De luidspreker in de klas HEEFT VEJ?DRI£T Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagblad [Oprechte Haarlemsche Courant RECONSTRUCTIE VAN DE AG OR A „Ik kan haast niet meer, Sint. Ik houd het niet", zuchtte zwarte Piet. „Volhouden, Piet, volhouden!", zei Sin terklaas en hij duwde Piet in zijn rug. Nee, Sinterklaas kon zelf bijna ook niet tegen die storm opkomen en voor al hier boven op het dak was het erg. De wind loeide en gierde, rukte aan de dakpannen en floot door de antennes. „Ik kan niet meer, Sint, echt niet", klaagde Piet. „Kom kom, je hebt toch wel eens meer een storm over je muts zien gaan, Piet? „Een storm? Noemt u dit een storm? Het is een orkaan Sint!" Maar Sinterklaas hield de moed erin. „Voel nou eens Piet, de wind wordt ge loof ik al een beetje minder. Ja, voel maarMaar net toen Sint dat ge zegd had kwam er een verschrikkelijke rukwind van achter een schoorsteen en woei recht op Sint en Piet af. „Oei....Oh", riepen ze alle twee en ze doken helemaal in elkaar. Maar het was al te laat. De wind rukte de prach tige mijter van het hoofd van Sinter klaas en blies hem ver, ver weg over de daken. „Mijn mijter!", riep Sint. „De mijter", riep Piet en hij holde er achteraan zo hard hij kon. Maar de mijter was al aan de overkant op een ander dak en hij verdween achter een schoorsteen. Toen Piet daar aan kwam was er van de mijter nergens meer een spoor. Hij zocht achter de schoor stenen, in de goten en in de radio-an tennes, hij keek of de mijter niet was blijven haken aan een dakrand of een spijker, maar nergensnergens was hij meer te vinden. „Wat moeten we beginnen?" riep Sinterklaas, die in zijn blote hoofd ach ter Piet aan draafde. „Mijn zondagse mijter! En mijn doordeweekse ligt nog in Spanje! Ik kan toch zó mijn ver jaardag niet vieren?" Piet wist er ook geen raad op. Hij probeerde Sinterklaas nog te troosten. „We vinden hem vast nog wel. Sint. Morgen als het licht wordt ga ik met een zoeken". Hij zocht de hele volgende dag. Alle agenten zochten ook mge en alle kran ten zetten grote advertenties: „Wie heeft de mijter van Sinterklaas ge vonden?" De meneren en de mevrouwen van de hoedenwinkels brachten hele sta pels hoeden naar het huis waar Sinter klaas stil en verdrietig in een leunstoel zat. „Hier heeft u een ministerssteek", zei er één, „dat is ook mooi". „Hier heeft u een echte cowboyhoed", zei een ander, „die staat u vast prach tig". Maar Sinterklaas schudde treurig met zijn hoofd. „Een mijter, dót is het", zei hij. „Ik wil niets anders dan een mijter. Daaraan kennen de kinderen mij". Ja, die kinderen begrepen er intussen niets van. Ze hadden hun schoenen ge zet, ze hadden wortels en brood voor het paard klaargelegd, maar er ge beurde niets. Eén van die kinderen was Lenie. Ze had nu al twee avonden lang haar schoen gezet en alle Sinter klaasliedjes die ze kende gezongen. Maar er gebeurde niets. Er kwam geen zwarte hand door de schoorsten en er rommelde niets op het dak. „Zou Sinterklaas me zo stout vin den?", dacht ze, „of zou hij mij ver geten zijn?" Ze werd een beetje onge rust. Nu was het de derde avond al dat ze bij de schoorsteen stond. Zou Sint haar horen? „Kom Lenie, nu naar bed", zei moe der, „zeg vader maar gedag". Vader zat in zijn stoel bij het raam en las de krant. „Dag Pap", zei Lenie. „Dag Lenie", zei vader en hij tilde haar hoog boven zijn hoofd op. De krant viel op de grond. „Zul je gauw slapen gaan?" „Ja pap. „En opstaan als de wekker afloopt?" „Ja pap". „En Leo nog een schoteltje melk geven?" „Ja pap". Opeens keek Lenie op. Waar was Left, de zwarte kater? Hij lag niet op zijn vaste plekje bij de kachel. „Mam, waar is Leo?" Moeder wist het niet. Lenie rende naar de keuken. Misschien was hij daar bij zijn etensbakje. Nee, ook niet. Ze zocht in alle kamers, toen in de gang, bij de kapstok, op de slaapkamer, op het laatst ook in de schuur en in de tuin. Maar nergens was hij. „Hij moet in huis zijn", zei moeder, „hij kon toch nergens uit?" „Misschien is hij op zolder....", zei vader, die ook meezocht. „Och, wat zal hij nou op die nare koude zolder doen?", vroeg moeder, maar ze klom men toch met zijn drieën de trap op. „Leo.Leo", riepen ze. Vader scheen met zijn zaklantaarn in de rondte. Maar nee, niet in de mand met oude lappen, niet op de kisten of in de grote leunstoel en de oude wieg.nergens was Leo. „Laten we maar gaan", zei moeder, „hij is er toch niet en het is zo afschu welijk koud". „Ja", zei vader, „dat begrijp ik, het zolderraam staat ook open. Ik zal het maar gauw dichtdoen". „Zou Leo daar soms uitgegaan zijn?", vroeg moeder. „Nee, zo'n hoge sprong kan hij niet nemen". „Kom maar vader, kom Lenie „Ohriep Lenie opeens en ze wees op twee lichtjes in de hoek van de zolder. „Daar, daar is ie Vader richtte er zijn zaklantaarn op en wat zagen ze? In een mooi warm wit holletje zat Leo, de zwarte kater. Hij keek ze alle drie heel tevreden aan, net of hij vragen wilde: „heb ik geen mooi holletje gevonden?" En toen zagen ze alle drie wat het was: de mijter van Sinterklaas! Leo lag te slapen in de mijter! Met één sprong was Lenie erbij. Ze joeg Leo voor zich uit de trap af en samen met vader en moeder bekeek ze in het licht van de gang de mijter. „Hoe kan dat? Hoe komt de mijter van Sinterklaas op onze zolder?" Ze begrepen er niets van. „En hij is nat en vuil ook, kijk eens", zei moeder, „we moeten hem gauw schoonmaken". Bij de kachel poetsten ze de mijter met een borsteltje en warm water. „Geef de krant eens", zei moeder tegen Lenie, „daar leggen we hem op te drogen". Lenie raapte de krant op en spreidde hem voor de kachel uit en toen opeens zag ze iets. Ze zat al in de tweede klas, dus ze kon goed lezen. „Wie heeft de mijter van Sinterklaas gevonden?", las ze en daaronder het adres waar Sinter klaas woonde. Nou, je begrijpt dat ze even later met z'n drieën op pad waren, ze holden bijna: Lenie met de mijter voorop, daarachter moeder met Leo, want die had de mijter toch eigenlijk het eerst gevonden. En vader, die allang be grepen had dat de mijter door het zol derraam naar binnen was gewaaid liep met de krant achteraan. Wat was Sin terklaas blij toen hij Lenie zag aan komen en het hele verhaal hoorde. Hij ging meteen op stap om de verloren tijd in te halen. Alle kinderen kregen een beurt, maar je begrijpt natuurlijk wel naar welk dak en welke schoor steen hij het eerst ging. Weet je het niet? Nou, vraag het dan maar eens aan Lenie, want die weet het. Mies Bouhuys Zie ik Hansje Zwart daar gaan op zijn kousevoeten? Hé, hij heeft geen schoentjes aan. Wat zou dat nou moeten? Hansje Zwart ging naar zijn bed, hij had eerst staan zingen en zijn schoentjes neergezet, die twee modderdingen. Toen kwam Sinterklaas gereden, f reed naar Hansje Zwart: Piet glijd hier eens naar beneden met een suikerhart. Pieterbaas was zó weer buiten, Sint daar staat geen schoen. In die vieze modderdingen kan 'k dat hart niet doen. Geef maar hier die vuile schoentjes, dat is toch geen werk. Zet ze maar in het plantsoentje, midden in het perk. Hansje Zwart op kousevoeten, zie je hem daar gaan? zal naar het plantsoentje moeten waar zijn schoentjes staan. Met een borstel en een boender met een doosje smeer is hij daar in het plantsoentje uren in de weer Kijk nu glimmen ze warempel, goed zo„ Hansje Zwart! En wat ligt daar op je drempel? 't Is een suikerhart. NAAR een globale schatting volgen on geveer honderdduizend meisjes en jongens de schoolradio-uitzendingen via de beide Hilvensums, welk aantal verdeeld kan worden in ongeveer veertigduizend scho lieren, die de lessen van de K.R.O. beluiste ren, vijfendertigduizend, die aangesloten zijn op de door A.V.R.O., de V.A.R.A. en de V.P.R.O. gevormde stichting Nederland se Schoolradio en ongeveer vijfentwintig duizend tenslotte die deze service van de N.C.R.V. aanvaarden. De laatste omroep richt zich in hoofdzaak tot de vierde, vijf de en zesde klassen van de lagere scho len, waarvan er on geveer zevenhonderd worden bereikt, de Nederlandse School radio heeft haar uit zendingen bestemd Voor de microfoon Mies Bouhuys OOOOOOOOOOOOOtXXirxTOOnrv-iOi OCXXXXXXX30000CXXXXX>D00000000ry Or >000000000000000OXIOOOOOOOOOOOOOOOOOOCX X» X XX*TXX>DOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOrXXXXXXXXj<:./ XXXX XXXXXX "OOOOO voor de zesde klassen van ongeveer elf honderd scholen en de K.R.O. kan op het sterkst gedifferentieerde gehoor bogen met achthonderdzestig lagere scholen, tweehon derd inrichtingen voor voortgezet lager on derwijs, honderdzevenendertig ulo's, ruim dertig nijverheidsscholen, negen middel- v bare scholen en twintig inrichtingen voor buitengewoon lager onderwijs. Door de drie genoemde omroeporganen worden ge middeld acht tot negen lessen per week voor de scholen gegeven. De tijdsduur schommelt tussen twintig minuten en een half uur. Deze cijfers illustreren wel heel duidelijk de hoge vlucht welke de schoolradio ook in Nederland genomen heeft, nadat zij voor de oorlog maar amper van de grond kon komen. Toen lieten de A.V.R.O. en de N.C.R.V. het bij een half uurtje per week en nog had men daarvan de indruk, dat het slechts diende om de allerongunstigste middaguren wat te vullen. Van een hecht contact tussen radio en school was toen al evenmin sprake en men kon bovendien moeilijk beweren, dat de lezingen om lijst door een paar grammofoonplaten bijzonder goed op het jeugdige gehoor wa ren afgestemd. Daarin kwam na de nieuwe start, welke K.R.O. en N.C.R.V. in 1948 maakten en de stichting Nederlandse Schoolradio in 1951, grote verandering. Aan de lessen wordt nu grote zong besteed, zowel wat be treft de voorbereiding mede door mid del van allerhande publikaties als perio dieken en gedrukt lesmateriaal en de uitvoering (meestal in dialoog, luisterspel of klankbeeld, bij N.C.R.V. als regel, bij de K.R.O. vaak gepaard gaande met de pro jectie van filmstrips in de klas) als de „nazorg". Die „nazorg" is tweeërlei: zij kan bestaan uit een herhaling van het behan delde in klassikaal verband, waartoe bij voorbeeld vragenlijsten worden verstrekt, maar zij heeft ook betrekking op de ver houding tussen school en radio. Alle om roepen peilen door middel van enquêtes of contactavonden de mate waarin hun schooluitzendingen worden gewaardeerd. In het algemeen is men het er in om- roepkringen over eens, dat de s-chooluit- zending de taak van de onderwijzer slechts behoort aan te vullen in die gevallen, waarin de te behandelen stof niet of slechts moeilijk door de leerkracht in een les verwerkt kan worden, In de meeste gevallen bereidt de klasse-onderwijzer de per radio te behandelen stof eerst met zijn leerlingen voor. Men mag echter de invloed van de radioles niet onderschatten voor het „leren luisteren" door de kinderen. Het gesproken woord is vluchtig en de meeste mensen zowel ouderen als kinderen passen hun gedachtenigang met enige moei te aan de snel vervliegende woorden aan. Door middel van de schoolradio leert het kind zich concentreren op het gesproken woord, leert het bewust luisteren. Tenslotte mag de vraag gesteld worden welke rol de schoolradio kam spelen in het streven naar een vernieuwing van het on derwijs. Natuurlijk mag de schoolradio de bevordering daarvan niet als een van haar doelstellingen poneren. Iets anders is, dat er van de frisse didactiek, waarvan zij zich moet bedienen om de aandacht der kinde ren te verkrijgen en te behouden, een stimulans kan uitgaan op de onderwijzers om zich eveneens een persoonlijke, mo derne wijze van lesgeven eigen te maken. J. H. Bartman Speciaal aanbevolen: Op maandagmiddag 19 en woensdagmiddag 23 november kan men via Hilversum II het tweede en derde deel horen van het oratorium „Judas Maccabeus" van Handel, waarvan het eer ste deel vanmiddag werd uitgezonden. Het gaat hier om opnamen die werden gemaakt van de uitvoering door de Haarlemse Stem des Volks met solisten en begeleiding van het Noordhollands Philharmonisch Orkest. Vrijdag 23 november wijdt Sem Dresden, eveneens over Hilversum II, aan deze uit- o voering een critische beschouwing. 17 NOVEMBER 1956 ïf" DE TEKENING, die men hierbij ziet afgebeeld, namen wij over uit 3^. het Amerikaanse weekblad Life van twee weken geleden. Het is een re- constructie van de Agora, de markt 'r van Athene, zoals die er in het jaar 200 moet hebben uitgezien. De te- 3^. kening werd gemaakt door Alan Sorell, een Amerikaan. Hij werd ge assisteerd door dr. Homer A. Thompson, ook een Amerikaan, die de leiding heeft bij de opgravingen, 3^- die in Griekenland door de Ameri can School for Classical Study wor den gedaan. Deze school is geves tigd in Athene en bestond dezer dagen vijfenzeventig jaar. Van het project, dat men hier ziet afge beeld is vrijwel niets meer over. yL. Een jaar of twintig geleden kon niemand zelfs meer zien waar pre- cies het belangrijkste centrum van menselijk verkeer in het oude Griekenland had gelegen, ja. Ter oriëntering een korte toe lichting bij de genummerde onder- delen. Nummer 1 stelt de stoa van koning Attalus II van Pergamum voor. Voor deze zuilengang stond 3^. een spreekgestoelte (2). Daar in de buurt was een publieke biblio- theek gevestigd (3). Men moet 'T daarbij uiteraard niet denken aan de leesbibliotheken, die wij ken- 3^- nen. Er was tevens een bron (4) waar de burgers van Athene, die hun inkopen deden, hun waterzak ken konden vullen. De nummers 5, 6 en 7 zijn drie zuilengangen, O waarin de mensen hun weder- C waardigheden uitwisselden. Het JU gebouw daarnaast (8) was waar schijnlijk (dit is nog niet geheel komen vast te staan) de Heliaea, het voornaamste gerechtshof van 33 Athene, waar de ernstigste vergrij- 13 pen werden behandeld. Midden op 3 het plein (9) stond een „concert- zaal". Nummer 10 was een altaar voor Zeus Agoraios, de god van de CU welsprekendheid, 11 was een mo- -C nument met beelden van helden, g In het ronde bouwwerk (12) zetel- m de het stadsbestuur, grenzend aan de raadszaal (13) en het stedelijk g archief (14), waar regeringsdocu- „3 menten werden bewaard. Nummer CU 13 was een tempel gewijd aan Ares, de god van de oorlog. 16 een *2 tempel voor Apollo Patrous, be- 33 schermgod van Athene en 17 een fi tempel gewijd aan Hephaistos, K in het algemeen de god van het •QJ0 vuur en in Athene speciaal de god van de pottenbakkers. Deze tem- pel is de enige, die aan de ver- i-g woestingen van de tijd of door de barbaren is ontkomen. Het is een C immens bolwerk van natuursteen en vertoont zeer veel gelijkenis met het-Partenon op de Acropolis. Nummer 18 was ook een zuilen- gang, waarvan niet veel meer be ll) kend is. Nummer 19 was de stoa, Xi waar de filosoof Zeno onderricht g gaf in een leer, die nauw verwant g was aan die van het cynisme. Zeno's leerlingen heetten, naar de stoa waarin zij les kregen, de 3 Stoïcijnen. Nummer 20 was even- 3 eens een zuilengang, waarover bij- S-i zonderheden ontbreken. Nummer ■g 21 was de stoa van Zeus, waar So- 33 krates regelmatig zijn voor die C3 tijd nogal radicale inzichten over de waardigheid van de individu 3 aan de Atheners trachtte duidelijk 3 te maken. Nummer 22 geeft de weg aan waarlangs volgens de overlevering enorme processies naar de Acropolis trokken om ere- O diensten te houden voor de godin "3 Athene, 23 is het Partenon waar- g voor men op de tekening een ge- g weldig monument ziet. Het was een beeld van Athene in goud en ivoor. Een kwart mijl van de -F Agora verwijderd bevindt zich de .3 heuvel van Mars (24) waar de C apostel Paulus predikte. Op pagina twee kan men meer lezen over de reconstructie van de Stoa van Attalus II.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 13