Het land van de man, die nooit de Australische bodem betrad De eerste stuw in de Rijn is bij Hagestein in aanbouw TE GEEF Energie Militai re lifters EENRITDOOR TASMANIë Telefunken maakt opnamen van het Trio Stotijn Isaac Walton plagiator? Picasso en Curie tegen Generaals twisten over de val van Dien Bien Phoe Verwijten van Navarre Werkers van het laatste uur van het jaar. AMSTERDAM, december De militaire lifters komen terug. Langzaam, heel lang zaam durft een enkeling zich weer, in strijd met de allerhoogste bevelen,langs de weg op te stellen. Zij kijken u, de automobilist, eerst streng-onderzoekend aan, dubben even, besluiten dan dat u er niet als een sergeant-majoor, kapitein of generaal uit ziet en strekken dan vol vertrouwen de duim in de gewenste richting.Ik neem hen altijd mee. Sinds de tijd, dat ik zelf 's Ko- nings wapenrok droeg, zijn militairen de enigen geweest, die ik zonder uitzondering heb vervoerd in mijn bijzonder kleine au- tomobieltje. Dit is trouwens niet alleen voortgekomen uit altruïsme, want ik vind het gezellig hen mee te nemen. Ik was de soldaten langs de weg echt gaan missen, dat laatste jaar sinds het malle liftverbod van de legerleiding. Waarom hebben de verzamelde soldaten ook kiezers zich voor de laatste verkiezingen niet verenigd in één grote organisatie om pressie op de heer Staf uit te oefenen? Dit had een interessant nieuw element gebracht in de kabinetsformatie en deze zeker nog met enkele weken kunnen verlengen. Maar goed, deze politieke overwegingen terzijde: ik heb begin deze week weer zo'n militaire lifter gehad. Hij stond op het punt, waar Amsterdam vroeger aan de wes telijke kant ophielt en hij wilde naar Haar lem toe. Het was een vrolijke jongen, vol o igewek'te verhalen en voortdurend klaar met een gulle lach. Zijn eerste verhaal was al zo'n succes. Nauwelijks zat hij naast me, of hij keek geïnteresseerd mijn wagentje rond en zei op de toon van iemand, die zijn gezelschap nu eens een echt pleziertje wil doen: „Leuke wagentjes, hè meneer. Van binnen ook. Ik heb er vorige maand nog een in puin gereden. Ik zat op een voor- rangsweg, hè, met zo'n grote zes-tonner. En toen kwam er zo'n klein dingetje aan en die kroop helemaal onder me. Er was niks van heel, meneer. Maar de chauffeur, die had niks. Ik kon er natuurlijk niets aan doen. Toch jammer, hè, het zijn leuke au- to'tjes". Na dit eerste lachnummertje was hij even stil, keek toen achterom in de richting van de motor en merkte welgemoed op: „Hij rammelt, hè? Niks erg, hoor, maar je moet er toch mee oppassen. Ze zijn zo moeilijk te vinden, die rammels en je hoort soms van de gekste dingen die er mee ge beuren. Laatst vertelde een collega me nog van een klein auto'tje dat opeens helemaal door zijn achteras was gezakt. Betaalt de verzekering nou zulke dingen, meneer, of moet je dat zelf doen? Het zal wel een dure reparatie wezen". Vervolgens vroeg hij of ik wel eens in Indonesië was geweest. Toen ik bevesti gend had geantwoord, informeerde hij vriendelijk of ik zijn broer had gekend, want die was er ook vlak na de oorlog ge weest. Maar zijn broer en ik moeten zeker vierduizend kilometer van elkaar hebben gezeten. We waren het er over eens, dat dit jammer was, al hadden we dat toentertijd niet zo beseft. Dit laatste onderwerp had even een kor te adempauze gegeven, maar het volgende vrolijke onderwerp stond al trappelend van ongeduld in zijn geest op expressie te wachten. „Als ze ons nou aanhouden en ze merken dat ik bij u gelift heb, zou u dan ook gestraft worden? Misschien geven ze u wel een proces-verbaal. We zullen maar zeggen, dat we goede vrinden zijn, hè. Dan zeg ik, dat u me hebt afgehaald vanoch tend. Dat mag toch wel, dacht u niet?" Gelukkig hebben we ook nog even het traditionele onderwerp van gesprekken met militaire lifters kunnen aansnijden: de geestelijke tekortkomingen van de on derofficieren en officieren van onze strijd krachten. Maar toen waren we er al bijna. Bij de Amsterdamse Poort stapte hij uit, vriendelijk en opgewekt bedankend voor de lift. Hij had al bijna het portier dicht, toen hij zich bedacht: „Laat u nou naar die rammel kijken, meneer. Soms kan zo'n heel motorblok lostrillen. Dat kost geld, hoor". Waarom stuurt de minister soldaten als deze niet in het kader van de psycholo gische koude oorlogsvoering naar de Sov jet-Unie? De heren B. en K. zouden binnen het half jaar snikkend op hun knieën om vergiffenis smeken. A. S. H. (Van onze correspondent in Australië) KIJK eens links, zei mijn gids. We reden door Tasmanië. Hgt land was vlak of heel licht golvend. Soms waande ik me in Nederland, maar in de verte zag ik berg toppen. Er lagen er twee dicht bij elkaar. Bedoel je die twee? vroeg ik. Mijn gids glimlachte en antwoordde: Het zijn twee vriendjes van je. De een heet berg Zeehaan en de ander berg Heemskerk. Toen Tasman door de Stille Zuidzee voer om naar het onbekende Zuidland te zoeken, zag hij deze twee toppen plotseling opdui ken nog voor hij de kust had gezien. Dat was op 24 november 1642. AAN DE VOET van de berg Zeehan (de Australiërs spellen de naam met een en kele a) ligt nu een stad, die ook Zeehan heet en ruim tweeduizend inwoners telt. Onder hen zijn ruim zestig Nederlanders. Het ligt vijftien kilometer van de westkust aan de voet van de ruim achthonderd meter hoge berg. De Nederlanders wonen er in een Australische stad met een Nederlandse naam. De vroeg negentiende-eeuwse En gelse ontdekkingsreiziger Matthew Flin ders noemde beide bergtoppen naar de schepen, waarmee Tasman zijn avontuur lijke tocht had ondernomen. Australië is rijk aan Nederlandse namen. De geschie denis van het land is nauw verweven mèt onze Nederlandse „schipvaerders". Langs de kusten van Tasmanië en het „vasteland" van Australië treft men vele namen van plaatsen, streken en rivieren aan, die een herinnering vormen aan de stoutmoedige „schipvaerten" van onze voorvaderen. Toen hun opdrachtgevers uit de ontvangen rap porten bleek, dat er met deze verre landen geen handel viel te bedrijven, raakte, wat Tasman noemde, „Nieuw Holland" lang zamerhand in vergetelheid. Het werd pas honderdvijftig jaar later opnieuw ontdekt door de Engelse ontdekkingsreiziger James Cook, die kwistig gestrooid heeft met En gelse namen. De meeste Nederlandse na men, die er al waren, zijn echter gebleven. Er zijn zelfs nieuwe aan toegevoegd. Cook maakte overigens druk gebruik varf de kaart, die Tasman had ontworpen. De Nederlander, die hier rondtoert, krijgt les in vaderlandse geschiedenis. De Gronin ger jongen, die een van 's werelds beroemd ste zeevaarders werd, nam, toen hij Van De dag, voordat ik met mijn gids de mooie tocht aanvaardde, die ons dwars door Tas manië bracht, reden we eerst langs de zuidpunt, waar de Derwentrivier uitmondt in de samenvloeiing van de Stille Zuidzee en de Tasman Zee. Ingesloten door twee schiereilanden ligt daar de Frederick Henry Baai. 's Middags reden we zeventig kilo meter naar het oosten en zagen uit op Kaap Frederick Hendryk. Deze spelling geeft je als Nederlander in Tasmanië een gevoel alsof je pas uit de zeventiende-eeuwse republiek bent overgestapt naar een land, waar haar historie herleeft. Hemelsbreed gemeten over dezelfde afstand, die we had den afgelegd sinds we Hobart hadden ver laten, maar nu naar het zuidwesten, ligt een andere kaap Frederick Hendrick. De kleine verschillen in spelling zijn een tri buut aan onze voorvaderen, die het daar mee niet zo nauw namen. De baai en de beide kapen zijn genoemd naar de stad houder, die zulk een grote naam maakte met het bedwingen van steden. vruchtbaar land, waar aarde, en lucht, en beek, van vreugd en wellust schateren". Tasman had daarover wel een ander idee. Vruchtbaar was het land toen zeer beslist niet, en de „wellustige" schater kunnen we beter toepassen op de Koeka- burra, de Australische vogel, die inderdaad lacht als een mens. De Groninger „schip- vaerder" heeft zelf nooit een voet op Australische bodem gezet. Misschien heeft hij gedacht, dat de lach van de Koeka- burra de lach van de inboorling was, en zijn voorgangers, die de Australische kus ten hadden bevaren, hadden niet veel aan trekkelijks over de woest uitziende, drei gende wezens gerapporteerd. De mannen van de Zeenhaen en de Heemskerkck heb ben hun roep wel gehoord, maar zij heb ben ze niet gezien. HET DUURDE NOG honderddertig jaar voordat blanken voor het eerst in aan raking kwamen met de „aborigines" (in boorlingen) van Tasmanië. Er viel al direct Nergens heb ik mij verlatener gevoeld dan op de plek, waar Abel Tasman en zijn honderdtien metgezellen in twee houten notedopjes de baai binnenvoeren, die hij Frederick Henry Baai doopte. Ik keek over de grote wijde watervlakte. De wind vorm de er rimpeltjes van glas, waarin de zon zich duizendvoudig weerspiegelde. Een jonge eucalyptusboom staat aan de rand van het natuurlijke grasveld, waar de re gering van Tasmanië een plekje heeft uit gezocht voor het gedenkteken, dat zij in 1942 heeft opgericht ter herinnering aan Tasmans ontdekking. Op de gedenkplaat in het granieten blok staan (vertaald) de vol gende woorden gebeiteld: „Dit monument werd opgericht door de regering van Tas manië in 1942 ter herdenking van het feit, dat driehonderd jaar geleden dit eiland werd ontdekt in 1642 door de edelgroot- achtbare Abel Jans Tasman. Scheepssloe- pen onder bevel van hoofdloodsman Vis- scher bezochten deze baai op 2-12-1642". Tasman heeft, voorzover bekend, nooit een voet gezet op de grond, die hij Van De grammofoonmaatschappij „Telefun ken" zal nog deze maand opnamen maken van het Trio Stotijn (Haakon Stotijn (hobo), Dirk Alma (fluit), Sas Bunge (piano). Voor deze opnamen werden on der meer gekozen de „Sonate in Trio" van de Belg Willem Pelemans een werk dat hij aan het Nederlands ensemble opdroeg en het „Trio for flute, oboe and piano" van de jonge Engelse componist John Ad dison. De beide blazers zullen verder in samenwerking met de clavecinist Gustav Leonhardt en de cellist Johan de Nobel, werken van Quantz en Loeillet op de plaat vastleggen. Het monument ter herdenking van de ontdekking van Tasmanië, opgericht in 1942 bij de baai, die genoemd is naar stadhouder Frederik Hendrik. Links: onze cor respondent Jan D. Rempt, die een bezoek bracht aan deze plek op en der zuidelijkste punten van het eiland, waar verschillende namen van baaien, eilanden en kapen nog herinneren aan de ontdekkingsreizen onzer oud-vaderlandse „schipvaerders" Diemens land ontdekte - dat pas in de negentiende eeuw als Tasmanië werd her doopt - en het onmiddellijk daarna de rug toekeerde, een besluit van vérstrekkende negatieve betekenis. Bijna drie eeuwen lang lieten de Hollan ders het Nieuwe Holland links liggen, maar na de Tweede Wereldoorlog hebben zij Tasmanië dan toch eindelijk opnieuw ont dekt: in de jaren na de oorlog is het aantal Nederlanders op Tasmanië van twee geste gen tot meer dan tweeduizend. Van de ruim driehonderdduizend mensen, die dit eiland, dat twee keer zo groot is als Ne derland, bewonen zijn er welgeteld vijfen twintighonderd Nederlanders. Diemens land noemde ter ere van zijn opdrachtgever, de gouverneur van Indië. De storm - hij noemde de buitenbaai Storm Baai en ook deze naam is bewaard geble ven - dreef hem naar de open zee. Wel staat vast, dat een zijner mannen door de branding is gezwommen en op de kust, waar nu het monument staat, de prinsen vlag heeft geplant. Onze negentiende-eeuwse dichter J. F. Helmers heeft in zijn „De Hollandsche Na tie" (1812) aan Tasmans ontdekking enkele verzen gewijd. Daarin roept „Held Tasman 't volk „verspreid aan 't oeverstrand" terug. In een ander vers zegt Helmers: Tasman „ontrolt het zeil, gaat scheep, verlaat dit een dode. Bij de volgende ontmoeting, die pas zesendertig jaar later plaats had, vielen nog meer slachtoffers. De verhouding tus sen blank en zwart verviel sedertdien van kwaad tot erger. Blanke bannelingen, die uit Engeland naar het andere eind van de wereld werden vervoerd, ondergingen in de strafkolonie trouwens eveneens een on menselijke behandeling. De enkelen, die ontvluchtten, werden bosrovers en zagen op een uitzondering na, vijanden in zowel blank als zwart. Zo groeide een vete. Het Tasmaanse inboorlingenras werd langzaam maar zeker uitgeroeid. Een laatste groepje van vijfenveertig mocht in 1847 naar de blanke beschaving terugkeren, waar hun lot door sterke drank spoedig beslist was. In 1869 stierf de laatste Tasmaniër, Truca- nini, opperhoofd van een stam. Zijn doch- ier, Koningin Trucanini, volgde hem op ai» heerseres over een volk, dat van de aard bodem was weggevaagd. Zij woonde in Hobart en ging gekleed als een mannequin, zich welbewust van haar koninklijke waar digheid in een rijk van schimmen. Zij stierf tachtig jaar geleden op 8 mei 1876. Toen hadden de blanken Tasmanië helemaal voor zichzelf alleen Aan deze historie moest ik denken toen ik stond voor het monument van Tasman, op de plek waar Franchyos Jacobszoon Vis- scher de Hollandse vlag plantte. Misschien is het goed geweest, dat Tasman de zeilen hees en deze kusten verliet. Op hem en zijn volk ligt althans niet de schaduw van een donker verleden. Als Nederlander behoeft men zich in Tasmanië niet tekort gedaan te voelen. Onze voorvaderlijke Groninger heeft welis waar de naam van zijn geboorteplaats Lutjegast nergens vereeuwigd, maar hij heeft zijn opdrachtgevers geëerd: allereerst de gouverneur-generaal van Indië, Anthony van Diemen, maar ook leden van de Raad van Indië in de Witt-eilanden, die samen met Maatsuyker-eiland tegenover de zuid kust van Tasmanië liggen. Tasman was ook romantisch van aanleg. Hij doopte een eiland aan de oostkust Maria-eiland, om daarmee de dochter van de gouverneur- generaal te eren. Aan haar had hij zijn hart verloren. Maar papa bleek niet zo heel erg onder de indruk te zijn van Tasmans avonturen, die noch hier, noch in het later Nieuw Zeeland aan land durfde gaan. Om Abel Tasman echter daarom een „notoire lafaard" te noemen, zoals in een Australisch wetenschappelijk werk wordt gedaan, lijkt mij sterk overdreven en doet tekort aan waardering voor de durf, die onze „schipvaerder" heeft getoond, om de gevaarlijke zeereizen te ondernemen. Tas man was echter niet altijd doortastend en in zijn beweerde bevindingen niet altijd betrouwbaar. Hij keerde zich van Tasmanië af (bij het door hem gedoopte Schouten eiland) zonder verder onderzoek, en voer naar het Oosten. Maar mijn gids en ik gaven de voorkeur aan het westen. Na een paar uur reden wa door het meest fantastische landschap, dat ik ooit heb aanschouwd. De beroemde blauwe bergen van het vasteland van Australië verliezen hun ruwe schoonheid vergeleken bij dit machtige natuurtafereel in het midden-westen van het eiland, dat Tasman voorbij voer. Majestueus en strak van contour streven de bergen naar de azuren hemel, diepe valleien bewaren een verleden, dat nog geen contact heeft gehad met het heden. O VRIENDELIJKE nakomelingen van een grimmig geslacht zijn de versjes van John O'Mill en de politieke teke ningen van Fritz Behrendt. De kolderversjes van O'Mill moeten immers opa „zeggen" tegen het flitsen de hekeldicht en de tekeningen van Behrendt zijn verre uitlopers van het schroeiende venijn, dat vele politieke tekenaars in de negentiende eeuw in de nor deed belanden. „Oplawaaien" moeten politieke prenten zijn, zei Hahn - door Jordaan in het voorwoord geci teerd. Van O'Mills versjes en Behrendts tekeningen is het gif bij voorbaat afge dropen. Zij zijn in plastic gevat en uit gelezen geschenkboekjes. Andere tijden andere zeden, plastic om oud ijzer. In Connecticut (in een waterput) verdronk mijn tante Eefje. Nog jaren later dronk oom het water uitsluitend door een zeefje. Dit gedichtje, getiteld H:>0 Jé, is een der beste uit John O'Mills boekje „Ly rical Laria" (in Dutch en double Dutch) - bij Andries Blitz in Laren verschenen. In het voorwoord doet Wim Kan uit de doeken dat O'Mill een zuiver Neder landse leraar Engels aan de Rijks-HBS in Breda" is. Van de ,,Dutch"-gedichten is het bovenstaande een best specimen. In „double-Dutch" krijgt men een Joy- ceaans woord als „I married my wife for tidefordrive" en andere als: freight- sack, Knee Keatler, Fred, Boor acoal en Flower cull". Het is opvallend dat in bijna de helft der versjes de dood meewerkt of tot oplossing brengt: de kolder tot het uiterste. O'Mill voorzag de kolder van uitstekende titels, zoals „Lady Kant" (double-Dutch) en „Of mice and men" boven de regels „Klei ne muisjes hebben kleine wensjes, be schuitjes met gestampte mensjes". In „Lyrical Laria" staan vooral matige kolderversjes, maar de enkele zeer goede zullen niemand zich bekocht doen voelen. „Geen Grapjes a.u.b." (uitgave Alge meen Handelsblad n.v.) bevat zeventig politieke tekeningen van Fritz Beh rendt, tussen 1954 en september 1956 in dit dagblad verschenen. Behrendts grootste kracht is het vermogen om een uiterst complexe situatie kernachtig en puntig in een tekening te vangen. Hij pakt zelden het detail aan. Zijn vondsten zijn dan ook uiterst intelligent en zijn wat droge tekenstijl is daarmee in over eenstemming. Jordaan zegt in zijn voor woord: „Fritz Behrendts politieke pren ten getuigen ervan, dat de subtielere en verfijnde strijdwijze van schertsend commentaar (in tegenstelling tot Hahns „oplawaai") nochtans geenszins aan raakheid, puntigheid en effect behoeft in te boeten". Daarmee is het boekje voortreffelijk getypeerd. A. N. IN DEZE TIJD, waarin het werk enige dagen wordt stilgelegd en de rust der feestdagen in de meeste bedrijven overheerst, gloeien de vuren rusteloos verder onder de ketels der continube drijven en daar waar onze energie wordt opgewekt. Al zijn dan de meeste gas fabrieken geen „fabrieken" meer in de werkelijke zin des woords en al komt er weinig vuur meer te pas aan de distributie van het Hoogovengas, er moet niettemin gewerkt worden op de dagen, dat de wereld beheerst lijkt te zijn door kalkoenen, kaarsen en oliebollen. Jan Makkes, de Santpoortse tekenaar maakte deze drie impressies van het Velsense gasbedrijf, die wij in deze ad ventsdagen publiceren als een eerbetoon aan de werkers, voor wie het Kerstfeest en de Oudejaarsviering gepaard gaan met een aantal uren „wacht" of „dienst". De eerste tekening laat de gashouders en de kantoren van het Velsense bedrijf voor Gas en Water zien, de tweede geeft een kijkje in het filtergebouw en nummer drie toont een der pompenkelders. !lll!!!lii!l!llilllllllllllllllll!llllllll!ll!llllllllllllllllllllllllllllli!illlllllllillll!llillli|||||||||||||||||||||||||||||il|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||!l|||||||||||||||llllllllllllllllllllllllllllllllli(j;illj;)i|j{|llj|;llllllllllllllllHI De eerste der drie Rijnstuwen, die te Hagestein, is thans in aanbouw. Het ont werp voor de tweede stuw bij Amerongen is gereed. De derde stuw komt bij Door- werth en men verwacht, dat men met de bouw daarvan omstreeks juni 1958 klaar zal zijn. Bij alle stuwen worden schutsluizen met 3 meter verval gebouwd. Deze stuwen vor men nog niet het sluitstuk van de Rijn-Lek- kanalisatie. Dit wordt verkregen door de afsluiting van het haringvliet. Heeft men deze zeearm afgesloten, dan zal het moge lijk zijn tot de voorgenomen waterverdeling tussen Rijn-Lek en IJsel ten behoeve van scheepvaart, landbouw en drinkwatervoor ziening over te gaan. Dit zal ongeveer over twaalf jaar het geval kunnen zijn. De kosten der drie stuwen zullen totaal ongeveer 75 miljoen gulden zijn. De voor delen, die men er van verwacht, beloven een hoog rendement van deze investering, in het bijzonder door een grotere en regel matiger zoetwatertoevoer aan de Nieuwe Waterweg, waardoor het verziltngsproces kan worden tegengegaan. De grote bedijkte bouwput bij Hagestein is zodanig in de uiterwaarden gelegd, dat het complex op den duur een bocht in de rivier zal trekken. De oude waterloop zal na voltooiing van het bouwwerk worden afgedamd. De stuw zal een merkwaardige verschij ning in het Nederlandse rivierengebied zijn. Het wordt een „viziermodel", welke is ont leend aan de vizierklappen van middel eeuwse ridderhelmen. De 220 ton wegende halfcirkelvormige schuiven met 33 meter doorsnede zullen stroomafwaarts gericht zijn en dus alleen op trek en niet op buiging worden belast. Vandaar dat met deze betrekkelijk lichte constructie kan worden volstaan. De stuw zal twee van deze vizierschui- ven bevatten. Zij kunnen door twee 10 pk motoren elk onder eeen hoek van 60 gra den omhoog worden getrokken, en geven dan een doorvaarthoogte van 9 tot 21 me ter vrij. Het hefwerk wordt in 27 meter hoge heftorens, in het midden op een tus- senpijler staande, gebouwd. De middenpijler zal een waterturbine be vatten, die zes miljoen kilowatt elektrici teit per jaar voor de bediening van het hef werk en voor het Provinciaal Utrechts Elek triciteitsbedrijf zal leveren, hetgeen een be sparing van 3000 ton kolen oplevert. Deze pijler zal minimaal vijftig kubieke meter water per seconde voor verversing van de Lek doorlaten. De stuw is dusdanig gebouwd dat ontgronding bij elke fijnge- regelde waterdoorlaat niet kan plaats heb ben. Gedurende de ongeveer tweehonderd dagen per jaar, dat het complex gesloten zal zijn, moet de tweeledige schutsluis (120 en 90 meter lengte bij 18 meter breedte) de scheepvaart doorlaten. Verwacht wordt, dat de scheepvaart vrijwel alleen stroomop waarts van de sluis gebruik zal maken van wege brandstofbesparing. Stroomafwaarts zal het verkeer grotendeels door de Waal gaan. Deze rivier neemt tweederde van het Rijnwater op en zal geen stuwen of sluizen bevatten. PRINCETOWN, New Jersey (UP) Dr. Gerald E. Bentley, hoogleraar in da Engelse litteratuur aan de universiteit van Princetown, heeft onthuld, dat er een „verbazingwekkende overeenkomst" be staat tussen het beroemde boek „The com plete angler" van Isaac Walton en het boek „The arte of angling" van een onbekende auteur, die vóór Warton leefde. „The arte of angling" is een essay dat in 1577 werd uitgegeven Het titelblad is zoekgeraakt en daardoor weet men de naam van de auteui niet. Walton's boek verscheen in 1653. De Princetown University Press zal „The arte of angling" in de loop van deze week in nieuwe druk uitgeven. Het origineel, voor zover bekend het enige in de Ver enigde Staten, blijft veilig opgeborgen in de universiteitsbibliotheek. Volgens dr. Bentley is door deze ontdekking de vraag gerezen of Walton uit „The arte of angling" heeft geput voor zijn eigen werk. PARIJS (U.P.) De Franse communis tische intellectuelen Frederic Joliot Curie en Pablo Picasso hebben ernstig geprotes teerd tegen het standpunt, dat de Franse communistische partij heeft ingenomen ten aanzien van het Russische optreden in Hongarije, zo meldt de Figaro vanmorgen. Curie zu de partij hebben laten weten, dat er volgens hem maar één oplossing is van de Hongaarse kwestie: terugtrekking der Russische troepen. Toen de partij Picasso vroeg zijn oordeel te geven, kwam er geen antwoord, zo verontwaardigd was de be roemde schilder over het Russische optre den. Sartre, de derde communistische in tellectueel van formaat, brak met de par tij naar aanleiding van haar standpunt. PARIJS (AFP) Generaal Henri Na varre, die ten tijde van de val van Dien Bien Phoe, op 7 mei 1954 opperbevel hebber van de Franse strijdkrachten in Indochina was, heeft een boek, getiteld „Doodsstrijd van Indochina", gepubliceerd, waarin hij zich verdedigt tegen de opvat ting dat de nederlaag van de Fransen aan zijn belefd te wijten zou zijn geweest. Het boek heeft echter al zoveel stof doen op waaien, dat de uitgever besloten heeft, het aan de verkoop te onttrekken. Generaal Cogny, die indertijd onder generaal Na varre het bevel voerde over Noord-Vietnam, heeft meegedeeld, dat hij tegen de uitgever en tegen zijn voormalige meerdere een aanklacht wegens smaad zal indienen. Generaal Navarre zet uitvoerig uiteen, waarom Dien Bien Phoe werd gekozen als sleutelstelling voor de verdediging van Noord-Laos Hij zegt, dat de val van deze plaats een „tegenslag was, maar geen nederlaag". Tengevolge van een heftige campagne in de Franse pers, „waarvan de oorsprong te Hanoi, in de onmiddellijke om geving van generaal Cogny", lag, was er echter na de val van Dien Bien Phoe „een geweldige golf van paniek" ontstaan. Hij verwijt generaal Cogny, dat deze in zijn omgeving defaitistische gesprekken heeft toegelaten, zo hij er zelf niet aan heeft deelgenomen. Generaal Navarre ontkent, dat het opper bevel in Indochina zich toen „aan de voor avond van een algemene catastrofe" be vond, „zoals zekere bladen leken aan te duiden".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1956 | | pagina 15