DE VOORBEELDIGE ZEDEN „Teen-agers" geven per jaar negen miljard dollar uit 1 ONZE NAMEN Families dragen de bijnaam van de stamvader EUROPEES NIEUWE UITGAVEN Jacobakannetjes g de Anegang te Over oude litteratuur De roman „Sapho" van Alphonse Daudet De buurt hielp Niet pikzwart FRIVOOL AANHANGSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS VANOUDS is de naam van Alphonse Dat,det (18401897) vooral aan zijn Pro- veragaalse verhalen: de Lettres de mon Moulin, de Contes du Lundi en de ver halen over Tartarin de Tarascon verbon den. Hoewel Tartarin naar de smaak van de keizerin Eugénie de Franse evenknie was van Don Quijote, wordt dat deel van zijn werk tegenwoordig voornamelijk nog als lectuur voor kinderen in de handel ge bracht. Dat betekent niet dat het voor volwassen lezers niet leesbaar meer is, in tegendeel zelfs, doch waarschijnlijk alleen dat de lezer, die ondernemend genoeg is om naar de klassieke litteratuur terug te keren, behoefte heeft aan zwaarder ma teriaal dan de vriendelijke Provenqaalse grappen, die welbeschouwd toch ook niet goed genoeg zijn om het zuidfranse karak ter te typeren en te vertegenwoordigen tegenover het noorden, wat min of meer hun ambitie was. Merkwaardigerwijs leverden de eerste uitgaven van de verhalen haast niets op aan hun auteur, die toen een armoedig bo- hémien-bestaan leidde in Parijs, waar hij na een moeilijke jeugd in de Provence zijn geluk was komen zoeken. Het succes begon pas in 1874 met de verschijning van zijn roman „Fremont jeune et Risler ainé" en had toen een terugwerkende kracht op het voorafgaande werk. Intussen zijn zijn ro mans grotendeels uit de circulatie verdwe nen, misschien om dezelfde reden, dat ze al te lichtverteenbaar zijn. Niet pijnlijk, verouderd, heeft „Sapho" dat algemeen als de beste van zijn romans gezien wordt als enig tekort een soort voegzaamheid, waarmee het zich geheel door de herinne ring van de lezer laat assimileren, zodat er van het boek zelf haast niets overblijft, al leen de titel. Het verhaal van Sapho is al te waar, zou men kunnen zeggen. Het materiaal van „Sapho" wordt dan ook meer verschaft door de ondervindin gen en de handelingen van de personen dan door hun karakters. Er is weinig of niets dat de persoonlijkheid onderscheidt van Jean Gaussin d'Armandy, de jonge Provengaal die naar Parijs gekomen is om voor de buitenlandse dienst te worden opgeleid. En als men iets meer neiging on dervindt om zich een beeld te vormen van zijn maitresse Fanny Legrand, bijgenaamd Sapho, is dat meer te danken aan haar li chaam dan aan haar karakter, waar Dau- det het toch over heeft. Gaussin ontmoet haar op een bal bij een rijke relatie. In de vroege ochtend gaat zij met hem mee naar huis, enigszins tot zijn verrassing. Daarna denkt hij haar te vergeten en al leen nog hard te werken voor zijn exa mens, maar een paar weken later komt zij hem weer opzoeken en dan ontwikkelt zich langzamerhand het prototype van de tijdelijke liefderelatie, die niet aan een eind kan komen. Gaussin is natuurlijk niet van plan om ooit te trouwen met Fanny, wier maatschappelijke achtergrond en le vensloop hij aanvankelijk niet kent maar terecht voor onverenigbaar houdt met de zijne. Zij is alleen de maitresse van zijn studententijd. Daar is niets ongewoons aan, hoewel een van de charmes van de typering door Daudet juist is, dat de ge woonheid ervan voor anderen veel duide lijker is dan voor Gaussin zelf, die zich moeilijk in de rol van de vlotte traditionele student van goeden huize kan zien en die bovendien dieper en dieper aan Fanny ver knocht raakt. Hij doet soms een halfslach tige poging om met haar te breken, maar zij komen dan weer bij elkaar terug en vertrouwt tenslotte maar op zijn eerste buitenlandse benoeming als middel om zich te bevrijden van haar en van zijn eigen gevoelens voor haar. Hij wordt dan ook juist sterker aan haar gebonden en nietsontziend jaloers, als hij de waarheid over haar verleden ontdekt. Zij blijkt veel ouder te zijn dan hij (ver in de dertig al) en een bewogen carrière als cocotte achter de rug te heb ben, waarvan hij in haar correspondentie getuigenissen vindt die zijn hart verscheu ren. Zij verzekert hem dat al die an,deren vergeten zijn, dat zij nu alleen van hem houdt en zelfs niet meer van Flamant, de graveur die om haar plezier te doen valse bankbiljetten is gaan maken en nu in de gevangenis zit. Hij is dan toch ook weer niet geneigd om van zijn vernieuwde recht op vrijheid gebruik te maken. Zij wo nen nu samen, eerst in Parijs, later in een huisje in de banlieu. Zij delen ook in zekere mate hun maatschappelijke leven. Men kan van dat onderwerp overigens zeggen, dat Daudet er zich te makkelijk heeft afgemaakt. Voor een aanstaande di plomaat laat Gaussin zich veel te weinig aan zijn relaties gelegen liggen. Hij gaat af en toe met tegenzin naar een bal van het departement en leeft verder als een verveelde oude rentenier in, zijn pavil- joentje buiten de stad. De ene uitnodiging aan hem en Fanny samen bij een bejaar de Spaanse cocotte corrigeert daar de on waarschijnlijkheid niet van, maar geeft tenminste één keer en op een heel on derhoudende manier een beschrijving van zijn onbehagen in de praktijk van zijn gespleten maatschappelijke leven. De scène van de lunch bij Rosa heeft nog een andere functie, want hij ontmoet daar de oude musicus De Potter, die onder pressie van zijn familie getrouwd is, maar intussen in de macht gebleven van zijn maitresse sinds twintig jaar, hoewel zij hem voor alles wat hij zegt luidkeels te rechtwijst. De zielige rol van, die man kan Gaussin tot waarschuwing dienen, maar de aanmoediging om zijn betrekkingen met Fanny niet te laten slepen,, wordt onge daan gemaakt door een, ander voorbeeld dat hij voor ogen krijgt. Déchelette, op wiens feest hij in het begin Fanny ontmoet heeft, is voor een langdurige relatie met een vriendin gestraft door haar zelfmoord, toen hij afscheid van haar wilde nemen. Zou Fanny niet tot eenzelfde wanhoops daad in staat zijn? Gaussin vindt de moed om met haar te breken pas als hij inder daad op het punt van uitzending staat, maar bovendien verliefd geworden is op een meisje van zijn eigen kringen. Dan aarzelt hij bij een wandeling in het bos nog lang om zich uit te spreken „zoals een moordenaar die het geschikte ogenblik voor de aanslagsafwacht". Als het er ten slotte van gekomen is, vertrekt hij in een stemming van blijde opluchting. Hij ver looft zich met het alleraardigste meisje. Terwijl hij nog enige maanden op zijn uit zending wacht, ontvangt hij steeds brieven van Fanny waarin zij hem vraagt haar ten minste af en toe nog eens op te zoeken. Als hij tenslotte een keer aan dat verzoek voldoet, zwicht hij dadelijk weer voor haar in een aanval van jaloezie. Nu kan hij toch niet anders doen dan het verdriet van zijn verloofde en de woede van zijn familie trotseren en haar meenemen naar zijn consulaat in Zuid-Amerika, als zijn schoonzuster. Hij verwacht haar. in Mar seille, waar de boot zal vertrekken. Er komt alleen, een brief, waarin zij hem uit legt dat zij na al de emoties toch niet meer in staat is om met hem mee te gaan en een nieuw leven te beginnen, dat zij ten slotte maar zal trouwen met de graveur, die juist uit de gevangenis gekomen is en die haar nog steeds aanbidt, wat Gaussin over tien jaar wel niet meer zou doen, als zij vijftig is en hij dertig. „Hij zal voor mij op zijn knieën liggen en hij zal nooit mijn rimpels zien of mijn witte haar. En als hij met mij trouwt, zoals hij wil, zal ik het zijn die hem een gunst bewijs". Met die brief is het verhaal afgelopen. De lezer mag zelf uitmaken of Gaussin nu verloren is, of op het laatste ogenblik nog juist gered. Tussen het geval De Potter die in levenslange slavernij verviel en dat van Déchelette die zich tenslotte alleen van zijn schuldgevoel tegenover zijn dode maitresse bevrijden kon door zelf even eens zelfmoord te plegen, zou men in Gaussin's geval het toonbeeld van de ge lukkige afloop kunnen zien, maar het is toch een verdrietige geschiedenis, van al die hartstochtelijke gevoelens die nooit van ganser harte beleefd konden worden. Dat is ook de strekking die Daudet be doeld moet hebben, goed huisvader als hij was toen hij het boek schreef, grotendeels aan zijn eigen eerste ervaringen in Parijs ontleend. Hij droeg het op aan „mijn zo nen als zij twintig jaar zijn" zonder daar aan toe te voegen of hij van ze ver langde dat ze braver zouden zijn of inte gendeel cynischer. IN IEDER GEVAL zijn de relaties zoals die van Gaussin en Fanny niet uit de Pa- rijse zeden verdwenen. „Moeurs Parisden- nes" was de ondertitel die Daudet zelf aan zijn roman gaf, naar Flaubertiaans voor beeld. En zelfs als men wil beweren dat de beschrijving niet alleen voor Parijs gel dig is en dat er anderzijds wel penetran ter beschrijvingen bestaan van de Parijse zeden, moet men die nadere bepaling goed gekozen noemen, omdat het boek juist in deze algemene zin niets van zijn geldig heid verloren heeft. Het enige punt, waar op men er twist mee kan zoeken, is de brief aan het slot, een beheerst stukje lit teratuur dat niets ons van Fanny had doen verwachten. Gelukkig is dan het belang rijkste werk al lang gedaan en zo goed, dat men zich Oscar Wilde's gedachte her innert, dat niet de kunst het leven tot voorbeeld neemt, maar het leven de kunst, zich afvragend of het niet op die manier verklaard moet worden dat de geschiede nis van Gaussin en Fanny bijna niet meer van de werkelijkheid te onderscheiden is. Van onze correspondent in Washington) GEEN KRANT in Amerika is misschien meer bevoegd om over geldzaken te schrij ven dan Wall Street Journal. Welnu, deze krant schreef onlangs, dat de „teen-agers" in Amerika (dat zijn de kinderen tussen dertien en twintig jaar) per jaar tussen de zeven en negen miljard dollar uitgeven. Laten we hopen, dat verreweg het grootste deel van die miljarden nog altijd door de ouders wordt uitgegeven ten behoeve van Amerika's zestien miljoen „teen-agers". Maar het feit blijft toch bestaan, dat de kinderen zelf heel wat zeggenschap hebben in de aanschaf van wat er voor hen wordt gekocht. Vlak na de oorlog zijn er in Ame rika bijzonder veel kinderen geboren en in de komende tien jaren zal het aantal „teen-agers" dus sterk stijgen (met onge veer zeventig percent). Dat brengt grote problemen met zich mee voor de scholen, maar ook grote mogelijkheden, onder meer voor de fabrikanten van kleren voor de jongelui, voor de exploitanten van biosco pen en voor de verkopers van tweedehands auto's. De Amerikaanse industrie houdt in haar reclamecampagnes terdege rekening met de koopkracht van deze jeugdige groep der bevolking. Wie als jongen van zestien of achttien een oude Ford heeft gekocht, zal in zijn latere leven heel vaak trouw blijven aan dat merk. Vandaar dat Ford door advertenties in jeugdbladen jonge kopers tracht te werven voor tweede-, derde- of vierdehands auto's. Al te veel pressie wordt er op de jeugd niet uitge oefend. Men geeft veeleer goede raad en legt in de advertenties uit, waar men als koper van een gebruikte auto vooral op moet letten. In die jeugdbladen vindt men allerlei advertenties, die men daar mis schien niet zou verwachten, maar die er niet in zouden staan, als de fabrikanten er geen succes van zouden verwachten. Ad vertenties voor parfum, voor tafelzilver (Amerikaanse meisjes trouwen gemiddeld op de leeftijd van twintig jaar en vier maanden) en verder veel reclame voor grammofoons en schrijfmachines. DE VORIGE WEEK passeerden en kele bijnamen de revue. Om nog even de dagboekschrijver Jacob Bicker Raye te citeren; uit zijn notities blijkt even eens dat in de achttiende eeuw een Amsterdamse schoutsdienaar als Klijn Dirkje bekend stond terwijl men zijn ietwat rumoerige collega die in 1737 de stad ontvluchtte, Keesje Kadans noem de. Jacobus van Haaften, die een ver maard speelhuis exploiteerde, werd al tijd met Koo de Slaaf aangesproken omdat hij enkele jaren in Turkse ge vangenschap had vertoefd. Dat Chris- tioen Krapkop anno 1746 ook onder die naam begraven werd, kwam reeds ter sprake. Een uitzondering is d t niet: in het grafboek van West-Zaandam regi streerde men in die jaren overledenen als „Guertje Deventerkoeck, Jan met de Kneevels en Crelis Anthonisz, anders genaemt modderighe Ceesje". BIJNAMEN hebben vaak een taai le ven. Betreedt ter gelegenheid van een jubileum uw oude schoolgebouw. Kijk, daar is de heer, die u indertijd zij het zonder veel succes vertrouwd trachtte te maken met de geheimen van de cosmografie. Hij is nog slechts twee jaar van zijn welverdiend pensioen ver wijderd en het rare sikje, dat hem deze alias bezorgde, verdween reeds enkele schoolgeneraties geleden. Maar men noemt hem nog steeds Geitje. En ge staat even te stotteren als het tot een gesprek komt. Want hoe heette hij ook weer werkelijk? Het gaat u als de Am sterdammer van middelbare leeftijd, die u verwezen aanstaart als ge hem aan Nelis de Gelder herinnert. Wie was dat? Noem hem echter 's mans bijnaam Had- je-me-maar en hij zal u onmiddellijk vertellen dat deze straatfiguur het in 1921 als lijstaanvoerder van de Rapail- le-partij zelfs tot een zetel in de ge meenteraad bracht en slechts van die hoge eer verstoken bleef omdat hij reeds elders zat toen de nieuwe raad voor het eerst bijeen kwam. IN DE TWINTIGER jaren gebeurde het in de stad Groningen dat tijdens een veiling een vrouw niet reageerde op het herhaalde verzoek van de afslager om de kooppenningen te voldoen. En wel omdat hij haar officiële naam bezigde. Toen hij zich zelf corrigeerde en om „Vrouw Kop-of" i'erzocht, schommelde ze naar voren. De lezer bedenke bij de ze historie dat ze haar bijnaam voerde omdat haar echtgenoot als rangeerder tijdens ambtsbezigheden zijn hoofd had verspeeld Al wist deze weduwe dan blijkbaar zelf niet meer hoe ze heette, Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister zorgen er voor dat ze de namen behoudt, die ze door geboorte en huwelijk verkreeg. Doch in het tijdperk toen de administra tie nog niet oppermachtig regeerde, ging zo'n door de buurgenoten verzon nen naam niet zelden op het nageslacht over en werd daarmee tot familienaam. Vooral bij aan het uiterlijk ontleende namen is deze gang van zaken duidelijk de zien. Namen als De Lage. De Corte, Crombeen, Korthals, De Roode en Wit- baard zullen waarlijk niet door de stam vaders dezer families bedacht zijn. NU IS DIT niet verwonderlijk. We zagen dat alle geslachtsnamen uit toe namen ontstonden en er is weinig ver schil tussen toenamen en bijnamen. En lag het niet voor de hand, dat de Am sterdamse chirurgijn en „pockmeester" Ilendrick Jans door zijn stadgenoten Heyn Pock werd genoemd? Zijn nage slacht dankt daar de naam Pock aan. De vermaarde kaartenmaker Willem Jansz Blaeu was een kleinzoon van de haringkoper Willem Jacobsz, die door zijn medeburgers altijd als ..Blaeuwe Willem" werd aangeduid. Zijn plaats genoot Claes Claesz, in 1525 schipper in dienst van de Deense koning, heette in de wandeling „Roo Claes" en hielp daarmee zijn nakomelingen aan de naam Rooclaes. Deze stamvader zal stellig geen pikzwarte kuif gehad heb ben. Evenmin als Willem Roothooft, die in 1514 burger van Alkmaar was; ook deze naam werd door het nageslacht be stendigd. J. G. DE BOER VAN DER LEY STRAATSBURG, januari. Om de een of andere duistere reden waren we nog nooit in dit Straatsburg geweest. We zijn er al eens links, een andere keer eens rechts langs gereden, maar gezien hadden we het nog nooit. Gisteren zijn we hier dus als nieuwelingen gearriveerd, open voor alle indrukken. Het was er druk en levendig. Straatsburg leek ons niet gemist te hebben. Welnu, wij hadden wel wat gemist, want het is een aardige stad. Zij bezit de meeste charmes van een vrij grote Franse stad. En de mensen, die al sinds generaties ge wend zijn aan een bonte mengeling van Franse en Duitse regimes, zijn toch voor namelijk Frans. Zij spreken ook wel Frans, hoewel alleen als het blijkt dat u daar prijs op stelt. Onder elkaar produceren zij een dialect, waar wij na enkele vergeefse po gingen nederig het hoofd voor hebben ge bogen. Er is geen woord van te begrijpen. Het heeft in de verte wel iets weg van het Letzeburgs, de taal der Luxemburgers, die er evenzeer in geslaagd zijn hun onder linge gedachtenwisselingen voor de rest van de wereld verborgen te houden. Straatsburg is de stad van Europa: ons gezamenlijke parlement zetelt er. Maar het wordt niet door de internationale sfeer overheerst. In de stad Luxemburg, die niet minder Europees is, blijkt het bij voort during onmogelijk om te ontkomen aan de druk die een aantal jaren KSG-bezetting op de stad hebben uitgeoefend. Dat is hier geheel anders. Dit is vóór alles een Franse s'ad, met een héél licht Duits tintje. Hele maal aan de rand van de stad staat het onaantrekkelijk-pretentieuze Huis van Europa, dat vreemd genoeg is omringd door een enorm complex tennisbanen en een groot zwembad. De omgeving bestaat ver der uit keurige villa's. Overigens is er, af gezien van dat gebouw, een hoop beziens waardigs in Straatsburg: ik durf niet goed te zeggen, dat wij de befaamde kathedraal wat teleurstellend vonden, maar in de om geving van dat gigantische Romaanse stuk werk zijn vele aardige, sfeerrijke straatjes. Die zijn bovendien voorzien van namen, die de charme nog verhogen. Wat vindt u van de Rue du Bain aux Plantes, Rue du Jeu des Enfants, Rue de la Nuée Bleu en de Rue de l'Arc en Ciel? De mensen in deze hoofdstad van de El- zas zijn vriendelijk en vrolijk. We hebben hen gevraagd: „Wat bent u nu eigenlijk? Bent u Frans of bent u Duits, of bestaat er een sterke Elzassische beweging?" Deze laatste vraag met de gedachte aan Fedde Schurer in het achterhoofd. Maar de Straatsburgers zien de zaken niet zo scherp. Het antwoord van de meesten komt in feite neer op: „Ach, weet u, we zijn eigenlijk maar zo'n beetje. Het is toch alle maal anders. En waarom zouden we nu bepaald het een of het ander zijn en voe len? Doet dat nu eigenlijk ter zake?" Hét geen in feite neerkomt op een wat defaitis tisch Europees standpunt. Vanochtend zijn we even langs de Rijn brug gereden. Aan de andere kant van die brug ligt Duitsland, aan deze kant staat een bijna eindeloze file Franse automobie len. Er heerst hier benzinedistributie en in Duitsland is alles vrij. De douane neemt van iedere auto de stand van de benzine meter op, voor men in Duitsland mag bin nen rijden. Al die benzinemeters staan op „vol". Over een half uur komen al die auto's terug. Ze hebben dan veertig liter in de tank laten gooien en de meter staat dan nog steeds op vol. Gek, hè? A. S. H. „De gevleugelde S" is een kostelijk bezit voor jonge en oude luchtvaartenthousiasten (Uitgeverij C. de Boer Jr. te Amsterdam). Daarin doet de befaamde helikopterbouwer Igor Sikorsky het verhaal van zijn veel bewogen leven in diepst van de luchtvaart. Sikorsky, die in 1889 in Kiev geboren werd als zoon van een Russische hoogleraar in de psychologie, begon reeds als jongen van twintig jaar aan de bouw van zijn eerste vliegtuig. Thans heeft hij tientallen revolu tionaire ontwikkelingen op zijn naam staan, onder andere de eerste bommenwerpers, vliegboten, clippers, straaljagers, turbo props en natuurlijk, een hele serie heli kopters, alle naar zijn eigen ontwerpen en dikwijls goeddeels eigenhandig gebouwd. De bewogen geschiedenis van die carrière vertelt hij met veel verve en geestdrift. Zij is geïllustreerd met ruim twintig foto's uit zijn privé-archief, waaronder unieke op namen van deze pionier in zijn eerste hef- schroefvliegtuig anno 1910! Wie zich voor de vliegerij interesseert, zal er zich rode oren aan lezen! IN Carré zijn deze maand weer de tradi tionele sensaties te koop. Hetgeen in zake lijke woorden wil zeggen, dat Circus Strass burger aan de Amstel bivakkeert. De stal len voor de kunstenaars, die hier geduren de de rest van het seizoen optreden in opera of ballet, zijn nu ingericht als kleed kamers voor de menagerie. Straks zal men weer romantisch kunnen genieten van etherische danseressen, die nauw hoorbaar op melodieuze klanken zweven door de mollige lucht van mest, die nog tot diep in de zomer blijft hangen. Ik begrijp niet, waarom er toch zo weinig evenementen van het Holland Festival in dit vierkante theater plaats hebben, want nergens kan de buitenlander zo intens de geur van onze nationale cultuur inademen als in dit paleis van beestenboel. Het programma van Circus Strassburger is in grote lijnen gelijk aan het vorige programma van Circus Strassburger, dat zo bijzonder sterk aan het eervorige pro gramma van Circus Strassburger herinner - Kliphuis is een uitgave van J. H. de Bussy te Amsterdam. de. Dat wil zeggen: het bestaat uit hippi sche nummers, slechte clowns en goede acrobatiek. Er zijn een paar uitstekende nummers bij: de voortreffelijk tot roofdie ren afgerichte schootleeuwen van Harry Belly, de op één vinger op de hooggespan nen draad balancerende Ulfi, een vreselijke messenwerper die zich Zero noemt, waar schijnlijk omdat hij nul keer zijn vleselijke doelwit raakt, de flegmatieke Tommy Burke met zijn elastische familie en ten slotte als hoogste troeven de zes Leotaris, vliegers en vangers aan de trapeze. Voor mij was de grootste attractie het debuut van de heer Jean Albert Hoppe met zijn dubbele contradictio in terminis: in vrijheid gedresseerde varkens. Het is niet alleen een leuk nummer, men kan er ook iets aan levenswijsheid van mee naar huis nemen. Namelijk dat de mensen nog dommer zijn dan varkens, want zij laten zich ook dresseren als er geen voorstelling in een circus op volgt. Dit is dan de moraal van deze amusante zwijnerij. Ko Brugbier Een enthousiast publiek heeft donderdag avond in een theater in Oslo de première bijgewoond van een operette, die gebaseerd is op het huwelijk van Prins Rainier van Monaco en Grace Kelly. De operette is ge- In het hiernaast gereprodu ceerde bericht wordt nog maals en ten overvloede het misverstand rechtgezet, als zouden de bekende Jacoba- kannetjes indertijd door een zekere Jacoba van Beieren, gravin van Henegouwen, Hol land, Zeeland en Ponthieu, in groten getale door de ramen van het slot Teylingen naar buiten zijn geworpen. Ofschoon men, geloof hechtende aan deze legende, moeilijk zou kun nen bewijzen hoe Jacoba deze kannetjes door de ramen van Teylingen helemaal naar de Anegang in Haarlem zou heb ben kunnen slingeren, behoeft men slechts naar Siegburg in Duitsland te gaan om te con stateren, dat de Jacoba-kan- netjes daar en nergens anders hun ontstaan vonden. Van Siegburg uit zijn de kannetjes hun zegetocht begonnen naar alle mogelijke windstreken naar Teylingen, naar de Ane gang en naar de plaatsen waar zij binnenkort nog zullen wor den opgegraven. Dat Jacoba niet eens één en kel keertje in een heftige ge moedsbeweging een van de overvloedig in voorraad zijnde kannetjes door het raam heeft gekieperd, is echter niet uit gesloten. Wanneer men de levensloop van Jacoba leest, is dat zelfs heel waarschijnlijk. Wie, die reeds op vijfjarige leeftijd trouwt en op zestien jarige leeftijd weduwe is, en daarna in bonte afwisseling en met bedenkelijk succes achter eenvolgens nog vier maal een andere echtgenoot verslijt, kan zich gedurende dergelijke avonturen weerhouden een voorwerp door een raam te gooien? Bovendien zat er geen glas in die ramen, zodat de schade beperkt bleef tot het kannetje. „En die graven ze nze correspondent in Brussel) n staking in de kolenmijnen, die katholieke vakbonden hebben •n de socialistische vakbonden mee te doen publiceren de nten tegenstrijdige berichten. In de krant van de rooms-katho- >onden, staat te lezen: „In Lim- kolenproduktie volledig stopge- i Borinage liggen elf van de twin- volledig stil. De socialistische schrijft „Pijnlijke nederlaag voor katholieke vakbonden". Het zegt s 6500 van de 23.000 mijnwerkers orinage gisteravond ndet op het i verschenen. Het zijn overigens mse mijnwerkers, die in Vlaan- thuisgebleven, aldus deze krant. icurremtie tussen de vakbonden ?ië bij stakingen soms een poli- bijnsel. De socialistische vakbonfl regering, de rooms-katholieke rteunt de rooms-katholieke oppo- openbare mening keert zich op >lik tegen de rooms-katholieke n. Er is in dit koude jaargetijde *fc aan kolen, vooral aan goede l en de prijs van de kolen is en- m geleden weer verhoogd met rank 1,20) per ton. Tijdens werkzaamheden aan de achter- zijde van de winkel van de "heer B. Paan- akker aan de Anegang te Haarlem is een grote verzameling Jacobakannetjes opge- graven. Voor het maken van een funde- ring was het noodzakelijk tot een diepte van drie meter te graven. Het personeel van de uitvoerders* W. Gardien en Wijk huizen vonden eerst een muurtje, dat al enige eeuwen moet hebben bestaan en la ter troffen zij de kannetjes. De heer Gardien heeft zich met de ver zameling naar het Oudheidkundig museum in Leiden begeven. Daar catalogiseerde men het gevondene als Jacobakannetjes, on geglazuurd steengoed uit de veertiende en vijftiende 'eeuw. Zij zijn in grote getale uit het Rijnland naar ons land gebracht De kannetjes zijn ook gevonden in de omge ving van het slot Teylingen nabij Sassen- heim. Men dacht, dat ze afkomstig waren uit de omgeving "van Jacoba van Beieren. Daarom worden ze Jacobakannetjes ge noemd. Historici zijn van mening, dat het verband met Jacoba van Beieren onjuist moet_zijn. later op," moet Jacoba daarbij tot haar eigen troost hebben bedacht. De legende beweerde echter, dat de drinkgelagen en festij nen op het slot Teylenburg on der aanvoering van Jacoba zo danig in bacchanalen verkeer den, dat alle aanzittenden als om strijd zich aan het werpen van kannetjes door ramen te buiten gingen. Dit moet met stelligheid warden tegengesproken. Er viel wel eens wat voor op Teylen burg waar gebeurt dat niet? maar in het algemeen is deze voorstelling van zaken een grove laster. De nage dachtenis van Jacoba moet daarvan worden gezuiverd. Zij was ondanks alles en allen tamelijk netjes voor de tijd van de historie. Er zijn trouwens ontzaglijk veel misverstanden in zwang over onze vaderlandse geschie denis. Vaak kan de oorzaak daarvan op de lagere scholen worden gezocht, waar de prille leerlingen niet altijd dadelijk de zin van het woord des on derwijzers verstaan. Er zijn daarvan ettelijke spectaculaire voorbeelden. Zo kwam mij ter ore, dat de laatste man van Jacoba bij een deel der leerlingen altijd Frank van Borstelen wordt genoemd, ofschoon hij niets met de daarin aangeduide vorm van huisvlijt te maken heeft ge had. Wat Karei de Stoute be treft zijn de misverstanden legio. Alleen het woord stout krijgt in de oren der moderne leerlingen al een geheel ande re betekenis dan de zin der historie bedoelt. Een betekenis, die nog wordt versterkt door de dwaling van die leerlingen, welke menen dat in de mede deling: „Anno 1477, Karei de Stoute sneuvelt bij Nancy", het woord sneuvelt als „snuffelt" moet worden gelezen. Er zijn onderwijzers die zich uit geschiedenisopstellen hunner leerlingen herinneren, dat het wél tot deze onrijpe verstand jes was doorgedrongen dat Karei de Stoute bij Nancy was gesneuveld, doch dat zij zich het hoofd bleven breken over de vraag, waar Nancy dan wel gesneuveld was. Een zeer bekend misverstand uit de algemene geschiedenis is mij bijgebleven ten aanzien van Venetië. Een mijner klas genoten had uit het verhaal van de onderwijzer namelijk begrepen, dat deze stad groten deels uit water bestaat, en verder, dat op een enigszins hoge plek het paleis was ge bouwd van de heerser, die vanwege die verheven plaats „De Droge van Venetië" werd genoemd. Hetgeen natuurlijk volkomen ongerijmd moet wor den geacht. Een ander heeft eens in zijn opstel gewaagd van een pijn lijke situatie, waarin de held het zwaard van Troje boven zijn hoofd meende te zien zwe ven. Wat ook op een misver staan der geschiedenis duidt. Om tot Jacoba terug te keren dit in tegenstelling met wat haar diverse echtgenoten deden de levensgeschiedenis van deze vrouw kenmerkt zich door een hoeveelheid van be wogenheden, die .verbijstert Niet alleen heeft zij gedurende haar loopbaan als gravin aan één stuk door huwelijken ge sloten en teloor zien gaan, doch intussen ook in verbazingwek kende regelmaat graafschap pen verworven en weer kwijt geraakt, wat overigens niet be hoeft te verwonderen als men leest, dat zij voortdurend met echte ruwaarde te maken kreeg. Een van die ruwaards werd om onbegrijpelijke reden Filips de Goede genoemd1, waarbij men zich afvraagt wat Filips de Kwade dan wel voor een nurks moet zijn geweest. Jacoba heeft in haar leven niet veel geluk gekend, mis schien eens nu en dan een en kel momentje, zoals tijdens de zoen van Delft. Of misschien in de dagen, dat zij met haar laatste echtgenoot, de meerge- noemdle Frank van Borsele, trouwde. Zij huwde hem in het geheim, uiteraard dus op het Haagse Binnenhof. Wanneer iedereen het had mogen weten, zou zij ongetwij feld het Buitenhof hebben ver kozen. De geschiedschrijver besluit het omstandig relaas van haar leven met de mededeling, dat zij ruim ontwikkeld was (wat wel blijkt uit de vermelding, dat zij haar tegenstanders tweemaal bij Alphen versloeg) en dat zij een zelfstandig ka rakter had. Dit laatste is onge twijfeld waar. Want zij waagde het (en het was toen pas 1425!) gekleed te gaan in een kuit broek een kledingstuk waarin de jongedames van onze tijd zich nog met enige schroom vertonen. Jacoba trok zich blijkbaar niets aan van de goegemeente, en dat siert haar. Die laster over de kannetjes zal haar ook wel koud hebben gelaten. Terecht. De nagedachtenis van Jaco ba kan netjes worden be Wacht even: .daehtenis van Jacoba kan netjesVan Ja coba kan netjesJacoba kan netjes.... Jacoba kanne tjes.... Jacobakannetjes.... Hé! Zou ze er toch iets mee te maken hebben gehad?! R. Agteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 10