KORT VOO
ROBERT BADEN POWELL
De roman van Frédéric Chopin
en gravin Delphine Potocka
WERD HONDERD JAAR GELEDEN GEBOREN
Een Franse priester
zingt chansons
ONZE NAMEN
Ook De Jong behoort
tot de populaire
familienamen
Verwarring
Moeilijkheden
Gouden jubileum van de verkennersbeweging
wordt met grootse jamboree gevierd
O UD-G RIEKEN LA ND
VOOR DE JEUGD
KRONIEK VAN ENGELSE
LETTERKUNDE
VOORDAT „Madame Solario" verscheen
was er in Engeland sinds lang niet van
anonieme romans gehoord. Vroeger kwa
men er wel meer voor, in de Victoriaanse
tijd nog, toen het romancierschap niet met
de beste maatschappelijke stand verenig
baar was. Tegenwoordig heeft de anonimi
teit door de zeldzaamheid meer van een
publiciteitsmiddel, dat hier discreet gehan
teerd wordt door de uitgever, die in de om
slagtekst zelfs niet zinspeelt op het geheim
zinnige auteurschap. Hij blijft daarmee in
de geest van de auteur zelf, die een voor
name discretie betracht tegenover de per
sonages van het verhaal. Er is een jonge
Engelsman, Bernard Middleton, die in 1910
een maand vakantie doorbrengt in Caden-
abbia aan het Comomeer, voordat hij naar
Engeland terug zal keren om op last van
zijn vader met tegenzin in de bank van een
oom te gaan werken. Hij ontmoet de gasten
in het hotel, een selectie van de internatio
nale aristocratie met aanhang. Een van hen
is madame Solario, een schone vrouw met
onduidelijke antecedenten, die sympathie
voor hem lijkt op te vatten: hij mag haar
een enkele keer mee uit roeien en uit
wandelen nemen.
In het tweede deel van het boek wordt
Bernard Middleton uit het oog verloren.
Eugene Harden, de broer van madame So
lario, is in het hotel aangekomen. Hij doet
zich in hun gesprekken kennen als een
moegereisde avonturier, nu verlangend
naar goede huwelijken voor zichzelf en
voor haar, die een eind zullen maken aan
de zorgen van hun half geheime leven,
Kovanski, een Russische oficier met een
onaangenaam hard karakter maar zeer
verliefd op madame Solario, bemoeilijkt
hun gesprekken en vereenvoudigt hun
plannen. Zal zij tenslotte maar met hem
trouwen? Hij weet bovendien iets van hun
familiegeschiedenis, dat niet voor open
baarmaking geschikt is.
In het derde deel vinden wij Bernard
Middleton terug, die bijna vergeten was.
Madame Solario neemt de vlucht, buiten
medeweten van haar broer. Bernard mag
haar vergezellen, naar Florence eerst, naar
Milaan vervolgens. In Milaan worden zij
door de broer en Kovanski teruggevonden.
Een dag later verdwijnt zij opnieuw, nu
met haar broer. Kovanski pleegt zelfmoord,
Bernard gaat naar Engeland terug. Een dr.
Novachek, die maar één keer in het boek
optreedt, in het Milaanse hotel, heeft hem
gezegd wat hij van het tweetal moet den
ken: zij zijn breuken in de geologie van de
gemeenschap, waar zij zich vertonen ko
men er rampen van.
Wij weten niet wat Bernard van die ont
hulling denkt, noch wat hij tevoren ver
moedde, alleen dat ook hij steeds dieper
verliefd is op madame Solario, als een on
schuldige Engelse jongen van zijn tijd
en zelfs dat wordt haast niet bij name
genoemd. Niettemin is hij onze intiemste
relatie in het boek. Wij weten genoeg. In
het tweede deel, waar hij zich niet ver
toont, verflauwt de belangstelling. Van
madame Solario immers is nog minder be
kend, zij is alleen te horen en te zien: haar
giebaren, haar gelaatsuitdrukkingen, haar
toiletten. De auteur geeft geen overtollige
PARIJS (UP). Een zingende priester
in de kerk is niet ongewoon, maar een zin
gende priester, die zichzelf op de guitaar
begeleidt en in bistro's zingt, is beslist iets
bijzonders en dat is pater Aime Duval S.J.
dan ook inderdaad. Onlangs maakte hij
een plaat „Seigneur, mon ami" geheten,
waarvan in Frankrijk vijfenveertigdui
zend stuks werden verkocht. Pater Duval
schrijft zijn liedjes zelf ,het zijn volksliede
ren en negro-spirituafs. Elke franc, die hij
verdient en hij verdient er miljoenen
geeft hij weg aan de Jezuieten-orde.
Frankrijks meest gevierde zanger is nu
Gilbert Becaud en thans noemt men Pa
ter Duval, die vooral onder de jeugd zijn
bewonderaars vindt, „De Becaud van het
geloof". Hij begon zijn „zangersloopbaan"
in de bistro's van Dijon, zes jaar geleden.
Zijn liederen zijn eenvoudig en het aantal
van zijn bewonderaars groeide. Tot hij de
aandacht van een plaatselijke impresario
op zich vestigde en „Seigneur, mon ami"
op de zwarte schijf liet vastleggen. Toen
de plaat een „top hit" werd kreeg hij van
alle zijden aanbiedingen. Thans treedt hij
tenminste driemaal per week in het open
baar op. Zijn platen worden niet alleen
door de Franse radio-omroep uitgezonden,
maar ook door radio Vaticana. Morgen,
17 februari, treedt hij namelijk op in het
Gaumont-paleis op Montmartre, het doel
van alle Franse cabaretiers. Alle vijfdui
zend plaatsen van het theater zijn reeds
uitverkocht. „Ik kan in negen talen zin
gen", zegt pater Duval. „Ik zou voor
doorbreken, dat de wereld verdeelt".
bijzonderheden en
laat er zelfs weg die
wetenswaardig zou
den kunnen zijn.
Wat beschreven
wordt, zijn alleen
de hoofdpersonen zoals zij handelen, ge
voelige waarnemingen, in korte intelli
gente zinnen genoteerd. De hele roman is
samengesteld uit beschrijvingen van per
sonen, decors en conversaties: zonder
terugblikken, samenvattingen, psycholo
gische onderzoekingen of uitweidingen.
Die impressionistische techniek is met zo
veel gevoel voor ritme toegepast, dat de
gedachte aan eentonigheid niet opkomt.
Wat meer perspectief in de hoofdperso
nen naast Bernard Middleton zou dat rit
me niet verstoord hebben en was het twee
de deel in ieder geval ten goede gekomen.
Nu dat ontbreekt, wordt er teveel aandacht
opgeëist door raffinement, dat wroeten en
breedsprakigheid overbodig maakt. Maar
daarmee is dit dan toch ook een opmerke
lijke roman geworden, die de aandacht, die
hij in en buiten Engeland trekt, wel ver
dient. Hoge bourgeoisie, Italiaanse zon,
tochtjes op het meer, onheil achter de be
leefdheid: het zijn typische motieven van
de belle époque, maar hier zo koel gebruikt
alsof er van heimwee geen kwestie was.
SIR LAWRENCE JONES, wiens eerste
autobiografische boek „A Victorian
Boyhood" in deze kolommen indertijd
al wegens de innemende kwaliteiten is
aangeprezen, vertelt nu in „An Edwardian
Youth" over zijn leven in de laatste jaren
voor de eerste wereldoorlog. Hij bracht die
eerst in Balliol College, Oxford, door en
daarna als jong advocaat in Londen, met
vele weekeinden bij gastvrije families op
het land. Zijn boek is de betuiging van het
Naar aanleiding van „Madame Sola
rio" (verschenen bij Heinemann in
Londen) en „An Edwardian Youth"
door L. E. lones (bij MacMilian).
plezier, dat hij vond
in het beste soort
leven dat Engeland
in die tijd te bieden
had. Hij werd daar
bij gesteund door
een fortuinlijk temperament, dat op z'n best
tot uitdrukking komt wanneer hij in zijn
slotzin) hij heeft een bijzonder talent voor
frappante slotzinnen) spreekt van: .de
warme voldoening van zovele jaren, in mij
opgezameld als zonlicht in oude wijn, gaf
mij de kracht om de dierbare overledenen
te vergeten en mij, niet zonder smaak, aan
de begrafenis-sherry en koek te zetten".
Het eerste van de twee boeken blijft in
de herinnering als het beste, omdat de
auteur daar met minder personages te stel
len had, voornamelijk met zijn eigen fami
lie, die hij van vele kanten kon laten zien.
Nu zijn het relaties bij dozijnen, die deze
pagina's binnenkomen en even later weer
voor goed verdwenen zijn, waarschijnlijk
voorzien van een karakterschets maar in
ieder geval van een blijk van sympathie.
Daardoor is het verhaal op zichzelf wel
minder onderhoudend dan het vorige, voor
al als men van al die personages te weinig
overlevenden of afstammelingen ook maar
bij name kent. Niettemin is het alleen al
om zijn stemming toch lezenswaardig. En
wat het voor aantrekkelijkheden in het bij
zonder heeft, kan men als toegift beschou
wen: zijn proeven van een filosofie van het
eenvoudige verstand, of zulke verhalen als
dat van oom Charles, die op zeventigjarige
leeftijd uit de trein de Maagd Maria zag
staan in een knollenveld. Behalve een do
cument over de tijd van koning Eduard VII
is dit boek vooral een middel het humeur
van zijn lezer te verbeteren.
S. M.
IN DE meeste biografieën over Chopin
komt men de naam Delphine Potocka niet,
of maar zeer terloops tegen. Geen enkele
van Chopin's brieven, door Bernard Schar-
litt verzameld en uitgegeven, is gericht tot
de in de jaren tussen 18301840 om haar
schoonheid en begaafdheid te Parijs zeer
gevierde Poolse gra
vin. Pas in 1947 ver
meldt de Engelse
Chopin-biograaf Ar
thur Hedley een brief
van Delphine aan
Chopin, waarin zij
het vertrouwelijke
Franse „tu" gebruikt,
hetgeen sommigen
dan als bewijs voor
het bestaan van een
méér dan vriend
schappelijke verhou
ding tussen haar en de componist beschou
wen. Enige jaren later echter, in 1952, ver
scheen bij Laf font te Parijs een biografie
van de meester, door de Poolse auteur Ca-
simir Wierzynski, waarbij de uitgever ver
meldt, dat nu voor de eerste keer een bio
graaf kennis heeft kunnen nemen van de
correspondentie tussen Chopin en gravin
Potocka, door hem de „eerste minnares"
van de componist genoemd.
Wierzynski heeft in zijn boek enige brie
ven van de componist aan Delphine geheel
of gedeeltelijk opgenomen. Zelfs als men
Chopin's Slavische uitdrukkingswijze
daarbij in aanmerking neemt, laten deze
geen twijfel aan de intieme relatie, die
tussen Delphine en Frédéric heeft bestaan.
Door de althans gedeeltelijke publi-
katie ervan in Wierzynski's boek valt op
sommige dingen uit 's meesters leven en
levenshouding een nieuw licht. Ook op
zijn verhouding tot George Sand, die in
1837 begon en in 1848 met een breuk ein
digde. George Sand was zeer zeker geen
nonnetje in haar gedragingen en tot Cho
pin's ware geluk hebben deze jaren niet
bijgedragen, maar gewoonlijk wordt alle
schuld aan de verbreking der verhouding
aan haar toegeschreven en wordt zelfs
's componisten dood, anderhalf jaar daar
na, als een der gevolgen hiervan gezien.
Dat is valse romantiek. Chopin was tering
lijder. En tegen het sloopingswerk dezer
ziekte was nog geen kruid gewassen.
Interessante gegevens over de episode-
Chopin in Sand's leven deelt André Mau-
rois in Lélia, la vie de George Sand" mee.
Hoezeer men ook iedere levensbeschrijving
met een critisch oog moet lezen, want elke
biograaf kan het slachtoffer van zijn held
of heldin worden en wordt dat meestal
ook, Maurois weet de lezer te overtuigen
door vaststaande feiten te noemen, die on
herroepelijk tot een einde der verhouding
moesten leiden, een einde, dat ten slotte
door Chopin zelf is gewild. Bij de moeilijk
heden tussen George Sand en haar kinde
ren had Chopin partij voor Sand's dochter
Solange gekozen. En George's geëxalteerde
politieke beginselen, die haar tot activi
teiten voerden bij de revolutionaire woe
lingen in het bewogen jaar 1848, wekten
de ergernis van de aristocratisch voelende
componist, die haar denkbeelden fel ver
wierp.
Chopin had Delphine Potacka-Komar
leren kennen in 1831,
het jaar waarin hij
naar Parijs was geko
men. Al gauw ont
bloeide tussen de 22-
jarige componist en
de drie jaar oudere
Delphine een harts
tochtelijke liefde, die
beide jonge mensen
drie jaar verenigd
hield. De episode-Sand
begon later. In een
brief uit die periode
echter onthulde Chopin aan Delphine op
nieuw zijn liefde voor haar. De breuk met
Sand volgde per eind 1847. „De jaren daar
na (na 1840) waren de gelukkigste uit Cho
pin's leven," zegt Wierzynski. „Hij genoot
van de periode van rust en goede gezond
heid, omringd door George Sand en haar
gezin, terwijl hij zijn geheimgehouden ver
bintenis met Delphine onderhield." Nu kan
men van al deze amoureuze complicaties
denken wat men wil, doch de rol van ver
moorde onschuld, Chopin door veel der
vroegere biografen toebedeeld, komt hem
dan toch in ieder geval niet toe.
In de aan Delphine gerichte brieven uit
de jaren 18321835 zijn interessante uit
latingen van Chopin te vinden over mu
ziek en musici. Hij had in Parijs Liszt
leren kennen en maakt een scherp onder
scheid in zijn waardering van de compo
nist en de pianist. Toen Delphine hem had
verzocht haar zijn Etudes te geven, ant
woordde hij haar: „Ik zal je mijn Etudes
niet sturen, je moet ze eerst met mij door
nemen, nadat je gehoord hebt, hoe Liszt ze
speelt." En verder: „Als je Liszt gehoord
hebt, dan ken je de ideale interpretatie er
van." Daartegenover heeft hij voor Liszt als
componist niet het minste respect. „Als ik
mijmer over Liszt als scheppend kunste
naar, dan zie ik hem voor mij als iemand
die, bespottelijk opgemaakt, op stelten
loopt en dan fortissimo en pianissimo de
trompetten van Jericho aanblaast.Hij
is een uitstekend boekbinder, die banden
maakt om de werken van anderen."
Bach en Mozart waren de meesters, die
Chopin boven alles bewonderde. Met de
zelfde verzekerdheid, waarmee hij Liszt
alle compositietalent ontzegde, stelt hij
vast, dat Bach nooit zal verouderen en dat
alles wat Bach gemaakt heeft, volmaakt is.
De stelligheid waarmee hij zich uitspreekt
verraadt zijn jeugd. Althans wat Liszt be
treft: de ridderlijke Franz moge geen Bach
en ook geen Chopin zijn geweest, hij was
in ieder geval een man van panache en
allure, zelfsals componist.
Willem Andriessen
EEN MOEILIJK uit te roeien legende
wil dat Jansen al dan niet met twee
s'n onze meest verbreide geslachts
naam is. Nu ontbreekt het waarlijk niet
aan vaderlanders, die zo heten, maar
zij worden in aantal overtroffen door
dragers van de namen De Vries, Bak
ker, Meyer en Visser. Èn verder leggen
zij het af tegen de lieden, die De Jong
op hun naambordje hebben staan.
U WEET HET, als de auteurs van komi
sche teksten om een naam verlegen zit
ten, verschijnt op hun papier bijna
automatisch: Jansen. Zouden zij werke-
lijk de meest voorkomende naam ge
bruiken, dan hadden voortaan al hun
grollen op een meneer De Vries betrek
king. Als goede tweede zou dan De
Jong verschijnen. Want dit is stellig
na De Vries onze meest verbreide ge
slachtsnaam. Dat is niet zo wonderlijk.
De naam Jansen kon niet in al onze ge
westen ontstaan omdat in het noorden
en oosten van ons land de zonen van
een Jan de aanduidingen Jansma en
Jansink gingen voeren. Deze beperking
gold niet voor De Jong. Deze naam is
overal in ons vaderland ontstaan waar
het nodig werd de leden van één gezin
uit elkaar te houden. Want van de oor
spronkelijk zo rijke namenschat der
germanen was in de zeventiende eeuw
weinig overgebleven en van de door het
christendom meegebrachte doopnamen
werden Joannes, Petrus en Nicolaus
in de vormen Jan, Piet en Klaas
gaandeweg zo populair dat welhaast
drie kwart der mannelijke bevolking
een van deze namen droeg. Het kon dus
gemakkelijk gebeuren, dat beide groot
vaders Jan heetten. Daar beiden ver
noemd moesten worden, telde het gezin
dan vaak twee zonen, die eveneens Jan
gedoopt werden.
OOK KWAM het door het vernoe-
mingsgebruik voor, dat vader en zoon
de zelfde voornaam hadden. Uiteraard
bracht dit moeilijkheden mee, te meer
omdat het voorgeslacht altijd slechts
één doopnaam kreeg. Pas in het begin
van de achttiende eeuw ging men er in
de stedelijke regentenkringen toe over
het kroost meer namen te geven. Dit
voorbeeld bleef niet zonder navolging.
Een tijd lang waren de gelukkige ouders
blijkbaar niet tevreden eer zij de bore
ling bijna een half alfabet aan voorlet
ters op het levenspad meegaven. In
onze dagen betracht men gelukkig wat
meer soberheid. Onze vaderen kenden
slechts de mogelijkheid de jongste Jan
met Jongejan aan te spreken. Daar deze
aanduiding op het nageslacht overging,
is zij een geslachtsnaam geworden. Dit
zelfde gebeurde met de in de familie
kring ontstane namen Jongeleen, Jonge-
neel, Jongenelen, Jongenelis, Jongepier,
Jongkees en Jonkhans. Ook Jongenen
gel hoort in deze groep thuis: Engel is
een voornaam, die in onze dagen nog i
wel voorkomt. Namen als Kleinjans en
Kleinepier sluiten zich bij deze categorie
aan, ze vinden hun tegenhanger in
Grootjohan, Grosjean en meer in die
trant.
MEN KON de jongste der Jannen ook
Jan de Jonge noemen, zoals dat ge
schiedde met het lid van een Zierikzees
regentengeslacht Jan Anthonisse (1546
1617). die op deze wijze de naamgever
van de familie De Jonge (van Ellemeet)
werd. Het nageslacht van de oudste
kon dan de namen Den Ouden, Den
Oudsten, Van den Oudsten, De Olde en
Doude (d'Oude) gaan voeren. Echter,
daar men eerder de zoon van de vader
zal willen onderscheiden dan omge
keerd, is het ettelijke keren meer ge
beurd dat de familienamen De Jong(h)
en De Jonge ontstonden. Een dezer ge
slachten handhaaft de zeer oude schrijf
wijze De long terwijl de familienaam
De Jongste de herkomst al bijzonder
duidelijk verraadt.
Om het moeilijk te maken kwamen
oudtijds de voornamen Out en Jong
voor. Dit heeft er toe geleid dat Oud en
Jong eveneens als geslachtsnaam be
staan. De tweede heeft tevens de namen
Jongema, Jongsma, Jongen en Jonges
opgeleverd, alle met de betekenis: zoon
van Jong. Welke bedoeling ten slotte het
duidelijkst tot uitdrukking wordt ge
bracht in de familienaam Jongezoon.
J. G. de Boer van der Ley
VRIJDAG 22 FEBRUARI is liet honderd jaar geleden, dat
Robert Stephenson Smyth Baden-Powell in Londen geboren
werd. Deze zoon van een Anglicaanse geestelijke en professor
te Oxford zou later over de gehele wereld beroemd worden
als de stichter van de verkennersbeweging. In het begin
van de twintigste eeuw heeft Baden-Powell een storm van
enthousiasme onder de jongeren van die tijd ontketend
met zijn ideeën over het verkennen „scouting" zoals B.P.
het noemde. Vijftig jaar reeds, maar jong van hart was
Baden-Powell, toen de verkennersbeweging ontstond. In
1907 hield de gepensioneerde generaal met een groep
jongens een zomerkamp op Brownsea Island en dat kamp
wordt beschouwd als het punt, vanwaar de verkenners
beweging startte. Inmiddels is een halve eeuw verstreken
en nog laten enkele miljoenen jongens en meisjes over de
gehele wereld blijken, dat het verkennen een aantrekkelijk
spel is. Het bewijs hiervan zal geleverd worden tijdens de
grote jamboree, die dit jaar van 1 tot 12 augustus in
Engeland zal worden gehouden.
ROBERT STEPHENSON SMYTH was de vijfde van zeven
kinderen in het gezin van professor Baden-Powell, die bekend
stond als een knap geleerde. Zijn moeder was de dochter van
admiraal William Smyth een nakomeling van captain John
Smith, avonturier en een van de stichters van de kolonie Vir
ginia in Amerika. Robert was zeven jaar, toen zijn vader stierf.
De weduwe bleef achter met zeven kinderen, die zij moest groot
brengen met behulp van een kerkelijk pensioentje. Het gezin
Baden-Powell bestond uit kinderen, die iets moeten hebben ge-
erfd van de avonturiersgeest, waarmede hun voorouders wa
ren behept. Robert was een sproetige knaap met rossig haar,
die tot zijn elfde jaar geen enkele school bezocht. Zijn moeder
gaf hem thuis les en daar zij een kunstzinnige inslag had, zal
die wel voornamelijk hebben bestaan uit het ontwikkelen van
de creatieve vermogens. De moeder kende grote waarde toe aan
het buitenleven en zij gaf haar kinderen volop gelegenheid een
avonturiersleven te leiden. De jongens maakten lange tochten,
te water en te land. Met een opgelapte boot zwalkten zij op zee
en beleefden menig hachelijk avontuur. Bepakt met hun kook
gerei trokken zij over heuvels en door bossen en sliepen des
nachts, waar zij een goede schuilplaats konden vinden. Zij kook
ten zelf hun potje en zagen niet tegen een karweitje op. Robert
was de jongste van het groepje en werd dikwijls met de „klus
jes" opgescheept. Als hij zijn bekwaamheid eens had mogen
tonen in de kookkunst, werden de resultaten niet altijd met en
thousiasme ontvangen. De jongens vormden reeds een soort
verkennerspatrouille, waarvan de leden niet alleen voor zich
zelf moesten zorgen, doch óók elkaar het werk uit de handen
nemen. De avonturen vormden de jongens tot een hecht team.
Baden-Powell genoot het onderwijs op de Charterhouse-
school, een van de Engelse public schools, waar hij noch in de
studie noch in de sport een uitblinker was. Hij was beslist een
„vreemde" jongen, deze tengere, sproetige knaap, die zijn eigen
weg zocht en vaak met originele ideeën voor de dag kwam. Zin
gen en toneelspelen waren hobbies, die B.P. met veel animo be
oefende en op de Charterhouse-school bestond hiervoor alle ge
legenheid, want de directeur organiseerde menigmaal toneel
voorstellingen en muziekavonden. Robert trad dan op en zong
grappige liedjes. Hij had veel gevoel voor humor en boekte
succes met zijn grappige toespraken, die hij voor de vuist weg
hield. Vermaard was hij om zijn vermommingen, waarmee hij
lachwekkende situaties schiep. Hij vermaakte zijn schoolmak
kers met zijn karikaturen. Robert kon goed tekenen en schilde
ren vermoedelijk heeft hij deze eigenschappen geërfd van
zijn moeder, die een uitstekend aquarelliste was.
Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat de jeugdige Baden-
Powell zich in Oxford zou laten inschrijven. Hij wilde echter
de wereld intrekken en deed daarom examen voor het leger. Hij
slaagde, werd van de normale opleiding in Sandhurst vrijge
steld en kreeg een aanstelling bij de huzaren als tweede luite
nant. Het regiment, waarbij hij werd ingedeeld, was gelegerd
in India, waarheen Robert op negentienjarige leeftijd in oktober
1876 vertrok en zes weken later aan wal ging. De jonge officier
leidde een sober leven; zijn salaris was bescheiden, omdat ervan
uitgegaan werd dat de jonge officieren een eigen inkomen
hadden. Robert wilde geen beroep doen op zijn moeder, rookte
daarom niet en vergrootte zijn inkomen door het schrijven van
artikelen voor weekbladen, die hij zelf illustreerde. In zijn vrije
tijd besloop hij het wild, temde hij paarden en vermaakte de
soldaten. Ook onderscheidde hij zich als speurder en verken
ner. De jonge officier maakte snel promotie en was reeds op
zijn zesentwintigste jaar kapitein. Na acht jaar in India te zijn
gelegerd, werd Badèn-Powell overgeplaatst naar Zuid-Afrika,
waar het Engelse leger strijd tegen de Zoeloe's leverde. In 1889
verbleef B.P. korte tijd op Malta en hier bracht hij geld bijeen
voor een clubhuis, waar matrozen en soldaten hun vrije tijd
konden doorbrengen. De rest van zijn dienstjaren vervulde Ba
den-Powell, die snel in rang opklom, in India en Afrika.
Vooral in Zuid-Afrika vergaarde hij roem door zijn opmerke
lijke kwaliteiten als officier en zijn vaardigheden als ver
kenner. hij kreeg bijnamen als: Kantankye: de man met de
grote hoed, M'Hala Panzi: hij die liggende schiet en Impeesa:
de wolf, die nooit slaapt. Zijn grootste roem verwierf hij zich
als verdediger van Mafeking tegen de Boeren. B.P. noemSe de
Boerenoorlog een „diep-treurige zaak". Maar zijn land riep
hem en hij moest vechten tegen de Boeren, onder wie hij vele
vrienden telde. Meer dan zes maanden heeft hij zich met zijn
soldaten in het omsingelde Mafeking tegen de aanvallen van
de Boeren staande gehouden, totdat de stad eindelijk werd
ontzet. Heel Engeland had de verdediging van deze stad dag
na dag gevolgd en toen eindelijk het bericht kwam, dat de
aanvallers waren verslagen, steeg het enthousiasme ten top.
Talloze jongens droegen Baden-Powell's portret bij zich. De
verdediger werd met een hoge ridderorde onderscheiden en
bevorderd tot generaal-majoor, de jongste in het leger.
TOEN BADEN-POWELL nog in Zuid-Afrika was gelegerd,
belast met de formatie van een korps politietroepen, ontving
„de held van Mafeking" brieven van Engelse jongeren, die
hem om raad vroegen. Zijn ervaringen als verdediger van
Mafeking hadden hem geleerd, dat het observatievermogen en
de vaardigheid van de jongeren onvoldoende werden ontwik
keld en daarom raadde hij de jongens aan, zich te trainen in
paraatheid. Hij schreef artikelen en een boekje, waarin hij
suggesties gaf, teneinde het observatievermogen te oefenen.
B.P. ontwierp een schema, dat de bestaande jeugdverenigingen
zouden kunnen gebruiken. Terug in Engeland maakte hij zijn
ideeën bekend in een blad van de jongensbrigade. De eerste
trainingssuggesties werden afgedrukt in 1906. Als enige proeven
van bekwaamheid adviseerde B.P. onder meer: sporen volgen
en vuur aanleggen. Hij ontmoette een groeiend enthousiasme
voor zijn denkbeelden over de vorming van de jeugd. Maar nog
was het zijn bedoeling niet een nieuwe jeugdbeweging te
stichten.
Nadat hij zijn denkbeelden voldoende had ontwikkeld, wilde
hij zelf de waarde ervan toetsen: met een groep Londense
jongens hield Baden-Powell op Brownsea-Island een zomer
kamp, dat op 25 juli 1907 werd geopend. Hij deelde de jongens
in groepen van zes in, die hjj patrouilles noemde. Iedere groep
kon zijn eigen leider kiezen, aan wie de verantwoordelijkheid
voor die groep werd opgedragen. Het kamp slaagde en B.P.
zette zich aan het schrijven van een aantal artikelen, waarvan
de eerste aflevering onder de naam „Verkennen voor jongens"
in 1908 verscheen. Deze artikelen zijn aanleiding geweest tot
de oprichting van de padvindersbeweging. Zij zijn tot een boek
werk gebundeld en vormen nog steeds de grondslagen van het
verkennen. In vijftig jaar is het „Verkennen voor jongens" in
duizenden exemplaren over de wereld verspreid.
NA HET VERSCHIJNEN van B.P.'s pennevruchten vormden
zich overal in Engeland jeugdgroepen, die het verkennen
gingen toepassen. Eind 1908 waren er reeds zestigduizend pad
vinders en snel groeide dit getal. De toeloop werd zo groot en
de hulp, die van Baden-Powell werd gevraagd, zo veelomvat
tend, dat B.P. zich geheel aan de verkennersbeweging ging
wijden. In 1910 nam hij ontslag als inspecteur-generaal van de
cavalerie, nadat hij in 1909 wegens zijn grote verdiensten in
de adelstand was verheven. Binnen twee jaar trainden zich in
Engeland honderdduizend jongeren naar de ideeën van B.P. en
werd het verkennen reeds in elf landen beoefend. Na een van
zijn reizen trouwde Baden-Powell in 1912. Zijn echtgenote is
hem bij zijn werk een grote steun geweest.
Een halve eeuw geleden betekende Baden-Powell's opvoe
dingssysteem een totale vernieuwing, zelfs een omwenteling.
Het appelleerde aan de natuurlijke behoefte van de jongen tot
bendevorming en tot het beleven van avonturen. Het patrouille
systeem was revolutionair: in kleine groepen konden de jongens
op eigen houtje erop uit trekken, de wijde wereld in, avon
turen beleven, zonder dat zij steeds onder de bezorgde leiding
van ouderen stonden. Het stadsleven dreigde de mensen de
ogen te sluiten voor de schoonheid van de natuur. En daarom
moesten de jongeren er op uit, het leven in de natuur obser
veren, kamperen aan de rand van een bos en het eigen potje
koken. Sluipen, spoorzoeken, seinen, kompaslezen en pionieren
waren de activiteiten, waarmee de jeugd haar vrije tijd ging
vullen. Kamperen werd een geliefde sport. Met deze activi
teiten werd en wordt uiteindelijk bedoeld: het vormen van de
jongeren tot goede staatsburgers.
De methoden mogen in sommige opzichten zijn vernieuwd,
nog steeds beoogt het verkennen de jongeren te bekwamen
in dienstbaarheid. Spelenderwijs tracht de verkenner het devies
„Weest paraat" in praktijk te brengen. Bij zijn installatie be
looft hij zijn plicht te doen tegenover kerk en land en de ver-
kennerswet te gehoorzamen. Van meet af aan is het verkennen
een verzet geweest tegen massaficatie; tegenover het opgaan
De stichter van de pad
vindersbeweging, Robert
Baden-Powell of Gilwell,
stond bekend om zijn jon
gensachtigheid, die hij zelfs
op hoge leeftijd uitte. Ver
maard waren zijn vermom
mingen, waarmede hij als
officier de militairen voor
het lapje hield. Ook stelde
hij soms bepaalde eigen
schappen te kijk. Dit ge
beurde bij voorbeeld, toen
hij na de bevrijding van
Mafeking op een luxe boot
naar Engeland terugreisde.
Zijn mede-passagiers voel
den zich erg deftig en B. P.
wlide deze hooghartigheid
eens op de korrel nemen.
Toen de passagiers op een
avond de eerste-klas eet
zaal betraden, zagen zij op
twee stoelen een armoedige
kerel liggen slapen. Het
personeel werd geroepen
om de onbehoorlijke indrin
ger te verwijderen. Het
bleek, dat het armoedige
mannetje niemand minder
was dan Baden-Powell,
in de massa plaatst het systeem van Ba
den-Powell de ontplooiing van de zelf
standigheid, tegenover het egoïsme de
dienstbaarheid aan de ander. Het verken
nen stelt hoge eisen aan de jongens.
Vele jaren is Lord Baden-Powell cj Gil
well de inspirerende leider van zijn be
weging geweest. Op de jamborees, die om
de vier jaar werden gehouden, verraste hij
de padvinders, die uit alle delen van de
wereld te samen waren gekomen, door
zijn jeugdige spontaneïteit, zijn enthou
siasme en levensblijheid. Op tachtigjarige
teeltijd bezocht hij de jamboree in Vo
gelenzang, waar hij dertigduizend padvin
ders toesprak en hen in het zicht van
de dreigende wereldoorlog op het hart
drukte, de vrede te bevorderen. Met een
„Nu, tot ziens, God zegene jullie" nam hij
afscheid van de jongens en meisjes. De
„chief scout" zoals zijn titel luidde
trok zich terug in Kenya, waar hy op
8 januari 1941 in de leeftijd van 83 jaar
stierf. Soldaten en verkenners begeleidden
hem naar zijn laatste rustplaats, aan de
voet van de Mount Kenya.
In augustus van dit jaar zal in Engeland
de „Golden Jamboree" worden gehouden,
waarop 35.000 padvinders en padvindsters
als afgevaardigden van zes miljoen ver
kenners het gouden jubileum van hun be
weging zullen vieren. Tweeduizend Neder
landse verkenners, welpen en voortrekkers
zullen aan dit internationale verbroede
ringsfeest deelnemen.
Albert Hoogkamer
DE Engelse schrijfster Mary Macgregor
heeft het gewaagd de oude geschiedenis
van Griekenland in een voor de jeugd be
vattelijke vorm weer te geven in haar
boek „De geschiedenis van Griekenland"
(The story of Greece), bij C. A. J. van Dis-
hoeck in Bussum, in de vertaling van J.
Franke met medewerking van dr. B. Keu
len, oud-rector van het Johan van Olden-
barneveltgymnasium in Amersfoort en
drs. P. Hijmans uitgegeven. De Nederland
se uitgave is geïllustreerd met vignetten
en tekeningen van A. A. Tadema.
De schrijfster heeft twintig hoofdstuk
ken gewijd aan de legenden en mythen
en drieëntachtig hoofdstukken aan de pe
riode, die de opkomst van Sparta negen
eeuwen voor Christus en de komst van de
Romeinen in Griekenland ruim driehon
derd jaar voor Christus met elkaar ver
bindt, voornamelijk door oorlogen. Het is
een hele kluif. De schrijfster heeft even
wel begrepen wat het middel is om droge
feiten in een levendige handeling te ver
werken. Zij laat de filosofen, helden, strij
ders denken, waardoor hun handelingen
perspectief krijgen. Uiteraard zijn die ge
dachten geconstrueerd, maar dit was toe
gestaan bij de gratie van het feit, dat nooit
iemand zal weten wat precies de oude
Grieken, op enkelen na, hebben gedacht.
Zij hebben hun geschiedenis nagelaten
door middel van een paar historici. De fi
losofen onder hen gaven lang geen vol
ledig beeld van de geestesgesteldheid van
hun volk. Ieder mens heeft daarom de
vrijheid de geschiedenis naar eigen in
zicht te interpreteren. Mary Macgregor
deed het met een gezond verstand en heeft
voor de jongeren, die de gymnasiale kant
van de middelbare school kiezen, een
nieuwe mogelijkheid geschapen het oude
Griekse rijk met een levendige belang
stelling te betreden. Als zij het boek heb
ben gelezen, heeft zich bij hen al een hoe
veelheid beelden gevormd, waarin zij later
de feiten waaraan het boek voorbijgaat,
maar die de school nog in petto houdt, ge
makkelijker kunnen plaatsen.