DE VOORBEELDIGE ZEDEN
„Teen-agers" geven per
jaar negen miljard
dollar uit
1
ONZE NAMEN
Families dragen de
bijnaam van de
stamvader
EUROPEES
NIEUWE UITGAVEN
Jacobakannetjes g
de Anegang te
Over oude
litteratuur
De roman „Sapho" van
Alphonse Daudet
De buurt hielp
Niet pikzwart
FRIVOOL AANHANGSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
VANOUDS is de naam van Alphonse
Dat,det (18401897) vooral aan zijn Pro-
veragaalse verhalen: de Lettres de mon
Moulin, de Contes du Lundi en de ver
halen over Tartarin de Tarascon verbon
den. Hoewel Tartarin naar de smaak van
de keizerin Eugénie de Franse evenknie
was van Don Quijote, wordt dat deel van
zijn werk tegenwoordig voornamelijk nog
als lectuur voor kinderen in de handel ge
bracht. Dat betekent niet dat het voor
volwassen lezers niet leesbaar meer is, in
tegendeel zelfs, doch waarschijnlijk alleen
dat de lezer, die ondernemend genoeg is
om naar de klassieke litteratuur terug te
keren, behoefte heeft aan zwaarder ma
teriaal dan de vriendelijke Provenqaalse
grappen, die welbeschouwd toch ook niet
goed genoeg zijn om het zuidfranse karak
ter te typeren en te vertegenwoordigen
tegenover het noorden, wat min of meer
hun ambitie was.
Merkwaardigerwijs leverden de eerste
uitgaven van de verhalen haast niets op
aan hun auteur, die toen een armoedig bo-
hémien-bestaan leidde in Parijs, waar hij
na een moeilijke jeugd in de Provence zijn
geluk was komen zoeken. Het succes begon
pas in 1874 met de verschijning van zijn
roman „Fremont jeune et Risler ainé" en
had toen een terugwerkende kracht op het
voorafgaande werk. Intussen zijn zijn ro
mans grotendeels uit de circulatie verdwe
nen, misschien om dezelfde reden, dat ze
al te lichtverteenbaar zijn. Niet pijnlijk,
verouderd, heeft „Sapho" dat algemeen
als de beste van zijn romans gezien wordt
als enig tekort een soort voegzaamheid,
waarmee het zich geheel door de herinne
ring van de lezer laat assimileren, zodat er
van het boek zelf haast niets overblijft, al
leen de titel. Het verhaal van Sapho is al
te waar, zou men kunnen zeggen.
Het materiaal van „Sapho" wordt dan
ook meer verschaft door de ondervindin
gen en de handelingen van de personen
dan door hun karakters. Er is weinig of
niets dat de persoonlijkheid onderscheidt
van Jean Gaussin d'Armandy, de jonge
Provengaal die naar Parijs gekomen is
om voor de buitenlandse dienst te worden
opgeleid. En als men iets meer neiging on
dervindt om zich een beeld te vormen van
zijn maitresse Fanny Legrand, bijgenaamd
Sapho, is dat meer te danken aan haar li
chaam dan aan haar karakter, waar Dau-
det het toch over heeft. Gaussin ontmoet
haar op een bal bij een rijke relatie. In
de vroege ochtend gaat zij met hem mee
naar huis, enigszins tot zijn verrassing.
Daarna denkt hij haar te vergeten en al
leen nog hard te werken voor zijn exa
mens, maar een paar weken later komt
zij hem weer opzoeken en dan ontwikkelt
zich langzamerhand het prototype van de
tijdelijke liefderelatie, die niet aan een
eind kan komen. Gaussin is natuurlijk niet
van plan om ooit te trouwen met Fanny,
wier maatschappelijke achtergrond en le
vensloop hij aanvankelijk niet kent maar
terecht voor onverenigbaar houdt met de
zijne. Zij is alleen de maitresse van zijn
studententijd. Daar is niets ongewoons
aan, hoewel een van de charmes van de
typering door Daudet juist is, dat de ge
woonheid ervan voor anderen veel duide
lijker is dan voor Gaussin zelf, die zich
moeilijk in de rol van de vlotte traditionele
student van goeden huize kan zien en die
bovendien dieper en dieper aan Fanny ver
knocht raakt. Hij doet soms een halfslach
tige poging om met haar te breken, maar
zij komen dan weer bij elkaar terug en
vertrouwt tenslotte maar op zijn eerste
buitenlandse benoeming als middel om
zich te bevrijden van haar en van zijn
eigen gevoelens voor haar.
Hij wordt dan ook juist sterker aan
haar gebonden en nietsontziend jaloers,
als hij de waarheid over haar verleden
ontdekt. Zij blijkt veel ouder te zijn dan
hij (ver in de dertig al) en een bewogen
carrière als cocotte achter de rug te heb
ben, waarvan hij in haar correspondentie
getuigenissen vindt die zijn hart verscheu
ren. Zij verzekert hem dat al die an,deren
vergeten zijn, dat zij nu alleen van hem
houdt en zelfs niet meer van Flamant,
de graveur die om haar plezier te doen
valse bankbiljetten is gaan maken en nu
in de gevangenis zit. Hij is dan toch ook
weer niet geneigd om van zijn vernieuwde
recht op vrijheid gebruik te maken. Zij wo
nen nu samen, eerst in Parijs, later in
een huisje in de banlieu. Zij delen ook in
zekere mate hun maatschappelijke leven.
Men kan van dat onderwerp overigens
zeggen, dat Daudet er zich te makkelijk
heeft afgemaakt. Voor een aanstaande di
plomaat laat Gaussin zich veel te weinig
aan zijn relaties gelegen liggen. Hij gaat
af en toe met tegenzin naar een bal van
het departement en leeft verder als een
verveelde oude rentenier in, zijn pavil-
joentje buiten de stad. De ene uitnodiging
aan hem en Fanny samen bij een bejaar
de Spaanse cocotte corrigeert daar de on
waarschijnlijkheid niet van, maar geeft
tenminste één keer en op een heel on
derhoudende manier een beschrijving
van zijn onbehagen in de praktijk van zijn
gespleten maatschappelijke leven.
De scène van de lunch bij Rosa heeft
nog een andere functie, want hij ontmoet
daar de oude musicus De Potter, die onder
pressie van zijn familie getrouwd is, maar
intussen in de macht gebleven van zijn
maitresse sinds twintig jaar, hoewel zij
hem voor alles wat hij zegt luidkeels te
rechtwijst. De zielige rol van, die man kan
Gaussin tot waarschuwing dienen, maar
de aanmoediging om zijn betrekkingen met
Fanny niet te laten slepen,, wordt onge
daan gemaakt door een, ander voorbeeld
dat hij voor ogen krijgt. Déchelette, op
wiens feest hij in het begin Fanny ontmoet
heeft, is voor een langdurige relatie met
een vriendin gestraft door haar zelfmoord,
toen hij afscheid van haar wilde nemen.
Zou Fanny niet tot eenzelfde wanhoops
daad in staat zijn? Gaussin vindt de moed
om met haar te breken pas als hij inder
daad op het punt van uitzending staat,
maar bovendien verliefd geworden is op
een meisje van zijn eigen kringen. Dan
aarzelt hij bij een wandeling in het bos
nog lang om zich uit te spreken „zoals een
moordenaar die het geschikte ogenblik
voor de aanslagsafwacht". Als het er ten
slotte van gekomen is, vertrekt hij in een
stemming van blijde opluchting. Hij ver
looft zich met het alleraardigste meisje.
Terwijl hij nog enige maanden op zijn uit
zending wacht, ontvangt hij steeds brieven
van Fanny waarin zij hem vraagt haar ten
minste af en toe nog eens op te zoeken.
Als hij tenslotte een keer aan dat verzoek
voldoet, zwicht hij dadelijk weer voor
haar in een aanval van jaloezie. Nu kan
hij toch niet anders doen dan het verdriet
van zijn verloofde en de woede van zijn
familie trotseren en haar meenemen naar
zijn consulaat in Zuid-Amerika, als zijn
schoonzuster. Hij verwacht haar. in Mar
seille, waar de boot zal vertrekken. Er
komt alleen, een brief, waarin zij hem uit
legt dat zij na al de emoties toch niet meer
in staat is om met hem mee te gaan en
een nieuw leven te beginnen, dat zij ten
slotte maar zal trouwen met de graveur,
die juist uit de gevangenis gekomen is en
die haar nog steeds aanbidt, wat Gaussin
over tien jaar wel niet meer zou doen, als
zij vijftig is en hij dertig. „Hij zal voor mij
op zijn knieën liggen en hij zal nooit mijn
rimpels zien of mijn witte haar. En als hij
met mij trouwt, zoals hij wil, zal ik het
zijn die hem een gunst bewijs".
Met die brief is het verhaal afgelopen.
De lezer mag zelf uitmaken of Gaussin nu
verloren is, of op het laatste ogenblik nog
juist gered. Tussen het geval De Potter
die in levenslange slavernij verviel en dat
van Déchelette die zich tenslotte alleen
van zijn schuldgevoel tegenover zijn dode
maitresse bevrijden kon door zelf even
eens zelfmoord te plegen, zou men in
Gaussin's geval het toonbeeld van de ge
lukkige afloop kunnen zien, maar het is
toch een verdrietige geschiedenis, van al
die hartstochtelijke gevoelens die nooit
van ganser harte beleefd konden worden.
Dat is ook de strekking die Daudet be
doeld moet hebben, goed huisvader als hij
was toen hij het boek schreef, grotendeels
aan zijn eigen eerste ervaringen in Parijs
ontleend. Hij droeg het op aan „mijn zo
nen als zij twintig jaar zijn" zonder
daar aan toe te voegen of hij van ze ver
langde dat ze braver zouden zijn of inte
gendeel cynischer.
IN IEDER GEVAL zijn de relaties zoals
die van Gaussin en Fanny niet uit de Pa-
rijse zeden verdwenen. „Moeurs Parisden-
nes" was de ondertitel die Daudet zelf aan
zijn roman gaf, naar Flaubertiaans voor
beeld. En zelfs als men wil beweren dat
de beschrijving niet alleen voor Parijs gel
dig is en dat er anderzijds wel penetran
ter beschrijvingen bestaan van de Parijse
zeden, moet men die nadere bepaling goed
gekozen noemen, omdat het boek juist in
deze algemene zin niets van zijn geldig
heid verloren heeft. Het enige punt, waar
op men er twist mee kan zoeken, is de
brief aan het slot, een beheerst stukje lit
teratuur dat niets ons van Fanny had doen
verwachten. Gelukkig is dan het belang
rijkste werk al lang gedaan en zo goed,
dat men zich Oscar Wilde's gedachte her
innert, dat niet de kunst het leven tot
voorbeeld neemt, maar het leven de kunst,
zich afvragend of het niet op die manier
verklaard moet worden dat de geschiede
nis van Gaussin en Fanny bijna niet meer
van de werkelijkheid te onderscheiden is.
Van onze correspondent in Washington)
GEEN KRANT in Amerika is misschien
meer bevoegd om over geldzaken te schrij
ven dan Wall Street Journal. Welnu, deze
krant schreef onlangs, dat de „teen-agers"
in Amerika (dat zijn de kinderen tussen
dertien en twintig jaar) per jaar tussen de
zeven en negen miljard dollar uitgeven.
Laten we hopen, dat verreweg het grootste
deel van die miljarden nog altijd door de
ouders wordt uitgegeven ten behoeve van
Amerika's zestien miljoen „teen-agers".
Maar het feit blijft toch bestaan, dat de
kinderen zelf heel wat zeggenschap hebben
in de aanschaf van wat er voor hen wordt
gekocht. Vlak na de oorlog zijn er in Ame
rika bijzonder veel kinderen geboren en
in de komende tien jaren zal het aantal
„teen-agers" dus sterk stijgen (met onge
veer zeventig percent). Dat brengt grote
problemen met zich mee voor de scholen,
maar ook grote mogelijkheden, onder meer
voor de fabrikanten van kleren voor de
jongelui, voor de exploitanten van biosco
pen en voor de verkopers van tweedehands
auto's. De Amerikaanse industrie houdt in
haar reclamecampagnes terdege rekening
met de koopkracht van deze jeugdige groep
der bevolking. Wie als jongen van zestien
of achttien een oude Ford heeft gekocht,
zal in zijn latere leven heel vaak trouw
blijven aan dat merk. Vandaar dat Ford
door advertenties in jeugdbladen jonge
kopers tracht te werven voor tweede-,
derde- of vierdehands auto's. Al te veel
pressie wordt er op de jeugd niet uitge
oefend. Men geeft veeleer goede raad en
legt in de advertenties uit, waar men als
koper van een gebruikte auto vooral op
moet letten. In die jeugdbladen vindt men
allerlei advertenties, die men daar mis
schien niet zou verwachten, maar die er
niet in zouden staan, als de fabrikanten er
geen succes van zouden verwachten. Ad
vertenties voor parfum, voor tafelzilver
(Amerikaanse meisjes trouwen gemiddeld
op de leeftijd van twintig jaar en vier
maanden) en verder veel reclame voor
grammofoons en schrijfmachines.
DE VORIGE WEEK passeerden en
kele bijnamen de revue. Om nog even
de dagboekschrijver Jacob Bicker Raye
te citeren; uit zijn notities blijkt even
eens dat in de achttiende eeuw een
Amsterdamse schoutsdienaar als Klijn
Dirkje bekend stond terwijl men zijn
ietwat rumoerige collega die in 1737 de
stad ontvluchtte, Keesje Kadans noem
de. Jacobus van Haaften, die een ver
maard speelhuis exploiteerde, werd al
tijd met Koo de Slaaf aangesproken
omdat hij enkele jaren in Turkse ge
vangenschap had vertoefd. Dat Chris-
tioen Krapkop anno 1746 ook onder die
naam begraven werd, kwam reeds ter
sprake. Een uitzondering is d t niet: in
het grafboek van West-Zaandam regi
streerde men in die jaren overledenen
als „Guertje Deventerkoeck, Jan met de
Kneevels en Crelis Anthonisz, anders
genaemt modderighe Ceesje".
BIJNAMEN hebben vaak een taai le
ven. Betreedt ter gelegenheid van een
jubileum uw oude schoolgebouw. Kijk,
daar is de heer, die u indertijd zij
het zonder veel succes vertrouwd
trachtte te maken met de geheimen van
de cosmografie. Hij is nog slechts twee
jaar van zijn welverdiend pensioen ver
wijderd en het rare sikje, dat hem deze
alias bezorgde, verdween reeds enkele
schoolgeneraties geleden. Maar men
noemt hem nog steeds Geitje. En ge
staat even te stotteren als het tot een
gesprek komt. Want hoe heette hij ook
weer werkelijk? Het gaat u als de Am
sterdammer van middelbare leeftijd, die
u verwezen aanstaart als ge hem aan
Nelis de Gelder herinnert. Wie was dat?
Noem hem echter 's mans bijnaam Had-
je-me-maar en hij zal u onmiddellijk
vertellen dat deze straatfiguur het in
1921 als lijstaanvoerder van de Rapail-
le-partij zelfs tot een zetel in de ge
meenteraad bracht en slechts van die
hoge eer verstoken bleef omdat hij reeds
elders zat toen de nieuwe raad voor het
eerst bijeen kwam.
IN DE TWINTIGER jaren gebeurde
het in de stad Groningen dat tijdens een
veiling een vrouw niet reageerde op het
herhaalde verzoek van de afslager om
de kooppenningen te voldoen. En wel
omdat hij haar officiële naam bezigde.
Toen hij zich zelf corrigeerde en om
„Vrouw Kop-of" i'erzocht, schommelde
ze naar voren. De lezer bedenke bij de
ze historie dat ze haar bijnaam voerde
omdat haar echtgenoot als rangeerder
tijdens ambtsbezigheden zijn hoofd had
verspeeld
Al wist deze weduwe dan blijkbaar
zelf niet meer hoe ze heette, Burgerlijke
Stand en Bevolkingsregister zorgen er
voor dat ze de namen behoudt, die ze
door geboorte en huwelijk verkreeg.
Doch in het tijdperk toen de administra
tie nog niet oppermachtig regeerde,
ging zo'n door de buurgenoten verzon
nen naam niet zelden op het nageslacht
over en werd daarmee tot familienaam.
Vooral bij aan het uiterlijk ontleende
namen is deze gang van zaken duidelijk
de zien. Namen als De Lage. De Corte,
Crombeen, Korthals, De Roode en Wit-
baard zullen waarlijk niet door de stam
vaders dezer families bedacht zijn.
NU IS DIT niet verwonderlijk. We
zagen dat alle geslachtsnamen uit toe
namen ontstonden en er is weinig ver
schil tussen toenamen en bijnamen. En
lag het niet voor de hand, dat de Am
sterdamse chirurgijn en „pockmeester"
Ilendrick Jans door zijn stadgenoten
Heyn Pock werd genoemd? Zijn nage
slacht dankt daar de naam Pock aan.
De vermaarde kaartenmaker Willem
Jansz Blaeu was een kleinzoon van de
haringkoper Willem Jacobsz, die door
zijn medeburgers altijd als ..Blaeuwe
Willem" werd aangeduid. Zijn plaats
genoot Claes Claesz, in 1525 schipper in
dienst van de Deense koning, heette in
de wandeling „Roo Claes" en hielp
daarmee zijn nakomelingen aan de
naam Rooclaes. Deze stamvader zal
stellig geen pikzwarte kuif gehad heb
ben. Evenmin als Willem Roothooft, die
in 1514 burger van Alkmaar was; ook
deze naam werd door het nageslacht be
stendigd.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
STRAATSBURG, januari. Om de een
of andere duistere reden waren we nog
nooit in dit Straatsburg geweest. We zijn
er al eens links, een andere keer eens
rechts langs gereden, maar gezien hadden
we het nog nooit. Gisteren zijn we hier
dus als nieuwelingen gearriveerd, open
voor alle indrukken. Het was er druk en
levendig. Straatsburg leek ons niet gemist
te hebben.
Welnu, wij hadden wel wat gemist, want
het is een aardige stad. Zij bezit de meeste
charmes van een vrij grote Franse stad.
En de mensen, die al sinds generaties ge
wend zijn aan een bonte mengeling van
Franse en Duitse regimes, zijn toch voor
namelijk Frans. Zij spreken ook wel Frans,
hoewel alleen als het blijkt dat u daar prijs
op stelt. Onder elkaar produceren zij een
dialect, waar wij na enkele vergeefse po
gingen nederig het hoofd voor hebben ge
bogen. Er is geen woord van te begrijpen.
Het heeft in de verte wel iets weg van het
Letzeburgs, de taal der Luxemburgers, die
er evenzeer in geslaagd zijn hun onder
linge gedachtenwisselingen voor de rest
van de wereld verborgen te houden.
Straatsburg is de stad van Europa: ons
gezamenlijke parlement zetelt er. Maar het
wordt niet door de internationale sfeer
overheerst. In de stad Luxemburg, die niet
minder Europees is, blijkt het bij voort
during onmogelijk om te ontkomen aan de
druk die een aantal jaren KSG-bezetting
op de stad hebben uitgeoefend. Dat is hier
geheel anders. Dit is vóór alles een Franse
s'ad, met een héél licht Duits tintje. Hele
maal aan de rand van de stad staat het
onaantrekkelijk-pretentieuze Huis van
Europa, dat vreemd genoeg is omringd door
een enorm complex tennisbanen en een
groot zwembad. De omgeving bestaat ver
der uit keurige villa's. Overigens is er, af
gezien van dat gebouw, een hoop beziens
waardigs in Straatsburg: ik durf niet goed
te zeggen, dat wij de befaamde kathedraal
wat teleurstellend vonden, maar in de om
geving van dat gigantische Romaanse stuk
werk zijn vele aardige, sfeerrijke straatjes.
Die zijn bovendien voorzien van namen,
die de charme nog verhogen. Wat vindt u
van de Rue du Bain aux Plantes, Rue du
Jeu des Enfants, Rue de la Nuée Bleu en
de Rue de l'Arc en Ciel?
De mensen in deze hoofdstad van de El-
zas zijn vriendelijk en vrolijk. We hebben
hen gevraagd: „Wat bent u nu eigenlijk?
Bent u Frans of bent u Duits, of bestaat er
een sterke Elzassische beweging?" Deze
laatste vraag met de gedachte aan Fedde
Schurer in het achterhoofd. Maar de
Straatsburgers zien de zaken niet zo
scherp. Het antwoord van de meesten komt
in feite neer op: „Ach, weet u, we zijn
eigenlijk maar zo'n beetje. Het is toch alle
maal anders. En waarom zouden we nu
bepaald het een of het ander zijn en voe
len? Doet dat nu eigenlijk ter zake?" Hét
geen in feite neerkomt op een wat defaitis
tisch Europees standpunt.
Vanochtend zijn we even langs de Rijn
brug gereden. Aan de andere kant van die
brug ligt Duitsland, aan deze kant staat
een bijna eindeloze file Franse automobie
len. Er heerst hier benzinedistributie en in
Duitsland is alles vrij. De douane neemt
van iedere auto de stand van de benzine
meter op, voor men in Duitsland mag bin
nen rijden. Al die benzinemeters staan op
„vol". Over een half uur komen al die
auto's terug. Ze hebben dan veertig liter
in de tank laten gooien en de meter staat
dan nog steeds op vol. Gek, hè?
A. S. H.
„De gevleugelde S" is een kostelijk bezit
voor jonge en oude luchtvaartenthousiasten
(Uitgeverij C. de Boer Jr. te Amsterdam).
Daarin doet de befaamde helikopterbouwer
Igor Sikorsky het verhaal van zijn veel
bewogen leven in diepst van de luchtvaart.
Sikorsky, die in 1889 in Kiev geboren werd
als zoon van een Russische hoogleraar in
de psychologie, begon reeds als jongen van
twintig jaar aan de bouw van zijn eerste
vliegtuig. Thans heeft hij tientallen revolu
tionaire ontwikkelingen op zijn naam staan,
onder andere de eerste bommenwerpers,
vliegboten, clippers, straaljagers, turbo
props en natuurlijk, een hele serie heli
kopters, alle naar zijn eigen ontwerpen en
dikwijls goeddeels eigenhandig gebouwd.
De bewogen geschiedenis van die carrière
vertelt hij met veel verve en geestdrift. Zij
is geïllustreerd met ruim twintig foto's uit
zijn privé-archief, waaronder unieke op
namen van deze pionier in zijn eerste hef-
schroefvliegtuig anno 1910! Wie zich voor
de vliegerij interesseert, zal er zich rode
oren aan lezen!
IN Carré zijn deze maand weer de tradi
tionele sensaties te koop. Hetgeen in zake
lijke woorden wil zeggen, dat Circus Strass
burger aan de Amstel bivakkeert. De stal
len voor de kunstenaars, die hier geduren
de de rest van het seizoen optreden in
opera of ballet, zijn nu ingericht als kleed
kamers voor de menagerie. Straks zal men
weer romantisch kunnen genieten van
etherische danseressen, die nauw hoorbaar
op melodieuze klanken zweven door de
mollige lucht van mest, die nog tot diep in
de zomer blijft hangen. Ik begrijp niet,
waarom er toch zo weinig evenementen
van het Holland Festival in dit vierkante
theater plaats hebben, want nergens kan
de buitenlander zo intens de geur van
onze nationale cultuur inademen als in dit
paleis van beestenboel.
Het programma van Circus Strassburger
is in grote lijnen gelijk aan het vorige
programma van Circus Strassburger, dat
zo bijzonder sterk aan het eervorige pro
gramma van Circus Strassburger herinner -
Kliphuis is een uitgave van J. H. de Bussy
te Amsterdam.
de. Dat wil zeggen: het bestaat uit hippi
sche nummers, slechte clowns en goede
acrobatiek. Er zijn een paar uitstekende
nummers bij: de voortreffelijk tot roofdie
ren afgerichte schootleeuwen van Harry
Belly, de op één vinger op de hooggespan
nen draad balancerende Ulfi, een vreselijke
messenwerper die zich Zero noemt, waar
schijnlijk omdat hij nul keer zijn vleselijke
doelwit raakt, de flegmatieke Tommy
Burke met zijn elastische familie en ten
slotte als hoogste troeven de zes Leotaris,
vliegers en vangers aan de trapeze.
Voor mij was de grootste attractie het
debuut van de heer Jean Albert Hoppe
met zijn dubbele contradictio in terminis:
in vrijheid gedresseerde varkens. Het is
niet alleen een leuk nummer, men kan er
ook iets aan levenswijsheid van mee naar
huis nemen. Namelijk dat de mensen nog
dommer zijn dan varkens, want zij laten
zich ook dresseren als er geen voorstelling
in een circus op volgt. Dit is dan de moraal
van deze amusante zwijnerij.
Ko Brugbier
Een enthousiast publiek heeft donderdag
avond in een theater in Oslo de première
bijgewoond van een operette, die gebaseerd
is op het huwelijk van Prins Rainier van
Monaco en Grace Kelly. De operette is ge-
In het hiernaast gereprodu
ceerde bericht wordt nog
maals en ten overvloede het
misverstand rechtgezet, als
zouden de bekende Jacoba-
kannetjes indertijd door een
zekere Jacoba van Beieren,
gravin van Henegouwen, Hol
land, Zeeland en Ponthieu, in
groten getale door de ramen
van het slot Teylingen naar
buiten zijn geworpen. Ofschoon
men, geloof hechtende aan
deze legende, moeilijk zou kun
nen bewijzen hoe Jacoba deze
kannetjes door de ramen van
Teylingen helemaal naar de
Anegang in Haarlem zou heb
ben kunnen slingeren, behoeft
men slechts naar Siegburg in
Duitsland te gaan om te con
stateren, dat de Jacoba-kan-
netjes daar en nergens anders
hun ontstaan vonden. Van
Siegburg uit zijn de kannetjes
hun zegetocht begonnen naar
alle mogelijke windstreken
naar Teylingen, naar de Ane
gang en naar de plaatsen waar
zij binnenkort nog zullen wor
den opgegraven.
Dat Jacoba niet eens één en
kel keertje in een heftige ge
moedsbeweging een van de
overvloedig in voorraad zijnde
kannetjes door het raam heeft
gekieperd, is echter niet uit
gesloten. Wanneer men de
levensloop van Jacoba leest, is
dat zelfs heel waarschijnlijk.
Wie, die reeds op vijfjarige
leeftijd trouwt en op zestien
jarige leeftijd weduwe is, en
daarna in bonte afwisseling en
met bedenkelijk succes achter
eenvolgens nog vier maal een
andere echtgenoot verslijt, kan
zich gedurende dergelijke
avonturen weerhouden een
voorwerp door een raam te
gooien? Bovendien zat er geen
glas in die ramen, zodat de
schade beperkt bleef tot het
kannetje. „En die graven ze
nze correspondent in Brussel)
n staking in de kolenmijnen, die
katholieke vakbonden hebben
•n de socialistische vakbonden
mee te doen publiceren de
nten tegenstrijdige berichten. In
de krant van de rooms-katho-
>onden, staat te lezen: „In Lim-
kolenproduktie volledig stopge-
i Borinage liggen elf van de twin-
volledig stil. De socialistische
schrijft „Pijnlijke nederlaag voor
katholieke vakbonden". Het zegt
s 6500 van de 23.000 mijnwerkers
orinage gisteravond ndet op het
i verschenen. Het zijn overigens
mse mijnwerkers, die in Vlaan-
thuisgebleven, aldus deze krant.
icurremtie tussen de vakbonden
?ië bij stakingen soms een poli-
bijnsel. De socialistische vakbonfl
regering, de rooms-katholieke
rteunt de rooms-katholieke oppo-
openbare mening keert zich op
>lik tegen de rooms-katholieke
n. Er is in dit koude jaargetijde
*fc aan kolen, vooral aan goede
l en de prijs van de kolen is en-
m geleden weer verhoogd met
rank 1,20) per ton.
Tijdens werkzaamheden aan de achter-
zijde van de winkel van de "heer B. Paan-
akker aan de Anegang te Haarlem is een
grote verzameling Jacobakannetjes opge-
graven. Voor het maken van een funde-
ring was het noodzakelijk tot een diepte
van drie meter te graven. Het personeel
van de uitvoerders* W. Gardien en Wijk
huizen vonden eerst een muurtje, dat al
enige eeuwen moet hebben bestaan en la
ter troffen zij de kannetjes.
De heer Gardien heeft zich met de ver
zameling naar het Oudheidkundig museum
in Leiden begeven. Daar catalogiseerde men
het gevondene als Jacobakannetjes, on
geglazuurd steengoed uit de veertiende en
vijftiende 'eeuw. Zij zijn in grote getale uit
het Rijnland naar ons land gebracht De
kannetjes zijn ook gevonden in de omge
ving van het slot Teylingen nabij Sassen-
heim. Men dacht, dat ze afkomstig waren
uit de omgeving "van Jacoba van Beieren.
Daarom worden ze Jacobakannetjes ge
noemd. Historici zijn van mening, dat het
verband met Jacoba van Beieren onjuist
moet_zijn.
later op," moet Jacoba daarbij
tot haar eigen troost hebben
bedacht.
De legende beweerde echter,
dat de drinkgelagen en festij
nen op het slot Teylenburg on
der aanvoering van Jacoba zo
danig in bacchanalen verkeer
den, dat alle aanzittenden als
om strijd zich aan het werpen
van kannetjes door ramen te
buiten gingen.
Dit moet met stelligheid
warden tegengesproken. Er viel
wel eens wat voor op Teylen
burg waar gebeurt dat
niet? maar in het algemeen
is deze voorstelling van zaken
een grove laster. De nage
dachtenis van Jacoba moet
daarvan worden gezuiverd.
Zij was ondanks alles en
allen tamelijk netjes voor
de tijd van de historie.
Er zijn trouwens ontzaglijk
veel misverstanden in zwang
over onze vaderlandse geschie
denis. Vaak kan de oorzaak
daarvan op de lagere scholen
worden gezocht, waar de prille
leerlingen niet altijd dadelijk
de zin van het woord des on
derwijzers verstaan. Er zijn
daarvan ettelijke spectaculaire
voorbeelden.
Zo kwam mij ter ore, dat de
laatste man van Jacoba bij een
deel der leerlingen altijd Frank
van Borstelen wordt genoemd,
ofschoon hij niets met de
daarin aangeduide vorm van
huisvlijt te maken heeft ge
had. Wat Karei de Stoute be
treft zijn de misverstanden
legio. Alleen het woord stout
krijgt in de oren der moderne
leerlingen al een geheel ande
re betekenis dan de zin der
historie bedoelt. Een betekenis,
die nog wordt versterkt door
de dwaling van die leerlingen,
welke menen dat in de mede
deling: „Anno 1477, Karei de
Stoute sneuvelt bij Nancy", het
woord sneuvelt als „snuffelt"
moet worden gelezen. Er zijn
onderwijzers die zich uit
geschiedenisopstellen hunner
leerlingen herinneren, dat het
wél tot deze onrijpe verstand
jes was doorgedrongen dat
Karei de Stoute bij Nancy was
gesneuveld, doch dat zij zich
het hoofd bleven breken over
de vraag, waar Nancy dan wel
gesneuveld was.
Een zeer bekend misverstand
uit de algemene geschiedenis
is mij bijgebleven ten aanzien
van Venetië. Een mijner klas
genoten had uit het verhaal
van de onderwijzer namelijk
begrepen, dat deze stad groten
deels uit water bestaat, en
verder, dat op een enigszins
hoge plek het paleis was ge
bouwd van de heerser, die
vanwege die verheven plaats
„De Droge van Venetië" werd
genoemd. Hetgeen natuurlijk
volkomen ongerijmd moet wor
den geacht.
Een ander heeft eens in zijn
opstel gewaagd van een pijn
lijke situatie, waarin de held
het zwaard van Troje boven
zijn hoofd meende te zien zwe
ven. Wat ook op een misver
staan der geschiedenis duidt.
Om tot Jacoba terug te keren
dit in tegenstelling met wat
haar diverse echtgenoten deden
de levensgeschiedenis van
deze vrouw kenmerkt zich
door een hoeveelheid van be
wogenheden, die .verbijstert
Niet alleen heeft zij gedurende
haar loopbaan als gravin aan
één stuk door huwelijken ge
sloten en teloor zien gaan, doch
intussen ook in verbazingwek
kende regelmaat graafschap
pen verworven en weer kwijt
geraakt, wat overigens niet be
hoeft te verwonderen als men
leest, dat zij voortdurend met
echte ruwaarde te maken
kreeg. Een van die ruwaards
werd om onbegrijpelijke reden
Filips de Goede genoemd1,
waarbij men zich afvraagt wat
Filips de Kwade dan wel voor
een nurks moet zijn geweest.
Jacoba heeft in haar leven
niet veel geluk gekend, mis
schien eens nu en dan een en
kel momentje, zoals tijdens de
zoen van Delft. Of misschien
in de dagen, dat zij met haar
laatste echtgenoot, de meerge-
noemdle Frank van Borsele,
trouwde. Zij huwde hem in
het geheim, uiteraard dus op
het Haagse Binnenhof.
Wanneer iedereen het had
mogen weten, zou zij ongetwij
feld het Buitenhof hebben ver
kozen.
De geschiedschrijver besluit
het omstandig relaas van haar
leven met de mededeling, dat
zij ruim ontwikkeld was (wat
wel blijkt uit de vermelding,
dat zij haar tegenstanders
tweemaal bij Alphen versloeg)
en dat zij een zelfstandig ka
rakter had. Dit laatste is onge
twijfeld waar. Want zij waagde
het (en het was toen pas 1425!)
gekleed te gaan in een kuit
broek een kledingstuk
waarin de jongedames van
onze tijd zich nog met enige
schroom vertonen.
Jacoba trok zich blijkbaar
niets aan van de goegemeente,
en dat siert haar. Die laster
over de kannetjes zal haar
ook wel koud hebben gelaten.
Terecht.
De nagedachtenis van Jaco
ba kan netjes worden be
Wacht even: .daehtenis van
Jacoba kan netjesVan Ja
coba kan netjesJacoba
kan netjes.... Jacoba kanne
tjes.... Jacobakannetjes....
Hé!
Zou ze er toch iets mee te
maken hebben gehad?!
R. Agteran