NAZAAT VAN LINNAEUS LEEFT 0tk
IN WRAKKE WOONWAGEN
Tienduizend keer Conrad Busken Huet
Bij own. RidL aan, de 'PieteAifieAg*
Een kluizenaar uit liefhebberijdie
honden fokt en brandnetels eet
Nat King Cole krijgt dramatische rollen
Een krokodillenjager
in Australië
verdient per jaar
fi'StjkafS&e'
EEN KERSTMAN IN
SCHIPPERSTRUI
Zie verder pagina 5
monsters öaan dar\Js, .h,et n}et d00d°n-
als razenden te keer
Oom Rick is volmaakt tevreden
Op 16 januari wordt Rick
Linn „de geleerde kluize
naar van de Pietersberg"
tachtig jaar. Aan deze schil
derachtige, academisch ge
vormde avontuurlijke natuur
mens, die een lijnrechte af
stammeling van Linnaeus be
weert te zijn, is bijgaand arti
kel gewijd.
DE oude heer Linn „Oom Rick!" voor zijn talloze
vrienden is een merkwaardig mens. Tweemaal inge
nieur, veelzijdig ontwikkeld en een nazaat van Linnaeus,
heeft hij op allerlei gebied carrière gemaakt. Hij is mijn
exploitant geweest en directeur van een gasfabriek, pels
jager en botanicus, skileraar en landbouwpionier. In
Nederland was hij de eerste propagandist voor de
kunstmest, de maisteelt en diverse andere agrarische
nieuwigheden. Hij deed vorsingswerk in Italië en Scan
dinavië, ontdekte olie in de Achterhoek en heeft kruiden
in het Westland gekweekt. Zelfs nu, bijna tachtig jaar,
zou hij een vooraanstaande rol in het wetenschappelijke
leven kunnen spelen, maar inplaats daarvan koos hij de
vrijheid: een oude woonwagen op de Sint Pietersberg,
waar hij leeft als een kluizenaar.
„Den geleerden heremiet" noemen ze hem in Zuid-
Limburg, maar Rick zelf lacht erom. Hij zocht de een
zaamheid niet om zich aan devote overpeinzing of zelf
bespiegeling over te geven, maar alleen om precies dat
te kunnen doen, waar hij zin in heeft: wolfshonden fok
ken, brandnetels eten en in een afgetrapte broek rond
lopen. Zulke dingen kun je niet doen zonder de buren
te irriteren en daarom zocht Rick Linn het daar waar
geen buren zijn: een verlaten bergtalud, waar hij in deze
tijd soms dagen lang geen ander menselijk wezen ziet
dan een paar smokkelaars of een eenzame douanier.
Maar 's zomers, in de vakantiemaanden, wemelt het
er van toeristen en trekkers en dan speelt Rick graag
zo'n beetje voor bezienswaardigheid. Dan vertelt hij, ko
ketterend met zijn prachtige profetenbaard, over zijn
leven „als natuurmens" en zijn avonturen in vreemde
landen. Hij vertelt goed en geestig en vooral de kinderen
luisteren graag naar hem. Maar ook de ouderen weet hij
te boeien. Misschien denken die dan wel eens even: „Zo
zou ik ook willen leven, je eigen potje koken en je ner
gens iets van aantrekken. Vèr 'van de mensen, de achter
klap en de angst om het bestaan. Een koppel honden om
mee te stoeien, een geit en wat kippen en verder: de
stilte. Maar dat kan nu eenmaal niet. Je hebt je baan,
nietwaar, je kinderen, je behoefte aan comfort. Misschien
later, als i-'k héél oud ben...."
OOM RICK was in de zeventig toen hij de stad en de
conventie vaarwel zei, maar hij vertelt niet waarom hij
dat deed. Is hij een gedesillusioneerde, ligt de geordende
samenleving hem niet, of is hij alleen maar een aarts-
individualist? Zelfs zij die hem goed kennen, weten het
niet. Eén ding heeft misschien wel de doorslag gegeven:
Ricks onuitputtelijke liefde en belangstelling voor de na
tuur. Hij wil „de aarde voelen en de wolken zien". Zijn
uitzicht wil niet belemmerd worden door straatstenen en
televisiemasten. Daarom huist hij in een oude kermis
wagen en drinkt hij geitemelk. Daarom bouwt hij zijn
eigen tarwe, maalt ze in een koffiemolen en bakt er
koeken van inplaats van brood. En daarom ook heeft
hij er vrede mee alleen te zijn.
ZO ALLEEN is hij ook, als ge hem gaat opzoeken in
zijn verre schuiplaats. Dat vergt een glibberige wande
ling van drie kwartier, want geen enkele taxichauffeur
in Maastricht of in Valkenburg waagt zijn auto in de
dikke, okergele modderbrei, die nu de Pietersberg be
dekt. Maar uw inspanning loont de moeite, want zelfs
op deze sombere regendagen biedt Ricks plekje, hoog op
ce berghelling, een schitterend panorama over de Bel
gische grens vallei. In zijn scheefgezakte woonwagen, die
met een groot zeil is afgedekt, heerst diepe rust. Maar
rammel eens aan de deur! Een pandemonium van woe
dend hondengeblaf is het antwoord en achter de kleine
ruitjes ziet ge ze opspringen, met opengesperde muilen,
Ricks trouwe vrienden In de eenzaamheid. Tien tot
twaalf grote wolfshonden, met wie hij praat, stoeit en
slaapt.... op hetzelfde stro in dezelfde wrakke woon
wagen.
Dan verschijnt Rick zelf: een soort kerstman in schip
perstrui. Stoer en vierkant staat hii voor u, de grijze vol
baard wapperend in de wind. Stevig drukt hij uw hand
„Welkom, vreemdeling". In een klein houten optrekje
naast de woonwagen „dat heeft de Cementindustrie
voor me laten neerzetten" ruimt hij twee verveloze
stoelen in. Stapels foto's, brieven, prentbriefkaarten en
kranten liggen overal in het rond. Toch zit er blijkbaar
systeem in deze chaos, want in de loop van het gesprek
pakt Rick er telkens wat uit om zijn relaas te illustreren
en te boekstaven. „Kijk," zegt hij, „m'n fan-mail. Brie
ven van bezoekers, die me schrijven, hoe leuk ze het
hier vonden. Mensen uit alle landen komen me opzoeken,
Engelsen, Duitsers, Spanjaarden, veel Belgen en Fran-
HOLLYWOOD (U.P.) De Amerikaanse neger
zanger Nat (King) Cole begint het nieuwe jaar met een
nieuwe carrière. Hij krijgt dramatische filmrollen. Cole,
van wie twintig miljoen grammofoonplaten verkocht
zijn, is wel vaker voor de film opgetreden, maar nu gaat
hij voor het eerst acteren. Anders dan Crosby, Sinatra
en andere zangers, die in hun eerste speelrollen ook wat
zongen, zal Cole geen woord zingen in „China Gate".
sen natuurlijk. En daar kijk naar het poststempel
een paar uit Australië. Ja, Oom Rick heeft overal vrien
den. Daarna komt het gastenboek tevoorschijn. Een
oud cahier vol namen. Ook de uwe moet erbij, compleet
met beroep, woonplaats en voornaamste hobby. „Ik vind
het leuk te weten wat voor liefhebberijen de mensen
hebben", zegt Rick.
Dan gaat hij er eens gemakkelijk bij zitten, zover dat
althans gaat op een wankel vouwstoeltje: „Ik ben eigen
lijk een atavisme, een soort overblijfsel van het verleden.
Mijn jeugd vader was eigenaar van een gas-en-zwa-
velzuurfabriek in Schoonhoven was het einde van een
tijdperk. De romantische era van de postkoets en de
gouwenaar. Naar de hbs in Utrecht ging ik nog per trek
schuit. Als ik tenminste niet laat was, want dan kon je
beter lopen. Dat was een heerlijke tijd. Zou 'm graag
voor de tegenwoordige inruilen."
Zijn prille jeugd herinnert Rick zich even duidelijk als
de dag van gisteren. „Ik was altijd een pikeur op de
schaats. Maar vroeger had je dan ook echte winters.
Twee maanden ijs aan één stuk was toen geen zeldzaam
heid. Ik schaatste bij wijze van spreken voor ik lopen
kon. Eerste prijzen zonder tal. Eenmaal, in Utrecht, won
ik in een interacademiale wedstrijd tegen honderdnegen
entachtig studenten, zowel het schoonrijden als het hard
rijden op een paar eigengesmede Stolkse schoonrijders.
„De baard heb ik maar weer laten staan, het is
lekker warm en de toeristen vinden het prachtig",
aldus Oom Rick.
Oom Rick met zijn trouwe geit, die hem twee liter melk
oer dag levert. Het dier loopt vrij rond en komt als hel
gefloten wordt.
Boven op een draaiorgel hebben ze me over de Malie
baan gezeuld, als een Romeinse triomfator. En koud dat
ik het had!"
„Toen kwam de ernst. Eerst een tijdje geholpen in de
gasfabriek. Stad en land afgereisd met de eerste zwavel
zure ammoniak in Nederland gemaakt. Helaas wou nie
mand dat stinkgoed hebben. Daarna ben ik putten gaan
boren in Twente, voor de textielfabrieken. Dat was in
1904. Ik ontdekte dat er daar petroleum en aardgas in de
grond zat en schreef de Bataafse Import Maatschappij,
maar die antwoordde: „Met zulke luttele voorkomsten
houden wij ons niet bezig." Spijt me nog als haren op
m'n kop, dat ik toen geen concessie gevraagd heb. Nu is
die streek een der rijkste olievelden".
In Renk.um kocht hij omstreeks die tijd van een
schaapsherder twee jonge honden, een reu en een teef.
Zij legden de basis voor een liefhebberij, die Rick op
heden trouw gebleven is: de hondenfokkerij. Zijn kennel
„de Renkumse heide" kreeg in die dagen grote ver
maardheid als leverancier van de beste Nederlandse
herders- en wolfshonden, kruisingen van de Russische
wolf en de Poolhond. En vandaag de dag nog krijgt Rick
voor zo'n jonge hond van deze stamboom makkelijk
tachtig tot honderd gulden neergeteld.
Bij wijze van intermezzo heeft hij een jaar of wat in
de autohandel geliefhebberd. Hij was een van de eersten
in Nederland die een „stoomfiets" bezaten. Op die vier-
cylinder zonder vrijloop heeft hij in 1903 de eerste prijs
in de nationale behendigheidswedstrijden in Schevenin-
gen gewonnen. Verder bezat hij in Amsterdam, in Den
Haag en in Arnhem garages. „Soms bood ik gratis auto
ritten aan prominenten zoals Louis Bouwmeester, Sarah
Bernardt en Isadora Duncan aan, wanneer die in Am
sterdam optraden. Zo overtuigde ik „de betere kringen"
dat een automobiel een achtenswaardig vervoermiddel
was. Maar op den duur kon ook dit bedrijf me niet
boeien en begin 1909 trok ik naar Scandinavië om er
{■■■•■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■•■■■■■■■a**
■■■•■•■■■■■■■■■■■■•■•■a
ZEVENTIG JAAR na zijn dood
wordt een aantal kritieken van Con
rad Busken Huet onder de titel
„Vernuft ontzondigt" door een on
dernemende uitgever in maar liefst
tienduizend exemplaren aan de man
gebracht: Huet zelf zal bij zijn leven
wel nimmer van een dergelijke op
lage hebben durven dromen. Dit
deeltje in de Ooievaar-reeks (Bert
Bakker/Daamen n.v. te Den Haag)
vormt, nadat „Het land van Rem
brandt" reeds de eer te beurt was
gevallen, een feestnummer in de
„Prisma"-reeks van Het Spectrum te
worden, bij wijze van spreken de
twintigste-eeuwse erkenning van het
meesterschap van deze veelzijdige
„homme de lettres", die zijn brave,
benepen, middelmatige tijdgenoten
zover vooruit was, dat zij hem ge-
ergerd uit de Nederlandse samen
leving hebben gestoten. Het toen
malige Nederlands-Indië dankte er
een voortreffelijk geredigeerd dag
blad aan, Frankrijk een kundig di
recteur van zijn nationale bibliotheek
en groot kenner van zijn folklore:
Huets zoon Gédéon.
Zijn beste natlatenschap bleef
evenwel aan de Nederlandse letter
kunde voorbehouden, die het aan
zijn in sierlijke zinnen geformuleerde
scherpzinnigheid én brede blik dankt,
dat het tijdvak tussen 1818 en 1880
niet een Sahara der litteraire ver
veling is geworden. Behoudens Pot
gieter, Multatuli en in mindere mate
Johannes van Vloten natuurlijk. Het
mag ook wel merkwaardig heten, hoe
een man, die zich toch voornamelijk
als criticus en essayist heeft onder
scheiden, nog steeds de biografen en
vertoogschrijvers aantrekt. Eén van
hen is professor dr. Garmt Stuive
ling, die zijn reeds eerder verschenen
artikel „Verstand en misverstand"
aan het bundeltje „Vernuft ontzon
digt" ten geleide meegaf. Pleizieriger
introductie had men zich moeilijk
kunnen wensen, want niet alleen
schetst Stuiveling het wezen van de
letterkundige, maar vooral van de
edele mens die Huet was, maar hij
doet het ook met de zwierigheid,
bondigheid en spitsheid, welke eigen
schappen zo kenmerkend zijn voor
het werk van de auteur, die zoveel
stof deed opwaaien in het Nederland
van 1860. Een van die omstreden
pennevruchten „Een avond aan
het hof" is in deze „Ooievaar"
opgenomen.
De ondertitel „Kritieken op zijn
tijdgenoten" doet enigszins gefor
ceerd aan door de beide studies over
Cat., en Vondel, maar men kan op
merken, dat Huet zijn pijlen over
hun hoofden heen op de eigentijdse
letteren richtte. De directe aanvallen
daarop kan men in het prachtige op
stel over Klaasje Zevenster en de
artikelen over Beets en Ten Kate
aantreffen. Dat Conrad Busken Huet,
zijn faam ten spijt, ook een hartelijk
vriend kon zijn met een warm hart,
blijkt uit de ontroerende bladzijden
over Potgieter, waarmee deze bloem
lezing wordt besloten.
H. B. 4
(Van een bijzondere medewerker)
JONGE, sterke, dappere kerels zijn het, die in de met
lelies omzoomde tropische moerassen en rivieren van
Australië's noordelijk territorium de Outback, zoals
men dat deel des lands in het vijfde werelddeel noemt
het even gevaarlijke als winstgevende beroep van
krokodillenjager uitoefenen. Ook ouderen wagen zich
wel eens in de wildernis van het krokodillengebied,
maar van velen hunner wordt nooit meer iets vernomen.
Opgeslokt door de moerassen of door de krokodillen,
verneemt men dan in de taveernes. Nog steeds is het
een goede tijd voor de krokodillenjagers, al zijn er dan
tekenen, die wijzen in de richting van een vermindering
van de krokodillenstand. Meer en meer blijkt namelijk,
dat ook de geschubde monsters der wildernis niet zijn
opgewassen tegen de voortdurende jachtpartijen. Hun
aantal wordt geleidelijk minder en daarom zal over
enige jaren de vangst aanmerkelijk kleiner zijn dan
tegenwoordig. De krokodillenjagers hopen evenwel, dat
de prijzen der huiden dan zullen stijgen,
Zo'n Australische krokodillenjager verdient ongeveer
twee maal zoveel als een hoogleraar aan een Nederland
se universiteit! Als hij gedurende zes maanden dage
lijks vijftien „krokjes" doodt, ontvangt hij voor de hui
den in totaal circa dertigduizend gulden. Zijn onkosten
belopen ongeveer vijfduizend gulden zodat zijn netto-
inkomen vijfentwintigduizend gulden bedraagt. Dit is
een bedrag, dat er wezen mag, vooral als men bedenkt,
dat de krokodillenjagers als regel nog andere inkomsten
hebben ook, bij voorbeeld uit de buffeljaoht of van hun
boerderij. Het aantal beroepsjagers is niet groot. Tot
voor luttele jaren bedroeg hun aantal zes! Maar aange
trokken door de hoge „winsten" kwamen ook een dozijn
mannen uit het oosten van Australië naar het krokodil-
lenparadijs. Zij hadden geen spijt van hun tocht van
vele honderden kilometers dwars door Australië, want
reeds in hun eerste seizoen verdienden zij na aftrek
der kosten ruim vijftienduizend gulden per hoofd.
Zowel de jagers als hun meestal gekleurde helpers
hebben natuurlijk een diepe minachting voor de gele
genheidsjagers, die naar vakmensen zeggen zowel
hun eigen leven op het spel zetten ais de krokodillen in
de war brengen. Amateurisme en krokodillen jacht gaan
niet samen, heet het in de Outback!
KROKODILLEN laten zich niet gemakkelijk verschal
ken. Toch heeft de mens enige methoden bedacht om
zulks te doen. Neem bij voorbeeld Ted Morey, een man
met veel wildernis-ervaring. Vroeger maakte hij deel
uit van het korps bereden
politie in het noordelijk ter
ritorium. Tienduizenden ki
lometers te paard door de
wildernis heeft hij er op zit
ten. Eens, in 1933, werd de
patrouille, waartoe hij behoorde, door inboorlingen in
een hinderlaag gelokt. Alle politiemannen, behalve Ted,
werden vermoord. Hoe het kwam, dat hij aan de dood
ontsnapte? Ik vroeg het Ted eens. „Boy", zei hij, „omdat
ik zo rustig bleef...." Nu, aan rust en vernuft ont
breekt het Ted stellig niet. Hij bedacht een vernuftig
systeem om met behulp van touwen en aas de kroko
dillen van hun vrijheid te beroven. Hoe het systeem
precies werkt, wilde Ted me niet vertellen.
Een andere bekende jager, Bob Cutler, geeft de voor
keur aan een gevaarlijker methode. Maar als oorlogs
vlieger heeft hij zich met gevaarlijke situaties leren ver
zoenen! Bob werkt met een soort lichtbak, zoals in Ne
derland en elders de stropers wel doen. Dat is de winst-
gevendste manier van jagen, verzekerde Bob mij. Hij
doet het als volgt:
De gevangen krokodil wordt gevild. De beste prijzen
voor de huid worden betaald door de
Europese leerindustrie.
Ik stap in een bootje en ga na zonsondergang wat
spelevaren. Voor mijn hoofd bind ik een lamp vast, een
soort mijnwerkerslamp. Die lamp schiet een lichtstraal
over het donkere water. Zelf sta ik op de voorplecht.
Achter mij staat een harpoenier, een inboorling. Die
moet trefzeker zijn! Achter in de boot zitten twee man
nen om de roeispanen te hanteren. Langzaam schuift
mijn bootje over het water. Dank zij mijn lamplicht
straal kan ik de krokodillen ontdekken, want in het
lichtschijnsel gloeien de ogen van zo'n reptiel als kooltjes
vuur. Behoedzaam en geruisloos peddelen de roeiers het
bootje dan tot vlak bij de kop van het monster. Ben ik
op een paar voet van het dier gekomen, dan beduid ik
mijn helpers met een handgebaar om stil te blijven lig
gen. Dan schiet ik! Ik moet een plekje treffen ter grootte
van een paar vierkante centimeter, want tref ik het
beest op een andere plaats,
13 middellyk na het schot doe ik
een stap op zij. Dan krijgt
de inboorling zijn kans. Die
gooit dan de harpoen met
de kracht en de behendigheid van iemand die zijn leven
lang speren heeft geworpen! De harpoen dringt door in
het lichaam van de krokodil. De lijn die aan de harpoen
vastzit, zorgt er voor, dat het gedode dier niet zinkt en
dat wij het op de wal kunnen brengen. Het gevaarlijkste
ogenblik - vervolgde Bob - is dat van het schot, want
als de jager niet dodelijk treft en het monster alleen
maar verwondt, breekt de hel los. De razend geworden
krokodil gebruikt dan zijn kaken, zijn staart en zijn
klauwen om de jagers te attaqueren! Dan is er nog maar
één uitweg: Zo snel mogelijk naar de kant! Eens pro
beerde zo'n aangeschoten krokje in mijn boot te klaute
ren. Met zijn vieren stapten wij toen maar uit en baanden
we ons een weg door het ondiepe water naar de oever.
Gelukkig waren we daar niet ver vandaan. Nu kostte
het avontuur ons alleen maar onze boot!
De ingang van de kermiswagen, waarin de ingenieur
met zijn herdershonden woont.
(Vervolg van pagina 4)
mijnbouwconcessies machtig te worden. Dat kon echter
niet of ik moest eerst een diploma hebben. Aan de
technische hogeschool in Oslo toen nog Christiania
studeerde ik daarom mijnbouw. Ook de landbouw weten
schap boeide mij, dus liep ik ook die colleges. Zander veel
moeite slaagde ik in 1915 voor beide ingenieursdiplo
ma's."
In Zweden en Noorwegen leerde Linn ook jagen en
skilopen en van beide sporten werd hii een geestdriftig
beoefenaar. Eens viel hij op een skitocht in een kloof
bijna bovenop een bruine beer. Gelukkig was het dier
nog erger geschrokken dan hij, zodat Rick snel een goed
heenkomen kon zoeken. Een andere keer raakte hij bij
een buiteling met zijn ski's verward in een denneboom.
„En daar hing ik, hoofd naar beneden, als een bal in
een kerstboom." Nee, dan vond hij het jagen toch pret
tiger. Het Ottermutsje dat hii nu nog draagt, is een trofee
uit die dagen, evenals de zware pels van een volwassen
beer, die Rick in Noorwegen neerlegde en die hem tot
vorig jaar als winterjas diende. Nu is dat pronkstuk een
prooi van de motten geworden, maar vele oudere dames
dragen wellicht nog de prachtige blauwvossen, die Rick
in zijn Noorse tijd schoot en verkocht aan een Rotter
damse huidenimporteur.
Verloofd met een Noors meisje kwam Rick in 1915 in
Nederland terug om directeur van de Westlandse Electri-
citeitsmaatschappij te worden. Zijn meisje kon hier ech
ter niet wennen en keerde terug naar het hoge noorden.
Kort daarna trouwde Rick zijn tegenwoordige vrouw,
dochter van een Belgische cavalleriegeneraal, die na
een moedige maar vergeefse strijd tegen de Duitse in
vasie naar ons land was uitgeweken en geïnterneerd.
Met haar ging Rick na de oorlog naar Bennekom, waar
hij op de heide ontginningen en bosaanplantingen voor
de gemeente Ede leidde en met eigen handen de Pano-
DE BEROEPSJAGERS gebruiken op het ogenblik
eigenlijk al sedert de laatste oorlog, toen militaire auto'#
niet duur waren vrachtauto's, die speciaal gebouwd
zijn op gebruik in de Outback. Met deze wagens berij»
den zij de „krokodillenparadijsjes". Hebben zij een aan»
tal reptielen verschalkt, dan doet de auto dienst om d#
(gezouten) huiden naar Port Darwin te brengen. Daaï
staan de vertegenwoordigers van looierijen en leerwa»
renfabrieken gereed om ze te kopen. Een gulden of veer»
tig per grote huid is op het ogenblik geen uitzondering, j
Vroeger was er vrijwel alleen vraag naar de huiden
van grote krokodillen (Crocodillius perosus) van rep»
tielen dus, die even graag vis als paarden, koeien, hon»
den of mensen verslinden. Tegenwoordig echter zijn ooJ|
de huiden der kleinere soort (Crocodillius johnsoni) zee*
in trek. Zij zijn zelden langer dan één meter tachtig en vi*
is hun hoofdvoedsel. Menseneters zijn zij niet!
In het natte seizoen dat ongeveer vier maanden
duurt zijn de wegen in het Australische krokodillen»
land zo moeilijk begaanbaar, dat de krokodillenjager#
dan thuis blijven. Velen hunner hebben een boerenbe»
drijf en oefenen naast het gevaarlijke beroep van kro»
kodillenjager het vreedzame uit van „aardnotenboer"»
ramahoeve bouwde, die later een uitspanning geworden
is. Rick kweekte er kruiden en nieuwe gewassen lit
proeftuinen en had er een menagerie van vijfentwintig
geiten, zes honden en driehonderd vijftig kippen. Hief
woonde hij tot 1926, toen hij als mijningenieur naar Saifl»
dinië trok. Dat waren onvergetelijke jaren. Het prach»
tige klimaat, de levensblijheid der Sardijnen en zijn in»
teressante werk vergoedden zelfs de plagerijen, die d#
fascistische machthebbers hem aandeden: elke dag moes4
hij zich melden en vaak waren er visitaties en andere
vernederingen. Toch was Rick er graag gebleven, maal
een ernstige ziekte van zijn vrouw malaria tropica
maakte de terugkeer naar Holland onvermijdelijk. Bij
Delft kweekte hij daarna als eerste in Nederland mais,
artisjokken en sojabonen, tot hij ook daar weer plaats
moest maken omdat Ypenburg een vliegveld werd!,
Rick kocht uit oude Amerikaanse legervoorraden «ei)
motorboot van vierentwintig meter lengte, bracht ©f
zijn twee zoons, zijn vrouw en zijn veestapel in ondef
en zwierf zo een paar jaar door Nederland, totdat ook
dit hem begon te vervelen. In een villa bij Den Haag
vond men eindelijk rust, maar niet voor lang. De Duitse
bezetting kwam en natuurlijk had Rick het al gauw
met de nazi's aan de stok: hij liet zich niet rondcomman-
deren. Begin '43 werd de situatie zo gespannen, dat Rick
het maar beter vond onder te duiken. De Duitsers zoch*
ten hem overal, omdat hii een paar van hun officieren
beledigd had. Toen dezen hem namelijk eens vroegen,
of hij in Den Haag een goed eethuis wist, had Rick hut*
een adres genoemd in de Anna Pawlonastraat, waa*;
een bekénde preparateur van dieren woonde. Deze haa
op zijn gevel een bordje staan met het opschrift: „HieJ
voert men moffen". De misleide officieren waren nog
net intelligent genoeg om dit grapje te begrijpen, maa#
waarderen deden ze het niet. Dus verhuisde Rick In al»,
lerijl naar Zuid-Limburg, waar hij eerst een tijdje in de*
mergelgrotten woonde, maar later een stuk land pachtte
onder Scharren. In drie woonwagens installeerde hij daai4
zijn gezin, zijn boeken en wat verder onontbeerlijk was.
Men leefde er prettig en tevreden totdat de Duitsers op
hun haastige terugtocht in september '44 de twee mooi*
ste woonwagens meenamen. Alleen de aftandse derde,
waarin de honden gehuisvest waren, mocht Rick houden»
Zijn vrouw en zijn zoons zijn toen maar naar de be»
woonde wereld teruggekeerd, maar Rick zelf bleef bij
zijn dieren. Ook toen hij later, na ruzie met de plaatse*
lijke burgemeester, naar het Casterbos moest verhuizen.
Koud zat hij daar, of de mergelgroeven, diep in de on»
dergrond begaven het, en bet hele zaakje stortte in. Nog
gaf Rick het niet op. Zelf zeulde hij zijn oude kermiskar
opnieuw over de Pietersberg heen tot hij het plekje voncf,
waar hij nu nog zit. Hij is er volmaakt tevreden met zijn
dieren, zijn kruiden en zijn tarwekoeken. Als straks dé
nieuwe salonwagen komt, zullen vrouw en jongste zoon,
nu negenentwintig jaar, er ook komen wonen. „Dan zul
len er mijlen in het rond geen gelukkiger mensen te
vinden zijn dan Oom Rick en de zijnen!" zegt hij. En ge
kunt ervan op aan, dat het waar is. H. C.