DE ANDERE GEDICHTEN illi DE CARAVAN 1 ONZE NAMEN Doktersvrouw op Groenland Kabelbaan in het inwendige van een berg naar de top Onze voorvaderen en de benaming van hun huizen LISA TETZNERS SPROOKJESBOEK Over oude litteratuur ,Le Spleen de Paris van Bandelaire INTERNATIONALE PRIJS JOURNALISTIEK Vliegveld voor Venetië? Gevelstenen Veel fantasie FRIVOOL AANHANGSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS De oude litteratuur - De andere gedichten HET IS een vorm van opkomen voor de verdrukte om als het over Baudelaire gaat de aandacht te vestigen op de prozagedich ten van „Le Spleen de Paris" in plaats van op de eigenlijke poëzie. Als men daar een maal aan begonnen is, moet men zich toch hoeden voor de indruk dat zij welbe schouwd evenveel waard zijn als „Les Fleurs du Mal" - volgens Paul Valéry de enige gedichten in het Frans die ook bui tenslands algemeen gelezen worden. Zij hebben daar alleen het voordeel op, vooral als men met de Franse teksten van beide rekent en niet met vertalingen, dat zij makkelijker toegankelijk zijn. Niet dat het in „Les Fleurs du Mal" moeilijk is om te begrijpen wat er staat, zoals het bij Mal- larmé of bij Valéry moeilijk kan zijn. Maar een gevoeligheid voor de geest ervan maakt men zich niet in een enkele lezing eigen, misschien zelfs nooit, als het waar is dat deze gevoeligheid een mate van verwant schap met de mentaliteit van Baudelaire vergt die velen ontbreekt, zelfs al zijn zij in het algemeen niet vreemd aan de poëzie. Tegenover de Franse tekst geldt dan nog voor de nlet-Franse lezer in het bijzonder, dat hij niet gauw door de muziek van de gedichten zozeer betoverd zal worden, dat hij bereid is voorlopig met een onvoldoende begrip genoegen te nemen. Als hij ze zelf leest, hoort hij die muziek immers bijna niet. De vijftig prozagedichten van „Le Spleen de Paris" vertolken dezelfde geestesgesteld heid als „Les Fleurs du Mal" en er zijn er zelfs verscheidene die ook van onderwerp precies corresponderen met een van de verzen. Zij moeten dus wel iets van dezelf de ontoegankelijkheid hebben, maar daar is toch veel makkelijker doorheen te dringen. Vele ervan zijn eenvoudig verhalen of schetsen, in principe naar de vorm niet verschillend van het alledaagse heel korte verhaaltje, dat iedere lezer in staat is in vijf minuten te lezen en te vergeten. Hun formulering, die geen enkele variatie of correctie toelaat, onderscheidt ze daar ver volgens even duidelijk van als hun be tekenis, die de meeste ervan juist onver getelijk maakt. Maar het blijven toch ver halen. De betekenis ervan is zelden beperkt tot die van het incident, dat er verteld wordt, maar vertolkt een onderdeel van een levensopvatting. Daar begint de moeilijk heid, want de levensoppvatting, die Bau delaire in zijn werk vastlegt, heeft een zwarte heftigheid die velen niet dadelijk in zichzelf herkennen. Er is bijvoorbeeld het verhaal dat „Le Mauvais Vitrier" heet. Een glazenmaker komt voorbij in de straat, met glasplaten op zijn rug en Baudelaire, of zijn tweede ik die voor hem in het verhaal optreedt, roept hem naar boven, naar de zesde verdieping. Hij is niet van plan iets van hem te kopen, maar denkt met genoegen aanMe moeilijkheden, die de man met zijn breekbare last in het nauwe trappenhuis zal ondervinden. Als het glas boven is aangekomen, beziet hij het af keurend en stuurt de man terug. Als hij hem dan weer op straat ziet, schuift hij van zijn raamkozijn een bloempot die „het hele armzalige fortuin" van de glazen maker vernielt, gillend van uitzinnige vreugde als hij dat ziet gebeuren. „Die nerveuze aardigheden zijn niet zonder ge vaar en men moet er vaak zwaar voor betalen. Maar wat zou iemand zich om de eeuwige verdoemenis bekommeren die in een seconde de oneindige genieting heeft gevonden?" Men moet aan dat verhaal niet alleen het satanisme zien, maar ook de toepassing ervan in een haat van de lelijkheid en de armoede. De geschiedenis onder de titel „Assommons les pauvres!" verduidelijkt daar veel van: „ik" ransel een zielige oude bedelaar af, totdat die eindelijk in woede zijn verwaarloosde trots hervindt en terug slaat. Dat was de bedoeling: de bedelaar krijgt de halve inhoud van de beurs van zijn beul en moet beloven dat hij voortaan altijd zo zal optreden. In „Le Gateau" gaat de armoede zichzelf te lijf. Het straat jongetje, dat van de reiziger een snee brood krijgt, die hij „zuchtend, met een lage en schorre stem" koek noemt, wordt dadelijk overvallen door een andere straat jongen. Zij leveren een woest gevecht tot er van het stuk brood alleen verspreide kruimels over zijn. De reiziger-dichter hoeft zich daar niet mee te bemoeien, hij ziet alleen toe en blijft er lange tijd ver drietig van. Er zijn verscheidene andere van de verhalende prozagedichten die op dezelfde afschuw geïnspireerd zijn, soms op zo'n manier dat er een keurige moraal uitkomt. Zo in „Les Yeux des Pauvres" bijvoorbeeld, waar de dichter ontgoocheld wordt door de domme afkeer, die zijn gezellin in een café toont van een armoedige vader met kind, die van de straat naar binnen staren en hemzelf juist vertedering en een gevoel van schaamte ingeboezemd hadden. Bau- delaires waardering voor de psyche en de intelligentie van de vrouw is gelijk nul. In „La Femme Sauvage et la Petite Maitresse" schreeuwt hij van woede: „Ik mag dan een dichter zijn, ik ben niet zo makkelijk voor de gek te houden als u zoudt willen ge loven. En als u mij te vaak verveelt met uw verfijnde klagelijkheid, zal ik u als wilde vrouw behandelen, of u uit het raam gooien, als een lege fles". De wilde vrouw, dat is „La Belle Dorothée" over het strand van het tropische eiland of alleen maar „La Chevelure" - de lange golvende haar dos, waar Baudelaire in vindt „een haven waar het wemelt van melancholieke zan gen, krachtige mannen van alle naties en schepen van alle vormen, waarvan de fijne en gecompliceerde architectuur zich af tekent tegen een onmetelijke hemel waar de eeuwige hitte in uitrust". De idee van vrouwen en die van reizen zijn intiem verwant, zoals het duidelijkst in de twee „Invitations au Voyage" uitkomt, het ge dicht en het prozagedicht, waarin Holland als het land van Kokanje figureert, omdat weelde, rust en orde daar de wreedheid van het leven tussen „spleen" en ideaal overwonnen hebben. Dat Holland is dan ook een land in de verbeelding. De werkelijke reizen leiden daar evenmin heen als ergens anders. Als na een lange zeereis - in het stuk genaamd „Déja" - een verrukkelijk land in zicht komt, zijn al de opvarenden verheugd, al leen de dichter is ontroostbaar. Waar hij eigenlijk naar toe wil, dat is Anywhere out of this World: niet naar Lissabon, niet naar Al wekenlang werken de bloemenkwe- kers in Aalsmeer en andere centra van de Nederlandse bloementeelt op volle toeren om de bloemisten in de steden en dorpen van Nederland voor Kerst mis te voorzien van een welgekozen selectie bloemen. In een kas worden cyclames voor verzending gereed gemaakt. Rotterdam, noch naar Batavia of aan het uiterste eind van de Baltische Zee naar de poolstreek. Die reizen voltrekken zich in de eenzaamheid van de verbeelding en voeren al bijna te ver als zij (zoals in „Le Port") tot voorwaarde hebben dat men van een heuvel af naar de diukte in een haven kijkt. In „La Chambre Double" staat een ware reis beschreven, met de terugkeer daarvan. De kamer wordt eerst door de verbeelding tot een ideaal van „mysterie, stilte, vrede en geuren" betoverd, maar dan keert de dagelijkse werkelijkheid erin te rug, in de gedaante van een deurwaarder. „O! ja! de Tijd is teruggekomen, de Tijd regeert nu souverein en met die onooglijke grijsaard is ook zijn hele boosaardige ge volg van Herinneringen, Spijt, Krampen, Vrezen, Angsten, Nachtmerries, Woede en Neurose er weer. Ik verzeker u dat de seconden nu krachtig en plechtig geaccen tueerd zijn en dat ieder zegt, als hij uit de klok schiet: - „Ik ben het Leven, het on verdraaglijk, onverzoenlijke Leven!" DOOR BOVENSTAANDE volgorde op te stellen maakt men „Le Spleen de Paris" enigszins overzichtelijk, maar er blijft dan nog veel terzijde, in het bijzonder de stuk ken van een veel fantastischer satanisme dan dat van de „Mauvais Vitrier" en de enkele die als pure verhalen kunnen wor den opgevat, onafhankelijk van de levens opvatting die zij uitdrukken. „Une Mort Héroïque" is van die laatste soort een mooi voorbeeld, de geschiedenis van de nar Fan- cioulle die, als samenzweerder ter dood veroordeeld, toch nog een keer voor de vorst moest optreden in een toneelstuk en daar de toeschouwers een goddelijke en bovennatuurlijke gewaarwording gaf tot in zijn dolste narrestreken, dood neervallend toen de vorst midden onder het stuk een page lang en scherp op een fluitje liet blazen. „Begreep hij de moordende doel treffendheid van zijn list? Men heeft het recht het te betwijfelen. Betreurde hij zijn dierbare en onnavolgbare Fancioulle? Het is zoet en geoorloofd dat aan te nemen." Voor Baudelaires eigen opvatting was er in het geheel geen orde in het boek. „Hak het in talrijke stukken en u zult zien dat ieder op zichzelf kan bestaan", heeft hij in zijn opdracht aan Arsène Houssaye ge schreven. „In de hoop dat enkele van die delen genoeg leven zullen tonen om u te behagen en te vermaken, draag ik de hele slang aan u op". Hij schreef de teksten in de jaren na 1857 en publiceerde ze los van elkaar in kranten en tijdschriften. In 1864, drie jaar voor zijn dood, vond hij er de titel voor, maar hun uitgave in boekvorm beleefde hij niet meer. Wat er voor hem de enige eenheid aan gaf was de inspiratie door het moderne stadsleven, waarvan hij het ritme in een bewegelijk poëtisch proza wilde weergeven, zoals hij aan Houssaye zei. Het opleggen van een orde heeft dan ook alleen zin om Baudelaire beter in het boek te kunnen vinden, niet om. de tekst zelf te verduidelijken. Dan is het nog altijd waar dat zijn natuur heel wat gecompli ceerder was dan hieruit blijkt, maar om dat goed te zien moet men in ieder geval verder doordringen, naar „Les Fleurs du Mal" zelf. „Le Spleen de Paris" is niet al leen goed bruikbaar als introductie, het kan ook niet veel meer zijn. De lezer die er niet door geboeid en soms gefascineerd wordt is zeker ongevoelig voor Baudelaire en wel te beklagen. In Florence is ter nagedachtenis van de onlangs overleden Florentijnse journalist Giorgio Gigli een internationale prijs voor de journalistiek ingesteld. Deze prijs zal elk jaar worden toegekend aan een buiten landse journalist beneden de vijfendertig jaar, die zich bijzonder verdienstelijk voor de journalistiek heeft gemaakt. De prijs winnaar zal op kosten van de stichting enige tijd in Florence kunnen doorbrengen. VENETIë (U.P.) Een adviserend orgaan van de gemeentelijke dienst van publieke werken in Venetië heeft zich dezer dagen uitgesproken ten gunste van de aan leg van een grote internationale lucht haven in de buurt van de stad. Volgens een zegsman van de commissie zou zulk een vliegveld de Italiaanse verbindingen door de lucht en de toeristische waarde van Ve netië zeer ten goede komen. Een plan tot aanleg van een luchthaven werd enkele maanden geleden ingediend. Men zou het willen aanleggen bij het Osel- linkanaal waarvan dan enige zijarmen ge dempt moeten worden. Men schat de kos ten van eventuele tenuitvoerlegging van het project op vijf biljoen lire. MEN KAN zelfs van het goede te veel krijgen.. Zo verzucht thans menige burger, dat de overheid zich letterlijk met alles bemoeit. Stellig is waar dat zij in vroeger eeuwen meer aan het persoonlijk initiatief der onderzaten overliet. Een aardig voorbeeld is altijd dat de stedelijke besturen zich tot het einde van de zestiende eeuw niet heb ben ingelaten met de naamgeving der straten. NU WAS HET in de middeleeuwen niet nodig, dat de vroede vaderen zich over deze aangelegenheid bekommerden. De oude straatnamen ontstonden als vanzelf, omdat de poorters wel wat be dachten. Zo'n naam groeide in het spraakgebruik en is daarom meestal veel zinrijker dan de moderne aandui dingen. Als thans aan twee nieuwe straten de namen van onze vlootvoog- de De Ruyter en Tromp worden ver bonden, doet het er volstrekt niets toe als de naambordjes per ongeluk verwis seld worden. Een oude naam als Wagen weg werd echter slechts gegeven aan een weg, die van belang was voor het vervoer per wagen. AI kregen op den duur alle straten namen, huisnummers bleven nog lang onbekend. Vindingrijk als zij waren, vonden onze vaderen ook daar iets op: ze gaven hun huizen namen. In welk jaar de eerste poorter tot deze oplossing kwam, is uiteraard niet bekend. Wel staat vast dat huisnamen reeds in de vijftiende eeuw algemeen in gebruik waren. Zo waren rond 1450 te Haar lem aan de Grote Houtstraat huizen te vinden, die de namen Den Rijnck (ring), De Wolsack, De Oude Vaen, De Aker en De Math droegen. De Crowa- gen (kruiwagen) en De Molen stonden toen aan de Kleine Houtstraat en een huis in de Anegang heette De Guide Wagen. OOK DE HUISNAMEN werden niet willekeurig gekozen. Te 's Hertogen bosch woonde anno 1603 meester Gerrit de hoefsmid in Het Hoefyser, terwijl in dat zelfde jaar Jan van Luik „den Swertveger" (wapensmid) er zijn be drijf uitoefende in een pand, dat Den Yseren Man heette en de afbeelding van een ridder in wapenrusting droeg. Twee Haarlemse bakkers woonden in De Ver gulde Wan (Zijlstraat) en De Coorn- harp (Grote Houtstraat) en een vis handelaar in de Sint Margarethastraat heeft zijn huis De Drie Schelvissen ge noemd. Andere Haarlemmers lieten hun verbeelding werken en verzonnen de namen De Morgenstarre. De Vlieghende Fortuyn, De Bonte Kater, De Vier Heemskinderen, De Vergulde Pelicaen en dergelijke. Een bloemlezing van zul ke huisnamen is te zien in de Amster damse Sint Luciënsteeg, waar een goed willende vereniging allerlei oude ge velstenen in de muur van het Burger weeshuis liet metselen. Hier leest men namen als De swarte Raf, In de Oude Samson, de Kerfbijl, d'Hoop, de Rinck in 't Diep, inde Oude Schans, de Non, de Kejserin, In de blawe Troeffel (met een levensgrote troffel erboven) en d'Grote Kies, welke kies zo formidabel is dat zij stellig door een oude dentist is getrokken uit de kaak van Goliath, waar Amsterdam door historische ban den verbonden mee heet te zijn. DIE RINCK in 't Diep kan een zin speling zijn op de familienaam Diepe- ring zijn. In ieder geval was te Leer in het stamhuis van het geslacht Vissering een steen gemetseld, waarop een vis met een ring in de bek prijkte. Van ouds is er een wisselwerking tussen de namen van huizen en die der bewoners. Zie slechts welke schone huisna men dr. Johan E. Elias vond toen hij aan zijn onvolprezen „Vroedschap van Amsterdam" werkte: In 't Radt van Avontueren, In de Keysershoedt, In de Vogel Heyn, In 't Emder Schaep, In de Callecoense Haen, In de Rode Ca- meel, In de Bonte Waterhond, In de Fonteyn des Leevens. De meeste fantasie had stellig Jan Jacobsz Visscher een oom van de bekende Roemer die in de O.Z. Hout tuinen in een huis woonde „daer de Gecapte Aep uythanght". G. de Boer van der Ley Op de laatste dagen van het jaar gaan de gedachten van vele moeders, die haar avon den in eenzaamheid doorbrengen, terug naar haar jeugd of uit naar de kinderen elders Noorwegen is een ideaal land voor de bergsport. De alpinist vindt er ruwe bergen, prachtige klim- hellingen, schitterende vergezichten en de onver mijdelijke gevaren. Voortaan kunnen echter ook onervaren bergbeklimmers en zelfs ouden van dagen „op wieletjes" een van Noorwegens hoogste toppen, de Gausta, bereiken. En wel binnendoor! Dat is mogelijk omdat er een tunnel is aangelegd in de Gausta tot aan de top van de 1828 meter hoge berg. Langs een behoorlijk onderhouden weg kan men op duizend meter hoogte, de ingang be reiken, die onder een hoek van 38 graden naar de top voert. In de tunnel leggen de Noren een kabel baan aan door de berg naar de top, vanwaar men een schitterend uitzicht heeft over Zuid-Noor- wegen. Men rekent er op, dat de tunnel-naar- boven veel toeristen zal trekken. De tunnel met de kabelbaan werd echter niet aangelegd ter bevordering van de vreemdelingen industrie, doch uit militaire overwegingen. Op de top van de Gausta bevindt zich een radio-station, een der belangrijkste schakels in de keten van verbindingen via zeer korte golven, die worden aangelegd tussen alle delen van Noorwegen, dus van het hoge noorden tot aan de zuidelijkste punt. De Noordatlantische Verdragsorganisatie stelde geld beschikbaar voor de bouw van het zend station en de aanleg van de tunnel-met-kabelbaan. In vredestijd zal men een aantal van die korte golfkanalen beschikbaar stellen voor het publiek om te telefoneren over lange afstand. Tevens over weegt men de top van de Gausta voor televisie uitzendingen te gebruiken. NAJAAR 1948 vertrok een Deens doktersgezin man, vrouw en twee jonge kinderen voor een jaar naar Groenland om daar temidden der Eskimo's in hun primitieve ijshutten in het barre klimaat van de Poolnacht te overwinteren. Doel van de expeditie was de bewoners een der laatste primitieve volken, die nog niet door de be schaving zijn aangeraakt, te onderzoeken op hun ge zondheidstoestand, hun ze den en levensgewoonten, die tot dan toe eigenlijk een gesloten boek zijn. Het resultaat van dat onderzoek bewijst ten eerste, wat dr. Ehrströhm verwacht heeft: civilisatieziekten zoals neu rosen, maagzweren, ver hoogde bloeddruk en der gelijke komen bij de Eski- mo's vrijwel niet voor. Wel vindt hij onder hen een enorme verspreiding van de tuberculose, waaraan zesendertig van elke hon derd Groenlanders sterven. Hij vindt er ook en dat verklaart, waarom die ziek te onder de Eskimo's zo veel mensenlevens eist erbarmelijke hygiënische en sociale misstanden en de meest stuitende armoede. „Als ik teruggekeerd ben in Kopenhagen", zo neemt hij zich voor, „zal ik over dit alles een boek, een vlammende aanklacht schrijven". Maar de jonge medicus zou zijn plan niet volvoe ren. Kort voor de terug keer naar het vaderland, ontdekte hij zelf het slachtoffer te zijn gewor den van een bijzonder kwaadaardige kankerwoe kering, die hem in enkele maanden ten grave sleept. Zijn vrouw Inga schrijft dan het boek, waaraan hij niet meer toegekomen is. „Doktersvrouw op Groen land" zoals zij haar ver haal van de expeditie ge noemd heeft is thans in een uitstekende Nederland se vertaling bij „De Kern" in Amsterdam verschenen: een boek dat een kleurig en boeiend beeld geeft van het leven der Eskimo's in de witte hel van het noor den. Een leven, dat een aaneenschakeling is van bijgelovige en zeer reële angsten, van ontberingen en van gebrek aan zelfs het allernoodzakelijkste, maar dat aan de andere kant ze ker niet ontbloot is van le vensblijheid en arcadische genietingen. „Met de lief de bijvoorbeeld" zo ver telt de schrijfster „is het al heel eenvoudig ge steld bij de Eskimo's: houdt men van elkaar en schept men er behagen in, dan is de kous daarmee af. Hier spelen zich reeds sinds on heugelijke tijden de reali teiten van het leven bij open doek af. Dat er iets verkeerds zou zijn in naaktheid en seksualiteit kan het eenvoudige eski mobrein moeilijk begrijpen. Wanneer in 'n Eskimo-gezin een ongehuwde dochter ver telt, dat zij een kind ver wacht, dan is het voor dit volk de natuurlijkste zaak van de wereld, dat het hele gezin daarmee ingenomen is". Inga Ehrströhms boek is geen vlammende aanklacht geworden, zoals haar man die wilde schrijven, maar een verhaal vol begrip en liefde voor het arme, ver geten Eskimo-volk en zijn beproevingen, een sterk en goed natuurvolk dat vol gens de schrijfster nu ech ter door de toenemende vermenging met andere rassen tot ondergang ge doemd is. Haar schilderin gen van de barre natuur, in een wonderlijk mengsel van lyrisch en episch pro za, doen ons Inga Ehr ströhm kennen als een ge voelige vrouw en als een begaafde schrijfster. Haar eige tragedie de ziekte en het overlijden van haar echtgenoot beschrijft zij in zeer sobere bewoordin gen. H.C. HET VERSCHIJNEN van omvangrijke sprookjesboe ken is te verklaren uit het verdwijnen der grootmoe ders wie het „Er was eensin de mond be storven lag. Mijn groot moeder behoorde al niet meer tot dat legendarische geslacht, want zij nam al haar toevlucht tot voorlees boeken. De Zwitserse ver telster Lisa Tetzner heeft uit de verste uithoeken der aarde ook Nederland is vertegenwoordigd, zij het slechts met een bijdrage een bundel sprookjes ver zameld, die zijn vertaald en bewerkt door M. W. Vos en A. van de Werfhorst en schitterend uitgegeven door W. van Hoeve te 's-Gra- venhage. Aar van de Werfhorst beweert in zijn inleiding dat het merendeel der kin derboeken niets met litte ratuur of vertelkunst heeft te maken en zegt het Lisa Tetzner na „dat het sprook je in de eerste plaats ver teld wil worden en dat de stijl en de vorm ervan ty pisch kinderlijk zijn, dat het dus geen in schrift vastgelegde litteratuur is en wil zijn, maar onmiddel lijk verklankte taal, dat het vooral het levende gespro ken woord is, dat van mond tot mond gaat en daardoor een geheel eigen, van de schrijftafel afwijkende wet matigheid verkreeg. Het is vertelkunst voor en van alle tijden: de leeftijd van de toehoorder, noch de ouderdom van het sprookje doen er iets aan toe". Tot zover de inleiding, waarin dus het oordeel over voorleesboeken al geveld is. Niet alleen omdat niet alle kinderen op dezelfde leef tijd rijp zullen zijn om in hun leven geesten, spoken en duivels te ontvangen, maar omdat sprookjes be stemd zijn voor de ouderen, die ze in hun verantwoor delijkheid als opvoeders van het opgroeiend geslacht vertellend moeten door geven. Nu de oma's haar plicht verzaken zou men de sprookjesboeken moeten opdragen aan de moeders met de aanbeveling: niet voorlezen, maar navertel len. Dan zou het verschij nen van deze kostbare bloemlezingen niet een uiting zijn van geestelijke armoede, maar aan zijn doel beantwoorden: een nieuw geslacht vormen van verhalende grootmoeders. -„< - - NATUURLIJK moet men niet de mening huldigen, dat de eerste zin in het hierbij ge reproduceerde bericht let terlijk dient te worden opge vat. Uiteraard bevindt zich niet op iedere Nederlander een bruine rat. Dat is meer een grapje van de redactie. Met een ernstige ondergrond trouwens, want het was be doeld om u te wijzen op uw persoonlijke verantwoorde lijkheid. U moet het zó be schouwen, dat wij in Neder land allemaal onze eigen, bruine rat hebben. En die ene bruine rat van ons richt per dag een schade aan van bijna honderdduizend gulden. En nu kunt u wel tegenwerpen dat u een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid hebt, maar u zult toch begrij pen dat dit zo niet door kan gaan. Als uw bruine rat een leef tijd van tien jaar bereikt wat heus zo bruin niet is dan hebt u tien maal driehon derdvijfenzestig maal hon derdduizend gulden is driehon derdvijfenzestig miljoen gul den schade aan de gemeen schap te vergoeden en dat t' over- chade, lechte londen, j^schap {esteld, in vijf- jan ge feeste- F over: !ij wees Jplatte- 5e boer '®!L-d«JL Op iedere inwoner van Nederland be vindt zich één bruine rat en als er tegen het gevaar van dit schadelijke knaagdier niet van tiid tot tijd iets doeltreffends wordt ondernomen. zal het niet lang du ren, of de bruine rat zal heel Nederland .overspoelen" met alle nadelige gevolgen van dien. Voorzichtige schattingen hebben uitgewezen, dat de bruine rat per dag in ons land een schade van bijna honderddui zend gulden aanricht. In de week van 14 tat 21 december zaï daarom een landelijke actie worden onder- nomen, die uitgewerkt is door de Planten- fpngeveer zev| omen. ctie, die in de jen teruggang t al bruine ri pröÉentief kunr In Haarlem verwa dagen het gehele pre gewerkt, zoda.t de ac gen langer zal dure. deel van het land. <4DVEgi T geldt niet alleen voor u, maar voor alle twaalf miljoen Ne derlanders, die op deze ma nier ons land voor een schade van 4380 biljart gulden laten opdraaien. Dat is te gortig. We moeten aldus minister Hofstra de tering naar de nering zet ten en ik heb het idee dat op deze biljartjes best wat kan worden bezuinigd. Er is nog iets, waarmede we terdege rekening moeten hou den. We kunnen natuurlijk van het standpunt uitgaan dat die ene rat van ons naar verhouding weinig uitricht en dat onze verantwoordelijkheid dus nogal losloopt. Maar be denken we dan, dat onze rat en die van onze buurman sa men per jaar 250 jonge ratten voortbrengen? En dat al die jonge bruine ratten weer met andere bruine ratten per jaar ook 250 ratten produce ren? Wilt u eens even uitre kenen hoeveel jonge ratten uw rat en die van uw buur man in die tien jaar direct of indirect het leven schenken? En dat al die ratten in die tien jaar ieder voor zich weer voor driehonderdvijfenzestig mil joen schade aan de gemeen schap berokkenen? En als u zich dat allemaal hebt gereali seerd, begrijpt u dan wat er over tien jaar nog van ons hebben en houen over is waar de ratten nog schade aan zou den kunnen berokkenen? En begrijpt u, dat er een actie no dig is om te voorkomen dat binnen enkele jaren zich op iedere Nederlander van bei derlei kunne driehonderdvijf tig duizend bruine ratten be vinden? De economische teruggang, de ongunstige betalingsbalans, de vermindering van onze de viezenvoorraad en alles wat daaraan vast zit moet wel in de eerste plaats aan de brui ne rat geweten worden. De cij fers maken dat volkomen dui delijk. Het moet tot ons allen doordringen, dat wij niet lan ger uit sentimentele overwe gingen met die ene rat van ons moeten blijven rondlo pen, maar dat we haar kracht dadig en pijnloos uit haar don kerbruin bestaan moeten hel pen. Hoe? De actie tegen de bruine rat speelt zich af in de kerstweek, zoals bijgaand bericht ons leer de. Niet dat dit alles iets met de zin van Kerstmis te maken heeft. Het is louter een kwes tie van allemaal samen iets op hetzelfde moment doen. Alle riolen zullen worden afge schaft, aangezien deze het be staan van de bruine rat mo gelijk maken. Alle boerderij en zullen van de rand der stad naar het centrum worden ver plaatst, aangezien bruine rat ten voorkeur blijken te heb ben voor boerderijen aan de rand van steden. Er zal gif worden uitgelegd, met een duidelijke aanwijzing erop: voor de bruine rat. De zwarte, grijze en donkergele rat zullen worden gewaar schuwd, dat zij in de Kerst week alle uitgelegde vergif ten mijden. Op deze en andere manie ren zullen wij in staat zijn, vijf miljoen bruine ratten te ver delgen. Dat leert de ervaring. Dan blijven er dus nog zeven miljoen bruine ratten over. Deze zeven miljoen zullen over een jaar zeven miljoen maal tweehonderd vijf tig nako melingen hebben, die. Het is een hopeloze zaak. Doch moed en vertrouwen. Laten wij, wat er ook gebeurt, niet voor de bruine rat capitu leren, al lijkt het een donker bruin geval. Zolang de bruine rat nog niet aan de verkiezingen mee doet, kan er niets gebeuren. R. Agteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 14