TWEE VROUWENHATERS
IN PERCENTEN
EEN SPIERWIT BEWIJS VAN DURF
ONZE NAMEN
ONZE PUZZEL
Op allerlei manieren
is de herkomst
vastgelegd
„Een beetje wit, hè,"
zegt de Europeaan
Herinnering aan
„De Turk"
ALLES ZIT TEGEN
AMERIKANEN BOUWDEN
DE STOA VAN
ATTALUS OPNIEUW
Broeken en bossen
Nog meer bomen
Studiebeurzen voor
Hongaarse studenten
Als men nu in Athene is en men staat
boven op de Acropolis, onderscheidt men
duidelijk de geraamtes van fundamenten.
Er lopen wat mannen rond in blote, ont
zaglijk bruine bovenlijven, waarop een heel
dun laagje grijs-witte stof ligt. Hun han
den en. armen zijn helemaal wit. Men moet
van. de Acropolis afdalen om er achter te
kunnen komen wat zij eigenlijk uitvoe
ren. Van dichterbij ziet men. ze krabben
aan de grond, en voorzichtig spitten en
vooral als men een tijdje naar hen heeft
gekeken vooral regelmatig praten met
keurig geklede heren. Dat gepeuter in de
grond doen. zij al jaren en als men niet on
middellijk weet waanmee zij bezig zijn ge
looft men dat de bazen van Publieke
Werken in Athene, de beste bazen ter we
reld zijn. De werknemers maken zich niet
druk, zij doen het op hun slofjes en wor
den toch niet ontslagen. De keurig gekle
de heren kan men er ook al jaren zien,
sinds 1931. In 1940 zijn zij verdwenen want
ook voor Griekenland was het oorlog.
Maar in. 1945 kwamen zij weer terug en
zetten hun voor de leek wat onduidelijk
werk voort. Zij leggen echter de
Agora bloot, een enorm werk dat de Ame
rican School for Classical Study in Athene
in 1931 op zich heeft genomen. Men tracht
zich een zo gaaf mogelijke voorstelling te
maken van de oude mankt Men wil ieder
een die met belangstelling voor Grieken-
lands verleden in Athene komt, laten zien
op welke plaatsen de gebouwen hebben ge
staan, waarin de mensen vroeger hun
groenten kochten en waar recht werd ge
sproken, waar de jonge burgers van Athe
ne hun onderricht kregen en waar Sokrates
zijn filosofische wereldbeschouwing uit
eenzette. Als men dit weet is er een ver
klaring voor het rustige tempo van wer
ken. Om tot een zo zuiver mogelijke voor
stelling te komen wordt bij wijze van spre
ken iedere steen eerst twee maal bekeken
voordat hij uit de grond mag worden ge
licht om te kunnen zien wat er onder zit.
Het werk vergt geduld, tijd, knappe ar
cheologen, goede vakmensen en geld. Voor
al om de laatste voorwaarde ligt het wel
voor de hand, dat een Amerikaanse onder
neming de schouders eronder heeft gezeit.
De Amerikanen hebben evenwel ook ge
toond, dat zij aan alle eisen, kunnen vol
doen. De beste specialisten geven hiervoor
hun krachten. Het gaat langzaam, maar
heel zeker. Er zijn vele historici geweest,
die over de Agora hebben geschreven. Zij
beschikken dus over een flinke hoeveel
heid gegevens, maar zelden zijn deze ge
heel betrouwbaar, althans de betrouw
baarheid ervan moet steeds worden bewe
zen. Tweeduizend jaren kruinen een ijzer-
sterk gebouw onherkenbaar verminken
zonder dat iemand de hand er in had. Zo
ook zijn overleveringen slechts fragmenten,
die zowel verhelderend als verwarrend
kunnen, werken. Zij moeten de bewijzen
zelf vinden, steen voor steen, scherf voor
scherf. Daarmee zijn zij nu zover gevor
derd, dat de reproduktie tot stand heeft
kunnen komen. Zij geeft een beeld van de
plaats, waarvan Euboulos, een oude
Griekse dichter, schreef: „Er is in Athene
één plaats waar je alles kunt krijgen:
vijgen, getuigen, trossen druiven, rapen,
peren, appels, valse getuigen, rozen, mis
pels, pap, honingraten, erwtjes, proces
sen, biest, biestenpudding, mirthe, slotma-
chines, irissen, lammetjes, Vaterklokken en
akten van beschuldiging".
Vele Griekse steden hadden een Agora.
Het was het centrum van gemeenschapsle
ven, de zetel van de rechterlijke macht, de
(Uit „A Century of Punch")
marktplaats, de plaats waar de toneelkunst
werd beoefend zowel als atletiek. De Ago
ra vertegenwoordigde een hoog ontwikkeld
zeer intensief gemeenschapsleven.
Van. de op de voorpagina gereprodu
ceerde plaat is nog één voorname bijzon
derheid te vertellen. Het wat langwerpi
ge gebouw, dat met nummer 1 is aange
duid, is herbouwd. Sinds september staat
het er weer. Het werd met de rest van de
Agora in het jaar 267 verwoest door vuur
nadat de Herulen, een zwerversvolk, oor
spronkelijk afkomstig van de streken rond
de Oostzee, de stad waren binnengevallen.
Het is de Stoa van koning Attalus II van
Pergamum in Klein-Azië, die leefde van
159 tot 138 voor Christus. Toen deze ko
ning nog prins was studeerde hij in Athe
ne en werd een achtenswaardig burger
van die stad. Hij liet deze zuilengang bou
wen als bewijs van dank. Het gebouw had
een lengte van ongeveer honderdvijftig
meter en een breedte van ongeveer twin
tig meter. Er waren twee verdiepingen.
Op beide bevond zich een rij van eenen
twintig kleine vertrekken, die wij win
kels zouden noemen. Beide verdiepingen
hadden een dub
bele zuilenrij
vijfenveertig Do
rische zuilen be
neden en vijfen
veertig Ionische
zuilen boven, met een balustrade daar
tussen. Binnen was een rij van twee
entwintig zuilen: beneden Ionisch en
boven in een stijl, die in Pergamum zijn
oorsprong vond. Deze bijzondere combina
tie van kapitelen was geïnspireerd op
Egyptisch voorbeeld, zeer populair bij de
architecten van Pergamum. Aan de bui
tenzijde leidde aan beide kanten een trap
naar de eerste verdieping. Dp stoa wordt
maar door één oude schrijver genoemd,
maar vondsten van vele fragmenten met
inscripties leverden het bewijs, dat deze
stoa het geschenk was van Koning Attalus
II.
Nadat het achttien eeuwen in brokstuk
ken onder de grond heeft gelegen hebben
de Amerikanen deze stoa gereconstrueerd.
Hij staat er in spierwit Pentelisch marmer,
als gegoten. In de zomer van 1953 werd
met de herbouw begonnen. Als men vraagt
aan een West-Europeaan, die in het afge-
Kunt u ons de verwarde naamkaartjes
van bekende toneelspelers helpen ont
warren? Wie zo nu en dan naar de schouw
burg gaat, kent deze acteurs en actrices
wel. Het zijn:
Ger N. Zabben van De nth
Hansie Smoel
Sanna G. D. Jassam
Phoria Perk
Bau Hong Jo
Ru Casselee
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en
f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de
oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein, in IJmuiden, Lange Nieuw-
straat 427.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding „Puzzel".
De oplossing van de vorige puzzel luidt:
Horizontaal: 1. room, 4. naar, 7. zover, 9.
totebel, 11. wen, 12. som, 14. er, 15. aha, 16.
te, 17. iep. 19. zet, 20. karabijn, 24. talud,
26. kast, 27. sein.
Verticaal: 1. rij, 2. ozon, 3. mot, 4. neb,
5. Ares, 6. re, 8. verhaal, 9. Terek, 10. loten,
11. wei, 13. met, 18. pats, 19. zijde, 21. rat,
22. bus, 23. ik, 25. in.
Prijswinnaars: f 7,50 W. v. Lier, L. de
Colignylaan 22, Santpoort-St.; f 5 Mejuf
frouw S. v. Randtwijk, Ternatestraat 41,
Haarlem-Noord; f 2,50 C. Corver, J. M.
Molenaarplein 19, Heemstede.
lopen jaar Athene bezocht: „Wat vind je
van de stoa van Attalus?" dan krijgt men
meestal ten. antwoord: „Echt een Ameri
kaanse stunt. Ze bewijzen hiermee toch
wei weer, dat zij geen gevoel hebben voor
stii1. dsf in". Fp^ n "e
zijn oordeel iets minder gauw klaar heeft,
het traditionele verwijt wat gemakkelijk
vindt, zwijgt een tijdje en zegt dan met
een ironisch lachje: „Och, 't is wat wit hè?"
Hij is nog meer West-Europeaan dan de
eerste.
ER IS ZEKER moed voor nodig om tot
de daadwerkelijke reconstructie van een
historisch gebouw over te gaan. Als de op
gravingen op de Agora waren verricht door
Engelsen, Fransen, Duitsers, Nederland-
ders of Scandinaviërs zou het naar alle
waarschijnlijkheid nooit zijn gebeurd.
Ethische en principiële bezwaren zouden
een onoverkomelijk bezwaar hebben ge
vormd. Amerikanen zijn daarvan echter
vrij en durven er voor uit te komen sinds
zij niet meer Parijs maar New York als
hun culturele centrum beschouwen. Dat
zij toch het respect voor de oudheden, dat
Europeanen zo
bijzonder snel in
gevaar zien ge
bracht, bezitten,
bewijst de uiter
ste voorzichtig
heid, waarmee zij op de Agora tewerk
gaan. Bij hun historische reconstruc
ties trekken zij geen enkele conclusie
voordat zij volledig zeker zijn van hun
zaak. Als zij een puzzel niet onmiddellijk
kunnen oplossen wordt dat vermeld in de
periodieke verslagen over de vorderingen
bij het opgravingswerk. Toen zij besloten
de Stoa van Attalus weer op te bouwen
zijn zij zich zeker bewust geweest van cri-
tiek. Critiek zal er nog wel zijn. Maar het
gebouw staat er. In september is het over
gedragen aan de stad Athene in aanwe
zigheid van Koningin Frederika en Ko
ning Paul van Griekenland.
Waarom hebben zij dit gebouw hersteld?
Omdat er plaatsruimte moest komen voor
alle voorwerpen van historische waarde,
die bij de opgravingen in de loop der ja
ren te voorschijn zijn gekomen. Het is in
Griekenland bij de wet voorgeschreven,
dat alle relikwieën, die op Grieks gebied
worden gevonden, Grieks bezit zijn en blij
ven en nooit Griekenland mogen verlaten.
In Athene is echter geen museum, dat alle
voorwerpen van de Agora een plaats kan
geven. Het zijn er zestigduizend tot nog
toe, gecatalogiseerd. De Amerikanen von
den, dat al die voorwerpen in de buurt
van de Agora moesten blijven, omdat de
waarde ervan het grootst is als zij in hun
oorspronkelijke omgeving kunnen worden
gezien. Omdat er binnen het gebied van de
opgravingen geen modern gebouw zou
kunnen worden opgetrokken, dat niet zou
misstaan tussen de resten die zijn gebleven
en waardoor geen belangrijke oudheidkun
dige resten zouden worden vernield, heb
ben zij besloten deze stoa te herbouwen,
opdat hij dienst kan doen als museum.
Voor dezj reconstructie werden twee
miljoen dollar uitgetrokken. Dit bedrag
werd gedeeltelijk verstrekt door de Rocke
feller Foundation en gedeeltelijk door an
dere stichtingen. Het materiaal werd ver
kregen van de berg Penteli, vanwaar ook
de oude Griekse bouwmeesters hun mar
mer haalden. De kalksteen kwam uit Py-
raeus en klei voor de dakpannen uit de
omgeving van Athene. De vloeren waren
oorspronkelijk van hout. Om het gebouw
voor verwoesting door vuur te vrijwaren
zijn de vloeren nu van beton gemaakt.
Verder zijn alle materialen gebruikt die
de architecten van Pergamum voor deze
stoa gebruikten. Vrijwel al het werk is met
de hand gedaan. Naar onze mening is er
maar één ding, dat men de Amerikanen
enigszins kan verwijten. Zij hebben in hun
verslagen niet kunnen laten precies te ver
tellen wat het kleinste detail in het werk
heeft gekost. Nou ja. Joh. V.
DE NEDERLANDERS zijn vanouds
vertrouwd met de scheepvaart. Het kon
dus moeilijk uitblijven, dat enkele fami
lies hun namen ontleenden aan schepen.
Zo werd de Amsterdamse zeevaarder
Jan Gerritsz, wiens schip „De Geel-
vinck" heette, stamvader van het regen
tengeslacht Geelvinck. De naam Tasman
gaat terug naar Cornelisz Gerritsz te
Schellinkhout, die in het begin van de
zeventiende eeuw vele reizen met zijn
schip „De Tas" maakte. Verder kennen
we de familienamen Van 't Schip en
Scheepstra.
TASMAN is een voorbeeld van de
vele namen, die een herkomst aangeven
door de uitgang -man, waar in Brabant
dan nog vaak een s achter komt. Ze lij
ken soms op geslachtsnamen, die aan
beroepen werden ontleend. Zo kan
slechts een genealogisch onderzoek uit
wijzen of dragers van de naam Marsman
deze danken aan een voorvader, die met
een mars (vergelijk marskamer) in de
weer was of dat men hem zo noemde
naar de mars lage kleigrond, waar hij
woonachtig was. Weiman woonde niet
op een weide, doch was een jager. Bij
namen als Brugmans, Polderman, Hof
man, Veltman, Putman, Poelman, Kolk-
mans, Schuurmans, Hezemans (hees:
een laag bosje) en Zwaagman (zwaag:
veeweide) moet gedacht worden aan een
verwijzing naar de woonplaats van de
eerste dragers. Daarin komen ze overeen
met de namen, die aan hoeven herinne
ren: het voorgeslacht van de familie
Kanneman bewoonde het erf „Op de
Canne" te Almkerk.
Om het moeilijk te maken, zijn er ook
namen als Henkemans en Tielemans,
die aan voornamen zijn ontleend. En de
naam Polman ontstond, toen de in 1767
te Heerenveen geboren Volkert Pieters
Polma naar Amsterdam trok, waar
men zijn naam iewat verlengde.
DE MOEILIJKHEDEN daargelaten,
het is duidelijk dat de naam Broekman
precies de zelfde betekenis als Van den
Broek en Broekstra heeft. Alle drie de
namen herinneren eraan, dat de stamva
der op of nabij een stuk broekland (een
laag gelegen, vaak moerassig oord)
woonde. Koogman wijst, net als Van der
Koog, Van der Kaag en Keegstra, op
buitendijks land, dat ook de plaatsnaam
Koog aan de Zaan deed ontstaan. De in
namen als Lindemans, Denneman en
Eekman (Eikman) vermelde boomsoor
ten groeiden eens in de nabijheid van de
voorvaderlijke woning. Nu, aan bomen
was eertijds in onze landen geen gebrek.
Er stonden zelfs ware wouden, zoals
„Die Houte" bij Haarlem, waar wilde
zwijnen huisden. Aan die oude hout
rijkdom herinneren niet slechts plaats
namen (Westerwolde, Aerdenhout, dat
is: de andere Hout), maar ook vele ge
slachtsnamen. Om een greep te doen:
Van der Woude, Verwolde, Woldstra,
Van den Bos, Bosmans, Groenewold.
Mansholt, Van 't Woud, Van t Houte,
Ten Holte en Ten Houten.
BOMEN LEVEN eveneens voort in de
namen Van der Boom, Lindeboom, Pee
reboom, Eikeboom. Van der Eyken (ook
Vereecken) en Eekholt, Van der Willi
gen, Van der Elzen, Doornbos en meer
in die trant. Waar houthakkers de bo
men rooiden, ontstond een rode. Van
daar aardrijkskundige namen als Tet
terode (kleine rode), Nyenrode (nieuwe
orde), Boekenrode (daar waren beuken
gerooid), Rolduc (Rode-Ie-Duc) en
s-Hertogenrade. Lieden, herkomstig van
zo'n rode, noemden zich Van Roden,
Van 't Rood, Van Rooy, Van Roijen, Van
Raay en zo meer. En Brederode? Lees er
Jacob van Lennep op na en ge ervaart
dat een der vele Dirken uit het Hollandse
Huis ter plaatse brede roden (roeden)
s grond uitmat om zijn zoon Sivaert té
j belonen. Dit is slechts een fabel: ook
hier werden bomen gerooid en wel op
een brede strook.
Wij besluiten vandaag met de her-
komstnamen In 't Veld, Aan de Kerk,
Bij de Beek, Op de Hoek, Over de Lin-
den. In de Wey, Opdenberg en Overak-
j ker. Ook Aandewiel hoort erbij: de
eerste drager van die naam woonde aan
een wiel (een kolk).
J. G. DE BOER VAN DER LEY
Een model van het noordelijk deel der stoa.
HET HEENGAAN (op 28 oktober) van
Smirnoff heeft mij diep getroffen. Over dit
verlies peinzend kwamen herinneringen bij
mij op, van jaren geleden, toen „De Turk"
nog in volle glorie met de „K.L.M.-kisten"
over de wereld vloog. Toen ik begin 1933
eindelijk de kans kreeg van Schiphol naar
Tjililitan te vliegen, steeg mijn vreugde
ten top, toen ik hoorde dat Smirnoff eerste
en Viruly onze tweede piloot zouden zijn.
Op 2 april van dat jaar trachtte ik Smir
noff op het „oude" Schiphol te ontmoeten.
Het was niet gemakkelijk, maar ik slaagde.
We zaten tezamen in een hoekje, een klein
beetje weggedoken. Hij had zijn donkere
bril op en rookte de ene Egyptische sigaret
na de andere. Veel heeft hij in dat half
uurje, dat we bij elkander zaten, niet ge
zegd. Hij was trouwens geen man van ver
halen. Ik ben er hartgrondig van overtuigd,
dat hij zich opgelucht voelde, toen ik ver
dween. Op 26 april was ik 's ochtends om
zes uur in de ontbijtzaal van het restaurant
van de luchthaven. Het was mistig. De
leden van de bemanning van de Rijstvogel,
een Fokkermachine, maakten aanstalten
om te vertrekken. Enkele ogenblikken later
stegen we in, naar Java, nog zonder nacht
trajecten. Via Istres in Zuid-Frankrijk ging
het naar Griekenland, met twee passagiers.
In Athene werd overnacht. Het kleine ge
zelschap Nederlanders zit aan één tafel.
„De Turk" rookte en at verder Griekse
yoghurt uit een stenen potje. Hij was ook
toen weinig spraakzaam. In Bagdad, waar
we in het Tigris Palace Hotel onze avond
maaltijd nuttigden, bij elkander gezeten op
het prachtige terras, glinsterden voor het
eerst gedurende onze reis Smirnoffs ogen.
Hij had een groot blik kaviaar ontdekt bij
de hors d'oeuvre. Wij zijn reisgenoten
hadden pech toen Smirnoff de eerste keus
kreeg. Met een soort wellust lepelde hij het
blikje kaviaar bijkans leeg. Hij bleef glun
deren. Met welbehagen nuttigde hij zijn
„lands"-produkt. Na afloop vertelde hij ons
het een en ander uit zijn avontuurlijke
loopbaan. Daarop volgde weer een dag van
grote zwijgzaamheid. Niemand onzer kon
toen vermoeden, dat hij zich de volgende
avond in Djask, aan de Perzische kust, zou
ontpoppen als een allergezelligste causeur.
Dat was ten huize van de Penfolds, een
kinderloos gezin, een woning vol kooien
met kanaries. Daar logeerden we. Het was
verzengend warm. De tropenzon had de
gehele dag gebeukt op het platte dak van
de bungalow, die dicht aan de zeezijde
stond. We zaten aanvankelijk onder een
overdekte serre, die om het huis was ge
bouwd. Smirnoff rookte en verfriste zich
met een koele dronk. Vrij plotseling begon
hij met ons te spreken over dat merkwaar
dige vliegveld van Djask met een houten
tent er op een soort primitief stations-
gebouwtje en die éne armzalige palm,
die als een soort richtingaanwijzer dienst
deed. De stationchef een Pers, gekleed in
een vrij haveloos kostuum bood ons uit
een diep soepbord Hollandse pannekoeken
aan, die nog dropen van het vet. „De Turk"
verorberde er ook een. Daarna vertelde hij
van zijn jeugd, van zijn avontuurlijk leven
en van zijn vele omzwervingen. Uren zaten
wij bij elkander.
De volgende morgen trokken we verder,
in de richting Karatsji en vandaar over de
woestijn Thar naar het vorstendom Jodpoer
ten zuiden van het Himalaja-gebergte. On
derweg verorberde onze sympathieke
vriend in de cockpit zijn kippenboutje en
op het prachtige grasveld vóór het magni
fieke State Hotel in Jodpoer mijmerden we
in gemakkelijke rieten stoelen. In Calcutta
verscheen hij de volgende avond aan tafel
met de andere bemanningsleden in een on
berispelijk kostuum. Men kende hem blijk
baar. De ogen van vele gasten waren op
ons tafeltje gevestigd. Dit bescheiden eer
betoon heeft mij getroffen. In Rangoon en
Bangkok misten wij hem aan tafel. Hij
trok zich in zijn hotelkamer terug. Het
einde van de reis kwam in zicht. Zuid
waarts koersend, over Malakka en de be
kende Olifantenberg bij Alorstar. daalde de
Rijstvogel wat om een groep olifanten snel
het oerwoud in te laten schieten. In Medan
vond hij vele vrienden. Toen we tenslotte
over Sumatra en de Javazee het toenmalige
Batavia hadden bereikt, namen we afscheid
van elkander. Doch niet voor goed.
Dikwijls heb ik hem in zijn huis opge
zocht. Toen de Pelikaan terugkwam, be
hoorde ik tot de duizenden, die op Schiphol
aanwezig waren om hem te verwelkomen.
Smirnoff heeft veel hoogtijdagen in zijn
glorieuze vliegersloopbaan medegemaakt.
Op 25 oktober 1938, toen de Valk op het
Schipholnest neerstreek, had „De Turk"
voor de veertigste keer een „Indië-kist"
behouden heen en weer gebracht.
Met grote eerbied denk ik aan mevrouw
Margot Smirnoff-Linnet, die in Heemstede
woonde en in augustus 1947 stierf. Zij was
een lieve persoonlijkheid, die gelukkig
heeft meegedeeld in de eer, die haar man
zo veelvuldig ten deel is gevallen. Thans
is ook hij, de „grote" K.L.M.-gezagvoerder,
ver van zijn tweede vaderland, aan de
zijnen ontvallen.
7 Jhr. dr. J. C. Moderns
„ALLEEN DE MAN, wiens verstand ver
duisterd is door zijn driften, kon de bena
ming „het schone geslacht" bedenken voor
dat ras van al te kleine mensen met hun
smalle schouders, brede heupen en korte
benen.... In de plaats van hen mooi te
noemen zou het meer gerechtvaardigd zijn
geweest vrouwen te betitelen als het on
esthetische geslacht. Noch voor muziek,
noch voor poëzie, noch voor beeldende
kunst zijn zij werkelijk en waarlijk gevoe
lig of ontvankelijk. Het is een schijnver
toning, als zij het tegendeel voorwenden
om een goed figuur te slaan". De schrijver
van dit weinig geflatteerde oordeel heeft
nog meer tegen „het onesthetische ge
slacht". Hij meent, dat vrouwen er slechts
belang in stellen_pen man te vinden en dat
De Oude Schopenhauer, de filosoof, met
de Jonge Schopenhauer, zoals men de
hond van de wijsgeer noemde.
daaruit hun ware interessen zijn af te lei
den, namelijk voor schoonheidsmiddelen,
kleren en juwelen. Voor iets anders lopen
volgens hem deze „wezens van lagere orde"
niet warm.
HET MOET WEL een weinig galant,
somber en pessimistisch mens zijn geweest,
die een zo duistere kijk op de vrouwen had.
Welnu, dat was hij ook, de beroemde wijs
geer Arthur Schopenhauer, van wie de
hierboven aangehaalde uitspraak afkomstig
is. In de gehele geschiedenis van het filoso
fische denken zal men geen tweede pessi
mist van zijn kaliber vinden. Mag hij zich
op wetenschappelijk gebied al een der
grootste denkers van zijn tijd het begin
van de achttiende eeuw hebben getoond,
het grote publiek kent hem vooral als de
vrouwenhater bij uitstek.
Voor Schopenhauers pessimisme zijn in
tussen wel „verzachtende omstandigheden"
aan te voeren. Hij werd in 1788 in Danzig
geboren als zoon van een bankier, die aan
aanvallen van ernstige zwaarmoedigheid
leed. Hij was dus waarschijnlijk erfelijk
belast. Maar het was vooral zijn loopbaan,
die deze eeuwige vrijgezel verbitterd en
somber maakte. Pas op het allerlaatste van
zijn leven namelijk oogstte hij met zijn
werken, die ongetwijfeld van een zekere
genialiteit getuigden, enige waardering.
Veel succes was Schopenhauer in de
meer dan zeventig jaren van zijn leven
niet beschoren. Toen hij, na in Göttingen
en Jena gestudeerd te hebben, in 1820 werd
benoemd tot docent aan de Berlijnse uni
versiteit, meldden zich negen studenten
voor zijn colleges. Het volgende jaar had
hij ook die negen tegen zich ingenomen en
sedertdien was hij nog slechts docent in
naam. De studenten gaven de voorkeur aan
die andere grote wijsgeer van de Berlijnse
universiteit: Hegel. Aan de invloed van
Hegel was het ook te wijten, dat de weten
schappelijke wereld van die tijd niet de
minste belangstelling aan de dag legde
voor Schopenhauers hoofdwerk, dat in 1851
verscheen.
MOCHTEN ECHTER anderen zich al niet
voor Schopenhauers werk interesseren, de
inmiddels naar Frankfort verhuisde filo
soof paarde aan zijn pessimisme een mate
loze bewondering voor zichzelf. „De tijd zal
komen," voorspelde hij naar aanleiding van
zijn zoveelste mislukking, „dat leder, die
niet weet wat ik over een onderwerp ge
zegd heb, zich een domoor toont". Dat mag
intussen al overdreven zijn geweest, zeker
is, dat hij in zoverre gelijk had, dat de
geringe belangstelling, die de mensen voor
zijn werk hadden, niet aan die boeken lag.
„Werken als de mijne zijn als een spiegel,"
placht hij te zeggen, „wanneer een egel er
in kijkt, mag hij niet verwachten een engel
te zien."
Met dat al echter werd de grote wijsgeer
in zijn latere leven met de dag verbitter
der en achterdochtiger. Zijn tabak hield hij
veilig achter slot en grendel uit angst voor
dieven. Hij sliep met een geladen pistool
onder zijn hoofdkussen en schoor zich altijd
zelf, omdat een barbier hem wel eens de
hals zou kunnen afsnijden! Alleen voor zijn
onafscheidelijke zwarte poedel had hij een
zwak. Hij had het dier Atma gedoopt, maar
de Frankfortse straatjeugd noemde het: „de
jonge Schopenhauer". Een allemansvriend
zal Atma dus al even weinig zijn geweest
als zijn baas!
EEN DENKER, op wie Schopenhauer
aanvankelijk grote invloed uitoefende, was
de man, die om zijn radicale en uiteen
lopende opvattingen is aanbeden èn bespot,
vereerd èn verguisd, bemind èn gehaat:
Friedrich Nietzsche. Hij werd in 1844 in
Thüringen geboren. Zijn vader was een
predikant. Aanvankelijk studeerde Nietz
sche klassieke talen, later legde hij zich
meer en meer toe op de wijsbegeerte. Hij
toonde zich in zoverre een goede leerling
van Schopenhauer, dat ook hij nimmer
trouwde en zich weinig vleiend over het
schone geslacht uitlaat. „Vrouwen intrige
ren tegen de hogere ziel van de mannen.
Vrouwen zijn wezens, die slechts denken
aan dansen, dwaasheid en opsmuk." Deze
en dergelijke uitspraken tonen, dat ook
Nietzsche een vrouwenhater was. Tenmin
ste bij tijd en wijle, want deze merkwaar
dige man was in staat zichzelf tegen te
spreken en het ene jaar te verguizen wat
hij een jaar tevoren huizenhoog had ge
prezen. Nietzsches loopbaan verschilt in
tussen in zoverre van die van Schopen
hauer, dat hij niet tot na zijn dood behoeft
te wachten op erkenning van zijn onge
twijfeld zeer hoge wetenschappelijke en
litteraire verdiensten. Reeds op vieren
twintigjarige leeftijd namelijk wordt hij
benoemd tot hoogleraar te Bazel en sedert
dien heeft hij niet te klagen over gebrek
aan belangstelling voor de respectabele
hoeveelheid werken, die hij in zijn leven
publiceert.
WAAR NIETZSCHE echter wel over te
klagen heeft, is zijn gezondheid. Ruim tien
jaar na zijn benoeming in Bazel moet hij
zijn ambt neerleggen tengevolge van een
ziekte, die met zware hoofdpijnen gepaard
gaat. Van dan af leeft hij 's zomers in het
Zwitserse kanton Engadin, 's winters aan
de Rivièra, studerend, werkend, schrijvend,
maar ook steeds meer vereenzamend .De
Friedrich Nietzsche
vreselijke godin eenzaamheid", waarover
hij spreekt in een van zijn werken, krijgt
hem steeds meer in haar macht. In 1889,
nauwelijks vijfenveertig jaar, vervalt deze
denker met zijn wijde blik, geniale fantasie
en vlijmscherpe pen in een ongeneeselijke
zielsziekte, waaruit de dood hem elf jaar
later bevrijdt. Maar zijn werken hebben
hem reeds hier op aarde onsterfelijk ge
maakt. Hij leeft voort in de gedachten van
de tallozen, die door zijn dichterlijk woord
zijn gewekt hetzij tot geestdrift, hetzij tot
afkeer, maar in ieder geval tot bezinning
en gevoel van verantwoordelijkheid voor
datgene, waarvoor hij met het alles ver
terende vuur van zijn liefde streed en
offerde of waartegen hij met alle haat, die
in hem was, de geweldige kracht van zijn
machtige geest opwierp.
AMSTERDAM, november. Mijn doch
ter, die nu toch al aardig in haar tweede
levensjaar begint op te schieten, is ver
kouden. Zij is zelfs geducht verkouden en
het is duidelijk, dat zij dit beschouwt als
een onverdiende streek van de natuur.
Haar leven was tot nog toe zo zorgeloos
geweest, zo voornaam verheven boven de
last van kwalen waarvan ze het bestaan
n:et eens besefte en in gemoedsrust zovele
mijlen verheven boven het leven van u en
mij, die ons bezig moeten houden met klei
ne moeilijkheden als werk, inkomstenbe
lasting, voedselinkoop, hoofdpijn en/of ka
ters en meer van dergelijke dingen. Ze is
nu opmerkelijk boos. De enige vreugde
eigenlijk, die ze nog in haar bestaan vindt,
ligt in het gedrag van haar vader. Ik heb
ergens in mijn voet een heel klein beentje
gebroken of gebarsten of zoiets en het ge
zicht op een hinkende vader bezorgt mijn
dochter een mooie, diepe vreugde die zich
uit in hartelijk geschater. Verder is ze tot-
de ontdekking gekomen, dat mijn rokers-
kucbdie ze tot dusverre zo naarstig imi
teerde, in het menselijk lichaam ook on
willekeurig kan opkomen ook al is het
bij haar dan geen rókershoest. Vandaar, dat
ze nu bij iedere sopraan-hoestbui hoopvol
opkijkt in afwachting van mijn imitatie
van haar.
Deze verkoudheid heeft haar belangstel
ling voor de rest van het mensdom geen
goed gedaan. De laatste maanden had zij
een grote bevrediging gevonden in het
flirten met oude heren, die zij tijdens de
vandelingen met haar moeder op straat
tegen komt, maar oude heren laten haar
nu koud. Zelfs haar liefde voor de twee-en-
een-half-jarige zoon van vrinden van ons
is aan het tanen. Alleen de voorkeur voor
de verboden vrucht een ingeboren
eigenschap, ongetwijfeld is onwrikbaar
gebleken. Prullemanden, stopcontacten,
boeken en grammofoonplaten, het theeblad
en de trap blijven een grote attractie. Maar
omdat je die dingen noch uit de kin
derstoel, noch uit bed, noch zelfs maar uit
de box kunt bereiken, is het leven nu een
sombere zaak.
Omdat ik op het ogenblik toch geïmmo
biliseerd ben en weinig beters te doen heb,
zijn wij dezer dagen eens aan een ernstig
gesprek begonnen. Ik heb haar verteld
over de maximum-snelheid en over haar
landgenoten, die niet naar de Olympische
Spelen gaan en zij zei „dank je". We heb
ben het gesprek toen in de richting gevoerd
van avondjurken, cocktailparties en even
tuele auto's, van eventuele toekomstige
vrijers en haar commentaar luidde „Bah-
vies". Daarom heb ik vervolgens weer iets
lager gegrepen en gepraat over overgangs
rapporten, leraren Duits en ijsco's. En wie
ben ik om haar te verwijten, dat zij toen
boos jammerend is weggekropen in de
richting van de vuilnisbak? Halverwege
moest zij gaan zitten om uit te niezen en
eën van die niezen was zo krachtig, dat zij
de toevallig in de wieg liggende plastic-bal
ferm van zich weg schopte. Dat was weer
reden tot nieuwe verontwaardiging. Alles
zit haar ook tegen op het ogenblik.
Het leven van een verkouden baby is
zwaar, dat verzeker ik u. Ik zal maar weer
eens voor haar gaan hinken. Idiotie in
vader is het enige opwekkingsmiddel
op het ogenblik. Voor haar, tenminste.
Van januari tot eind augustus 1956 wer
den in de Zwitserse hotels, pensions, sana
toria en kuurverblijven ruim achttien mil-
ioen tweehonderdvijftigduizend overnach
tingen geteld, of twee percent meer dan
sedurende de eerste aóht maanden van
1955. Het aantal overnachtingen van bui
tenlandse gasten nam met 2,4 percent en
dat van de Zwitsers met 1,3 percent toe.
Van de buitenlandse gasten staan de Duit
ser? weer aan de spits met rond 2,2 miljoen
overnachtingen en een toeneming van bijna
tien percent. Op de tweede plaats komen
de Fransen met ongeveer 1,8 miljoen over
nachtingen, doch de stijging van 2,8 per
cent was hier bescheiden. Een teleurstel
ling brachten ae Engelsen. Voor de eerste
keer vertoonde hun bezoek teruggang, na
melijk 4,4 percent. Daarentegen steeg het
aantal overnachtingen van Nederlanders
met 7,7 percent, Amerikanen met 4,2 per
cent, Oostenrijkers met 6,6 percent, Span
jaarden met 18,3 percent en van de Brazi
lianen met 19,3 percent.
De universiteit van Columbia in de Ver
enigde Staten zal ten minste tien volledige
studiebeurzen ter beschikking stellen van
daarvoor in aanmerking komende Hon
gaarse vluchtelingen. De universiteit geeft
hiermee gevolg aan de oproep van presi
dent Eisenhower tot instelling van „buiten
gewone maatregelen" volgens welke vijf
duizend vluchtelingen tot de Verenigde
Staten krachtens de Wet op de Steun aan
Vluchtelingen zullen worden toegelaten.