlems concertpubliek
laten klinken. Er is alle reden toe om dit
opus tot een repertoirewerk te maken. Het
is muziek met een zo heerlijk melos, met
een zo klare betoogtrant, met een zo hech
te factuur en een zo kleurige orkestratie,
dat zij voorbestemd lijkt om klassiek te
worden. Maar dan moet ze niet opgebor
gen worden tot de indrukken, die ze gaf,
totaal vervaagd zijn. De vertolking van
deze avond heeft mij in deze overtuiging
gesterkt.
Jos. de Klerk
99
De „Alcoholics Anonymous"-gemeen-
schap in Nederland, die in 1950 met een
klein aantal leden begon te werken aan
het herstel van alcoholisten, heeft thans m
een reeks van plaatsen resultaten bereikt
met haar herstelmethode. Zij belegt op
november een landelijke conferentie in
Utrecht, waar het alcoholvraagstuk zal
worden besproken. wnrnctra
Als inleiders treden op prof. H. Hornstra
over „Alcohol als medisch probleem dr.
P. H. Esser, psychiater te Vogel®"z "f'
over „Behandeling van alcoholisten m
W. S. da Casta, rechter te Amsterdam,
over „Alcohol als juridisch ProMeeim en
H. J. Krauweel, directeur Medisch Con
sultatieburaeu te Amsterdam, over
holisme als sociaal probleem Enkele
A A.-leden zullen de specifieke gehande
lingswijze voor herstel van alcoholisten
uiteenzetten.
Bij K B. is, te rekenen van 15 september
■flS aan ir.Lvan Bendegom op zijn ver-
mek eervol ontslag verleend als
commissie van advies voor het
sershavenbedrijf te IJmuiden, on
zegging voor de door hem in die functie
bewezen diensten en is tot lid va" Senoern-
de commissie benoemd de
van de Rijkswaterstaat m S. H. Rmgma
_e Haarlem.
DAT DE TSJ ECHEN met hun poppen
en tekenfilms een uitzonderlijk hoog niveau
hebben bereikt zal men misschien weten,
maar nauwelijks met eigen ogen hebben
kunnen vaststellen. Het Amsterdamse the
ater „De Uitkijk" biedt daartoe thans de
gelegenheid. Een zestal produkten van
Tsjechische orgine zal daar Worden
vertoond. Drie poppen- en drie tekenfilms,
zodat elk der genres dus eerlijk aan zijn
trekken komt. Het lijdt geen twijfel of ook
de bioscoopbezoeker komt aan zijn trekken
want men maakt er kennis met even fijn-
geestige als subtiele filmpjes, die steunen
op een perfect technisch vermogen en een
cameravoering, die zowel artistiek élan als
temperament vertoont. Naturlijk komt
men onmiddellijk tot een vergelijking met
wat Nederland op dit gebied presteert.
Geesink en Maarten Toonder immers schij
nen geduchte concurrenten te zijn gewor
den. Wat de Tsjechen echter voor hebben:
zij hangen hun filmpjes niet op aan een of
ander reclameobject. Willen de Neder
landse filmindustrieën van Geesink en
Toonder zichzelf kunnen bedruipen dan
zijn zij verplicht films te maken in op
dracht. Wel worden zij tamelijk vrij ge
laten in de uitvoering daarvan, maar zij
oqtkomen niet aan een tendens, die een
duidelijk propagandistisch oogmerk heeft.
Met dit soort bezwaren sukkelen de Tsje
chen niet. Men zou kunnen veronderstellen
dat hun filmpje „De ballade van de re
clameschutting" een speels aardigheidje is,
waarmee en passant een zakelijk belang
wordt gediend. Of dat in werkelijkheid zo
is heb ik niet kunnen vaststellen, maar
aangenomen dat met dit Tsjechisch filmpje
reclame wordt beoogd, dan nog is die doel
stelling zo kunstig verweven met de intrige
en zo uitstekend gecamoufleerd, dat men
ér nergens door wordt gehinderd. De ma
ker van het filmpje genoot wel een bij
zondere vrijheid. Om die vrijheid gaat het.
Onze Nederlandse filmpjes zijn altijd een
Scène uit de poppenfilm „De brave
soldaat Schweejk".
tikje loodzwaar. Ze buigen nog te veel door
naar het zakelijk belang dat zij moeten
dienen. Vandaar dat er nooit zo'n pure
fantastische schepping zal ontstaan als „De
geschiedenis van de contrabas" naar een
novelle van Tsjechov of „De geschiedenis
van de brave soldaat Schweejk". Eenmaal
slechts heb ik een Tsjechische poppenfilm
kunnen betrappen op een zuiver propa
gandistisch effectbejag. Maar dat was een
filmpje voor Veilig Verkeer en dat is een
reclame van een heel andere orde dan wij
in de Nederlandse poppenfilm gewend zijn
Tsjechische filmers hebben duidelijk
plein pouvoir. Zij kunnen naar hartelust
putten uit hun fantasie. Het resultaat:
speelsheid, dichterlijkheid, humor, esprit.
VOOR MIJN GEVOEL is „De liefde van
een contrabas" wel het beste werkstuk dat
er uit hun handen gekomen is. Jiri Traka
tekent er voor. Traka maakte onder meer
een bewerking van het sprookje van de
Chinese nachtegaal. De bewerking van
Tsjechov's novelle, die men in „De Uit
kijk" zal zien, is een subliem toonbeeld
van stemming, van poëzie en lichte spot.
Ik zal u de inhoud niet navertellen, maar
maak u wel attent op de verbluffende ef
fecten, die Traka bereikt met zijn poppen,
de contrabasspeler in het bijzonder, wan
neer het mannetje in een vijver rondwaadt
en men alleen zijn hoofd, bedekt met hoge
hoed, boven het water ziet uitsteken. Een
close up toont het weemoedig gelaat van
het mannetje, dat in verrukking naar een
prinses staart, sluimerend aan de oever.
Ironisch laat Traka dan de ongeduldig
drentelende ceremoniemeester en dirigent
zien in het paleis. Waar blijven bassist en
prinses?. Een klok slaat. Het is of het ha-
merwerk de hoofden der heren beroert
met fijne tikjes. Speurend naar zinrijke
rtoN
details vlecht Traka overal geestige en zeer
sfeervolle momenten in zijn film.
De poppenfilm van Bretislov Pojar en
Jirf Trnka „Een glaasje te veel" verrast
door de naturalistische weergave onzer
grote-mensen-werkelijkheid, al duurt ze
te lang om te overtuigen. Maar het drama
tisch effect werkt toch wel het een en
ander uit. „Geen alcohol bij snelverkeer"
betoogt het filmpje. Men verbaast zich over
de technische volmaaktheid die erin ten toon
wordt gespreid. Het landschap, treinen,
auto's, het is allemaal net echt. De makers
schijnen daar zelf ook erg veel plezier in
te hebben. Vandaar misschien hun breed
voerigheid, die de spankracht niet ten
goede komt, al blijft zo'n filmpje toch een
prestatie.
Kostelijk is de charge van Jiri Trnka op
dë soldatenwereld met „De geschiedenis
van de brave soldaat Schweejk". Het be
zwaar van de vertragend werkende dialoog,
die het karakter aanneemt van een mono
loog, omdat soldaat Schweejk als een ware
praatvaar voortdurend aan het woord is,
kan Trnka niet ondervangen. Hij schept
echter de meest mallotige situaties en
brengt ze zo grappig in beeld, dat men er
werkelijk van zit te genieten. Hij schroomt
niet Schweejks verhaal te illustreren met
getekende beelden. Zó ontstaat een vaak
groteske geschiedenis. De poppen hebben
het voordeel een karakter uit te beelden.
Hun werking is daardoor heel effectrijk,
gegeven hun komische rol in het verhaal.
Trnka gebruikt ze dan ook meesterlijk.
Zeker zou wat minder breedsprakigheid op
haar plaats zijn geweest, maar men geeft
zich al spoedig gewonnen aan de kwanti
teit, omdat ze met zoveel kwaliteit wordt
voorgedragen. Rest slechts de opmerking,
dat de Nederlandse tekst, die door Robert
Sobels gezegd wordt, soms ronduit onver-
staanpaar is.
VAN DE TEKENFILMS is alleen „De
ballade van de reclameschutting" nieuw
voor ons land. „Liefde en zeppelin" en
„Het engelenkleedje" zijn al eens vertoond.
Onbetwistbaar is „Liefde en zeppelin" van
Jiri Brdecka en Kamil Lhotak superieur.
Het streeft in een nonchalant primitieve
stijl steeds de essentie na, die het uit heel
ongewone situaties puurt terwijl het dingen
opvoert als behorend binnen de proporties
der redelijkheid. De tekening is er nummer
één in. Telkens wordt men getroffen door
de ironie, die achter die tekening steekt.
Bij „Liefde en zeppelin" vergeleken is „Het
engelenkleedje" een goed uitgewerkte car
toon. Toch moet men dat niet zo misprij
zend verstaan als het hier wel lijkt, want
nog altijd overtreft „Het engelenkleedje"
de duizend-en-een tekenfilms, die men in
de voorprogramma's onzer bioscopen aan
treft. „De ballade van de reclameschutting"
mag op zijn beurt een toonbeeld heten van
goede smaak en humor. Geen der figuur
tjes kleeft het clichéachtig persoonlijkheid-
je aan, waarmee men in andere films wordt
overladen. Oorspronkelijkheid verleent de
Tsjechische tekenfilms hun bekoring. De
kracht van de tekening is in die oorspron
kelijkheid vervat. En wanneer die kracht
in beweging komt ziet men hoe ver we wel
zijn afgedwaald van de eigenlijke zin der
tekenfilm, omdat de kleur de tekening is
gaan overheersen en aan de mogelijkheden
der beweging de karakteristieke verbeel
dingskracht der getekende figuren en al
hun situaties ondergeschikt is gemaakt.
P. W. Franse
In de propaganda, door de Nederlandse
Opera gemaakt voor de uitvoering door het
ballet van deze instelling, die vrijdagavond
onder grote belangstelling in de Amster
damse Stadsschouwburg plaats had, werd
gezegd dat hier de eerste vertolking door
Nederlandse krachten van het romantische
meesterwerk „Giselle" zou worden gege
ven. Dit is onjuist. Reeds in het vorige sei
zoen heeft het Nederlands Ballet de voor
treffelijk de romantische geest uitstralende
versie van Anton Dolin met Willv de la
Bye en Jaap Flier of Conrad van de Wee
tering in de hoofdrollen herhaaldelijk,
nota bene ook in Amsterdam, vertoond. De
gemaakte vergissing is niet belangrijk. Veel
erger is die andere vergissing, namelijk de
keuze van de Franse zetting van dit ballet,
stammend en dat kan men maar al te
goed waarnemen uit een periode van
diep verval der danskunst tot oppervlak-
kig-spectaculair tijdverdrijf voor welge
dane genotzuchtigen.
De meestbekende en buiten Frankrijk I
overal vertoonde zetting van „Giselle" is j
een overlevering van de instudering in i
Rusland door Jules Perrot, de oorspronke
lijke choreograaf. Jean Coralli die stel
lig wel enig aandeel in de eerste Parijse
produktie zal hebben gehad en in ieder ge
val officieel werd (moest worden) genoemd
wordt in het programma van de Neder
landse Opera in navolging van de gallische
gewoonte als de maker aangewezen. Het
is kennelijk een decadente verbastering,
hetgeen alleen al blijkt uit de afwezigheid
van mannen bij het corps de ballet. Een
ander bezwaar tegen deze versie is, dat bij
de hoogtepunten van dramatische ontwik
keling de eigenlijke dans een onderge
schikte of zelfs in het geheel geen rol
speelt. Over het algemeen trouwens mis
sen de choreografische figuren wezenlijke
betekenis. Als het waar is (en waarom zou
het niet waar zijn?) dat Francoise Adret
voor haar mise-en-scène gebruik heeft ge
maakt van gegevens van Serge Lifar, zo
als eveneens in het programma staat, dan
moet ik deze choréauteur toch in overwe
ging geven eens het boek over Giselle
„de apothéose van het romantische ballet"
te lezen, dat hij beweert geschreven te
hebben.
Jammer genoeg beschik ik niet over de
ruimte om deze bezwaren met voorbeelden
te illustreren. Gelukkig waren er ook wel
goede, zelfs weldadig aandoende kwalitei
ten. De opvoering getuigde bovendien van
een gedegen voorbereiding. Uitblinkster
bii de bezetting was Maria Sylvaine als de
koningin van de wilis> over wier aandeel
ik vroeger reeds met waardering heb ge
schreven toen de tweede akte als een af
zonderlijk geheel werd vertoond. Men had
daar nq een nieuw decor voor laten ver
vaardigen, goed van sfeer vond ik, door
Claude Bleynie, die met haar ontwerp
voor de eerste akte minder gelukkig was.
De „nederige stulp" van de als boer ver
momde prins van Silezië, die een functie in
de behandeling heeft, was allerminst vol
gens de aanwijzingen in het scenario (te
vinden in het boek van Serge Lifar!) ge
bouwd. En haar kleurige kostuums volde
den alleen in zoverre als zij pasten bij de
revuestijl van deze vertoning.
Met de beste wil van de wereld kan men
Hanny Bouman niet als het ideale type
voor de titelrol beschouwen. Zij toonde wel
technische dansvaardigheid, voor zover
daartoe althans gelegenheid werd geboden,
maar openbaarde slechts een minimum van
de rijke scala van emotionele inhouden.
Martin Scheepers heeft als Albrecht/Loys
mijn verwachtingen ver overtroffen, zon
der dat nu direct van een creatie kan wor
den gesproken. Ik heb hem vooral in de
tweede akte bewonderd. Met de rol van
Hilarion (Johan Verdoner) is wel heel
eigenaardig omgesprongen.
Het programma, dat met „Claire"
waarvoor Youli Algaroff speciaal uit Pa
rijs was overgekomen en de prachtige
„Suite en Blanc" werd besloten, was met
een „presentatie" van het gehele gezelschap
en de leerlingen „aan de stad Amsterdam"
geopend. Een noviteit was „Ecrit pour
trois" door Jean-Marie Landé op muziek
(„Carnaval" als ik het wel heb) van Ro
bert Schumann in een niet nader aange
duide bewerking. Deze pas-de-trois werd
door Coby Spoelstra, Lidy de Nie en César
Horn uitgevoerd. Ik heb er niets in kunnen
ontdekken om over te schrijven. Daarom
tenslotte de mededeling dat het Kunst-
maand-Orkest onder leiding van Anton
Kersjes voortreffelijk voor de begeleiding
zorgde.
De Belgisch-Nederlandse herdenking van
het tienjarige Cultureel Akkoord werd vrij
dagavond in het Stedelijk Museum te Am
sterdam voortgezet met een bijeenkomst,
die was belegd door de Nederlandse Fe
deratie van Beroepsfilmers. Opnieuw werd
ons de gelegenheid geboden kennis te ne
men van de produkten der Belgische cine
matografie. De inzet was niet erg overtui
gend, want het filmpje van Jean Boulanger
over het stadje Bouillon kon men hoog
stens kwalificeren als een serie ansicht
kaarten, fraai van fotografie maar. zonder
enige filmische zin. De dialoog, die als com
mentaar in de vorm van een vraag en ant
woordspel de beelden begeleidde, was zo
naïef, dat men er smakelijk om heeft ge
lachen en dat zat bij de maker toch niet
voor. Heel wat meer voldeed Charles de
Keukeleire's „Een kermishoedje". Hier
was tenminste een man bezig, die „le jeu
des images" beoefende, al nam hij er te
veel tijd voor en was de compositie wel erg
duidelijk geaccentueerd. Interessant om
hun inhoud waren de filmpjes, waarin men
Herman Teirlinck zag verschijnen. Hun
waarde is louter litterair-anekdotisch,
maar de boeiende persoonlijkheid van
Teirlinck vergoedde wat men aan cinema
tografische expressie te kort kwam.
In hetzelfde museum kon men ook ken
nis nemen van een kleine expositie, die is
getiteld „De cineast thuis". Dat de vrije
tijdsbesteding der filmers fraaie resultaten
op het gebied der houtsnijkunst vooral op
levert, kon men er wel uit concluderen.
Het is een intieme en gezellige expositie,
waarin de humor getuigt van gevoel voor
betrekkelijkheid, een eigenschap, die de
dragers tot eer strekt. De geest van deze
expositie waaide gisteravond al spoedig
over naar de bijeenkomst in de filmzaal,
die gekenmerkt werd door een zeer ple
zierige sfeer van Belgisch-Nederlandse ver
broedering. De Belgische cineast Henri
Stork sprak er nog over de verhouding
van de overheid tot de film, waarbij hij
door dr. Jan Hulsker hoofd Kunst van het
departement van O. K. en W. werd inge
leid.
P. W. Franse
Twee jaar geleden heeft het provinciaal
bestuur van Drente besloten tot instelling
van provinciale prijzen voor bijzondere
prestaties, die op cultureel gebied in Dren
te worden verricht. Thans zijn de eerste
prijzen toegekend. Er werd onder meer
een prijs toegekend aan de schrijver Ben
van Eysselsteyn, die weliswaar niet in
Drente woonachtig is, maar in wiens werk
deze provincie al gedurende een reeks van
jaren een bijzondere rol heeft gespeeld. De
prijzen bestaan uit een bedrag van vijf
honderd gulden, een legpenning naar een
ontwerp van de beeldhouwer F. Th. L.
Petri en/of een oorkonde.
Expositie in Gouda
Ter herdenking van het tienjarig bestaan
van het Belgisch-Nederlands Cultureel Ak
koord wordt in het Stedelijk Museum „Het
Catharina Gasthuis" in Gouda een tentoon
stelling gehouden onder de titel: „Heden
daagse Belgische landschapschilders". De
expositie zal worden geopend op zaterdag-
I middag 10 november om 15.30 uur door de
ambassadeur van België, J. M. G. baron
I van der Straten Waillet. Tevoren zal een
inleiding worden gehouden door de heer
F. Vandenborre, directeur-generaal voor de
Opvoedende Diensten en Culturele betrek
kingen in Brussel.
De Engelse roman- en toneelschrijver
Agnus Wilson vertoeft op het ogenblik in
ons land voor het geven van enige lezingen
onder auspiciën van de Vereniging Enge-
land-Nederland. Wilson, die in 1913 is ge
boren, begon pas in 1947 te schrijven en
van zijn hand verschenen onder meer „The
wrong set", „Such darling Dodos", „For
whom the cloche tolls", „Hemlock and af
ter", „Anglo-Saxon attitudes" en het toneel
stuk „The Mulberry Bush". Tevens schreef
hij voor radio en televisie. De heer Wilson
zei op het ogenblik de laatste hand te leg
gen aan een serie korte verhalen. Hij heeft
het plan dan .een toneelstuk en een nieuw
boek te gaan schrijven. Twee jaar geleden
was Wilson ook in Nederland voor het
houden van een lezing.
David Koning
ADVERTENTIE
INBOUW- EN SERVICE STATION
NASSAUSTRAAT 5 - HAARLEM - Tel 15220
De roman „Kamer 4" van mevrouw A.
Surink-Groen (uitgave Het Wereldvenster,
Baarn) is een boek dat lijdt aan het zeu
rend zeer van de middelmatigheid. Zowel
de stijl als de stofbehandeling overtreffen
nergens het direct voor de hand liggende.
Al haar kennelijk sympathieke bedoelingen
ten spijt, is de schrijfster er niet in ge
slaagd de kleine en grote drama's van
patiënten en verpleegsters in en om Ka
mer Vier zo aan te pakken en weer te
geven, dat men er wezenlijk door geboeid
kan raken. De huiskamer-psychologie viert
hoogtij; het verhaal suddert vroom, braaf
jes en leerzaam naar het einde. Het is ont
spanningslectuur met het karakter van
huisvlijt. A„ N,