Het land van de man, die nooit
de Australische bodem betrad
De eerste stuw in de Rijn is bij
Hagestein in aanbouw
TE GEEF
Energie
Militai re lifters
EENRITDOOR TASMANIë
Telefunken maakt opnamen
van het Trio Stotijn
Isaac Walton plagiator?
Picasso en Curie tegen
Generaals twisten over de
val van Dien Bien Phoe
Verwijten van Navarre
Werkers van het laatste uur van het jaar.
AMSTERDAM, december De militaire
lifters komen terug. Langzaam, heel lang
zaam durft een enkeling zich weer, in strijd
met de allerhoogste bevelen,langs de weg
op te stellen. Zij kijken u, de automobilist,
eerst streng-onderzoekend aan, dubben
even, besluiten dan dat u er niet als een
sergeant-majoor, kapitein of generaal uit
ziet en strekken dan vol vertrouwen de
duim in de gewenste richting.Ik neem hen
altijd mee. Sinds de tijd, dat ik zelf 's Ko-
nings wapenrok droeg, zijn militairen de
enigen geweest, die ik zonder uitzondering
heb vervoerd in mijn bijzonder kleine au-
tomobieltje. Dit is trouwens niet alleen
voortgekomen uit altruïsme, want ik vind
het gezellig hen mee te nemen. Ik was de
soldaten langs de weg echt gaan missen,
dat laatste jaar sinds het malle liftverbod
van de legerleiding. Waarom hebben de
verzamelde soldaten ook kiezers zich
voor de laatste verkiezingen niet verenigd
in één grote organisatie om pressie op de
heer Staf uit te oefenen? Dit had een
interessant nieuw element gebracht in de
kabinetsformatie en deze zeker nog met
enkele weken kunnen verlengen.
Maar goed, deze politieke overwegingen
terzijde: ik heb begin deze week weer zo'n
militaire lifter gehad. Hij stond op het
punt, waar Amsterdam vroeger aan de wes
telijke kant ophielt en hij wilde naar Haar
lem toe. Het was een vrolijke jongen, vol
o igewek'te verhalen en voortdurend klaar
met een gulle lach. Zijn eerste verhaal was
al zo'n succes. Nauwelijks zat hij naast me,
of hij keek geïnteresseerd mijn wagentje
rond en zei op de toon van iemand, die zijn
gezelschap nu eens een echt pleziertje wil
doen: „Leuke wagentjes, hè meneer. Van
binnen ook. Ik heb er vorige maand nog
een in puin gereden. Ik zat op een voor-
rangsweg, hè, met zo'n grote zes-tonner.
En toen kwam er zo'n klein dingetje aan
en die kroop helemaal onder me. Er was
niks van heel, meneer. Maar de chauffeur,
die had niks. Ik kon er natuurlijk niets aan
doen. Toch jammer, hè, het zijn leuke au-
to'tjes".
Na dit eerste lachnummertje was hij
even stil, keek toen achterom in de richting
van de motor en merkte welgemoed op:
„Hij rammelt, hè? Niks erg, hoor, maar
je moet er toch mee oppassen. Ze zijn zo
moeilijk te vinden, die rammels en je hoort
soms van de gekste dingen die er mee ge
beuren. Laatst vertelde een collega me nog
van een klein auto'tje dat opeens helemaal
door zijn achteras was gezakt. Betaalt de
verzekering nou zulke dingen, meneer, of
moet je dat zelf doen? Het zal wel een dure
reparatie wezen".
Vervolgens vroeg hij of ik wel eens in
Indonesië was geweest. Toen ik bevesti
gend had geantwoord, informeerde hij
vriendelijk of ik zijn broer had gekend,
want die was er ook vlak na de oorlog ge
weest. Maar zijn broer en ik moeten zeker
vierduizend kilometer van elkaar hebben
gezeten. We waren het er over eens, dat dit
jammer was, al hadden we dat toentertijd
niet zo beseft.
Dit laatste onderwerp had even een kor
te adempauze gegeven, maar het volgende
vrolijke onderwerp stond al trappelend van
ongeduld in zijn geest op expressie te
wachten. „Als ze ons nou aanhouden en ze
merken dat ik bij u gelift heb, zou u dan
ook gestraft worden? Misschien geven ze
u wel een proces-verbaal. We zullen maar
zeggen, dat we goede vrinden zijn, hè. Dan
zeg ik, dat u me hebt afgehaald vanoch
tend. Dat mag toch wel, dacht u niet?"
Gelukkig hebben we ook nog even het
traditionele onderwerp van gesprekken
met militaire lifters kunnen aansnijden:
de geestelijke tekortkomingen van de on
derofficieren en officieren van onze strijd
krachten. Maar toen waren we er al bijna.
Bij de Amsterdamse Poort stapte hij uit,
vriendelijk en opgewekt bedankend voor
de lift. Hij had al bijna het portier dicht,
toen hij zich bedacht: „Laat u nou naar
die rammel kijken, meneer. Soms kan zo'n
heel motorblok lostrillen. Dat kost geld,
hoor".
Waarom stuurt de minister soldaten als
deze niet in het kader van de psycholo
gische koude oorlogsvoering naar de Sov
jet-Unie? De heren B. en K. zouden binnen
het half jaar snikkend op hun knieën om
vergiffenis smeken. A. S. H.
(Van onze correspondent in Australië)
KIJK eens links, zei mijn gids. We
reden door Tasmanië. Hgt land was vlak
of heel licht golvend. Soms waande ik me
in Nederland, maar in de verte zag ik berg
toppen. Er lagen er twee dicht bij elkaar.
Bedoel je die twee? vroeg ik.
Mijn gids glimlachte en antwoordde:
Het zijn twee vriendjes van je. De een heet
berg Zeehaan en de ander berg Heemskerk.
Toen Tasman door de Stille Zuidzee voer
om naar het onbekende Zuidland te zoeken,
zag hij deze twee toppen plotseling opdui
ken nog voor hij de kust had gezien. Dat
was op 24 november 1642.
AAN DE VOET van de berg Zeehan (de
Australiërs spellen de naam met een en
kele a) ligt nu een stad, die ook Zeehan
heet en ruim tweeduizend inwoners telt.
Onder hen zijn ruim zestig Nederlanders.
Het ligt vijftien kilometer van de westkust
aan de voet van de ruim achthonderd meter
hoge berg. De Nederlanders wonen er in
een Australische stad met een Nederlandse
naam. De vroeg negentiende-eeuwse En
gelse ontdekkingsreiziger Matthew Flin
ders noemde beide bergtoppen naar de
schepen, waarmee Tasman zijn avontuur
lijke tocht had ondernomen. Australië is
rijk aan Nederlandse namen. De geschie
denis van het land is nauw verweven mèt
onze Nederlandse „schipvaerders". Langs
de kusten van Tasmanië en het „vasteland"
van Australië treft men vele namen van
plaatsen, streken en rivieren aan, die een
herinnering vormen aan de stoutmoedige
„schipvaerten" van onze voorvaderen. Toen
hun opdrachtgevers uit de ontvangen rap
porten bleek, dat er met deze verre landen
geen handel viel te bedrijven, raakte, wat
Tasman noemde, „Nieuw Holland" lang
zamerhand in vergetelheid. Het werd pas
honderdvijftig jaar later opnieuw ontdekt
door de Engelse ontdekkingsreiziger James
Cook, die kwistig gestrooid heeft met En
gelse namen. De meeste Nederlandse na
men, die er al waren, zijn echter gebleven.
Er zijn zelfs nieuwe aan toegevoegd. Cook
maakte overigens druk gebruik varf de
kaart, die Tasman had ontworpen.
De Nederlander, die hier rondtoert, krijgt
les in vaderlandse geschiedenis. De Gronin
ger jongen, die een van 's werelds beroemd
ste zeevaarders werd, nam, toen hij Van
De dag, voordat ik met mijn gids de mooie
tocht aanvaardde, die ons dwars door Tas
manië bracht, reden we eerst langs de
zuidpunt, waar de Derwentrivier uitmondt
in de samenvloeiing van de Stille Zuidzee
en de Tasman Zee. Ingesloten door twee
schiereilanden ligt daar de Frederick Henry
Baai. 's Middags reden we zeventig kilo
meter naar het oosten en zagen uit op Kaap
Frederick Hendryk. Deze spelling geeft je
als Nederlander in Tasmanië een gevoel
alsof je pas uit de zeventiende-eeuwse
republiek bent overgestapt naar een land,
waar haar historie herleeft. Hemelsbreed
gemeten over dezelfde afstand, die we had
den afgelegd sinds we Hobart hadden ver
laten, maar nu naar het zuidwesten, ligt
een andere kaap Frederick Hendrick. De
kleine verschillen in spelling zijn een tri
buut aan onze voorvaderen, die het daar
mee niet zo nauw namen. De baai en de
beide kapen zijn genoemd naar de stad
houder, die zulk een grote naam maakte
met het bedwingen van steden.
vruchtbaar land, waar aarde, en lucht, en
beek, van vreugd en wellust schateren".
Tasman had daarover wel een ander
idee. Vruchtbaar was het land toen zeer
beslist niet, en de „wellustige" schater
kunnen we beter toepassen op de Koeka-
burra, de Australische vogel, die inderdaad
lacht als een mens. De Groninger „schip-
vaerder" heeft zelf nooit een voet op
Australische bodem gezet. Misschien heeft
hij gedacht, dat de lach van de Koeka-
burra de lach van de inboorling was, en
zijn voorgangers, die de Australische kus
ten hadden bevaren, hadden niet veel aan
trekkelijks over de woest uitziende, drei
gende wezens gerapporteerd. De mannen
van de Zeenhaen en de Heemskerkck heb
ben hun roep wel gehoord, maar zij heb
ben ze niet gezien.
HET DUURDE NOG honderddertig jaar
voordat blanken voor het eerst in aan
raking kwamen met de „aborigines" (in
boorlingen) van Tasmanië. Er viel al direct
Nergens heb ik mij verlatener gevoeld
dan op de plek, waar Abel Tasman en zijn
honderdtien metgezellen in twee houten
notedopjes de baai binnenvoeren, die hij
Frederick Henry Baai doopte. Ik keek over
de grote wijde watervlakte. De wind vorm
de er rimpeltjes van glas, waarin de zon
zich duizendvoudig weerspiegelde. Een
jonge eucalyptusboom staat aan de rand
van het natuurlijke grasveld, waar de re
gering van Tasmanië een plekje heeft uit
gezocht voor het gedenkteken, dat zij in
1942 heeft opgericht ter herinnering aan
Tasmans ontdekking. Op de gedenkplaat in
het granieten blok staan (vertaald) de vol
gende woorden gebeiteld: „Dit monument
werd opgericht door de regering van Tas
manië in 1942 ter herdenking van het feit,
dat driehonderd jaar geleden dit eiland
werd ontdekt in 1642 door de edelgroot-
achtbare Abel Jans Tasman. Scheepssloe-
pen onder bevel van hoofdloodsman Vis-
scher bezochten deze baai op 2-12-1642".
Tasman heeft, voorzover bekend, nooit
een voet gezet op de grond, die hij Van
De grammofoonmaatschappij „Telefun
ken" zal nog deze maand opnamen maken
van het Trio Stotijn (Haakon Stotijn
(hobo), Dirk Alma (fluit), Sas Bunge
(piano). Voor deze opnamen werden on
der meer gekozen de „Sonate in Trio" van
de Belg Willem Pelemans een werk dat
hij aan het Nederlands ensemble opdroeg
en het „Trio for flute, oboe and piano"
van de jonge Engelse componist John Ad
dison. De beide blazers zullen verder in
samenwerking met de clavecinist Gustav
Leonhardt en de cellist Johan de Nobel,
werken van Quantz en Loeillet op de plaat
vastleggen.
Het monument ter herdenking van de ontdekking van Tasmanië, opgericht in 1942
bij de baai, die genoemd is naar stadhouder Frederik Hendrik. Links: onze cor
respondent Jan D. Rempt, die een bezoek bracht aan deze plek op en der zuidelijkste
punten van het eiland, waar verschillende namen van baaien, eilanden en kapen
nog herinneren aan de ontdekkingsreizen onzer oud-vaderlandse „schipvaerders"
Diemens land ontdekte - dat pas in de
negentiende eeuw als Tasmanië werd her
doopt - en het onmiddellijk daarna de rug
toekeerde, een besluit van vérstrekkende
negatieve betekenis.
Bijna drie eeuwen lang lieten de Hollan
ders het Nieuwe Holland links liggen, maar
na de Tweede Wereldoorlog hebben zij
Tasmanië dan toch eindelijk opnieuw ont
dekt: in de jaren na de oorlog is het aantal
Nederlanders op Tasmanië van twee geste
gen tot meer dan tweeduizend. Van de
ruim driehonderdduizend mensen, die dit
eiland, dat twee keer zo groot is als Ne
derland, bewonen zijn er welgeteld vijfen
twintighonderd Nederlanders.
Diemens land noemde ter ere van zijn
opdrachtgever, de gouverneur van Indië.
De storm - hij noemde de buitenbaai Storm
Baai en ook deze naam is bewaard geble
ven - dreef hem naar de open zee. Wel
staat vast, dat een zijner mannen door de
branding is gezwommen en op de kust,
waar nu het monument staat, de prinsen
vlag heeft geplant.
Onze negentiende-eeuwse dichter J. F.
Helmers heeft in zijn „De Hollandsche Na
tie" (1812) aan Tasmans ontdekking enkele
verzen gewijd. Daarin roept „Held Tasman
't volk „verspreid aan 't oeverstrand" terug.
In een ander vers zegt Helmers: Tasman
„ontrolt het zeil, gaat scheep, verlaat dit
een dode. Bij de volgende ontmoeting, die
pas zesendertig jaar later plaats had, vielen
nog meer slachtoffers. De verhouding tus
sen blank en zwart verviel sedertdien van
kwaad tot erger. Blanke bannelingen, die
uit Engeland naar het andere eind van de
wereld werden vervoerd, ondergingen in de
strafkolonie trouwens eveneens een on
menselijke behandeling. De enkelen, die
ontvluchtten, werden bosrovers en zagen
op een uitzondering na, vijanden in zowel
blank als zwart. Zo groeide een vete. Het
Tasmaanse inboorlingenras werd langzaam
maar zeker uitgeroeid. Een laatste groepje
van vijfenveertig mocht in 1847 naar de
blanke beschaving terugkeren, waar hun
lot door sterke drank spoedig beslist was.
In 1869 stierf de laatste Tasmaniër, Truca-
nini, opperhoofd van een stam. Zijn doch-
ier, Koningin Trucanini, volgde hem op ai»
heerseres over een volk, dat van de aard
bodem was weggevaagd. Zij woonde in
Hobart en ging gekleed als een mannequin,
zich welbewust van haar koninklijke waar
digheid in een rijk van schimmen. Zij stierf
tachtig jaar geleden op 8 mei 1876. Toen
hadden de blanken Tasmanië helemaal
voor zichzelf alleen
Aan deze historie moest ik denken toen
ik stond voor het monument van Tasman,
op de plek waar Franchyos Jacobszoon Vis-
scher de Hollandse vlag plantte. Misschien
is het goed geweest, dat Tasman de zeilen
hees en deze kusten verliet. Op hem en zijn
volk ligt althans niet de schaduw van een
donker verleden.
Als Nederlander behoeft men zich in
Tasmanië niet tekort gedaan te voelen.
Onze voorvaderlijke Groninger heeft welis
waar de naam van zijn geboorteplaats
Lutjegast nergens vereeuwigd, maar hij
heeft zijn opdrachtgevers geëerd: allereerst
de gouverneur-generaal van Indië, Anthony
van Diemen, maar ook leden van de Raad
van Indië in de Witt-eilanden, die samen
met Maatsuyker-eiland tegenover de zuid
kust van Tasmanië liggen. Tasman was ook
romantisch van aanleg. Hij doopte een
eiland aan de oostkust Maria-eiland, om
daarmee de dochter van de gouverneur-
generaal te eren. Aan haar had hij zijn
hart verloren. Maar papa bleek niet zo heel
erg onder de indruk te zijn van Tasmans
avonturen, die noch hier, noch in het later
Nieuw Zeeland aan land durfde gaan.
Om Abel Tasman echter daarom een
„notoire lafaard" te noemen, zoals in een
Australisch wetenschappelijk werk wordt
gedaan, lijkt mij sterk overdreven en doet
tekort aan waardering voor de durf, die
onze „schipvaerder" heeft getoond, om de
gevaarlijke zeereizen te ondernemen. Tas
man was echter niet altijd doortastend en
in zijn beweerde bevindingen niet altijd
betrouwbaar. Hij keerde zich van Tasmanië
af (bij het door hem gedoopte Schouten
eiland) zonder verder onderzoek, en voer
naar het Oosten.
Maar mijn gids en ik gaven de voorkeur
aan het westen. Na een paar uur reden wa
door het meest fantastische landschap, dat
ik ooit heb aanschouwd. De beroemde
blauwe bergen van het vasteland van
Australië verliezen hun ruwe schoonheid
vergeleken bij dit machtige natuurtafereel
in het midden-westen van het eiland, dat
Tasman voorbij voer. Majestueus en strak
van contour streven de bergen naar de
azuren hemel, diepe valleien bewaren een
verleden, dat nog geen contact heeft gehad
met het heden. O
VRIENDELIJKE nakomelingen van
een grimmig geslacht zijn de versjes
van John O'Mill en de politieke teke
ningen van Fritz Behrendt.
De kolderversjes van O'Mill moeten
immers opa „zeggen" tegen het flitsen
de hekeldicht en de tekeningen van
Behrendt zijn verre uitlopers van het
schroeiende venijn, dat vele politieke
tekenaars in de negentiende eeuw in
de nor deed belanden. „Oplawaaien"
moeten politieke prenten zijn, zei Hahn
- door Jordaan in het voorwoord geci
teerd. Van O'Mills versjes en Behrendts
tekeningen is het gif bij voorbaat afge
dropen. Zij zijn in plastic gevat en uit
gelezen geschenkboekjes. Andere tijden
andere zeden, plastic om oud ijzer.
In Connecticut
(in een waterput)
verdronk mijn tante Eefje.
Nog jaren later
dronk oom het water
uitsluitend door een zeefje.
Dit gedichtje, getiteld H:>0 Jé, is een
der beste uit John O'Mills boekje „Ly
rical Laria" (in Dutch en double Dutch)
- bij Andries Blitz in Laren verschenen.
In het voorwoord doet Wim Kan uit de
doeken dat O'Mill een zuiver Neder
landse leraar Engels aan de Rijks-HBS
in Breda" is. Van de ,,Dutch"-gedichten
is het bovenstaande een best specimen.
In „double-Dutch" krijgt men een Joy-
ceaans woord als „I married my wife
for tidefordrive" en andere als: freight-
sack, Knee Keatler, Fred, Boor acoal
en Flower cull". Het is opvallend dat
in bijna de helft der versjes de dood
meewerkt of tot oplossing brengt: de
kolder tot het uiterste. O'Mill voorzag
de kolder van uitstekende titels, zoals
„Lady Kant" (double-Dutch) en „Of
mice and men" boven de regels „Klei
ne muisjes hebben kleine wensjes, be
schuitjes met gestampte mensjes". In
„Lyrical Laria" staan vooral matige
kolderversjes, maar de enkele zeer
goede zullen niemand zich bekocht doen
voelen.
„Geen Grapjes a.u.b." (uitgave Alge
meen Handelsblad n.v.) bevat zeventig
politieke tekeningen van Fritz Beh
rendt, tussen 1954 en september 1956 in
dit dagblad verschenen. Behrendts
grootste kracht is het vermogen om een
uiterst complexe situatie kernachtig en
puntig in een tekening te vangen. Hij
pakt zelden het detail aan. Zijn vondsten
zijn dan ook uiterst intelligent en zijn
wat droge tekenstijl is daarmee in over
eenstemming. Jordaan zegt in zijn voor
woord: „Fritz Behrendts politieke pren
ten getuigen ervan, dat de subtielere
en verfijnde strijdwijze van schertsend
commentaar (in tegenstelling tot Hahns
„oplawaai") nochtans geenszins aan
raakheid, puntigheid en effect behoeft
in te boeten". Daarmee is het boekje
voortreffelijk getypeerd.
A. N.
IN DEZE TIJD, waarin het werk
enige dagen wordt stilgelegd en de rust
der feestdagen in de meeste bedrijven
overheerst, gloeien de vuren rusteloos
verder onder de ketels der continube
drijven en daar waar onze energie wordt
opgewekt. Al zijn dan de meeste gas
fabrieken geen „fabrieken" meer in de
werkelijke zin des woords en al komt
er weinig vuur meer te pas aan de
distributie van het Hoogovengas, er moet
niettemin gewerkt worden op de dagen,
dat de wereld beheerst lijkt te zijn door
kalkoenen, kaarsen en oliebollen.
Jan Makkes, de Santpoortse tekenaar
maakte deze drie impressies van het
Velsense gasbedrijf, die wij in deze ad
ventsdagen publiceren als een eerbetoon
aan de werkers, voor wie het Kerstfeest
en de Oudejaarsviering gepaard gaan
met een aantal uren „wacht" of „dienst".
De eerste tekening laat de gashouders
en de kantoren van het Velsense bedrijf
voor Gas en Water zien, de tweede geeft
een kijkje in het filtergebouw en nummer
drie toont een der pompenkelders.
!lll!!!lii!l!llilllllllllllllllll!llllllll!ll!llllllllllllllllllllllllllllli!illlllllllillll!llillli|||||||||||||||||||||||||||||il|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||!l|||||||||||||||llllllllllllllllllllllllllllllllli(j;illj;)i|j{|llj|;llllllllllllllllHI
De eerste der drie Rijnstuwen, die te
Hagestein, is thans in aanbouw. Het ont
werp voor de tweede stuw bij Amerongen
is gereed. De derde stuw komt bij Door-
werth en men verwacht, dat men met de
bouw daarvan omstreeks juni 1958 klaar
zal zijn.
Bij alle stuwen worden schutsluizen met
3 meter verval gebouwd. Deze stuwen vor
men nog niet het sluitstuk van de Rijn-Lek-
kanalisatie. Dit wordt verkregen door de
afsluiting van het haringvliet. Heeft men
deze zeearm afgesloten, dan zal het moge
lijk zijn tot de voorgenomen waterverdeling
tussen Rijn-Lek en IJsel ten behoeve van
scheepvaart, landbouw en drinkwatervoor
ziening over te gaan. Dit zal ongeveer over
twaalf jaar het geval kunnen zijn.
De kosten der drie stuwen zullen totaal
ongeveer 75 miljoen gulden zijn. De voor
delen, die men er van verwacht, beloven
een hoog rendement van deze investering,
in het bijzonder door een grotere en regel
matiger zoetwatertoevoer aan de Nieuwe
Waterweg, waardoor het verziltngsproces
kan worden tegengegaan.
De grote bedijkte bouwput bij Hagestein
is zodanig in de uiterwaarden gelegd, dat
het complex op den duur een bocht in de
rivier zal trekken. De oude waterloop zal
na voltooiing van het bouwwerk worden
afgedamd.
De stuw zal een merkwaardige verschij
ning in het Nederlandse rivierengebied zijn.
Het wordt een „viziermodel", welke is ont
leend aan de vizierklappen van middel
eeuwse ridderhelmen.
De 220 ton wegende halfcirkelvormige
schuiven met 33 meter doorsnede zullen
stroomafwaarts gericht zijn en dus alleen
op trek en niet op buiging worden belast.
Vandaar dat met deze betrekkelijk lichte
constructie kan worden volstaan.
De stuw zal twee van deze vizierschui-
ven bevatten. Zij kunnen door twee 10 pk
motoren elk onder eeen hoek van 60 gra
den omhoog worden getrokken, en geven
dan een doorvaarthoogte van 9 tot 21 me
ter vrij. Het hefwerk wordt in 27 meter
hoge heftorens, in het midden op een tus-
senpijler staande, gebouwd.
De middenpijler zal een waterturbine be
vatten, die zes miljoen kilowatt elektrici
teit per jaar voor de bediening van het hef
werk en voor het Provinciaal Utrechts Elek
triciteitsbedrijf zal leveren, hetgeen een be
sparing van 3000 ton kolen oplevert.
Deze pijler zal minimaal vijftig kubieke
meter water per seconde voor verversing
van de Lek doorlaten. De stuw is dusdanig
gebouwd dat ontgronding bij elke fijnge-
regelde waterdoorlaat niet kan plaats heb
ben. Gedurende de ongeveer tweehonderd
dagen per jaar, dat het complex gesloten
zal zijn, moet de tweeledige schutsluis (120
en 90 meter lengte bij 18 meter breedte) de
scheepvaart doorlaten. Verwacht wordt, dat
de scheepvaart vrijwel alleen stroomop
waarts van de sluis gebruik zal maken van
wege brandstofbesparing. Stroomafwaarts
zal het verkeer grotendeels door de Waal
gaan. Deze rivier neemt tweederde van het
Rijnwater op en zal geen stuwen of sluizen
bevatten.
PRINCETOWN, New Jersey (UP)
Dr. Gerald E. Bentley, hoogleraar in da
Engelse litteratuur aan de universiteit van
Princetown, heeft onthuld, dat er een
„verbazingwekkende overeenkomst" be
staat tussen het beroemde boek „The com
plete angler" van Isaac Walton en het boek
„The arte of angling" van een onbekende
auteur, die vóór Warton leefde. „The arte
of angling" is een essay dat in 1577 werd
uitgegeven Het titelblad is zoekgeraakt en
daardoor weet men de naam van de auteui
niet. Walton's boek verscheen in 1653.
De Princetown University Press zal „The
arte of angling" in de loop van deze week
in nieuwe druk uitgeven. Het origineel,
voor zover bekend het enige in de Ver
enigde Staten, blijft veilig opgeborgen in
de universiteitsbibliotheek. Volgens dr.
Bentley is door deze ontdekking de vraag
gerezen of Walton uit „The arte of angling"
heeft geput voor zijn eigen werk.
PARIJS (U.P.) De Franse communis
tische intellectuelen Frederic Joliot Curie
en Pablo Picasso hebben ernstig geprotes
teerd tegen het standpunt, dat de Franse
communistische partij heeft ingenomen ten
aanzien van het Russische optreden in
Hongarije, zo meldt de Figaro vanmorgen.
Curie zu de partij hebben laten weten, dat
er volgens hem maar één oplossing is van
de Hongaarse kwestie: terugtrekking der
Russische troepen. Toen de partij Picasso
vroeg zijn oordeel te geven, kwam er geen
antwoord, zo verontwaardigd was de be
roemde schilder over het Russische optre
den. Sartre, de derde communistische in
tellectueel van formaat, brak met de par
tij naar aanleiding van haar standpunt.
PARIJS (AFP) Generaal Henri Na
varre, die ten tijde van de val van Dien
Bien Phoe, op 7 mei 1954 opperbevel
hebber van de Franse strijdkrachten in
Indochina was, heeft een boek, getiteld
„Doodsstrijd van Indochina", gepubliceerd,
waarin hij zich verdedigt tegen de opvat
ting dat de nederlaag van de Fransen aan
zijn belefd te wijten zou zijn geweest. Het
boek heeft echter al zoveel stof doen op
waaien, dat de uitgever besloten heeft, het
aan de verkoop te onttrekken. Generaal
Cogny, die indertijd onder generaal Na
varre het bevel voerde over Noord-Vietnam,
heeft meegedeeld, dat hij tegen de uitgever
en tegen zijn voormalige meerdere een
aanklacht wegens smaad zal indienen.
Generaal Navarre zet uitvoerig uiteen,
waarom Dien Bien Phoe werd gekozen als
sleutelstelling voor de verdediging van
Noord-Laos Hij zegt, dat de val van deze
plaats een „tegenslag was, maar geen
nederlaag". Tengevolge van een heftige
campagne in de Franse pers, „waarvan de
oorsprong te Hanoi, in de onmiddellijke om
geving van generaal Cogny", lag, was er
echter na de val van Dien Bien Phoe „een
geweldige golf van paniek" ontstaan. Hij
verwijt generaal Cogny, dat deze in zijn
omgeving defaitistische gesprekken heeft
toegelaten, zo hij er zelf niet aan heeft
deelgenomen.
Generaal Navarre ontkent, dat het opper
bevel in Indochina zich toen „aan de voor
avond van een algemene catastrofe" be
vond, „zoals zekere bladen leken aan te
duiden".