TWEE VROUWENHATERS IN PERCENTEN EEN SPIERWIT BEWIJS VAN DURF ONZE NAMEN ONZE PUZZEL Op allerlei manieren is de herkomst vastgelegd „Een beetje wit, hè," zegt de Europeaan Herinnering aan „De Turk" ALLES ZIT TEGEN AMERIKANEN BOUWDEN DE STOA VAN ATTALUS OPNIEUW Broeken en bossen Nog meer bomen Studiebeurzen voor Hongaarse studenten Als men nu in Athene is en men staat boven op de Acropolis, onderscheidt men duidelijk de geraamtes van fundamenten. Er lopen wat mannen rond in blote, ont zaglijk bruine bovenlijven, waarop een heel dun laagje grijs-witte stof ligt. Hun han den en. armen zijn helemaal wit. Men moet van. de Acropolis afdalen om er achter te kunnen komen wat zij eigenlijk uitvoe ren. Van dichterbij ziet men. ze krabben aan de grond, en voorzichtig spitten en vooral als men een tijdje naar hen heeft gekeken vooral regelmatig praten met keurig geklede heren. Dat gepeuter in de grond doen. zij al jaren en als men niet on middellijk weet waanmee zij bezig zijn ge looft men dat de bazen van Publieke Werken in Athene, de beste bazen ter we reld zijn. De werknemers maken zich niet druk, zij doen het op hun slofjes en wor den toch niet ontslagen. De keurig gekle de heren kan men er ook al jaren zien, sinds 1931. In 1940 zijn zij verdwenen want ook voor Griekenland was het oorlog. Maar in. 1945 kwamen zij weer terug en zetten hun voor de leek wat onduidelijk werk voort. Zij leggen echter de Agora bloot, een enorm werk dat de Ame rican School for Classical Study in Athene in 1931 op zich heeft genomen. Men tracht zich een zo gaaf mogelijke voorstelling te maken van de oude mankt Men wil ieder een die met belangstelling voor Grieken- lands verleden in Athene komt, laten zien op welke plaatsen de gebouwen hebben ge staan, waarin de mensen vroeger hun groenten kochten en waar recht werd ge sproken, waar de jonge burgers van Athe ne hun onderricht kregen en waar Sokrates zijn filosofische wereldbeschouwing uit eenzette. Als men dit weet is er een ver klaring voor het rustige tempo van wer ken. Om tot een zo zuiver mogelijke voor stelling te komen wordt bij wijze van spre ken iedere steen eerst twee maal bekeken voordat hij uit de grond mag worden ge licht om te kunnen zien wat er onder zit. Het werk vergt geduld, tijd, knappe ar cheologen, goede vakmensen en geld. Voor al om de laatste voorwaarde ligt het wel voor de hand, dat een Amerikaanse onder neming de schouders eronder heeft gezeit. De Amerikanen hebben evenwel ook ge toond, dat zij aan alle eisen, kunnen vol doen. De beste specialisten geven hiervoor hun krachten. Het gaat langzaam, maar heel zeker. Er zijn vele historici geweest, die over de Agora hebben geschreven. Zij beschikken dus over een flinke hoeveel heid gegevens, maar zelden zijn deze ge heel betrouwbaar, althans de betrouw baarheid ervan moet steeds worden bewe zen. Tweeduizend jaren kruinen een ijzer- sterk gebouw onherkenbaar verminken zonder dat iemand de hand er in had. Zo ook zijn overleveringen slechts fragmenten, die zowel verhelderend als verwarrend kunnen, werken. Zij moeten de bewijzen zelf vinden, steen voor steen, scherf voor scherf. Daarmee zijn zij nu zover gevor derd, dat de reproduktie tot stand heeft kunnen komen. Zij geeft een beeld van de plaats, waarvan Euboulos, een oude Griekse dichter, schreef: „Er is in Athene één plaats waar je alles kunt krijgen: vijgen, getuigen, trossen druiven, rapen, peren, appels, valse getuigen, rozen, mis pels, pap, honingraten, erwtjes, proces sen, biest, biestenpudding, mirthe, slotma- chines, irissen, lammetjes, Vaterklokken en akten van beschuldiging". Vele Griekse steden hadden een Agora. Het was het centrum van gemeenschapsle ven, de zetel van de rechterlijke macht, de (Uit „A Century of Punch") marktplaats, de plaats waar de toneelkunst werd beoefend zowel als atletiek. De Ago ra vertegenwoordigde een hoog ontwikkeld zeer intensief gemeenschapsleven. Van. de op de voorpagina gereprodu ceerde plaat is nog één voorname bijzon derheid te vertellen. Het wat langwerpi ge gebouw, dat met nummer 1 is aange duid, is herbouwd. Sinds september staat het er weer. Het werd met de rest van de Agora in het jaar 267 verwoest door vuur nadat de Herulen, een zwerversvolk, oor spronkelijk afkomstig van de streken rond de Oostzee, de stad waren binnengevallen. Het is de Stoa van koning Attalus II van Pergamum in Klein-Azië, die leefde van 159 tot 138 voor Christus. Toen deze ko ning nog prins was studeerde hij in Athe ne en werd een achtenswaardig burger van die stad. Hij liet deze zuilengang bou wen als bewijs van dank. Het gebouw had een lengte van ongeveer honderdvijftig meter en een breedte van ongeveer twin tig meter. Er waren twee verdiepingen. Op beide bevond zich een rij van eenen twintig kleine vertrekken, die wij win kels zouden noemen. Beide verdiepingen hadden een dub bele zuilenrij vijfenveertig Do rische zuilen be neden en vijfen veertig Ionische zuilen boven, met een balustrade daar tussen. Binnen was een rij van twee entwintig zuilen: beneden Ionisch en boven in een stijl, die in Pergamum zijn oorsprong vond. Deze bijzondere combina tie van kapitelen was geïnspireerd op Egyptisch voorbeeld, zeer populair bij de architecten van Pergamum. Aan de bui tenzijde leidde aan beide kanten een trap naar de eerste verdieping. Dp stoa wordt maar door één oude schrijver genoemd, maar vondsten van vele fragmenten met inscripties leverden het bewijs, dat deze stoa het geschenk was van Koning Attalus II. Nadat het achttien eeuwen in brokstuk ken onder de grond heeft gelegen hebben de Amerikanen deze stoa gereconstrueerd. Hij staat er in spierwit Pentelisch marmer, als gegoten. In de zomer van 1953 werd met de herbouw begonnen. Als men vraagt aan een West-Europeaan, die in het afge- Kunt u ons de verwarde naamkaartjes van bekende toneelspelers helpen ont warren? Wie zo nu en dan naar de schouw burg gaat, kent deze acteurs en actrices wel. Het zijn: Ger N. Zabben van De nth Hansie Smoel Sanna G. D. Jassam Phoria Perk Bau Hong Jo Ru Casselee Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein, in IJmuiden, Lange Nieuw- straat 427. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding „Puzzel". De oplossing van de vorige puzzel luidt: Horizontaal: 1. room, 4. naar, 7. zover, 9. totebel, 11. wen, 12. som, 14. er, 15. aha, 16. te, 17. iep. 19. zet, 20. karabijn, 24. talud, 26. kast, 27. sein. Verticaal: 1. rij, 2. ozon, 3. mot, 4. neb, 5. Ares, 6. re, 8. verhaal, 9. Terek, 10. loten, 11. wei, 13. met, 18. pats, 19. zijde, 21. rat, 22. bus, 23. ik, 25. in. Prijswinnaars: f 7,50 W. v. Lier, L. de Colignylaan 22, Santpoort-St.; f 5 Mejuf frouw S. v. Randtwijk, Ternatestraat 41, Haarlem-Noord; f 2,50 C. Corver, J. M. Molenaarplein 19, Heemstede. lopen jaar Athene bezocht: „Wat vind je van de stoa van Attalus?" dan krijgt men meestal ten. antwoord: „Echt een Ameri kaanse stunt. Ze bewijzen hiermee toch wei weer, dat zij geen gevoel hebben voor stii1. dsf in". Fp^ n "e zijn oordeel iets minder gauw klaar heeft, het traditionele verwijt wat gemakkelijk vindt, zwijgt een tijdje en zegt dan met een ironisch lachje: „Och, 't is wat wit hè?" Hij is nog meer West-Europeaan dan de eerste. ER IS ZEKER moed voor nodig om tot de daadwerkelijke reconstructie van een historisch gebouw over te gaan. Als de op gravingen op de Agora waren verricht door Engelsen, Fransen, Duitsers, Nederland- ders of Scandinaviërs zou het naar alle waarschijnlijkheid nooit zijn gebeurd. Ethische en principiële bezwaren zouden een onoverkomelijk bezwaar hebben ge vormd. Amerikanen zijn daarvan echter vrij en durven er voor uit te komen sinds zij niet meer Parijs maar New York als hun culturele centrum beschouwen. Dat zij toch het respect voor de oudheden, dat Europeanen zo bijzonder snel in gevaar zien ge bracht, bezitten, bewijst de uiter ste voorzichtig heid, waarmee zij op de Agora tewerk gaan. Bij hun historische reconstruc ties trekken zij geen enkele conclusie voordat zij volledig zeker zijn van hun zaak. Als zij een puzzel niet onmiddellijk kunnen oplossen wordt dat vermeld in de periodieke verslagen over de vorderingen bij het opgravingswerk. Toen zij besloten de Stoa van Attalus weer op te bouwen zijn zij zich zeker bewust geweest van cri- tiek. Critiek zal er nog wel zijn. Maar het gebouw staat er. In september is het over gedragen aan de stad Athene in aanwe zigheid van Koningin Frederika en Ko ning Paul van Griekenland. Waarom hebben zij dit gebouw hersteld? Omdat er plaatsruimte moest komen voor alle voorwerpen van historische waarde, die bij de opgravingen in de loop der ja ren te voorschijn zijn gekomen. Het is in Griekenland bij de wet voorgeschreven, dat alle relikwieën, die op Grieks gebied worden gevonden, Grieks bezit zijn en blij ven en nooit Griekenland mogen verlaten. In Athene is echter geen museum, dat alle voorwerpen van de Agora een plaats kan geven. Het zijn er zestigduizend tot nog toe, gecatalogiseerd. De Amerikanen von den, dat al die voorwerpen in de buurt van de Agora moesten blijven, omdat de waarde ervan het grootst is als zij in hun oorspronkelijke omgeving kunnen worden gezien. Omdat er binnen het gebied van de opgravingen geen modern gebouw zou kunnen worden opgetrokken, dat niet zou misstaan tussen de resten die zijn gebleven en waardoor geen belangrijke oudheidkun dige resten zouden worden vernield, heb ben zij besloten deze stoa te herbouwen, opdat hij dienst kan doen als museum. Voor dezj reconstructie werden twee miljoen dollar uitgetrokken. Dit bedrag werd gedeeltelijk verstrekt door de Rocke feller Foundation en gedeeltelijk door an dere stichtingen. Het materiaal werd ver kregen van de berg Penteli, vanwaar ook de oude Griekse bouwmeesters hun mar mer haalden. De kalksteen kwam uit Py- raeus en klei voor de dakpannen uit de omgeving van Athene. De vloeren waren oorspronkelijk van hout. Om het gebouw voor verwoesting door vuur te vrijwaren zijn de vloeren nu van beton gemaakt. Verder zijn alle materialen gebruikt die de architecten van Pergamum voor deze stoa gebruikten. Vrijwel al het werk is met de hand gedaan. Naar onze mening is er maar één ding, dat men de Amerikanen enigszins kan verwijten. Zij hebben in hun verslagen niet kunnen laten precies te ver tellen wat het kleinste detail in het werk heeft gekost. Nou ja. Joh. V. DE NEDERLANDERS zijn vanouds vertrouwd met de scheepvaart. Het kon dus moeilijk uitblijven, dat enkele fami lies hun namen ontleenden aan schepen. Zo werd de Amsterdamse zeevaarder Jan Gerritsz, wiens schip „De Geel- vinck" heette, stamvader van het regen tengeslacht Geelvinck. De naam Tasman gaat terug naar Cornelisz Gerritsz te Schellinkhout, die in het begin van de zeventiende eeuw vele reizen met zijn schip „De Tas" maakte. Verder kennen we de familienamen Van 't Schip en Scheepstra. TASMAN is een voorbeeld van de vele namen, die een herkomst aangeven door de uitgang -man, waar in Brabant dan nog vaak een s achter komt. Ze lij ken soms op geslachtsnamen, die aan beroepen werden ontleend. Zo kan slechts een genealogisch onderzoek uit wijzen of dragers van de naam Marsman deze danken aan een voorvader, die met een mars (vergelijk marskamer) in de weer was of dat men hem zo noemde naar de mars lage kleigrond, waar hij woonachtig was. Weiman woonde niet op een weide, doch was een jager. Bij namen als Brugmans, Polderman, Hof man, Veltman, Putman, Poelman, Kolk- mans, Schuurmans, Hezemans (hees: een laag bosje) en Zwaagman (zwaag: veeweide) moet gedacht worden aan een verwijzing naar de woonplaats van de eerste dragers. Daarin komen ze overeen met de namen, die aan hoeven herinne ren: het voorgeslacht van de familie Kanneman bewoonde het erf „Op de Canne" te Almkerk. Om het moeilijk te maken, zijn er ook namen als Henkemans en Tielemans, die aan voornamen zijn ontleend. En de naam Polman ontstond, toen de in 1767 te Heerenveen geboren Volkert Pieters Polma naar Amsterdam trok, waar men zijn naam iewat verlengde. DE MOEILIJKHEDEN daargelaten, het is duidelijk dat de naam Broekman precies de zelfde betekenis als Van den Broek en Broekstra heeft. Alle drie de namen herinneren eraan, dat de stamva der op of nabij een stuk broekland (een laag gelegen, vaak moerassig oord) woonde. Koogman wijst, net als Van der Koog, Van der Kaag en Keegstra, op buitendijks land, dat ook de plaatsnaam Koog aan de Zaan deed ontstaan. De in namen als Lindemans, Denneman en Eekman (Eikman) vermelde boomsoor ten groeiden eens in de nabijheid van de voorvaderlijke woning. Nu, aan bomen was eertijds in onze landen geen gebrek. Er stonden zelfs ware wouden, zoals „Die Houte" bij Haarlem, waar wilde zwijnen huisden. Aan die oude hout rijkdom herinneren niet slechts plaats namen (Westerwolde, Aerdenhout, dat is: de andere Hout), maar ook vele ge slachtsnamen. Om een greep te doen: Van der Woude, Verwolde, Woldstra, Van den Bos, Bosmans, Groenewold. Mansholt, Van 't Woud, Van t Houte, Ten Holte en Ten Houten. BOMEN LEVEN eveneens voort in de namen Van der Boom, Lindeboom, Pee reboom, Eikeboom. Van der Eyken (ook Vereecken) en Eekholt, Van der Willi gen, Van der Elzen, Doornbos en meer in die trant. Waar houthakkers de bo men rooiden, ontstond een rode. Van daar aardrijkskundige namen als Tet terode (kleine rode), Nyenrode (nieuwe orde), Boekenrode (daar waren beuken gerooid), Rolduc (Rode-Ie-Duc) en s-Hertogenrade. Lieden, herkomstig van zo'n rode, noemden zich Van Roden, Van 't Rood, Van Rooy, Van Roijen, Van Raay en zo meer. En Brederode? Lees er Jacob van Lennep op na en ge ervaart dat een der vele Dirken uit het Hollandse Huis ter plaatse brede roden (roeden) s grond uitmat om zijn zoon Sivaert té j belonen. Dit is slechts een fabel: ook hier werden bomen gerooid en wel op een brede strook. Wij besluiten vandaag met de her- komstnamen In 't Veld, Aan de Kerk, Bij de Beek, Op de Hoek, Over de Lin- den. In de Wey, Opdenberg en Overak- j ker. Ook Aandewiel hoort erbij: de eerste drager van die naam woonde aan een wiel (een kolk). J. G. DE BOER VAN DER LEY Een model van het noordelijk deel der stoa. HET HEENGAAN (op 28 oktober) van Smirnoff heeft mij diep getroffen. Over dit verlies peinzend kwamen herinneringen bij mij op, van jaren geleden, toen „De Turk" nog in volle glorie met de „K.L.M.-kisten" over de wereld vloog. Toen ik begin 1933 eindelijk de kans kreeg van Schiphol naar Tjililitan te vliegen, steeg mijn vreugde ten top, toen ik hoorde dat Smirnoff eerste en Viruly onze tweede piloot zouden zijn. Op 2 april van dat jaar trachtte ik Smir noff op het „oude" Schiphol te ontmoeten. Het was niet gemakkelijk, maar ik slaagde. We zaten tezamen in een hoekje, een klein beetje weggedoken. Hij had zijn donkere bril op en rookte de ene Egyptische sigaret na de andere. Veel heeft hij in dat half uurje, dat we bij elkander zaten, niet ge zegd. Hij was trouwens geen man van ver halen. Ik ben er hartgrondig van overtuigd, dat hij zich opgelucht voelde, toen ik ver dween. Op 26 april was ik 's ochtends om zes uur in de ontbijtzaal van het restaurant van de luchthaven. Het was mistig. De leden van de bemanning van de Rijstvogel, een Fokkermachine, maakten aanstalten om te vertrekken. Enkele ogenblikken later stegen we in, naar Java, nog zonder nacht trajecten. Via Istres in Zuid-Frankrijk ging het naar Griekenland, met twee passagiers. In Athene werd overnacht. Het kleine ge zelschap Nederlanders zit aan één tafel. „De Turk" rookte en at verder Griekse yoghurt uit een stenen potje. Hij was ook toen weinig spraakzaam. In Bagdad, waar we in het Tigris Palace Hotel onze avond maaltijd nuttigden, bij elkander gezeten op het prachtige terras, glinsterden voor het eerst gedurende onze reis Smirnoffs ogen. Hij had een groot blik kaviaar ontdekt bij de hors d'oeuvre. Wij zijn reisgenoten hadden pech toen Smirnoff de eerste keus kreeg. Met een soort wellust lepelde hij het blikje kaviaar bijkans leeg. Hij bleef glun deren. Met welbehagen nuttigde hij zijn „lands"-produkt. Na afloop vertelde hij ons het een en ander uit zijn avontuurlijke loopbaan. Daarop volgde weer een dag van grote zwijgzaamheid. Niemand onzer kon toen vermoeden, dat hij zich de volgende avond in Djask, aan de Perzische kust, zou ontpoppen als een allergezelligste causeur. Dat was ten huize van de Penfolds, een kinderloos gezin, een woning vol kooien met kanaries. Daar logeerden we. Het was verzengend warm. De tropenzon had de gehele dag gebeukt op het platte dak van de bungalow, die dicht aan de zeezijde stond. We zaten aanvankelijk onder een overdekte serre, die om het huis was ge bouwd. Smirnoff rookte en verfriste zich met een koele dronk. Vrij plotseling begon hij met ons te spreken over dat merkwaar dige vliegveld van Djask met een houten tent er op een soort primitief stations- gebouwtje en die éne armzalige palm, die als een soort richtingaanwijzer dienst deed. De stationchef een Pers, gekleed in een vrij haveloos kostuum bood ons uit een diep soepbord Hollandse pannekoeken aan, die nog dropen van het vet. „De Turk" verorberde er ook een. Daarna vertelde hij van zijn jeugd, van zijn avontuurlijk leven en van zijn vele omzwervingen. Uren zaten wij bij elkander. De volgende morgen trokken we verder, in de richting Karatsji en vandaar over de woestijn Thar naar het vorstendom Jodpoer ten zuiden van het Himalaja-gebergte. On derweg verorberde onze sympathieke vriend in de cockpit zijn kippenboutje en op het prachtige grasveld vóór het magni fieke State Hotel in Jodpoer mijmerden we in gemakkelijke rieten stoelen. In Calcutta verscheen hij de volgende avond aan tafel met de andere bemanningsleden in een on berispelijk kostuum. Men kende hem blijk baar. De ogen van vele gasten waren op ons tafeltje gevestigd. Dit bescheiden eer betoon heeft mij getroffen. In Rangoon en Bangkok misten wij hem aan tafel. Hij trok zich in zijn hotelkamer terug. Het einde van de reis kwam in zicht. Zuid waarts koersend, over Malakka en de be kende Olifantenberg bij Alorstar. daalde de Rijstvogel wat om een groep olifanten snel het oerwoud in te laten schieten. In Medan vond hij vele vrienden. Toen we tenslotte over Sumatra en de Javazee het toenmalige Batavia hadden bereikt, namen we afscheid van elkander. Doch niet voor goed. Dikwijls heb ik hem in zijn huis opge zocht. Toen de Pelikaan terugkwam, be hoorde ik tot de duizenden, die op Schiphol aanwezig waren om hem te verwelkomen. Smirnoff heeft veel hoogtijdagen in zijn glorieuze vliegersloopbaan medegemaakt. Op 25 oktober 1938, toen de Valk op het Schipholnest neerstreek, had „De Turk" voor de veertigste keer een „Indië-kist" behouden heen en weer gebracht. Met grote eerbied denk ik aan mevrouw Margot Smirnoff-Linnet, die in Heemstede woonde en in augustus 1947 stierf. Zij was een lieve persoonlijkheid, die gelukkig heeft meegedeeld in de eer, die haar man zo veelvuldig ten deel is gevallen. Thans is ook hij, de „grote" K.L.M.-gezagvoerder, ver van zijn tweede vaderland, aan de zijnen ontvallen. 7 Jhr. dr. J. C. Moderns „ALLEEN DE MAN, wiens verstand ver duisterd is door zijn driften, kon de bena ming „het schone geslacht" bedenken voor dat ras van al te kleine mensen met hun smalle schouders, brede heupen en korte benen.... In de plaats van hen mooi te noemen zou het meer gerechtvaardigd zijn geweest vrouwen te betitelen als het on esthetische geslacht. Noch voor muziek, noch voor poëzie, noch voor beeldende kunst zijn zij werkelijk en waarlijk gevoe lig of ontvankelijk. Het is een schijnver toning, als zij het tegendeel voorwenden om een goed figuur te slaan". De schrijver van dit weinig geflatteerde oordeel heeft nog meer tegen „het onesthetische ge slacht". Hij meent, dat vrouwen er slechts belang in stellen_pen man te vinden en dat De Oude Schopenhauer, de filosoof, met de Jonge Schopenhauer, zoals men de hond van de wijsgeer noemde. daaruit hun ware interessen zijn af te lei den, namelijk voor schoonheidsmiddelen, kleren en juwelen. Voor iets anders lopen volgens hem deze „wezens van lagere orde" niet warm. HET MOET WEL een weinig galant, somber en pessimistisch mens zijn geweest, die een zo duistere kijk op de vrouwen had. Welnu, dat was hij ook, de beroemde wijs geer Arthur Schopenhauer, van wie de hierboven aangehaalde uitspraak afkomstig is. In de gehele geschiedenis van het filoso fische denken zal men geen tweede pessi mist van zijn kaliber vinden. Mag hij zich op wetenschappelijk gebied al een der grootste denkers van zijn tijd het begin van de achttiende eeuw hebben getoond, het grote publiek kent hem vooral als de vrouwenhater bij uitstek. Voor Schopenhauers pessimisme zijn in tussen wel „verzachtende omstandigheden" aan te voeren. Hij werd in 1788 in Danzig geboren als zoon van een bankier, die aan aanvallen van ernstige zwaarmoedigheid leed. Hij was dus waarschijnlijk erfelijk belast. Maar het was vooral zijn loopbaan, die deze eeuwige vrijgezel verbitterd en somber maakte. Pas op het allerlaatste van zijn leven namelijk oogstte hij met zijn werken, die ongetwijfeld van een zekere genialiteit getuigden, enige waardering. Veel succes was Schopenhauer in de meer dan zeventig jaren van zijn leven niet beschoren. Toen hij, na in Göttingen en Jena gestudeerd te hebben, in 1820 werd benoemd tot docent aan de Berlijnse uni versiteit, meldden zich negen studenten voor zijn colleges. Het volgende jaar had hij ook die negen tegen zich ingenomen en sedertdien was hij nog slechts docent in naam. De studenten gaven de voorkeur aan die andere grote wijsgeer van de Berlijnse universiteit: Hegel. Aan de invloed van Hegel was het ook te wijten, dat de weten schappelijke wereld van die tijd niet de minste belangstelling aan de dag legde voor Schopenhauers hoofdwerk, dat in 1851 verscheen. MOCHTEN ECHTER anderen zich al niet voor Schopenhauers werk interesseren, de inmiddels naar Frankfort verhuisde filo soof paarde aan zijn pessimisme een mate loze bewondering voor zichzelf. „De tijd zal komen," voorspelde hij naar aanleiding van zijn zoveelste mislukking, „dat leder, die niet weet wat ik over een onderwerp ge zegd heb, zich een domoor toont". Dat mag intussen al overdreven zijn geweest, zeker is, dat hij in zoverre gelijk had, dat de geringe belangstelling, die de mensen voor zijn werk hadden, niet aan die boeken lag. „Werken als de mijne zijn als een spiegel," placht hij te zeggen, „wanneer een egel er in kijkt, mag hij niet verwachten een engel te zien." Met dat al echter werd de grote wijsgeer in zijn latere leven met de dag verbitter der en achterdochtiger. Zijn tabak hield hij veilig achter slot en grendel uit angst voor dieven. Hij sliep met een geladen pistool onder zijn hoofdkussen en schoor zich altijd zelf, omdat een barbier hem wel eens de hals zou kunnen afsnijden! Alleen voor zijn onafscheidelijke zwarte poedel had hij een zwak. Hij had het dier Atma gedoopt, maar de Frankfortse straatjeugd noemde het: „de jonge Schopenhauer". Een allemansvriend zal Atma dus al even weinig zijn geweest als zijn baas! EEN DENKER, op wie Schopenhauer aanvankelijk grote invloed uitoefende, was de man, die om zijn radicale en uiteen lopende opvattingen is aanbeden èn bespot, vereerd èn verguisd, bemind èn gehaat: Friedrich Nietzsche. Hij werd in 1844 in Thüringen geboren. Zijn vader was een predikant. Aanvankelijk studeerde Nietz sche klassieke talen, later legde hij zich meer en meer toe op de wijsbegeerte. Hij toonde zich in zoverre een goede leerling van Schopenhauer, dat ook hij nimmer trouwde en zich weinig vleiend over het schone geslacht uitlaat. „Vrouwen intrige ren tegen de hogere ziel van de mannen. Vrouwen zijn wezens, die slechts denken aan dansen, dwaasheid en opsmuk." Deze en dergelijke uitspraken tonen, dat ook Nietzsche een vrouwenhater was. Tenmin ste bij tijd en wijle, want deze merkwaar dige man was in staat zichzelf tegen te spreken en het ene jaar te verguizen wat hij een jaar tevoren huizenhoog had ge prezen. Nietzsches loopbaan verschilt in tussen in zoverre van die van Schopen hauer, dat hij niet tot na zijn dood behoeft te wachten op erkenning van zijn onge twijfeld zeer hoge wetenschappelijke en litteraire verdiensten. Reeds op vieren twintigjarige leeftijd namelijk wordt hij benoemd tot hoogleraar te Bazel en sedert dien heeft hij niet te klagen over gebrek aan belangstelling voor de respectabele hoeveelheid werken, die hij in zijn leven publiceert. WAAR NIETZSCHE echter wel over te klagen heeft, is zijn gezondheid. Ruim tien jaar na zijn benoeming in Bazel moet hij zijn ambt neerleggen tengevolge van een ziekte, die met zware hoofdpijnen gepaard gaat. Van dan af leeft hij 's zomers in het Zwitserse kanton Engadin, 's winters aan de Rivièra, studerend, werkend, schrijvend, maar ook steeds meer vereenzamend .De Friedrich Nietzsche vreselijke godin eenzaamheid", waarover hij spreekt in een van zijn werken, krijgt hem steeds meer in haar macht. In 1889, nauwelijks vijfenveertig jaar, vervalt deze denker met zijn wijde blik, geniale fantasie en vlijmscherpe pen in een ongeneeselijke zielsziekte, waaruit de dood hem elf jaar later bevrijdt. Maar zijn werken hebben hem reeds hier op aarde onsterfelijk ge maakt. Hij leeft voort in de gedachten van de tallozen, die door zijn dichterlijk woord zijn gewekt hetzij tot geestdrift, hetzij tot afkeer, maar in ieder geval tot bezinning en gevoel van verantwoordelijkheid voor datgene, waarvoor hij met het alles ver terende vuur van zijn liefde streed en offerde of waartegen hij met alle haat, die in hem was, de geweldige kracht van zijn machtige geest opwierp. AMSTERDAM, november. Mijn doch ter, die nu toch al aardig in haar tweede levensjaar begint op te schieten, is ver kouden. Zij is zelfs geducht verkouden en het is duidelijk, dat zij dit beschouwt als een onverdiende streek van de natuur. Haar leven was tot nog toe zo zorgeloos geweest, zo voornaam verheven boven de last van kwalen waarvan ze het bestaan n:et eens besefte en in gemoedsrust zovele mijlen verheven boven het leven van u en mij, die ons bezig moeten houden met klei ne moeilijkheden als werk, inkomstenbe lasting, voedselinkoop, hoofdpijn en/of ka ters en meer van dergelijke dingen. Ze is nu opmerkelijk boos. De enige vreugde eigenlijk, die ze nog in haar bestaan vindt, ligt in het gedrag van haar vader. Ik heb ergens in mijn voet een heel klein beentje gebroken of gebarsten of zoiets en het ge zicht op een hinkende vader bezorgt mijn dochter een mooie, diepe vreugde die zich uit in hartelijk geschater. Verder is ze tot- de ontdekking gekomen, dat mijn rokers- kucbdie ze tot dusverre zo naarstig imi teerde, in het menselijk lichaam ook on willekeurig kan opkomen ook al is het bij haar dan geen rókershoest. Vandaar, dat ze nu bij iedere sopraan-hoestbui hoopvol opkijkt in afwachting van mijn imitatie van haar. Deze verkoudheid heeft haar belangstel ling voor de rest van het mensdom geen goed gedaan. De laatste maanden had zij een grote bevrediging gevonden in het flirten met oude heren, die zij tijdens de vandelingen met haar moeder op straat tegen komt, maar oude heren laten haar nu koud. Zelfs haar liefde voor de twee-en- een-half-jarige zoon van vrinden van ons is aan het tanen. Alleen de voorkeur voor de verboden vrucht een ingeboren eigenschap, ongetwijfeld is onwrikbaar gebleken. Prullemanden, stopcontacten, boeken en grammofoonplaten, het theeblad en de trap blijven een grote attractie. Maar omdat je die dingen noch uit de kin derstoel, noch uit bed, noch zelfs maar uit de box kunt bereiken, is het leven nu een sombere zaak. Omdat ik op het ogenblik toch geïmmo biliseerd ben en weinig beters te doen heb, zijn wij dezer dagen eens aan een ernstig gesprek begonnen. Ik heb haar verteld over de maximum-snelheid en over haar landgenoten, die niet naar de Olympische Spelen gaan en zij zei „dank je". We heb ben het gesprek toen in de richting gevoerd van avondjurken, cocktailparties en even tuele auto's, van eventuele toekomstige vrijers en haar commentaar luidde „Bah- vies". Daarom heb ik vervolgens weer iets lager gegrepen en gepraat over overgangs rapporten, leraren Duits en ijsco's. En wie ben ik om haar te verwijten, dat zij toen boos jammerend is weggekropen in de richting van de vuilnisbak? Halverwege moest zij gaan zitten om uit te niezen en eën van die niezen was zo krachtig, dat zij de toevallig in de wieg liggende plastic-bal ferm van zich weg schopte. Dat was weer reden tot nieuwe verontwaardiging. Alles zit haar ook tegen op het ogenblik. Het leven van een verkouden baby is zwaar, dat verzeker ik u. Ik zal maar weer eens voor haar gaan hinken. Idiotie in vader is het enige opwekkingsmiddel op het ogenblik. Voor haar, tenminste. Van januari tot eind augustus 1956 wer den in de Zwitserse hotels, pensions, sana toria en kuurverblijven ruim achttien mil- ioen tweehonderdvijftigduizend overnach tingen geteld, of twee percent meer dan sedurende de eerste aóht maanden van 1955. Het aantal overnachtingen van bui tenlandse gasten nam met 2,4 percent en dat van de Zwitsers met 1,3 percent toe. Van de buitenlandse gasten staan de Duit ser? weer aan de spits met rond 2,2 miljoen overnachtingen en een toeneming van bijna tien percent. Op de tweede plaats komen de Fransen met ongeveer 1,8 miljoen over nachtingen, doch de stijging van 2,8 per cent was hier bescheiden. Een teleurstel ling brachten ae Engelsen. Voor de eerste keer vertoonde hun bezoek teruggang, na melijk 4,4 percent. Daarentegen steeg het aantal overnachtingen van Nederlanders met 7,7 percent, Amerikanen met 4,2 per cent, Oostenrijkers met 6,6 percent, Span jaarden met 18,3 percent en van de Brazi lianen met 19,3 percent. De universiteit van Columbia in de Ver enigde Staten zal ten minste tien volledige studiebeurzen ter beschikking stellen van daarvoor in aanmerking komende Hon gaarse vluchtelingen. De universiteit geeft hiermee gevolg aan de oproep van presi dent Eisenhower tot instelling van „buiten gewone maatregelen" volgens welke vijf duizend vluchtelingen tot de Verenigde Staten krachtens de Wet op de Steun aan Vluchtelingen zullen worden toegelaten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 14